Jaarboek Monumentenzorg 2001. Interieurs belicht
(2001)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Het Huis Doorn
| |
[pagina 31]
| |
alvorens zich er in 1920 met de keizerin en een kleine hofhouding te vestigen. De Duitse regering stond het echtpaar toe zich in te richten met voorwerpen uit de privévertrekken in een aantal van de keizerlijke paleizen in Berlijn en Potsdam. Bij de keuze lag de nadruk op objecten die de historische banden tussen het Huis Oranje-Nassau en het Huis Hohenzollern illustreren, voorwerpen die in meer algemene zin aan voorouders van de keizer herinneren, en persoonlijke bezittingen van de keizer. De meesterwerken van hofkunst, afkomstig van de trotse paleizen en residenties van de Hohenzollerns, werden in het Nederlandse buitenhuis geschikt tot interieurs die de herinnering aan het grote verleden vasthielden en zo een pregnant decor vormden voor een leven in ballingschap. De keizer overleed in 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, en na het einde van die oorlog ging Huis Doorn met de inboedel als vijandig vermogen in eigendom over aan de Staat der Nederlanden. De kroonprins, de oudste zoon en erfgenaam van de keizer, vocht deze beslissing aan, maar zijn bezwaar werd niet ontvankelijk verklaard. In afwijking van de bij het Besluit Vijandig Vermogen vastgestelde gang van zaken werden huis en inboedel niet verkocht, maar door de Staat behouden met de bedoeling Huis Doorn als museum open te stellen.Ga naar eind1 In 1956 werd de Stichting tot Beheer van Huis Doorn opgericht en opende het huis zijn deuren voor het publiek. De dagelijkse leiding kwam in handen te liggen van een beheerder, die voor een dag per week werd aangesteld; enig toezicht op de
Doorn, huis Doorn, bibiliotheekkamer. Sinds de dood van de ex-keizer is er vrijwel niets gewijzigd. Foto Huis Doorn, O. Telgmann, 1931.
interieurs werd verder gewaarborgd, doordat de directeur van de Afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid van het Rijksmuseum vast in het bestuur van de Stichting werd opgenomen. Van een onderbouwde visie op het omgaan met het historische interieur was niet werkelijk sprake en geregeld zijn onderdelen van ondergeschikt belang op weinig zorgvuldige wijze vernieuwd of gewijzigd. Toch was het algemene uitgangspunt duidelijk: het huis moest zo veel mogelijk in de staat worden bewaard waarin de keizer het had bewoond. In 1968 is het landgoed door het Ministerie van Financiën overgedragen aan het Ministerie van CRM (thans OC en W), dat het sindsdien met een jaarlijkse subsidie ondersteunt. Het bouwkundig beheer wordt gevoerd door de Rijksgebouwendienst.
In 1988 constateerde deze dienst dat het huis bouwkundig in zo slechte staat verkeerde dat een grondige restauratie noodzakelijk was. Met een subsidie van het toenmalige Ministerie van WVC van f 6.000.000,- is deze in de jaren 1990-1992 uitgevoerd. Vanuit het Ministerie is deze operatie zakelijk begeleid en om de omvangrijke operatie in goede banen te leiden werd tijdelijk een conservator voor hele dagen aangetrokken. De inhoudelijke voorbereiding van het geheel werd echter in eerste instantie overgelaten aan het bestuur van de Stichting, dat zich er zeer voor heeft ingezet maar feitelijk niet over voldoende kennis en ervaring beschikte. Inderhaast is nog een workshop met internationale experts belegd om zo verantwoord mogelijke uitgangspunten te formuleren. Zij legden allen de nadruk op het unieke belang van de historische situatie in het huis en adviseerden unaniem de wijzigingen tot een minimum te | |
[pagina 32]
| |
Doorn, huis Doorn, rookkamer en vestibule. Foto's Huis Doorn, 1997.
| |
[pagina 33]
| |
beperken. Toch is ervoor gekozen om vooral in het souterrain de toestand radicaal te veranderen teneinde een betere museale exploitatie van het huis mogelijk te maken, met een balie voor kaartverkoop, een koffieruimte, verbeterde toiletten en dergelijke. Het leek niet mogelijk om deze voorzieningen buiten het huis onder te brengen. Op de hoofdverdiepingen is wel gestreefd naar een consolidatie van de bestaande toestand en zijn zelfs pogingen gedaan incorrecte maatregelen uit het verleden ongedaan te maken; toch zijn ook daar nog allerlei aanpassingen doorgevoerd waar onder de tijdsdruk van de hele operatie niet altijd lang genoeg over kon worden gedelibereerd. Voor de restauratie moest het huis geheel worden ontruimd. Belangrijke delen van de verzameling zijn in twee grote tentoonstellingen in Berlijn en München geëxposeerd. De door Duitse experts voorbereide catalogi daarvan hebben de ook in internationaal perspectief uitzonderlijke betekenis van de collectie nog eens onderstreept.
Na de heropening in 1992 bleek het gelukkig mogelijk de tijdelijke aanstelling van de directeur/conservator om te zetten in een vaste, zodat een constante zorg voor het hele landgoed verzekerd is. Sindsdien wordt het huis intensiever en professioneler geëxploiteerd, waarbij de enorme inzet van een nieuw opgezette vrijwilligersvereniging essentieel is. Geïntensiveerde contacten met experts in binnen- en buitenland hebben geleid tot wetenschappelijke ontsluiting van steeds nieuwe delen van de collectie en tot een zorgvuldig beleid ten opzichte van de conservering van de interieurs.
De interieurs belichamen, meer dan die in welk ander opengesteld huis in Nederland ook, alles waarin een huis zich van een museum onderscheidt. Essentieel is de historische gelaagdheid, die men hier als het ware in een gecomprimeerde vorm ervaart: de geschiedenis van de collecties heeft zich grotendeels elders afgespeeld, maar door ingrijpende gebeurtenissen op het wereldtoneel is deze inboedel op deze specifieke plaats terechtgekomen. Daarnaast staan in een huis de persoonlijke smaak en geschiedenis van de bewoners centraal. Ook dat aspect heeft hier een extra zeggingskracht, doordat de laatste bewoner een in deze omgeving zo onverwachte figuur is.
Om al deze redenen en gezien de sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog gestaag groeiende bemoeienis van de Staat met Huis Doorn, was het in 2000 door de Raad voor Cultuur uitgebrachte advies aan de staatssecretaris voor Cultuur uiterst onverwacht: men adviseerde de subsidie stop te zetten en het huis als museum te sluiten. Als argumentatie werd aangevoerd dat het publieksbereik met gemiddeld 45.000 bezoekers per jaar te gering is en dat het huis een zeer beperkte museale functie vervult - ‘Huis Doorn functioneert meer als een opengesteld monument dan als een museum.’ De inhoudelijke onderbouwing concentreerde zich op twee punten: als verblijfplaats van de laatste Duitse keizer heeft het huis geen directe banden met Nederland en de Nederlandse geschiedenis, en als museum waar men in Nederland een aspect van hofcultuur kan zien, is het niet uniek, omdat Paleis Het Loo daar bij uitstek een functie vervult. Aangaande het eerste is het opmerkelijk dat juist in de tijd van het verenigde Europa aan het begrip geschiedenis een zo eng nationale, in hoge mate onhistorische invulling wordt gegeven; wat betreft het tweede wordt voorbij gegaan aan het essentiële feit dat Huis Doorn een authentiek historisch ensemble is, waar men ‘echte’, internationale hofcultuur kan proeven zoals vrijwel nergens anders in Europa, terwijl Paleis Het Loo een gereconstrueerd gebouw is, ingericht met objecten die er voor het grootste deel nooit hebben gestaan of gehangen. Hoe succesvol ook als museum van de geschiedenis van het huis Oranje-Nassau, er is geen sprake van een authentiek landgoed, een samenhangend, bewaard gebleven ensemble van park, huis en inboedel.
Ondanks een grote stroom protesten, zowel uit Nederland als uit het buitenland, heeft de staatssecretaris het advies van de Raad overgenomen. Op het ogenblik loopt er een onafhankelijk onderzoek om te zien of er mogelijkheden zijn om de exploitatie van het landgoed op andere leest te schoeien, maar de toekomst van Huis Doorn als opengesteld museum is hoogst onzeker. Het is belangrijk om in het Jaar van het Interieur de aandacht op deze hachelijke toestand te vestigen. |
|