Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 13
(2006)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
IJnte Botke en Gerda C. Huisman
| |
VerwarringDat Wibrandus een kleinzoon en naamgenoot was van de bekende Friese schilder Wybrand de Geest heeft tot allerlei misverstanden en vergissingen geleid. Het begon al in 1718, toen Arnold Houbraken het door Wibrandus geschreven Het kabinet der statuen aan grootvader Wybrand toeschreef,Ga naar voetnoot1 een mededeling die door latere auteurs werd overgenomen en pas in 1857 is rechtgezet.Ga naar voetnoot2 Toch schrijven moderne bibliotheekcatalogi nog steeds werken van Wibrandus toe aan Wybrand. Een verdere complicatie is de identificatie van zowel Wybrand als Wibrandus de Geest met ‘W.G.’, auteur van onder meer een klucht Aldegonde en Barsime (Amsterdam 1663).Ga naar voetnoot3 Achter die initialen gaat echter de schrij- | |
[pagina 52]
| |
ver-toneelspeler Willem Geest schuil, die in het midden van de zeventiende eeuw in Holland werkzaam was. Hij is misschien dezelfde als de drukker Wilhelm Geest, die in 1661-1664 te Leeuwarden enige werken uitgaf en daarbij dichterlijke aspiraties toonde.Ga naar voetnoot4 Nieuwe misverstanden schiep de bibliografie van Nederlandse toneelstukken tot 1803, onderdeel van de CeNeTon (Census Nederlands Toneel), die twee toeschrijvingen aan De Geest bevat die waarschijnlijk, en drie die zeker onjuist zijn.Ga naar voetnoot5 | |
FamilieOver de levensloop van Wibrandus de Geest staat weinig vast. Zeker is dat hij stamde uit een katholieke schildersfamilie te Leeuwarden. Zijn overgrootvader en diens broer waren glasschilders, en zijn grootvader Wybrand had in Friesland vooral naam gemaakt als portrettist.Ga naar voetnoot6 Diens oudste zoon Simon werd arts,Ga naar voetnoot7 maar een jongere zoon, Julius Franciscus (1638/9-1699), volgde de familietraditie en kwam na een opleiding door zijn vader in de leer bij Erasmus Quellinus te Antwerpen. Aan hem wordt een aantal portretten, vooral van leden van de Friese adel toegeschreven.Ga naar voetnoot8 Ook een stilleven met vissenGa naar voetnoot9 staat op zijn naam, zijn broer Simon bezat van hem ‘een stuck van Jason en Medea’Ga naar voetnoot10 en hij ontwierp en vervaardigde voor de state Groot Terhorne te Beetgum van de familie Thoe Schwartzenberg een schoorsteenstuk voorstellende Mucius Scaevola.Ga naar voetnoot11 Daarnaast lijkt Julius minstens twee florilegia - boeken met afbeeldingen van bloemen - te hebben geschilderd. Een daarvan bevindt zich nu te Rome en is vervaardigd ‘ab industrio et solertis ingenii juvini viro Francisco de Geest, Wibrandi filio Leovardiano Frisio’. Het boek is gedateerd in 1668 en bevat ook een tekening van de hand van Adam | |
[pagina 53]
| |
Pijnacker (1622-1673), de landschapsschilder die in 1658 was getrouwd met Eva Maria de Geest, een zuster van Simon en Julius.Ga naar voetnoot12 Een tweede florilegium, nu met ‘François de Geest’ als maker en weer met een tekening van Pijnacker, is in de Verenigde Staten.Ga naar voetnoot13 Julius de Geest trouwde in 1667 te Leeuwarden met de eveneens katholieke Brigitta (Brecht) van Bolten. Omdat zij in 1683, 1692 en 1699 nog steeds in de Friese hoofdstad woonden,Ga naar voetnoot14 nemen we aan dat hun zoon Wibrandus daar werd geboren. | |
Schilder en acteurDrie keer voegde Wibrandus de Geest ‘schilder’ toe aan zijn naam, namelijk als auteur van Het kabinet der statuen en Den leermeester der schilderkonst, beide uit 1702, en van het lijkgedicht op Tjaard baron van Aylva uit 1705.Ga naar voetnoot15 In de eerste twee gevallen is dat een zinvolle toevoeging, omdat daarmee als het ware de deskundigheid van de auteur wordt bevestigd. De reden in het derde geval is niet meteen duidelijk. Had De Geest als schilder in opdracht van de overledene gewerkt? Ook in een officieel stuk uit 1714 wordt hij ‘konstschilder’ genoemd.Ga naar voetnoot16 Hoewel hij in Het kabinet der statuen een groot aantal kunstenaars en hun werken noemt, refereert De Geest in de tekst nooit aan zichzelf als schilder. Het voorbericht bij het herdersspel Philander en Kaliste,Ga naar voetnoot17 in 1716 anoniem te Leiden verschenen, bevat de mededeling dat het stuk ‘is by een gevoegt uit een spel door den tooneel-speelder W.D. Geest ons in eigendom na gelaaten’.Ga naar voetnoot18 Op grond hiervan is geconcludeerd dat De Geest voor of in 1716 is overleden. Het voorbericht is gesigneerd met de zinspreuk ‘Artis Amore Laboramus’, waarachter Jacob van Rijndorp, de leider van ‘De Groote Compagnie Acteurs van de Haagsche en Leidsche Schouwburg’ schuilgaat. Dit is de enige rechtstreekse verwijzing naar De Geest als acteur. In 1702 had hij zijn klucht De wederspannige zoon opgedragen aan de schouwburgdirecteur Joan Pluimer, wat duidt op connecties in de Amsterdamse toneelkringen. Of hij daar ook al op het toneel heeft gestaan, en wanneer hij uit Amsterdam is vertrokken, is niet bekend. Van Halmael noemt hem als lid van het gezelschap Van Rijndorp. Deze vermelding lijkt slechts te steunen op de mededeling in Philander en Kaliste.Ga naar voetnoot19 Ook Worp noemt De Geest als acteur | |
[pagina 54]
| |
bij Van Rijndorp, samen met ‘Cornelis Bor, J. van Hoven, François Schroder, Floris Groen, A. van Thil.’Ga naar voetnoot20 Dat De Geest in de geschiedenis van de Leidse schouwburg niet voorkomt,Ga naar voetnoot21 leidt tot de conclusie dat hij niet tot de groten werd gerekend. Mogelijk was zijn schrijftalent voor de groep van groter belang. Het was niet ongebruikelijk dat acteurs, al of niet in genootschapsverband, ook stukken schreven of vertaalden. 's Zomers gingen toneelgezelschappen op tournee en speelden op kermissen. Misschien verbleef De Geest daarom op 14 juni 1713 in Utrecht, toen hij zijn bundel Voorbeelden, of proef-steen opdroeg aan Jacobus Schultingk, advocaat bij het Hof van Friesland.Ga naar voetnoot22 | |
AuteurDe Geests eerste publicaties behoorden meteen tot de drie genres die hij zou blijven beoefenen: kunst, toneel en poëzie. In 1698 verscheen te Leeuwarden het lofdicht Pronk-altaar der schilder-konst, en in Amsterdam het kamerspel De triompheerende muzyk. In het volgende jaar liet hij onder de titel Rym-oeffeningen enige rouwdichten op zijn ouders drukken, die kort na elkaar in mei 1699 waren overleden.Ga naar voetnoot23 Deze vulde hij aan met versjes op zijn al eerder gestorven tante Catharina en zusje Hendrina en ‘Op de Schryf-Konst Van Monsr: Gerardus Soenius’, een verder onbekende schrijfmeester. Het uitgaafje beslaat slechts één katern en vermeldt geen plaats, naam of jaar van uitgave. Waarschijnlijk was het alleen voor familie en vrienden bestemd. | |
Schilder- en beeldhouwkunstNa het Pronk-altaar heeft De Geest nog slechts twee werken over kunst gepubliceerd, die beide in 1702 verschenen. Het ene, Het kabinet der statuen, verscheen te Amsterdam bij Jan Lamsvelt en had als voorbeeld een verzameling afbeeldingen van in Rome aanwezige antieke beelden getekend door François Perrier, Segmenta nobilium signorum et statuarum.Ga naar voetnoot24 (Roma/Paris 1638). Het andere, Den leermeester der schilderkonst, uitgegeven te Leeuwarden door Pieter Ruirds, was een prozabewerking van Karel van Manders berijmde Den grond der edel vrij schilder-const uit 1604. De Geest voegde niet alleen verklaringen toe ter verduidelijking van de oorspronkelijke tekst, hij laste bijvoorbeeld ook een passage in over de noodzaak van het lezen van toneelwerk om een goed schilder te | |
[pagina 55]
| |
worden. Dit was een onderwerp dat Van Mander slechts terloops had aangestipt, maar De Geest heeft het niet kunnen laten hier zijn eigen kennis ten toon te spreiden.Ga naar voetnoot25 Ook in Het kabinet der statuen sprak hij uit eigen ervaring: ‘Het gaat met de beeld-const als met een tooneel-stuk, hoe goet en volmaakt het mag zyn, door al te veel het selfde te sien, is verdrietig: dat ons de eerste, tweede, en derde maal wel geviel, daar walligen wy de vierde maal van’.Ga naar voetnoot26 De Geest had grote bewondering voor de ‘konstige geëtzte gallery van den wydberoemden’ kunstenaar François Perrier (1590-1650), die ‘de Antiken aan onse Nederlanders heeft geschonken’.Ga naar voetnoot27 Afb. 1: ‘Laocoön’ in F. Perrier, Segmenta nobilium signorum et statuarum.
Paris 1638. (Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag). | |
[pagina 56]
| |
Perrier, die een tiental jaren in Rome had doorgebracht, had zijn werk in 1638 te Parijs doen verschijnen en liet het in 1645 volgen door een deel over antieke reliëfs.Ga naar voetnoot28 Deze betrekkelijk goedkope werken waren zeer populair en zijn vaak herdrukt. Het concept van deze succesvolle uitgave vond ook in de Nederlanden navolging. Zo publiceerde Jan de Bisschop, die waarschijnlijk zelf nooit in Rome is geweest, in 1668-1669 een prentenreeks van honderd Italiaanse beeldhouwwerken.Ga naar voetnoot29 Ook vader en zoon Van Dalen, beide Cornelis geheten, maakten een eigen variant van de platen van Perrier,Ga naar voetnoot30 en in hetzelfde jaar als Het kabinet der statuen verscheen de bewerking van Petrus Schenck.Ga naar voetnoot31 In tegenstelling tot al deze publicaties werd de versie van De Geest niet als een groot plaatwerk uitgegeven, maar in een bescheiden octavoformaat. Lamsvelt graveerde de 25 bladen met 84 afbeeldingen, hoogstwaarschijnlijk naar voorbeeld van De Geests tekeningen, en De Geest voegde daar een toelichtende tekst aan toe. Perrier had zijn uitgave bedoeld als studiemateriaal voor kunstenaars, die door het bestuderen van antieke beeldhouwwerken de norm voor schoonheid konden leren. Zijn prenten geven sculpturen weer die geschikt waren om als voorbeeld te dienen voor schilders.Ga naar voetnoot32 Datzelfde doel beoogde De Geest, die er verscheidene malen op wees hoe bepaalde beelden door contemporaine kunstenaars als model zijn gebruikt, en het werd nog benadrukt in het drempelvers dat Katharina LescailjeGa naar voetnoot33 aan de uitgave bijdroeg: Hier kan poëet en schilder leeren
Paneelen, doek en dicht stoffeeren
De schikking, houding, maat en stant;
En beelden vormen met verstand;
De Alouden, in hun ryke gaaven,
Te volgen, of voorby te draaven;
Het kabinet der statuen is opgedragen aan Johannes Anthonius de Coxie, ‘Vermaart schilder dezer eeuwe, en beminnaar van alle wetenschappen’. Daarmee gaf De Geest uiting aan zijn dankbaarheid jegens degene die hem ‘in de hoogste wetenschappen opgekweekt’ had.Ga naar voetnoot34 De Coxie was een uit Antwerpen afkomstige kunstenaar die zich in 1699 in Amsterdam had gevestigd. Omdat De Geests ouders in datzelfde jaar waren overle- | |
[pagina 57]
| |
den, wordt aangenomen dat hij zich toen als leerling bij De Coxie gemeld heeft om zijn opleiding voort te zetten. Misschien was hij ook al eerder naar Amsterdam gegaan, aangezien zijn eerste publicaties daar in 1698 zijn verschenen. Vergeleken met de prenten van Perrier, De Bisschop, Van Dalen en Schenck zijn de illustraties in Het kabinet der statuen wel heel eenvoudig. Omdat er steeds vier op een bladzijde staan, zijn ze vrij klein van formaat, waardoor van enige detaillering nauwelijks sprake kan zijn. Mede doordat de figuren wat in de breedte zijn uitgerekt, zien ze er inderdaad uit als ‘knullige prentjes’.Ga naar voetnoot35 Gevreesd moet worden dat de tekeningen van De Geest waar Lamsvelt mee moest werken van niet al te hoge kwaliteit waren. Afb. 2: Wibrandus de Geest, Het kabinet der statuen (Amsterdam 1702), met afbeeldingen van Commodus, Faunus, Laocoön en Herkules. (Foto: Universiteitsbibliotheek, Groningen).
Van alle publicaties van De Geest heeft Het kabinet der statuen de meeste aandacht getrokken. Het sterke punt was de toelichtende tekst. Deels bestaat die uit kennis die is overgeschreven uit boeken, maar er klinkt ook eigen betrokkenheid in door, doordat de auteur opmerkingen maakt over wat hij zelf heeft gezien en ervaren. Zo deelt hij mee dat behalve Quellinus ook een schilder Mytens een van zijn vaders leermeesters was geweest.Ga naar voetnoot36 Tot ‘onze Nederlandsche Konst-helden’ rekende hij onder meer Rubens, Van | |
[pagina 58]
| |
Dijck, Bloemaert, Mytens, Spranger, Frans Floris (de Vriendt), Holbein, Jordaens, Vredeman de Vries, Goltzius, Breugel, Lucas van Leiden, Rembrandt en Michiel de Coxie. De Geest kende hun werk in een aantal gevallen uit eigen aanschouwing, maar vooral uit boekillustraties en prenten, uit de verhalen die in zijn familie rondgingen en van de lessen van zijn vader en De Coxie. Van een aantal schilderijen van Caravaggio bijvoorbeeld had hij zich een beeld kunnen vormen door de prenten die ervan waren gemaakt, en van een thans verloren werk door de kopie die grootvader Wybrand daarvan tijdens zijn verblijf in Rome had vervaardigd. Een ‘Oordeel van Midas’ door Jordaens had hij bij De Coxie gezien,Ga naar voetnoot37 hij kende een tekening van de twee satyrs op de binnenplaats van het Palazzo della Valle in Rome door Anthonie van DijckGa naar voetnoot38 en een tekening van de Apollo van Belvedere die zijn grootvader in Rome had gemaakt.Ga naar voetnoot39 Onder de door De Geest genoemde schilders zijn er opvallend veel die in verbinding zijn te brengen met zijn familie, zoals Bloemaert, Quellinus en Mytens, leermeesters van zijn vader en grootvader. Met Rembrandt, over wie hij een uitermate positief oordeel geeft, bestonden familiebetrekkingen door diens huwelijk en dat van Wybrand de Geest met meisjes Uylenburgh. Dat juist deze ‘bekenden’ werden opgevoerd, kan worden verklaard door het feit dat originele kunstwerken niet gemakkelijk toegankelijk waren, en dat prenten en platenboeken als reproducties geen goede vervanging konden bieden. Het lag daarom voor de hand vooral die kunstwerken te noemen die men zelf had gezien of waarover informatie uit de eerste hand viel te verzamelen. | |
‘Leidtsman in Romen’Aan Het kabinet der statuen voegde De Geest een herdruk van Het pronk-altaar der schilderkonst en een ‘Leidtsman in Romen’ toe. Deze laatste titel ontleende hij aan zijn voorrede op Het kabinet, waarin hij de lezer meedeelde: ‘Ik zal u een getrouwe leidsman zijn, verkiezende de kortste wegen, door myne pen, om u door lange letterwegen niet te vermoeyen’.Ga naar voetnoot40 Het besluit een gidsje door Rome toe te voegen was hem gemakkelijk gemaakt ‘omdat ik hier enige hulp toe hadde, te weten uit de korte annotatien van myn groote vader, onder welks naagelatene papieren ik dit heb gevonden’.Ga naar voetnoot41 Deze mededeling, evenals een passage waarin in de eerste persoon gesproken wordt over een tocht door ‘secreete straaten’ onder de Thermen van DiocletianusGa naar voetnoot42 leidde tot de veronderstelling dat Wybrand de Geest dit gidsje had geschreven toen hij in de jaren 1616-1620 in Rome verbleef. De ‘Leidtsman’ is echter een licht bewerkte vertaling van de Guida romana per li forestieri, che vengono per vedere le antichità di Roma, die een route langs ruim tachtig bezienswaardigheden beschrijft, verdeeld in drie wandelingen.Ga naar voetnoot43 Alleen in de eerste editie (1557) is een voorwoord van de auteur opgenomen, die zich ‘Schakerlay | |
[pagina 59]
| |
Inglese’ noemt. Hij schenkt vooral aandacht aan het antieke Rome, niet aan de eigentijdse stad. Wel wijst hij op een aantal tuinen met particuliere kunstverzamelingen, vooral van antieke beelden. Diezelfde sculpturen worden in Het kabinet der statuen besproken en afgebeeld. De Guida was bedoeld voor pelgrims die, nadat ze de gebruikelijke kerken en andere postantieke bezienswaardigheden hadden bezichtigd waarover ze informatie konden lezen in Andrea Palladio's Descrizione de le chiese, nog tijd en energie bezaten om de restanten uit de oudheid te bekijken. Deze beide werkjes vormden samen met I nomi dei sommi pontifici een vaste combinatie onder de titel Le cose meravigliose di Roma. Dat het een buitengewoon populair werk was blijkt niet alleen uit de vele herdrukken in het Italiaans, maar ook uit de vertalingen in het Spaans en het Frans.Ga naar voetnoot44 Afb. 3: Le cose maravigliose dell' alma città di Roma,... La guida romana... Le antichità di Roma... Santi Solinari ed. Roma: Guglielmo Facciotto, 1595. (Foto: Bibliotheek Koninklijk Nederlands Instituut, Rome).
Het is heel goed mogelijk dat De Geest in zijn grootvaders nalatenschap een Nederlandse versie van de Guida heeft gevonden. Wybrand kan in zijn Romeinse tijd voor zichzelf een vertaling hebben gemaakt of er een van een landgenoot hebben overgeschreven. Als dat niet expliciet vermeld was, is het begrijpelijk dat latere lezers de papieren als originele aantekeningen van Wybrand beschouwden. In Wibrandus' versie is de tekst op een paar punten bewerkt en aangevuld. Zo is de verdeling over drie dagen verdwenen, waardoor er twee grote sprongen in de route zitten, en voegde hij onder meer een opmerking toe over de fresco's op de gevel van het palazzo Milesi van Polidoro di Caravaggio, een schilder die ook in Het kabinet der statuen een paar keer genoemd wordt. | |
[pagina 60]
| |
Weliswaar publiceerde Paul De Keyser al in 1949 zijn vermoeden dat het hier om een Nederlandse vertaling van de Guida ging en niet om een origineel werk, maar het artikel waarin hij dit toelichtte bleef lange tijd bibliografisch onvindbaar, zodat zijn vaststelling in de literatuur geen ingang heeft gevonden.Ga naar voetnoot45 | |
ToneelAls toneelschrijver vervaardigde De Geest zowel tragedies met verheven onderwerpen als eenvoudige zangspelen en platte kluchten.Ga naar voetnoot46 Voor zijn twee treurspelen koos hij onderwerpen uit de Oudheid. Valentinus gaat over een christelijke martelaar uit de derde eeuw, terwijl Boëtius handelt over de befaamde vijfde-eeuwse wijsgeer, beroemd door zijn verhandeling De consolatione philosophiae.Ga naar voetnoot47 In de inleiding van Valentinus verdedigt De Geest zich tegen hen die het toneel afkeuren. ‘De waereld heeft dan van ouds, op het tooneel de deugden verheven, en de ondeugden ter verachtinge gesteld.’Ga naar voetnoot48 De vraag of het toelaatbaar is dat ‘gewyde stoffen tot een tooneelspel’ worden gemaakt, beantwoordde hij met een onvoorwaardelijk ja. Van geheel andere aard zijn Herders-zang op het eeuw getyde, een pastorale tweespraak, en kluchten als De wederspannige zoon en De manzieke vryster met hun simpele, platte humor.Ga naar voetnoot49 In zijn inleiding bij De manzieke vryster noemde De Geest het ‘een werk ter verpoozing’, zeker waren er ‘noodiger’ dingen te doen, maar ‘de boog kan niet altijd gespannen staan’.Ga naar voetnoot50 | |
Religieuze werkenEen opvallend onderdeel van De Geests oeuvre is zijn godsdienstige werk. Hij was katholiek opgevoed en heeft behalve de twee religieuze treurspelen ook talrijke godsdienstige gedichten geschreven. Enkele van deze werken bevatten een dedicatie aan | |
[pagina 61]
| |
Afb. 4: Wibrandus de Geest, Herderszang op het eeuw getyde. Amsterdam: Jan Lamsvelt, 1701. (Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
familieleden van moederskant. Zo is Valentinus - waaraan 25 pagina's met religieuze gedichten zijn toegevoegd onder de titel ‘Ziels-zuchten, in rymklanken uitgeboezemd’, die ‘De christelijke ziel’, ‘De gelovende ziel’, enzovoort behandelen en eindigen met een Te Deum Laudamus - opgedragen aan Dominicus Antonius van BoltenGa naar voetnoot51 en Den heilandt geboorenGa naar voetnoot52 - een lang gedicht op de geboorte van Christus - aan tante Johanna Maria van Bolten. Hondert tafereelen,Ga naar voetnoot53 een reeks van dichterlijke meditaties naar aanleiding van bijbelteksten, draagt een dedicatie aan Caspar Ignatius van Eelcoma die, zoals zijn tweede voornaam verraadt, eveneens katholiek was. De Geest begint Hondert taferelen met de verklaring: ‘want onze zangnimf al overlang de heidensche dartelheid hebben afgewend’.Ga naar voetnoot54 Deze opmerking doet vermoeden dat hij in de latere jaren van zijn leven religieuzer is geworden, een vermoeden dat nog wordt versterkt door de beginregels van Den heilandt gebooren: My lust een heilige-toon te stellen op myn snaaren
(Beswalk dan niet mijn brein vercierde godendom).
| |
[pagina 62]
| |
In 1713 verscheen, niet in Leeuwarden maar te Amsterdam, Voorbeelden, of proefsteen, van deugden en ondeugden in klinkdicht vertoond. In 32 sonnetten behandelt De Geest even zovele deugden en vooral ondeugden, belichaamd door historische figuren, verreweg de meeste uit de Oudheid maar ook de in 1680 overleden mystica Antoinette Bourignon. Deze ‘dweepzieke non’ is voor De Geest een voorbeeld van bedrog. In 1689 was haar complete werk verschenen en kregen haar geschriften aandacht van mystiek-spiritualistische kringen in Engeland en Schotland.Ga naar voetnoot55 Mogelijk inspireerde hem dit ertoe haar woorden in de mond te leggen als: 'k Wil ook de Quakers hunne leering tegen staan
En veel misleide stof de drukpars overgeven.
| |
ReputatieHet werk van De Geest moet bij zijn leven een zekere populariteit hebben genoten. De vraag hoe groot deze was, laat zich niet beantwoorden. Dat zijn vriend Caspar van Eelcoma hem in een ‘poetam clarissimum’ noemde, zegt niet veel. Van geen van zijn publicaties is de oplage bekend. Slechts van een enkeling weten we dat hij een boek van De Geest bezat. De in 1700 geboren Haagse schilder, decorateur en tekenaar Mattheus Verheyden had een exemplaar van De leermeester, waarin hij een aantal aantekeningen maakte. Hij stelde onder andere een lijstje op van boeken die een historieschilder nodig had.Ga naar voetnoot56 Daarbij was ook De Geests Kabinet der statuen. Het enige exemplaar van Het kabinet waarvan de eigenaar met zekerheid vaststaat, was van de Friese edelman Tjalling Aedo van Sminia.Ga naar voetnoot57 Na het overlijden van De Geest werden nog enkele van zijn werken uitgegeven of herdrukt. Toen in 1737 een nieuwe editie van de Perrier-uitgave van vader en zoon Van Dalen uitkwam onder de titel Kunst-kabinet, besluitende hondert der allerberoemste antique stantbeelden, staende binnen Rome, werd aan de platen een tekst toegevoegd waarvoor ook De Geests explicaties in Het kabinet der statuen zijn gebruikt. De Friese schoolmeester, historicus en dichter Foeke Sjoerds liet in 1755 een aantal gelegenheidsverzen bundelen onder de titel Frisia nobilis, of lyk- en graf-samt mengeldichten.Ga naar voetnoot58 Daarin kregen ook rouwdichten van De Geest een plaats, namelijk die op de dood van Aylva en Welvelde van Burmania. Inmiddels was zijn naam ook te vinden in naslagwerken, in navolging van Houbraken, die hem in 1718 kort had vermeld in zijn Groote schouburgh. In de volgende eeuwen bleef hij genoemd worden, maar ook niet meer dan dat. Witsen Geysbeek oor- | |
[pagina 63]
| |
deelde zuinigjes dat De Geest ‘zes toneelstukken in het licht [had] gegeven, die raar kunnen worden, als er over vijftig jaar nog rijke dwazen zijn, die oude rijmprullen verzamelen’.Ga naar voetnoot59 Het oordeel van anderen was niet veel positiever,Ga naar voetnoot60 hoewel Wumkes getroffen was door de gedichten, die als ‘echte religieuze poëzije’ volgens hem getuigde van een diep geestelijk leven. Hij zag in De Geest een boetprediker die tekeerging tegen alle naam- en schijnchristendom, en ging zelfs zover dat hij in De Geests poëzie de sfeer van Jan Luyken en Revius meende te bespeuren, maar dan ‘dopersk’.Ga naar voetnoot61 Pas na de Tweede Wereldoorlog ontstond weer belangstelling voor De Geest, die zich echter vooral richt op Het kabinet der statuen. De Keyser publiceerde zijn artikelen waarin hij wijst op de Italiaanse herkomst van ‘Den getrouwen Leidtsman’. Vervolgens onderzocht De Pauw-De Veen de schilderkundige traktaten, met name het verschil in taalgebruik tussen Van Mander en De Geest. Professor Zadoks prees De Geest voor het ‘op eigen wijze een steentje te hebben bijgedragen voor het kleurige mozaïek van het Amsterdamse culturele leven in de late 17e eeuw’.Ga naar voetnoot62 In een publicatie behorend bij de tentoonstelling ‘In het spoor van Italië. Noordelingen op reis naar Italië’, die in het Fries Museum was ingericht door de opleiding Geschiedenis & Media van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, gaf een van de studenten de tekst van ‘Den getrouwen leidtsman’ uit.Ga naar voetnoot63 In 2003 verscheen zelfs een fotografische herdruk van Het kabinet der statuen, met een commentaar door de Utrechtse kunsthistoricus Jochen Becker. Hij typeert het weliswaar als een weinig origineel boek, maar ‘het geeft een korte, aardige en typische weerspiegeling van wat de intellectueel en materieel minder bemiddelde kunstvriend of schilder aan het begin van de 18e eeuw van antieke kunst wilde weten en welke voorbeelden hij kon gebruiken’.Ga naar voetnoot64 Een bijzondere editie van ‘Den getrouwen leidtsman’ verscheen ter gelegenheid van het eeuwfeest van het Nederlands Instituut te Rome.Ga naar voetnoot65 Of het opnemen in CeNeTon van een editie van de klucht De manzieke vryster een teken is van hernieuwde belangstelling voor De Geest als toneelauteur, valt vooralsnog te betwijfelen.Ga naar voetnoot66 Inmiddels is een aantal studenten van de opleiding Geschiedenis van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden bezig met de voorbereiding van een tentoonstelling over De Geest en zijn Kabinet der statuen en met de inrichting van een website daarover.Ga naar voetnoot67 | |
[pagina 64]
| |
De man achter de boekenOp grond van zijn gedrukte oeuvre lijkt het oordeel gerechtvaardigd dat De Geest een goede opleiding heeft gehad. Dat hij Latijn kende blijkt niet alleen uit het drempeldicht dat Van Eelcoma voor de Hondert tafereelen schreef, maar ook uit De Geests versie van de vijfde satire van Juvenalis. Dit is een vereenvoudigende hertaling in alexandrijnen, waarin de Romeinse situatie vermengd is met contemporaine beelden en feiten. De grappige en tegelijk moraliserende tekst werd in 1702 door Pieter Ruirds uitgegeven en in 1707 opgenomen in een bundeling van Alle de schimpdichten van Decius Junius Juvenalis en A. Persius Flaccus.Ga naar voetnoot68 Italiaans lijkt De Geest niet te hebben beheerst. Van Cesare Ripa's Iconologia gebruikte hij een Nederlandse vertalingGa naar voetnoot69 en ook Torquato Tasso's pastorale Aminta citeerde hij uit een vertaling.Ga naar voetnoot70 Op cultureel gebied had De Geest van huis uit veel meegekregen. Zijn grootvader was volgens een vriend ‘redenryck int vertaelen, snel-vloeijend inde rijm’ geweest.Ga naar voetnoot71 Tijdens een zevenjarig verblijf in het buitenland had hij onder meer Parijs uitvoerig bezocht en vier jaar in Rome doorgebracht, en in die periode had hij veel kunstenaars ontmoet. Bovendien had hij een collectie kunstwerken en curiosa bijeengebracht, wat opgevat kan worden als een teken van voorname geleerdheid.Ga naar voetnoot72 Ook aan moederszijde waren er familieleden die zich interesseerden voor literatuur, zoals Dominicus van Bolten, ‘beminnaar der dichtkunde en andere heerlijke wetenschappen’. Uit Het kabinet valt op te maken dat De Geest zich had verdiept in de mythologie van de Oudheid.Ga naar voetnoot73 Verder had hij Van Manders Het schilder-boeck bestudeerd, evenals de vertaling van Franciscus Junius' De pictura veterum - een verzameling van Griekse en Romeinse teksten over de beeldende kunsten - en Samuel van Hoogstratens Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst. Ook de werken over teken- en schilderkunst van Goeree en Beurs kende hij, evenals De beschryvinge van de menschelijke proportion van Albrecht Dürer. De Geest mocht zijn eruditie graag tonen. Het gedicht Pronk-altaar der schilder-konst is overladen met namen van antieke auteurs, zoals Homerus, Xenophon, Plato, Cicero, Vergilius, Ovidius, Horatius, Catullus, Livius, Tacitus, Terentius, Plautus, Seneca, Cassiodorus en Plutarchus. Het kabinet der statuen levert nog meer namen op en ook in het voorwoord van zijn treurspel Valentinus pakt hij breed uit: Sophokles, Euripides en Terentius worden genoemd, en ook Erasmus. Zelfs in de klucht De manzieke vryster wordt van de hoofdpersoon vermeld dat zij het zesde ‘minnedicht’ van Ovidius uit het | |
[pagina 65]
| |
hoofd kon opzeggen. Soms echter blijkt de eruditie nogal dun. In De leermeester houdt hij Baldassare Castiglione, de schrijver van De hoveling, voor een schilderGa naar voetnoot74 en in Het kabinet der statuen noemt hij de schilder Zeuxis een beeldhouwer.Ga naar voetnoot75 Uit het feit dat een aantal Hollandse kunstenaars drempeldichten schreef op Het kabinet der statuen mogen we opmaken dat De Geest zich rond de eeuwwisseling in Amsterdam bewoog in een bont gezelschap van toneelspelers, schilders, schrijvers en boekdrukkers. Enkelen van hen hielden zich net als hij met meer dan een van deze activiteiten tegelijk bezig, zoals Cornelis Sweerts (1672-1742), die behalve drukker en uitgever ook toneelschrijver en dichter was, en de ‘kloeken rijmer en konstrijken schilder’ Christoffel Pierson (1631-1714).Ga naar voetnoot76 Ook Anna Maria Paauw (?-1710),Ga naar voetnoot77 de dichtende echtgenote van Pierson, prees het Kabinet aan. De meest opvallende persoon in deze groep was wellicht Katharina Lescailje (1649-1711), door De Geest de ‘geestryke’ genoemd.Ga naar voetnoot78 Ze was een dochter van de Amsterdamse boekverkoper en drukker Jacob Lescailje, uitgever van toneelstukken die in de Amsterdamse schouwburg werden gespeeld. Na de dood van haar ouders had zij met succes het bedrijf onder de naam Erven J. Lescailje voortgezet. Katharina was behalve zakenvrouw een gevierde dichteres, die bovendien toneelstukken uit het Frans vertaalde. In de Friese hoofd- en hofstad was het culturele leven beperkt. Er was geen schouwburg, geen genootschap dat zich met toneel bezighield, en evenmin een publiek dat tekstboekjes kocht. Waarschijnlijk was er incidenteel wel toneel te zien, wanneer reizende gezelschappen de stad bezochten, zoals ook in Harlingen in het eerste kwart van de achttiende eeuw 's winters een aantal keren het toneelgezelschap van Izaak Duym speelde.Ga naar voetnoot79 In Amsterdam met zijn bloeiende schouwburg, die werd gesteund door leden van de stedelijke elite, bestond een grote en lucratieve markt voor toneelteksten. Om die reden zal De Geest een aantal van zijn stukken in Amsterdam hebben laten drukken, maar het succes schijnt gering te zijn geweest.Ga naar voetnoot80 Het grootste deel van zijn publicaties is dan ook in Leeuwarden verschenen, bij de boekdrukkerij ‘In de zaadzaaijer’ aan de Peperstraat, die in 1698 nog eigendom was van Pieter Ruirds en de weduwe van Hendrik Rintjes, daarna alleen in handen van Ruirds kwam, terwijl in 1710/1711 Johannes Thijssens eigenaar werd. Een aantal van zijn publicaties droeg De Geest op aan bevriende advocaten bij het in Leeuwarden zetelende Hof van Friesland. De triompheerende muzyk was voor Nicolaas van Campen, ‘liefhebber der tooneel-poëzy’, Hondert taferelen, een bundel religieuze poëzie, is opgedragen aan Caspar Ignatius van Eelcoma (die zelf een lofdicht in het Latijn op het | |
[pagina 66]
| |
werk bijdroeg), het treurspel Boëtius aan Willem Hendrik Portz en Voorbeelden, of proefsteen, een verzameling moralistische gedichten, aan Jacobus Schultingk. De Leeuwarder arts Roelof Roukema (1669-c.1743) schreef een lofdicht op De Geests Leermeester der schilderkonst.Ga naar voetnoot81 Behalve vrije poëzie schreef De Geest ook een aantal gelegenheidsgedichten. Zo nam hij de pen ter hand bij de plechtige intocht als stadhouder van Johan Willem Friso in 1707, bij diens huwelijk in 1709 en zijn verdrinkingsdood vijf jaar later. Bij het overlijden van enkele vooraanstaande Friese edellieden, Tjaard baron van Aylva (1705), François van Burum, raadsheer bij het Hof van Friesland (1710)Ga naar voetnoot82 en Zeino Joachim Welvelde van Burmania, grietman van Rauwerderhem (1710), schreef De Geest rouwgedichten. Dit lijkt te wijzen op een poging tot continuering van de connecties die zijn vader en grootvader met het stadhouderlijk hof en de Friese adel hadden opgebouwd, in de overtuiging dat het deze kringen waren waar hij zijn kunst aan de man kon brengen. Wybrand de Geest had zich in die zin uitgelaten in een brief aan een adellijke opdrachtgeefster: ‘... aengesien de Schilderconst niet gewiegh is voor de gemeene man en gelijk het aeloude spreek-woord seijt, dat onnut, en diens volgens geen gebruik is roosen voor varkens te stroijen, soo hebben wij dat geluk dat de roosen die er geplukt werden van de doornen onser studie, entlijk gecultiveert werden op de Adelijke slooten, huisen en Cabinetten daer se van de liefhebbers bewaerd werden als juwelen’.Ga naar voetnoot83 | |
Eén boekHet hoogtepunt van De Geests schrijversloopbaan lijkt al in 1702 te zijn bereikt, toen Het kabinet der statuen, Den leermeester der schilderkonst, de Juvenalis-vertaling en De wederspannige zoon verschenen. In de jaren daarna publiceerde hij nog drie dichtbundels, vijf gelegenheidsgedichten en drie toneelstukken. Een vierde stuk, Philander en Kaliste, werd kort na zijn dood uitgegeven. Wanneer hij geboren is, valt uit zijn werken niet precies af te leiden. De woorden ‘... en wil mijn Lentedagen / Aan haar vermaarde Faam nu mee ten offer dragen’ in Pronk-altaar, dat De Geest dateert in 1697, wijzen op de jonge leeftijd van de auteur.Ga naar voetnoot84 Als hij in 1699 nog een leerling van De Coxie was, zal hij toch niet veel ouder dan twintig zijn geweest. Hij had toen echter al drie publicaties op zijn naam staan, die binnen een jaar tijd waren verschenen. We houden het erop dat hij in de eerste helft van de jaren zeventig ter wereld is gekomen. | |
[pagina 67]
| |
Afb. 5: Wapenkaart van Vriesland, getekend door Wibrandus de Geest en gedrukt door François Halma. (Foto: Tresoar, Leeuwarden).
Of De Geest lange tijd officieel buiten Leeuwarden heeft gewoond, blijft eveneens onduidelijk. Zelf dateerde hij de opdracht aan zijn tante van Hondert tafereelen op 16 maart 1709 te Leeuwarden. In elk geval was hij na de dood van zijn grootmoeder (mede)-eigenaar van een of meer huizen in Leeuwarden, want hij wordt in 1714 genoemd als een der verkopers van een huis in de Grote Kerkstraat (waarschijnlijk het tegenwoordige nr. 10), dat eigendom was geweest van zijn grootmoeder Wijnanda Bolten-van der Sande. Hij woonde daar toen met zijn zuster Wijnanda.Ga naar voetnoot85 Twee jaar later overleed hij in Culemborg, na het sacrament der stervenden te hebben ontvangen.Ga naar voetnoot86 Daarmee kwam een eind aan de rol die leden van de familie De Geest in het culturele leven van Friesland hadden gespeeld. Wibrandus is altijd in de schaduw van zijn beroemde grootvader gebleven. Van zijn werk als schilder is zelfs niets bewaard. Het kan zijn dat het ontwerp voor de titelpagina van Herders-zang op het eeuwgetyde door hem is gemaakt en waarschijnlijk zijn de illustraties van Het kabinet der statuen naar zijn tekeningen gegraveerd. Het enige werk dat met zekerheid aan hem kan worden toegeschreven is het ontwerp van de aan stadhouder Johan Willem Friso opgedragen Wapenkaart van Vriesland, gedrukt door François Halma en gesigneerd ‘W. de Geest pinxit’.Ga naar voetnoot87 | |
[pagina 68]
| |
Zijn betekenis ligt op een ander terrein. Met Het kabinet der statuen schreef hij een boekje dat na drie eeuwen nog de aandacht weet te trekken, niet alleen omdat de auteur merkbaar betrokken was bij het onderwerp, maar ook omdat zijn tekst behalve boekenwijsheid allerlei persoonlijke meningen en opmerkingen bevat. Zo is de schilder-schrijver-toneelspeler Wibrandus de Geest, die we vrijwel alleen uit zijn boeken kennen, uiteindelijk een man van één boek geworden. |
|