Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Myriam Everard
| |
[pagina 80]
| |
Advertentie van Catharina Egges, weduwe Jan Dóll, in de Bataafsche courant van 21 september 1796. Gelderlandbibliotheek, Arnhem en advertentie van Witsen Geysbeek en Van Kesteren in de Bataafsche courant van 26 september 1796. Gelderlandbibliotheek, Arnhem
| |
[pagina 81]
| |
In de Bataafsche courant van 26 september volgt een reactie van Witsen Geysbeek en Van Kesteren. Die laten weten hartelijk om de ‘volumineuse en winderige advertentie van de Wed. J. Dóll’ gelachen te hebben. Zij verklaren voorts dat de vertaling die zij heeft uitgebracht volstrekt niet deugt en dagen haar uit, op straffe van voor altijd een ‘windbreekster’ en ‘leugenaarster’ te heten, haar belofte waar te maken alle vertalingen van Witsen Geysbeek na te drukken. Het is onduidelijk wat hier speelt, al suggereert één detail in de advertentie van de beide heren dat het om een wraakactie van Witsen Geysbeek gaat. De vertaling die bij Van Kesteren uitkomt wordt namelijk voor rekening van de vertaler uitgegeven. Bij vergelijking blijken de verschillen tussen beide vertalingen bovendien zo marginaal, dat men geneigd is te denken dat Witsen Geysbeek met de vertaling die hij voor de weduwe Dóll had gemaakt naar Van Kesteren is gelopen.Ga naar voetnoot2 Maar ook zonder dat de precieze inzet duidelijk is, biedt deze ruzie alle aanleiding de opmerkelijke rol van weduwen en andere vrouwen in de wereld van het laat-achttiende-eeuwse boekenvak onder de loep te nemen. | |
De weduwe-uitgeefsterIn het recente boekhistorische overzichtswerk Bibliopolis wordt aan vrouwen in het boekenvak zo goed als geen aandacht besteed.Ga naar voetnoot3 Dat is een opmerkelijke omissie. De aanwezigheid van vrouwen in het boekenvak is immers, door de talloze uitgaven met de naam van een weduwe in het impressum, zichtbaarder dan in enig ander vak. Verantwoord wordt die afwezigheid van vrouwen in de ‘Geschiedenis van het gedrukte boek in Nederland’ niet, zodat we moeten aannemen dat de auteurs van dit overzichtswerk zich hebben laten leiden door de veelal onuitgesproken opvattingen over de weduwe-uitgeefster die hebben gemaakt dat we tot op heden nog maar zo weinig over de vrouwen in het boekenvak weten. Die opvattingen komen er globaal op neer dat de weduwe-uitgeefster als uitgeefster eigenlijk niet serieus genomen hoeft te worden, omdat ze bij overlijden van haar echtgenoot of alleen noodgedwongen, om zichzelf en haar kinderen te onderhouden, het bedrijf voortzette, of slechts het voortbestaan van het familiebedrijf veilig stelde om het vervolgens zo snel mogelijk aan de oudste zoon over te dragen, of alleen in naam het bedrijf leidde maar het werk natuurlijk overliet aan een meesterknecht met wie zij bovendien meestal al snel trouwde.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 82]
| |
In de ruzie over De weduwe en het rypaard laat de weduwe Dóll zich allerminst kennen als iemand die slechts in naam een uitgeverij beheerde. Weliswaar geneerde ze zich niet om via een toespeling op haar weduwenstatus de schurkenstreken van de tegenpartij nog wat beter uit te laten komen, maar dat staat onmiskenbaar in dienst van de offensieve strategie van een zelfstandige, voor eigen risico handelende zakenvrouw, die zich in haar belangen geschaad voelde en deze zo goed mogelijk verdedigde. Dat zij ook inderdaad zo'n zelfstandige zakenvrouw was, blijkt als we haar bemoeienissen met het boekenvak wat nader bekijken. | |
Catharina Dóll-EggesToen haar echtgenoot, de uitgever Jan Dóll, in 1781 overleed, was Catharina Egges 31 jaar oud, had zij vier kinderen tussen 2 en 9 jaar, en was zij zwanger van een vijfde.Ga naar voetnoot5 Zij zette de uitgeverij onmiddellijk voort, aanvankelijk in de lijn van haar echtgenoot, die zich vooral had toegelegd op oorspronkelijke en vertaalde pedagogische geschriften, zedelijke verhalen en christelijke verhandelingen. Allengs breidde zij het fonds echter aanmerkelijk uit, met proza en poëzie van eigentijdse Nederlandse schrijvers en schrijfsters, omvangrijke series oorspronkelijke en vertaalde toneelstukken, en verschillende soorten almanakken, toegesneden op onderscheiden doelgroepen als schrijvers, wetenschappers, jeugdigen en vrouwen, waarvan de Almanak van vrouwen voor vrouwen wel de bekendste is. Daarnaast publiceerde zij letterkundige, natuurwetenschappelijke, filosofische, politieke en economische verhandelingen, meest van eigen bodem.Ga naar voetnoot6 Bovendien veilde zij, net als haar echtgenoot, met enige regelmaat boeken- en prentencollecties van particulieren, dreef zij een boekwinkel, waarin zij eigen en andermans uitgaven verkocht, en fungeerde zij, zoals veel boekverkopers, als contactadres in de markt van vraag en aanbod.Ga naar voetnoot7 Hoewel haar twee oudste zoons in 1790 beiden lid van het boekverkopersgilde werden en zij hun moeder vast ook wel eens zullen hebben bijgestaan - bij sommige van de veilingen die door de ‘Wed. J. Dóll en Zoonen’ werden georganiseerd, sporadisch ook bij een boekuitgaaf van de ‘Wed. Jan Dóll en Zoon’ - en haar dochter Catharina Maria Dóll Egges redactione- | |
[pagina 83]
| |
le hand- en spandiensten verrichtte, zette Catharina Egges haar uitgeverswerkzaamheden tot 1817, haar boekhandel waarschijnlijk tot haar dood in 1824 alleen voort.Ga naar voetnoot8 | |
Weduwe Dóll orangiste?De weduwe Dóll was dus onmiskenbaar een serieuze speler in de wereld van het boekenvak en bleef dat ook lang nadat zij haar bedrijf aan haar oudste zoon had kunnen overdragen. Zij was dat in een periode waarin het gedrukte woord in hoge mate politiek werd. En inderdaad, haar kleeft in onze tijd een duidelijke politieke, en wel orangistische, faam aan.Ga naar voetnoot9 Ook op dit punt geeft de ruzie over De weduwe en het rypaard aanleiding om gangbare ideeën nog eens kritisch te bezien. Immers, de weduwe Dóll koos voor haar aanval op Van Kesteren en Witsen Geysbeek verrassend genoeg de radicaal-patriotse Bataafsche courant van Lieve van Ollefen als podium.Ga naar voetnoot10 Dat is een keuze die nadere beschouwing behoeft. Wie waren om te beginnen haar tegenstanders? Welnu: Hendrik van Kesteren, die in 1796 nog maar enkele jaren in het boekenvak actief was, had zich al in de eerste jaren van de Bataafsche Republiek als een patriotse uitgever gemanifesteerd. Met zijn uitgaven over de ‘regeling van de volksstem’ en over ‘de stemgerechtigheid en 't burgerrecht der Jooden’ moet hij in het milieu van de radicale volksclubs gesitueerd worden waarin ook krantenschrijver Lieve van Ollefen opereerde.Ga naar voetnoot11 Zijn naam komt bovendien voor in stoklijsten van een aantal patriotse publicaties, temidden van radicale boekverkopers als de Amsterdamse clubbisten Jan Verlem, Reinier Dóll Timman (een tantezegger van de weduwe), Wijnand Wijnands, Jean Louis van Laar Mahuet, en Jacobus Crayenschot, de Haagse Johannes Leeuwesteijn, de Leidse Cornelis de Pecker, of de Delftenaar Mattheus Roelofswaert. Zo blijkt van Kesteren al in 1794 verkoper van een publicatie als de Catechismus der egaliteit en der rechten van de mensch en in de jaren 1795-1796 van het clubbistenblad De domkop geweest te zijn.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 84]
| |
Pieter Witsen Geysbeek had zich in 1796, nog maar 21 jaar oud, eveneens al als een fervent patriot laten kennen. In de eerste maanden na de Bataafse Revolutie had hij vijf toneelstukken - bewerkt of van eigen hand - uitgebracht, waarin hij die revolutie in alle toonaarden had toegejuicht. Daarnaast had hij zich in 1796 op de golven van vrijheid, gelijkheid en broederschap ook nog eens tegen de slavernij uitgesproken.Ga naar voetnoot13 Dat de weduwe Dóll in september 1796 de Bataafsche courant van Van Ollefen als podium voor haar actie tegen Van Kesteren en Witsen Geysbeek uitkoos, was dus, ook voor een orangistische uitgeefster, geen gekke zet. Gekende patriotten maakt men natuurlijk het effectiefst voor het oog van hun geestverwanten te schande. Alleen, hoe orangistisch is een uitgeefster die al in maart 1795 met een Beschrijving van het feest der revolutie, gevierd in Amsterdam, op den vierden van Lentemaand, 1795, het eerste jaar der Bataafsche vrijheid van de hand van de patriot Pieter van der Breggen Pauw op de markt kwam en die in datzelfde jaar allerlei anti-orangistische spotschriften verkocht?Ga naar voetnoot14 Toch lijkt ‘opportunistisch’ evenmin de juiste kwalificatie. Want al in 1794 afficheerde zij zich, net als Van Kesteren, als verkoopster van de Catechismus van de egaliteit, waarmee zij zich openlijk met de landelijke crème de la crème van het patriotse boekverkoperswezen verbond, terwijl zij begin 1799 juist weer een treurzang op de dood van Frederik, zoon van Willem v, op de markt bracht waarvan de auteur op dat moment liever anoniem bleef.Ga naar voetnoot15 Nu is het orangistische ijs bij nader inzien ook wel erg dun. Eigenlijk bestaat dat uit niet meer dan het woordje ‘heuchlyk’ dat de weduwe Dóll in 1788 gebruikte om de omwenteling van 1787 aan te duiden, niet in een politiek traktaat maar in een prospectus waarmee zij een serie prenten van oranje feestelijkheden in 1788 aan de man wilde brengen.Ga naar voetnoot16 Gegeven de dubbelzinnigheid van het woord ‘heuchlyk’, dat zowel verblijdend als memorabel kan betekenen, kan men, in die tijd en in die context, daar zonder nader bewijs toch niet meer in zien dan een weloverwogen woordkeus, waarmee vriend en vijand bediend | |
[pagina 85]
| |
konden worden.Ga naar voetnoot17 Gaan we af op de schrijvers die de weduwe Dóll aan zich wist te binden - van onversneden orangisten als Willem Bilderdijk en Margaretha de Cambon-van der Werken, politieke windvanen als Jacob de Witte van Haemstede en Maria van Zuylekom, tot zulke patente patriotten als Betje Wolff, Aagje Deken, Petronella Moens en Samuel Wiselius, en kleinere helden als Abraham Barbaz en Pieter Witsen Geysbeek (die al in 1798 weer voor de weduwe zou gaan vertalen) - dan lijkt het er in elk geval op dat zij voor geen enkele partij politiek besmet was. Wat de persoonlijke politieke overtuiging van de weduwe Dóll ook geweest moge zijn - haar uitgeversnetwerk is overwegend patriots, zij het veeleer moderaat dan revolutionairGa naar voetnoot18 - duidelijk is wel dat zij zich als uitgeefster in de gepolitiseerde verhoudingen van haar tijd goed kon bewegen en dat zij met haar uitgaven en haar boekwinkel bovendien actief aan de politieke meningsvorming bijdroeg. Daarin stond zij niet alleen: in het netwerk waarin zij volgens de stoklijsten participeerde, waren nog tal van andere uitgeefsters actief. Onbekende uitgeefsters, merendeels, die het verdienen bekend te worden. | |
De uitgeefster als politiek entrepreneurHet uitgeven en verkopen van het geschreven woord geeft de uitgeefster en verkoopster - niet minder dan de uitgever en verkoper - een bijzondere verhouding tot de publieke sfeer. Niet alleen verbindt zij in de regel haar naam aan de openbare activiteiten die uitgeven en verkopen zijn, maar met die activiteiten geeft zij de openbaarheid waaraan zij deelneemt mede vorm. Vooral in tijden van politieke verandering en vernieuwing, zoals de jaren waarin de weduwe Dóll werkzaam was waren, was dat een rol van betekenis, voor vrouwen wel in het bijzonder: de rol van politiek entrepreneurschap - gelijkgestemden bij elkaar brengen, opvattingen die niet of niet genoeg gehoord worden stem geven, de actualiteit becommentariëren, in discussies interveniëren of die entameren, en van dat alles het plaatselijk middelpunt zijn - was toentertijd voor vrouwen maar zelden weggelegd. Het grote aantal vrouwen dat zich in de jaren 1780 en 1790 bezighield met het uitgeven en distribueren van opiniërende bladen, politieke pamfletten en andere literatuur waarin het revolutionaire straatrumoer luid doorklinkt, laat dan ook zien hoezeer boekgeschiedenis aan meer raakt dan boeken alleen. | |
[pagina 86]
| |
Patriotse...Uitgeefsters die zich, soms veel sterker dan de weduwe Dóll, politiek profileerden, vond men in de laatste twee decennia van de achttiende eeuw in de gehele Republiek. Zo is daar de Haarlemse Neeltje Roeters, die in 1768 de uitgeverij van haar overleden echtgenoot Hermanus van Brussel overnam.Ga naar voetnoot19 Het lijkt erop dat de weduwe Van Brussel in de jaren 1780, met uitgaven als een instructieboekje ‘voor alle, die zig in de wapenhandel willen oeffenen’ in 1784, of een gelegenheidsuitgave bij de terugkeer van de Haarlemse vrijcorpsisten uit Utrecht in 1786, haar pers ten dienste van de patriotse zaak heeft gesteld. Bovendien had ze in die jaren, óók na 1787, en zeker na 1795, een breed assortiment patriotse pamfletten, boeken en tijdschriften in haar winkel. Dit liep van een publicatie van Pieter Vreede in 1783, een spotschrift op Wilhelmina van Pruisen uit de jaren na 1787, een groot aantal boeken van Gerrit Paape, zowel in ballingschap als na terugkomst in Nederland geschreven, tot tijdschriften als De republikein uit de eerste jaren van de Bataafse Republiek en De politieke blixem en zijn opeenvolgende varianten uit de ‘republikeinse’ nadagen.Ga naar voetnoot20 Van hetzelfde kaliber lijkt de Utrechtse Maria Verheyen, sinds 1778 weduwe van Willem Mulder, die, toen zij met hem trouwde, uitgever was, maar de laatste jaren van zijn leven als collecteur van de loterij de kost verdiende. Zette zij in 1778 met haar oudste zoon de loterij-affaire voort, in 1783 pakte zij ook de oude stiel van haar echtgenoot weer op om in de hoogtijdagen van de patriotten een soort huisuitgeefster van het Utrechtse vrijcorps ‘Pro patria et libertate’ te worden. Tevens maakte zij met uitgaven als een Leerreden tot aanmoediging der wapen-oeffening ten platte lande, door een Roomsch pastoor in de provincie van Utrecht uit 1785 zichtbaar dat ook haar geloofsgenoten de patriotse zaak toegedaan waren.Ga naar voetnoot21 In haar ‘Boek- en Muzicqwinkel’ waren daarnaast nog eens verschillende vaandelmarsen en politieke blaadjes te koop.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 87]
| |
Portret van Eva ten Cate, weduwe Synco Hoitsema, uitgeefster van de Groninger courant, schilder onbekend. De Groninger courant in haar rechterhand is van oktober 1789.
Royal Hoitsema Labels, Groningen (met dank aan de Historische Uitgeverij, Groningen). In diezelfde jaren 1780 ontpopte in Groningen Eva ten Cate zich tot patriots uitgeefster. Zij was, toen haar echtgenoot Synco Hoitsema in 1768 stierf, 37 jaar en moeder van drie zeer jonge kinderen. Zij zette de drukkerij van haar echtgenoot voort en zou dat tot 1793 blijven doen, de laatste paar jaar mogelijk samen met of anders als naaste collega van haar zoon en opvolger Andel Hoitsema.Ga naar voetnoot23 Vooral als uitgeefster van de Groninger courant, die in de jaren 1780 tot een krant uitgroeide waarin de plaatselijke en regionale politieke ontwikkelingen werden verslagen en die haar kolommen bovendien voor patriotten openstelde, kreeg de weduwe Hoitsema het flink te verduren. Zij moest niet alleen meer dan eens de kritiek van het stadsbestuur pareren, maar na 1787 ook de haatdragende spot uit orangistische hoek weerstaan.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 88]
| |
Portret (pastel) van Levina Westerbaan, weduwe Anthony de Klopper, uitgeefster van de Leydse courant (in haar linkerhand), door Rienk Jelgerhuis, 1785 Stedelijk Museum. De Lakenhal, Leiden.
Ook Leiden kende in de jaren 1780 een vrouwelijke stadscourantier. De weduwe Anthony de Klopper, van zichzelf Levina Westerbaan, was vanaf 1772 uitgeefster van de Leydse courant.Ga naar voetnoot25 Al snel nadat de patriotten zich in Leiden manifesteerden, werden hun faits et gestes in de krant van de weduwe verslagen, weldra uitgebreid met die van de patriotten uit de regio, de provincie, en uiteindelijk de gehele Republiek. Toen met de inval van de Pruisen in september 1787 de bordjes verhangen werden, werd haar naam dan ook in de orangistische 's-Gravenhaagse courant in één adem genoemd met patriotse ‘Schend-Courantiers’ als Wybo Fynje, Jan Verlem en Dirk Schuurman.Ga naar voetnoot26 In Den Bosch was het Maria Catharina de Wildt, weduwe van Christiaan August Vieweg, die na de dood van haar echtgenoot in 1783 bijna dertig jaar de 's-Hertogenbossche | |
[pagina 89]
| |
courant uitgaf.Ga naar voetnoot27 Tot 1794 heet de 's-Hertogenbossche courant een gezagsgetrouwe, prinsgezinde krant te zijn geweest, al kan daar bij de weinige nummers die er uit de jaren 1780-1794 bewaard zijn gebleven moeilijk iets met zekerheid over gezegd worden. Duidelijk is alleen dat de inval van de Fransen in Staats-Brabant in 1793 door de krant niet enthousiast verwelkomd werd.Ga naar voetnoot28 Hoe opmerkelijk het is dat de weduwe Vieweg kort na de politieke ommekeer van 1787 en de eigenrichting die daarop van orangistische kant volgde een lijst van geplunderde en vernielde huizen van Bossche patriotten publiceerde, kan daarom niet goed worden bepaald.Ga naar voetnoot29 En of zij daarmee openlijk kleur bekende of dat een dergelijke lijst ook voor zakelijke berichtgeving door kon gaan, is ook nog een vraag. In 1793 koos de weduwe Vieweg echter ondubbelzinnig partij door, samen met - naar waarschijnlijkheid - haar oudste zoon en in compagnie met een jongere zoon die zich kort tevoren als zelfstandig uitgever gevestigd had, een vertaling van de Franse ‘Verklaring van de rechten van den mensch en den burger’ en van de Franse Constitutie uit te geven.Ga naar voetnoot30 Deze keuze werd overigens voorafgegaan door een zonder meer opmerkelijke aankondiging: in oktober 1792 maakte de weduwe Vieweg het publiek en haar gildenbroeders en -zusters bekend dat zij voornemens was een vertaling uit te brengen van Über die bürgerliche Verbesserung der Weiber (1792) van Theodor Gottlieb von Hippel.Ga naar voetnoot31 Dat zij de vertaling van een dergelijk revolutionair pleidooi voor de burgerrechten van vrouwen wilde uitgeven, is naar de toenmalige stand van de politieke discussies in de Republiek gemeten ongehoord. Hippel propageerde namelijk het recht van vrouwen op alle onderwijs, alle functies en ambten (óók in het leger), op stemrecht en op politieke vertegenwoordiging. De vertaling lijkt overigens niet te zijn verschenen. Niettemin maken deze manifestaties van politieke betrokkenheid dat het verhaal waarin zij tot nu toe slechts als figurante optreedt aan herziening toe is. In dit verhaal - dat van de victorie van de befaamde schrijver en patriot Gerrit Paape die in 1794 in Den Bosch begon - nam Paape daar een weduwe Vieweg op sleeptouw en bezorgde haar 's-Hertogenbossche courant voor de duur van de zes maanden dat hij bij haar was ingekwartierd de statuur van een revolutionaire nationale courant.Ga naar voetnoot32 Men zou nu met meer recht kunnen zeggen | |
[pagina 90]
| |
's-Hertogenbossche vaderlandsche courant van 18 november 1794, uitgegeven door Maria Catharina de Wildt, weduwe Christiaan August Vieweg, met het, tijdelijke, motto: ‘Vryheid, Evengelykheid, Eenheid en Zusterschap’.
Brabant-collectie, Universiteit van Tilburg. dat Paape, door na de verovering van Den Bosch door de revolutionaire Franse en Bataafse troepen eind 1794 bij de weduwe Vieweg in te trekken, geen willekeurige keuze maakte en dat zijn pen en haar persen beider politieke ambitie dienden. Hoe dit ook zij, met ingang van 14 oktober 1794 bracht de weduwe Vieweg, onder redactie van Paape, de 's-Hertogenbossche vaderlandsche courant uit, waarin onder het nog wat onwennige motto ‘Vryheid, Evengelykheid, Eenheid en Broederschap’ nieuws van het revolutionaire front werd gebracht. Het feit dat dit motto kort daarop twee dagen lang ‘Vryheid, Evengelykheid, Eenheid en Zusterschap’ luidde, zal dan ook, zo niet regelrecht als politiek commentaar van de weduwe op de onvolkomen bewoordingen van de revolutionaire idealen, dan toch als tribuut van de redacteur aan de uitgeefster moeten worden gelezen.Ga naar voetnoot33 Maar bij deze ‘vaderlandsche courant’ bleef het niet. Binnen enkele maanden volgden onder meer een ‘Republikeinsch weekblad’, een dito almanak, toneelspel en treurspel en een ‘Vaderlandsch kluchtspel’, alle van de hand van Paape, plus een Republikeinsch gebed door eene Vaderlandsche vrouw van de echtgenote van Paape, Maria van Schie.Ga naar voetnoot34 Na het vertrek van Paape uit 's-Hertogenbosch, in maart 1795, gaf de weduwe | |
[pagina 91]
| |
Vieweg nog maar enkele duidelijk politieke geschriften uit, deels van Paape, deels van andere radicale patriotten.Ga naar voetnoot35 Maar in haar boekwinkel bleef men, ook in later jaren nog, voor dergelijke geschriften terecht kunnen, en geheel in radicaal-patriotse geest was zij ook wederverkoopster van een revolutionair geneesmiddel, het ‘cordial republicain’, dat ‘alle verzwakkingen zoo des Ligchaams als der ziels vermogens’ heette te verhelpen.Ga naar voetnoot36 Om de reeks stadscourantiersters te besluiten had Middelburg Johanna Maria Hackenberg en Elisabeth Visser, de weduwen van de broers Johannes en Willem Abrahams, die in compagnie de Middelburgsche courant uitgaven. Na de dood van haar echtgenoot in 1787 zette Johanna Hackenberg de krant bijna dertig jaar voort, aanvankelijk met haar zwager Willem Abrahams, na diens dood in 1789 meer dan vijftien jaar met haar schoonzuster Elisabeth Visser, en vanaf 1806 met haar zoon Hendrik Adriaan. Voor het schrijven van de krant hadden de weduwen Abrahams vanaf 1793 steeds opnieuw patriotten in dienst. Deze politieke keuze kwam ook in hun beider winkels tot uitdrukking, waar in 1794 bijvoorbeeld de Catechismus der egaliteit en het jaar daarop enkele ‘klugtige opera's’ van Paape te koop waren. In 1795 en 1796 brachten beiden zelf het meer gematigde patriotse weekblad De vriend des volks uit, om vervolgens in 1798 allebei wederverkopers van het radicale weekblad de Revolutionaire vraag-al te worden.Ga naar voetnoot37 Vermelding verdient ten slotte ook Cornelia van Limburg, weduwe van Jacob van Heel, bij wie men tussen 1795 en 1800 in Rotterdam, behalve het werk van Paape, ook een keur aan radicaal-patriotse bladen kon kopen. Haar activiteiten als uitgeefster begon ze met een Weekblad voor vrouwen.Ga naar voetnoot38 Dat moet in dit milieu welhaast een weekblad zijn geweest waarin de relevantie van de Bataafse politiek voor vrouwen werd bediscussieerd, om niet te zeggen de ‘burgerlijke verbetering’ van vrouwen in de nieuwe Republiek aan de orde werd gesteld. | |
[pagina 92]
| |
... en orangistischeAan het andere eind van het politieke spectrum zijn eveneens de nodige uitgeefsters actief geweest, al kunnen die qua aantal en werkzaamheid niet in de schaduw van hun patriotse collega-uitgeefsters staan. Claaske Ferwerda, bijvoorbeeld, vanaf 1787 weduwe van Gerrit Tresling, lijkt de uitgeverij niet veel meer dan een jaar te hebben voortgezet.Ga naar voetnoot39 Maar in haar winkel kon men eind 1787 wel terecht voor een lofdicht op de ‘heuchelijke [!] omwenteling der zaken’, waarmee zij zich in het gezelschap bevond van orangistische uitgevers als Johannes Olivier uit Zaltbommel, Hendrik Arends en Willem Coertse uit Amsterdam, Johannes Jacobs d'Agé en Leonardus Rosmuller uit Den Haag, en Johannes Poelman in Delft, bij wie dit lofdicht eveneens te vinden was.Ga naar voetnoot40 Langer werkzaam was Sibilla Hermina Entrop, weduwe van de huisuitgever van de Haagse orangistische ‘oprechte vaderlandsche societeit “Goude Leeuw”’ Leonardus Rosmuller, die na diens dood in 1794 tot na 1800 tal van orthodox-protestantse werken uitgaf, maar in die jaren in Den Haag tevens een van de adressen was waar orangistische uitgaven te koop waren.Ga naar voetnoot41 Zo verkocht zij in 1796 bijvoorbeeld Ieds, ter bemoediging voor hun, die niet medegewerkt hebben aan den revolutie, van den jaare 1795.Ga naar voetnoot42 Zonder risico was dat niet. Want toen haar Haarlemse collega Cornelis van der Aa, die eveneens op de stoklijst voorkomt, werd betrapt op het verkopen van deze contra-revolutionaire waar, werd hij gevangengenomen en tot vijf jaar gevangenschap veroordeeld.Ga naar voetnoot43 Gedurende de drie jaar die hij daadwerkelijk gevangen zat, dreef zijn echtgenote Johanna Tuimelaar uitgeverij en winkel. Zij afficheerde zich dan ook in een van haar kritische publicaties over het Bataafs bestuur als ‘Huisvrouw van C. van der Aa, boekhandelaaresse’.Ga naar voetnoot44 De meest opmerkelijke orangistische uitgeefster was evenwel Margaretha Weygel, ‘Courantierse of Schrijfster en Uitgeefster van de Stichtse Courant’, zoals zij in 1796 in | |
[pagina 93]
| |
een aanklacht heette.Ga naar voetnoot45 Dat is niet alleen opmerkelijk omdat zij als dochter van een bekende Delftse patriot onverbloemd voor de tegenpartij had gekozen, maar ook omdat zij noch als weduwe noch als echtgenote in het boekenvak werkzaam was, maar zich zakelijk had verbonden met een aangetrouwde neef, de orangistische uitgever Johannes Olivier.Ga naar voetnoot46 Toen hij in 1795 gevangen werd gezet vanwege een politiek onwelgevallig bericht in de Utrechtsche courant die hij sinds 1787 uitgaf, doopte Margaretha Weygel de Utrechtsche courant subiet om in Stichtsche courant en zette hun beider onderneming op die manier voort. In 1796 werd ook zij vanwege ‘valsche en onwaaragtige’ berichten over de Fransen aangeklaagd. Prompt kwam Olivier, die net weer op vrije voeten was en was uitgeweken naar Alphen aan den Rijn, weer met een nieuwe voortzetting. De voorheen Stichtsche nu Rhijnlandsche courant. Naar eigen zeggen, toen hij in 1797 wegens staatsgevaarlijke berichtgeving werd verhoord, maakte hij die nog altijd met zijn nicht.Ga naar voetnoot47 Nadien is Weygel, zo lijkt, geheel van het toneel verdwenen, net als Olivier overigens. | |
Naar een vernieuwende geschiedenis van het boekDeze schouw van vrouwen die zich in de laatste decennia van de achttiende eeuw op enigerlei wijze met de productie en distributie van politieke geschriften bezighielden, is nog verre van compleet.Ga naar voetnoot48 Bovendien, als men het boekenvak maar even in de breedte uitbreidt, met de schrijfsters, redactrices en vertaalsters, en ook de graveersters, bindsters en verguldsters die in dienst of tegen betaling van een uitgever bij het productieproces van boek of krant betrokken waren, dan neemt het aandeel van vrouwen in het boekenvak nog eens aanzienlijk toe. Gaat men vervolgens de straat op, dan galmt het ook daar nog eens van de vrouwen in het boekenvak: vrouwen die met boeken ventten, kranten rondbrachten, liedjes zongen, of blaadjes aan de man brachten waarvan zij de inhoud luidkeels uitriepen en daarmee de politiek ook daadwerkelijk op straat brachten.Ga naar voetnoot49 Maar al ontbreekt een volledig overzicht nog ten enenmale, de teneur van dit verhaal is duidelijk. In die laatste twee decennia van de achttiende eeuw zijn aanzienlijk meer vrouwen in het boekenvak actief dan men op basis van de huidige stand van het | |
[pagina 94]
| |
boekhistorisch onderzoek zou verwachten, en dan is hier nog alleen de beperkte groep van ‘politieke’ uitgeefsters gepresenteerd. Zij zijn daarin veelal langdurig en op eigen kracht werkzaam, nemen soms, maar lang niet altijd, een zoon op in het bedrijf, maar zetten zeker zo vaak het bedrijf voort lang nadat alle zoons volwassen zijn en, soms in het boekenvak, voor zichzelf zijn begonnen. Meer onderzoek is dus niet alleen dringend geboden maar zal ook zonder twijfel vruchtbaar zijn.Ga naar voetnoot50 Maar deze geschiedenis van vrouwen in het boekenvak is evenzeer te begrijpen als een geschiedenis van vrouwen en de politiek. Die geschiedenis laat zien dat de rol van vrouwen bij het ontstaan van een nieuwe politieke cultuur aan het eind van de achttiende eeuw eveneens veel groter was dan de huidige politieke geschiedschrijving van dit tijdperk wil.Ga naar voetnoot51 Dat is verrassend. Verrassender nog is dat de vrouwen die via het boekenvak draagsters van een nieuwe politieke cultuur werden waarin steeds meer (nieuwe) groepen bij de publieke zaak betrokken werden, als vrouwen zelf ook aangesproken lijken te zijn. Want niet alleen blijken zij zich in veel groteren getale ten dienste van de patriotse vernieuwing dan van het orangistische behoud te hebben gesteld, de patriotse zaak inspireerde enkelen van hen ook tot een - fragmentarische en voorzichtige - formulering van een eigen belang: de weduwe Vieweg bereidde in 1792 een vertaling van Hippels Bürgerliche Verbesserung der Weiber voor en liet in 1794 haar 's-Hertogenbossche vaderlandsche courant enige dagen ‘Zusterschap’ in het vaandel voeren, de weduwe Van Heel kwam kort na de Bataafse Revolutie met een Weekblad voor vrouwen uit, en de weduwe Dóll, uitgeefster van de Almanak voor vrouwen door vrouwen, had, naar onlangs bleek, in deze jaren haar zinnen gezet op een vertaling van Mary Wollstonecrafts Vindication of the rights of woman (1792).Ga naar voetnoot52 Ook deze bevinding roept om nader onderzoek, dat het in zich draagt niet alleen de grenzen van de boekgeschiedenis maar ook die van de politieke geschiedenis te verleggen. |
|