Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 1
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De vele geschiedenissen van het boek
| |
[pagina 8]
| |
Detail van een drukkerswerkplaats in bedrijf. Uit de serie Nova Reperta door Theodoor Galle naar Jan van der Straat, genoemd Johannes Stradanus. Gravure ca. 1600
te brengen. Hij meende dat zijn fonds te groot en te divers was geworden. Als uitgever wilde hij van richting veranderen. Fondsveilingen waren rond het midden van de negentiende eeuw niet nieuw, maar Krusemans daad gaf de stoot tot de definitieve doorbraak van de ‘second-hand handelaar’Ga naar eindnoot4. Kruseman en zijn generatie markeren een keerpunt in de ontwikkeling van het boekbedrijf waarbij uitgever, debitant en antiquaar definitief uiteen gaan als afzonderlijke, gescheiden bedrijfstakken, met weldra eigen beroepsorganisaties. In 1878 trok Kruseman zich terug uit zijn zaken en wijdde hij zich geheel aan het schrijven. De aantekeningen die hij zijn hele leven zo liefdevol had verzameld, werkte hij uit tot de vierdelige, in 1886-87 gepubliceerde Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880. Zijn uitgangspunt daarbij was: ‘onze boeken, onze handel, onze handelaars, onze handelsbond: zij hebben hun geschiedenis’. De boekhandel mag dan een tak van handel zijn als alle andere, dankzij de ‘waardigheid’ van zijn koopwaar is het meer dan ‘eenige andere een handel van verantwoordelijkheid’, die dan ook in de eerste plaats warenkennis vereist. Immers, ‘de geestelijke maatschappij verlangt velerlei soort van broden’. Belangrijke ingrediënt | |
[pagina 9]
| |
Geketende boeken. Librije Walburgskerk Zutphen. Anno 1564
van die warenkennis was de bibliografie. In zijn Bouwstoffen nam Kruseman dan ook per decennium naar genre en vakgebied geordende ‘Boekenlijsten’ op. Hoewel door de auteur slechts bedoeld als een ‘boekverkoopersboek’, een leerboek voor ‘boekhandelaren van een jonger geslacht’, is het tot op de dag van vandaag een onmisbaar naslagwerk voor een ieder die geïnteresseerd is in het boekbedrijf in de negentiende eeuwGa naar eindnoot5. In zijn belangstelling voor de geschiedenis van het boek en het boekbedrijf stond Kruseman in zijn dagen bepaald niet alleen. Hij was bijvoorbeeld goed bevriend met de Amsterdamse uitgever Frederik Muller, die niet alleen het moderne antiquariaat een professionele grondslag gaf, maar ook oprichter en eerste bibliothecaris was van de bibliotheek van de in 1815 opgerichtte Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des BoekhandelsGa naar eindnoot6. Bovendien gaf hij vanaf 1851 het tijdschrift De Navorscher uit. Kruseman en Muller zijn representanten van een informele kring van verzamelaars, liefhebbers, bibliothecarissen, bibliografen, uitgevers en publicisten die tezamen als de eerste generatie boekhistorici kunnen worden aangemerkt. Historische belangstelling voor het boek was uiteraard niet nieuw in de negentiende eeuw - van ouds waren verzamelaars ook bibliografenGa naar eindnoot7 - maar in de loop van de vorige eeuw deed zich een opmerkelij- | |
[pagina 10]
| |
ke verdichting en verbreding van deze interesse voor. De Haagse uitgever Martinus Nijhoff, hij werd door Kruseman in het voorwoord van zijn Bouwstoffen bedankt, gaf de Bibliografische Adversaria uit, het eerste bibliografische tijdschrift in NederlandGa naar eindnoot8. De titel van dit onregelmatig verschijnende periodiek is typerend voor de belangstelling en publikaties van de eerste generatie boekenvorsers: bronnenpublikaties, naslagwerken, bibliografieën en voorts een vloed aan gespecialiseerde sprokkel-artikelen betreffende het vroege boek. Met zijn Bouwstoffen was Kruseman een van de weinigen van deze pioniers die een samenvattend overzichtswerk publiceerdenGa naar eindnoot9. | |
De bibliologenZestig jaar na het overlijden van A.C. Kruseman aanvaardde H. de la Fontaine Verwey, bibliothecaris van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, op 10 mei 1954 met het uitspreken van een rede onder de titel De wereld van het boek het ambt van bijzonder hoogleraar in de wetenschap van het boek en de bibliografie aan de Universiteit van Amsterdam. Deze oratie vormde de klaroenstoot voor een nieuwe generatie onderzoekers. Tegelijkertijd markeert zij de professionalisering en academisering van het boekhistorisch onderzoek, dat inmiddels de waardigheid van een officiële academische discipline had verworven. Centrum van de nieuwe bedrijvigheid was de Universiteit van Amsterdam. Samen met de neofiloloog Wytze Hellinga, hij introduceerde de uit de Shakespeare-filologie ontstane analytische bibliografie in Nederland, vormde De la Fontaine Verwey de drijvende kracht achter deze ontwikkelingen. In zijn oratie voerde hij een pleidooi voor een brede benadering van de boekwetenschap - of bibliologie - waarin de biografie van het boek als materieel object en tekstdrager centraal staat. Het bibliografisch onderzoek, gericht op de produktie en de beschrijving van boeken, diende vervolgens aangevuld te worden met onderzoek naar papier, illustraties, boekbanden, drukkers, uitgevers en boekverkopers. Al deze onderdelen zouden tezamen de bouwstoffen voor de wetenschap van het boek vormen, die op haar beurt een plaats verdient in het bredere complex der historische wetenschappenGa naar eindnoot10. In 1962 verscheen Kopij en druk in de Nederlanden. Deze door Hellinga samengestelde atlas van het Nederlandse gedrukte boek, waarin alle aspecten van de produktie van een boek tot de verschijning ervan worden belicht, mag de belangrijkste publikatie uit de Amsterdamse school worden genoemdGa naar eindnoot11. Buiten de schijnwerpers van de universiteit bouwde I.H. van Eeghen, adjunct-archivaris van het Amsterdamse Gemeente Archief, gedurende enkele decennia gestaag aan haar magnum opus, De Amsterdamse boekhandel 1680-1725Ga naar eindnoot12. Met dit meerdelige werk werd de Bouwstoffen-traditie, de boekhandelsgeschiedenis, nieuw leven ingeblazen. Aanvankelijk opgezet als een beperkte studie met een sterk documentair-biografische inslag, verbreedde het perspectief zich allengs tot een schets van de contouren van de boekhandel in de Republiek, met de nadruk op de buitenlandse handel en op de organisatorische en financiële aspecten van het boekbedrijf. | |
De derde generatieSinds anderhalf à twee decennia is onmiskenbaar sprake van een groeiende belangstel- | |
[pagina 11]
| |
ling zowel in Nederland als daarbuiten voor heden en verleden van het boek vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines en benaderingen. De aanwijzingen daarvoor zijn legio. Nieuwe tijdschriften werden in het leven geroepen, grote internationale congressen vonden plaats en spraakmakende publikaties rolden van de persen. In 1979 verschenen bijvoorbeeld zowel The printing press as an agent of change van Elizabeth L. Eisenstein als Robert Darntons The Business of Enlightenment: a publishing history of the Encyclopédie, 1775-1800Ga naar eindnoot13 In Nederland waren het vooral de leerlingen uit de Amsterdamse Fontaine Verwey-Hellinga-school die een lans braken voor de opvatting dat de bouwstoffen voor de wereld van het boek veel méér omvatten dan de ‘geschiedenis van het papier, de drukinkt, de drukpers, het lettersnijden, de typografische vormgeving, de boekillustratie of de geschiedenis van de boekband’. Met name de Leidse boekhistoricus Bert van Selm heeft zich ingezet voor een brede benadering van de geschiedenis van het boek. Een benadering die naast onderzoek van de produktie, evenzeer de distributie - de handel in boeken - en de consumptie - het kopen, verzamelen en lezen van boeken - dient te omvattenGa naar eindnoot14. Boekgeschiedenis opgevat in deze brede zin zou de ruggegraat vormen van de cultuurgeschiedenisGa naar eindnoot15. Bij de uitvoering van dit programma lag en ligt de nadruk sterk op het onderzoek naar de organisatie van de boekdistributie, de handelsgebruiken, de voorraadvorming - Van Selm demonstreerde in zijn proefschrift op exemplarische wijze de mogelijkheden van boekhandelscatalogi voor onderzoek naar het boekbedrijf in de vroegmoderne tijd - en op de reconstructie van de fondsen van individuele uitgeversGa naar eindnoot16. Ook een al wat ouder thema, de Republiek als intellectuele stapelmarkt - in de zeventiende eeuw zouden in de Nederlanden meer boeken zijn geproduceerd dan in de ons omringende landen - mag zich in een vernieuwde, internationale belangstelling verheugen. Een resultaat daarvan is het besef van het belang van de binnenlandse marktGa naar eindnoot17.
Ook vanuit andere disciplines dan de bibliologie werd de belangstelling voor het boek, de verspreiding en het publiek aangewakkerd. Allereerst door beoefenaars van de cultuurgeschiedenis. In de naoorlogse decennia was de cultuurgeschiedenis lange tijd het lelijke eendje van de academische geschiedschrijving. De laatste jaren heeft deze discipline een opmerkelijke revival doorgemaakt. Centrale onderdelen van deze vernieuwing zijn de verbreding van het traditionele, klassieke cultuurbegrip ten gunste van een nietnormatieve opvatting van cultuur, de grotere aandacht voor de media van cultuuroverdracht en vooral voor het publiek van culturele instituties, zoals concertzaal en schouwburg en van boeken en tijdschriften - bijvoorbeeld De GidsGa naar eindnoot18. In de ideeëngeschiedenis werd de exclusieve aandacht voor de denkbeelden van canonieke auteurs ingeruild voor onderzoek naar de sociale en geografische circulatie en verspreiding van gedrukt gedachtengoed, kortom naar het geïnteresseerde publiek. In het verlengde daarvan kwamen ook de auteurs van het tweede en derde échelon in het vizier: ging de belangstelling van het publiek wellicht bovenal uit naar de werken van die auteurs die hedentendage niet tot de canon van reuzen-denkers behorenGa naar eindnoot19? Interesse voor vergeten | |
[pagina 12]
| |
auteurs bracht ook sinds lang verwaarloosde typen goedkoop drukwerk, zoals almanakken en blauwboekjes, onder de aandacht van onderzoekers. Rondom deze typen efemeer drukwerk woedde lange tijd een heftig debat over volkscultuur in de vroegmoderne tijd. Vanuit de sociale geschiedenis werd veel onderzoek verricht naar de sociale en geografische verspreiding van geletterdheid en naar het boekbezit van boeren, burgers en edellieden. Uitgangspunt hierbij was het achterhalen van de culturele niveaus, het wereldbeeld van sociale groepen. Vrucht van deze nieuwe benaderingen en invalshoeken was niet alleen een reeks publikaties, maar bovenal een veelheid aan nieuwe vragen en onderzoeksterreinen: het aanbod van boeken, boekjes en tijdschriften, de distributiekanalen en beschikbaarheid van drukwerk, de organisatievormen van het publiek, vormen van leesgedrag en boekgebruik. Een enigszins vergelijkbare ontwikkeling deed zich voor in de literatuurwetenschap. Lange tijd dominante opvattingen van het autonome kunstwerk werd de wacht aangezegd door functionele en institutionele benaderingen waarbij het maatschappelijk reilen en zeilen van literatuur centraal staan. Een tweetal benaderingen, een historische en een eigentijdse, kunnen hier worden onderscheiden. Een inmiddels respectabele benadering in de historische letterkunde betreft het onderzoek naar het literaire bedrijf - auteurs, uitgevers, boekverkopers, critici, literaire organisaties, kopers en lezers - in uiteenlopende periodes. Centraal hierbij staat de vraag onder welke voorwaarden literatuur - zowel de toppers als de draken van toen - werd geproduceerd, gekanaliseerd en gerecipieerdGa naar eindnoot20. Een meer precieze variant - vooral beoefend door de Tilburgse empirische literatuursociologen - betreft onderzoek naar het eigentijdse literaire bedrijf. Uitgangspunt is hier de vraag hoe en onder welke voorwaarden het boekenaanbod wordt geordend, hoe aan bepaalde segmenten daarvan door literaire instituties - uitgeverij, literaire kritiek, literatuuronderwijs, bibliotheken, boekenclubs, literatuurwetenschap - het predikaat ‘literair’ wordt toegekend en vervolgens de mate waarin deze processen van invloed zijn op het kopen en lenen van boekenGa naar eindnoot21. Nauw hiermee verwant, maar in een breder verband, is recent sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar eigentijdse vormen van vrijetijdsbesteding, naar mediagebruik en leefstijlen. Hier zijn andere onderzoeksmethoden mogelijk dan bij historisch onderzoek. De historicus moet over het algemeen woekeren met schaarse en heterogene gebruikerssporenGa naar eindnoot22. De onderzoeker van de eigentijdse leescultuur heeft daarentegen de mogelijkheid aan de hand van enquêtes en vragenlijsten lezers te ondervragen naar zowel smaak en voorkeuren als naar de aan het lezen van kranten, tijdschriften en boeken bestede tijdGa naar eindnoot23. | |
Een generatie zonder programma?De zoëven geschetste verbreding van interesses en invalshoeken heeft niet geleid tot welomschreven programma's hoe boekgeschiedenis bedreven en geschreven zou moeten wordenGa naar eindnoot24. Sterker nog, over deze vraag wordt in Nederland nauwelijks een discussie gevoerd. Samenbindend element voor vele onderzoekers is het door de Amerikaanse his- | |
[pagina 13]
| |
toricus Robert Darnton geschetste globale communicatiemodel van het gedrukte woord. In dit model wordt de circulatie van het gedrukte woord getraceerd van de auteur, via de uitgever, drukker, boekverkoper en andere tussenpersonen naar het kopende, lenende en lezende publiek. Darnton omschrijft de boekgeschiedenis als de ‘sociaalculturele geschiedenis van de communicatie via het gedrukte woord’Ga naar eindnoot25. Doel is het verwerven van inzicht in de wijze waarop ideeën in druk werden doorgegeven en hoe de confrontatie met het gedrukte woord denken en gedrag van de mens in de laatste vijfhonderd jaar heeft beïnvloedGa naar eindnoot26. In de Nederlandse literatuur vaart dit model onder de vlag van de produktie, distributie en consumptie van lectuur - de kerngebieden, zoals we zagen, van de boekgeschiedenis nieuwe StijlGa naar eindnoot27. Gemeenschappelijk ideaal is de integratie van boekgeschiedenis en cultuurgeschiedenis, kortom de plaatsbepaling van het boek in de cultuur. Over hoe en langs welke wegen dit doel bereikt zou kunnen worden, bestaat - afgezien van de veelvuldig gehanteerde ruggegraat-metafoorGa naar eindnoot28 - geen overeenstemming. Het is bovendien de vraag of het drieëenheids-model daartoe wel het meest geëigende voertuig is. Het betreft immers aan de economische theorie ontleende begrippen - produktie, distributie, consumptie - die vooral de maatschappelijke circulatie van het boek in kaart brengen en niet zozeer de betekenis van het boek als communicatiemedium. Lezen en boekgebruik vormen in dit model slechts de sluitpost van de rekening. Dit brengt met zich mee dat de boekgeschiedenis geïsoleerd wordt van de geschiedenis van andere media en van andere vormen van cultuuroverdrachtGa naar eindnoot29. Het model is bovenal geschikt om, uitgaande van de uitgever-boekverkoper, de onbewogen-beweger in de wereld van het boek, de publikatie en verspreiding van een werk te traceren. Op dit vlak is het dan ook het meest succesvol en uitvoerig beproefd, zowel door Darnton als door anderenGa naar eindnoot30. | |
De Franse nouvelle cuisineDit communicatiemodel lag ook aan de basis van de vierdelige Histoire de l'édition françaiseGa naar eindnoot31, die onder redactie van Henri-Jean Martin en Roger Chartier in de jaren 1983-1986 verscheen. Door velen in binnen- en buitenland wordt dit monumentale werk als een ‘jaloezie opwekkend’Ga naar eindnoot32 en navolgenswaardig voorbeeld gezien. In Amerika en Engeland staan inmiddels in navolging van het Franse model grootschalige nationale onderzoeksprojecten op stapel, terwijl ook in Nederland wordt gefluisterd over een veeldelige groot-Nederlandse geschiedenis van het boekGa naar eindnoot33. De Histoire, in de wandelgangen wel aangeduid als de ‘histoire du livre’ - of de ‘livre et société’-benadering ter onderscheiding van de ‘Angelsaksische school’ waarin het boek als materieel object centraal staat, kan beschouwd worden als een uitwerking van het onderzoeksprogramma zoals dat door L. Febvre en H.-J. Martin werd geschetst in het in 1958 verschenen L'Apparition du livre. In dit boek, waarin een integrale benadering van de geschiedenis van het boek werd bepleit, werd radicaal gebroken met de esthetische en antiquarische benadering van het boek. Centraal stond daarentegen het boek als handelswaar èn de sociaal-culturele betekenis van het boek in de vroeg-moderne tijd, het boek als kracht in de geschiedenisGa naar eindnoot34. | |
[pagina 14]
| |
De Histoire beoogde een integrale geschiedenis van het boek te geven van de Middeleeuwen tot in de twintigste eeuw. Centrale invalshoek daarbij is, zoals de titel aangeeft, de geschiedenis van de uitgeverij en de boekhandel. Onder welke economische, juridische en technische voorwaarden werden boeken geproduceerd en verspreid? De periodisering geschiedde dan ook op basis van fundamentele veranderingen in de technisch-economische condities van de boekproduktie. Ondanks de brede opzet werden zowel de auteurs als het publiek nogal mondjesmaat bedeeld. Inmiddels heeft een van de twee redacteuren, Roger Chartier, zich ontwikkeld tot de internationale spraakmaker van het historisch onderzoek naar lezen en boekgebruik. Onlangs voerde hij ook een pleidooi voor hernieuwd onderzoek naar de geschiedenis van de positie van de auteurGa naar eindnoot35. | |
Leescultuur in veelvoudZoëven werd betoogd dat lezen en boekgebruik onder het verzamelbegrip consumptie slechts de mager bedeelde en bovendien nauwelijks geproblematiseerde sluitpost vormen van het drieëenheids-model. De laatste jaren is sprake van een groeiende belangstelling voor leesgedrag en boekgebruik. Deze interesse wordt van verschillende kanten aangewakkerd. Allereerst speelt een historiografische impasse hier een rol. Veel recent sociaal- en cultuurhistorisch onderzoek naar geletterdheid en naar de verspreiding en circulatie van boeken vond plaats op basis van de sociologische benadering van cultuur, namelijk de aanname dat de verspreiding van boeken langs de lijnen van de sociale stratificatie zou verlopen. Een en andermaal blijkt echter uit onderzoek dat er wel een globale samenhang vastgesteld kan worden tussen bijvoorbeeld boekbezit of lectuuraanschaf en sociale positie, maar dat van een dwingend verband geen sprake isGa naar eindnoot36. Met name Roger Chartier hield welsprekende pleidooien om het onderzoek naar de verspreiding van boeken aan te vullen met het in kaart brengen van de vormen van boekgebruik, de uiteenlopende wijzen waarop dezelfde teksten door individuen en groepen werden gelezen, geïnterpreteerd en toegeëigend. Dit pleidooi ging samen met de opwaardering van lezen als een actieve, zin- en betekenisscheppende praktijk, die afhankelijk is van leesvaardigheid en leesonderwijs, van het genre en de materiële uitvoering van boeken, van de sociale kringen en de ideologische factoren die het lezen reguleren en beïnvloedenGa naar eindnoot37. Deze opwaardering ontketende een grote belangstelling voor de korte en lange duur van het leesgedrag - hardop of stil, voorlezen, individueel of collectief, intensief of extensief - en voor de plaats van het lezen te midden van andere culturele praktijkenGa naar eindnoot38. Daarnaast won de gedachte veld dat geletterdheid, lees- en schrijfvaardigheid, in plaats van een simpel binair fenomeen, een uiterst complexe grootheid is die een spectrum aan vaardigheden en competenties omvat. Tussen de culturele nulgraad van de elementaire leesvaardigheid en de ‘sophisticated’ leescultuur van een literaire criticus bevindt zich een scala aan drempels - tijd, koopkracht, toegankelijkheid - en te verwerven vaardigheden. Centrale vraag daarbij is hoe en langs welke kanalen individuen en groepen kennis verwerven omtrent het titelaanbod. Hoe weten zij wat er te koop is op de markt en hoe zijn zij vervolgens in staat daaruit een keuze te makenGa naar eindnoot39? Van niet minder belang is het inzicht dat lees- en schrijfvaardigheid voor meer doeleinden | |
[pagina 15]
| |
Schrijvers: ‘Der arme Poet’(1839).
Karl Spitzweg Nationalgalerie Berlin. gebruikt kunnen worden dan alleen ten bate van het kopen en verzamelen van boeken. Leescultuur omvat veel meer dan de ‘boekcultuur’ van de liefhebber. De Franse historicus Daniel Roche heeft bijvoorbeeld aangetoond dat in de lagere strata van Parijs in de achttiende eeuw weliswaar een actief gebruik werd gemaakt van de lees- en schrijfvaardigheid - brieven schrijven, lezen en voorlezen van pamfletten en vliegende blaadjes - maar dat daar nauwelijks boeken aan te pas kwamenGa naar eindnoot40. | |
BeeldvormingIn Darntons communicatiemodel staat de materiële produktie van boeken centraal. Onderbelicht blijft daardoor de beeldvorming rondom het boek. Toch is dit om meer dan een reden van groot belang, boeken zijn wel materiële maar geen neutrale objecten. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. De centrale vraag in het onderzoek naar ‘boek en publiek’, zo wordt door meer dan een auteur betoogd, is niet zozeer de vraag ‘welke lezers lazen welke boeken’, maar veeleer de vraag naar het ‘waarom’. Waarom lazen lezers juist deze boeken en wat betekende dat voor hen? Kortom, lezen als daad van culturele zingevingGa naar eindnoot41. | |
[pagina 16]
| |
Lezers: ‘La lecture de la lettre’ (1921) Pablo Picasso Musée Picasso Paris
Deze vraag is, afgezien van individuele gevallen, nauwelijks beproefd te beantwoordenGa naar eindnoot42. Een factor die hierbij een belangrijke rol speelt is de verbeelding van het boek, oftewel de symbolische ordeGa naar eindnoot43. Het boek is immers geen neutraal object, integendeel, er is geen object in de geschiedenis dat met hogere en meer tegenstrijdige waarden is omringd dan het boek - zowel de weg naar de hemel als de weg naar de hel waren geplaveid met boeken. De beeldvorming rondom het boek wil ik aanduiden met de term | |
[pagina 17]
| |
symbolische produktieGa naar eindnoot44. Het gaat hierbij om het schier onverwoestbaar pedagogisch optimisme waarmee uiteenlopende elites in de loop der eeuwen het boek met een beschavende werking hebben opgeladen - met censuur als keerzijde - in het kader van ideële aanbodsstrategieën zoals leesonderwijs, leesinstructies, literatuuronderwijs, Nuts- en Openbare Bibliotheken, leesbevordering en propaganda voor het boek en wat al meerGa naar eindnoot45. Bepaalde bevolkingsgroepen, de zogenaamde ‘risicogroepen’ in de wereld van het boek: jongelingen, meisjes en vrouwen, mogen zich traditioneel in de speciale belangstelling van de leespedagogen verheugen. Een belangstelling die periodiek tot uiting komt in publieke debatten over, bijvooreeld, de ‘leeswoede’ in de tweede helft van de achttiende eeuw of over de leesbibliotheken in de negentiende en twintigste eeuwGa naar eindnoot46. | |
De vele geschiedenissen van het boekHet spanningsveld tussen de materiële en de symbolische produktie maakt het boek tot hèt ambigue culturele object bij uitstek: de gefixeerde, gestandariseerde vorm en tekst enerzijds, de beeldvorming, de vertogen over nut en nadeel van het lezen voor het leven en de mobiele, voortvluchtige betekenissen van lezers en gebruikers anderzijds. Het boek is dan ook voortdurend met uiteenlopende en tegengestelde symbool- en gebruikswaarden opgeladen. Pas de laatste decennia lijkt het boek, ondanks onheilsprofeten zoals George Steiner, z'n onschuld te hebben verworven: het boek is geen maatschappelijke kwestie meer. De vermeend diabolische werking lijkt te zijn overgedragen op andere media. Dit spanningsveld maakt het boek tot een kristallisatiepunt, een microkosmos van een reeks van geschiedenissen: de eb en vloed van het titelaanbod, de opmars van nieuwe en de transformatie, aanpassing en bewerking van oudere genres, de ontwikkeling van typografie en vormgevingGa naar eindnoot47, van voorraadrisico en fondsvorming, de lange duur van de beeldvorming van het boek, van techniek en technologie, de hoofd- en zijwegen van de verspreiding en kanalisering van drukwerk, van liefhebberende, gesubsidieerde en broodplank-schrijvers, de regels en de sturing van de smaak, de harde en zachte hand van censuur en verbod, een evoluerend en expanderend instrument van kennis- en informatieoverdracht, van reclame en propaganda, van canonisering en verguizing, van geletterdheid en leesonderwijs, de veelkleurige geschiedenis van lezen en boekgebruik, van voorlezen en nalezen, van reciteren en memoriseren, van leesplankjes en boekenkastjes, van vrije tijd en lezen voor iedereen. | |
De liefde voor alle boekenVeertig jaar geleden sprak H. de la Fontaine Verwey tijdens zijn openbare verkenning van de wereld van het boek de volgende woorden uit: ‘de wetenschap van het boek is geboren uit de verliefde aandacht van de verzamelaar’Ga naar eindnoot48. De eerste generatie boekenvorsers, van wier inspanningen wij nog altijd dankbaar gebruik maken, bestond in niet onbelangrijke mate uit bibliofiele liefhebbers en verzamelaars. Kruseman verzamelde uit liefde voor het boekenvak een leven lang bouwstoffen. Hebben professionalisering en academisering deze liefdevolle band van de onderzoeker met zijn object verbroken? Het antwoord op deze vraag | |
[pagina 18]
| |
lijkt ‘nee’ te moeten zijn. Het verschil is echter dat de kieskeurige passie van de bibliofiel voor het bijzondere, zeldzame en kostbare boek veranderd is in de gulzige en mateloze liefde van de moderne onderzoeker voor alle boeken. Maar is de passie voor alle boeken ook een wetenschappelijke deugd? In hoeverre wordt de boekhistoricus verblind door de hartstocht voor zijn onderzoeksobject? A priori is hij of zij immers geneigd de verbreiding van het boek als een zegen te beschouwen. In zijn liefde voor alle boeken lijkt de boekenvorser een van de laatste apostelen van het boek. Op schijnbaar vanzelfsprekende wijze draagt hij zo bij aan de beeldvorming rond het boek - het grote voertuig van de beschaving - en legitimeert daarmee vervolgens de ratio van zijn onderzoekGa naar eindnoot49. Ondanks de professionalisering is de betrokkenheid van de onderzoeker bij zijn object nog altijd groot. Bibliomanie en bibliologie staan echter met elkaar op gespannen voetGa naar eindnoot50. De quasi evidente status van het boek blokkeert de onbegrensde nieuwsgierigheid en de tomeloze wil tot weten. Ook voor de moderne onderzoeker is het boek nog altijd geen object als alle andere. | |
De wereld buiten de wereld van het boekVoor de moderne media-specialist lijkt het boek niet veel meer te zijn dan een wat onhandig gebundelde hoeveelheid informatie van weinig interactieve aard, een verouderd medium dat dringend een electronische revisie behoeft. Voor de moderne boekenvorser, gefascineerd door het boek als materieel object en als vaandeldrager van het boek in de ban van z'n eigen beeldvorming, is het boek nog altijd een evidentie. Deze verliefde verblinding is, ondanks de vele nieuwe onderzoeksvelden, verantwoordelijk voor een falende interesse: de blindheid voor de wereld buiten de wereld van het boek en voor het boek als informatiedrager, als medium van communicatie in samenspraak of rivaliteit met andere media. De plaatsbepaling van het boek, en van de wereld van het boek in uiteenlopende periodes roept de vraag op naar de verhouding tot andere, rivaliserende en concurrerende media van kennis- en cultuuroverdracht. Hoe, langs welke kanalen en met behulp van welke media worden oude en nieuwe kennis en informatie, waarden en normen overgedragen, bestreden en vervormd? Een centraal, lange-termijnperspectief zou daarbij kunnen zijn: de verschriftelijking van alledaagse kennis en de ontwikkeling van een op boek en schrift gebaseerde informatie-maatschappij, een proces dat andere media verdringt, marginaliseert en oproept. | |
Discipline of interesseveld?De historisering van voorheen onbeweeglijk geachte objecten en praktijken maakt het boek tot een knooppunt van een reeks van geschiedenissen. Kan de boekgeschiedenis derhalve wel beschouwd worden als een discipline met een eenduidig object, methode en werkwijze? Voor Kruseman en de zijnen - ‘men of leisure’, beoefenaars van het boekenvak en bibliografen - zou deze vraag een non-issue geweest zijn. Zijn Bouwstoffen was immers primair bedoeld als ‘boekverkoopersboek’, een aanwijzing voor de professionalisering van het boekenvak. Met de bibliologen van de tweede generatie werd de boekwetenschap een academische discipline op basis van de biografie van het boek als | |
[pagina 19]
| |
materieel object. Met de derde generatie zijn - onder de driekleur van produktie, distributie en consumptie - de ramen en deuren van de wereld van het boek wijd open gezet. Hedentendage lijkt in plaats van een eenduidige discipline veeleer gesproken te moeten worden van een uitwaaierend multidisciplinair onderzoeksveld, waar oud en nieuw, traditie en innovatie naast elkaar bestaan, invalshoeken en benaderingen elkaar kruisen, maar met een gemeenschappelijk, overkoepelend idee: de plaats van het boek in de ontwikkeling van cultuur en maatschappij. De wereld van het boek wordt tegenwoordig doorkruist door onderzoekers vanuit onderscheiden onderzoekstradities, met verschillende interesses, benaderingen en methodes. De cultuurhistoricus-nieuwe-stijl zoekt naar het publiek van zijn instituties en media. De bibliograaf houdt het vaandel van de dienstbare wetenschap hoog en beschrijft de bevolkingsregisters van de wereld van het boek - de onmisbare warenkennis van zowel boekverkoper als onderzoekerGa naar eindnoot51 De literatuurwetenschapper heeft de hermeneutische cirkel van de tekstinterpretatie afgezworen en probeert de maatschappelijke voorwaarden van het reilen en zeilen van literatuur en lectuur in kaart te brengenGa naar eindnoot52. De boekhandelshistoricus reconstrueert het fonds van een uitgever, beschrijft de regels van het boekenvakGa naar eindnoot53 of inventariseert de ontwikkeling en schaalvergroting van het boekbedrijf als bedrijfstak en cultuurproducentGa naar eindnoot54. De onderzoeker van alledaagse praktijken probeert de omgang met het gedrukte woord - variërend van zingen en memoriseren tot snobisme - in uiteenlopende tijden en plaatsen te achterhalenGa naar eindnoot55. De kerkhistoricus traceert de rol van kerkboeken in de ontwikkeling van de spiritualiteit, in het spanningsveld van voorgeschreven orde en geleefde praktijkGa naar eindnoot56. De als cultuurwetenschapper herboren volkskundige brengt, met de aantekeningen uit het dodenhuis in de hand, de ontwikkeling van de materiële cultuur, de groepsgewijze stoffering van het dagelijks leven in kaartGa naar eindnoot57. De pershistoricus richt zich in het bijzonder op de opkomst en ontwikkeling van de massa-pers als centraal onderdeel van maatschappelijke en culturele veranderingenGa naar eindnoot58. De historisch antropoloog, geïnteresseerd in vormen van communicatie, verkent het spectrum van media en rituelen in een bepaalde periode en plaatsGa naar eindnoot59. De kunsthistoricus maakt jacht op de verbeelding van boek en lezersGa naar eindnoot60. De socioloog inventariseert eigentijdse leefstijlen en rolpatronen, mediagebruik en vrijetijd. De begripshistoricus, ten slotte, ontrafelt de transformatie van het boek als metafoor van de som van alle menselijke ervaringenGa naar eindnoot61. | |
Jaarboek: inzet en opzetDe eerste jaargang van het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis beoogt een staalkaart te geven van verschillende benaderingen, invalshoeken en thema's bij de hedendaagse bestudering van de bonte wereld van het boek. De auteurs is gevraagd aan de hand van een casus - een type teksten, een institutie of een praktijk - een meer algemene vraag van cultuur-, literair- of boekhistorische aard te behandelen binnen een ruimer tijdsperspectief en daarbij ook aandacht te besteden aan de gehanteerde methode en werkwijze. Het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis is bestemd voor zowel de specialist van uiteenlopende periodes als voor de liefhebber. Het Jaarboek beoogt een platform en | |
[pagina 20]
| |
podium te zijn voor de recente veelzijdige belangstelling voor het boek in heden en verleden, voor uiteenlopende benaderingen en invalshoeken bij de bestudering van de rol en functies van het boek in cultuur en maatschappij. De volgende jaargangen zullen voor een deel zijn gewijd aan specifieke thema's - bijvoorbeeld censuur, zelfcensuur en sturing van de smaak, vrouw en boek, verdwenen continenten van de boekgeschiedenis, bijbels door de eeuwen heen. Op deze wijze wil de redactie ook onderzoek stimuleren en initiëren en op haar wijze bijdragen aan de vorming van een discipline in wording. De ontwikkelingen in binnen- en buitenland zullen kritisch worden gevolgd door het opnemen van rond een thema of periode gegroepeerde review-artikelen van recentelijk verschenen boekhistorische publikaties. De redactie hanteert een brede omschrijving van het fenomeen boek: plano's, folio's, duodecimo's, vliegende blaadjes, tuinboeken en pocketboeken, boeken in afleveringen en feuilletons, tijdschriften en kranten. Het Jaarboek wil aandacht besteden aan zowel het oude als het nieuwe boek, aan zowel de eerste drukkers in de Nederlanden, de ‘internationals’ van de zestiende eeuw als aan hedendaagse drukkers in de marge, aan middeleeuwse stadsbibliotheken en aan negentiende- en twintigste-eeuwse winkelbibliotheken, aan marskramers in de zeventiende eeuw en aan eigentijdse bibliobussen en boekenclubs, aan leesinstructies uit de zestiende eeuw en aan de Handleiding voor leeskringen, aan propaganda voor het boek, aan voor- en nalezen door de eeuwen heen. De redactie dankt de auteurs dat zij bereid en op betrekkelijk korte termijn ook in staat waren een artikel te schrijven. Zij ziet met grote belangstelling suggesties voor themanummers, review-artikelen en kleurrijke bijdragen over een reeks van thema's uit de wereld van het boek tegemoet. Want dit eerste Jaarboek smaakt naar meer. De redactie ziet rijkhalzend uit naar de tweede jaargang. Bestaat er immers een opwindender, fascinerender en meeslepender object dan het boek en de vele geschiedenissen van het boek? |
|