Jaarboek Letterkundig Museum 8
(1999)– [tijdschrift] Jaarboek Letterkundig Museum– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Sandrijn Wiebenga
| |
[pagina 2]
| |
J.J.A. Goeverneur. Foto uit het album van S.J. van den Bergh. (Letterkundig Museum.)
beeldfunctie hadden voor jonge lezers, maar natuurlijk waren diezelfde kinderen ook wel eens ongehoorzaam, stout en eigenwijs. Het ideale kind zoals dat in de poezie van Goeverneurs voorganger Hieronymus van Alphen en zijn navolgers voorkwam, verdween naar de achtergrond en hiervoor in de plaats liet Goeverneur kinderen met ‘menselijker’ trekjes in zijn versjes optreden. Duidelijk is dat de schrijver als (jeugd)literatuurvernieuwer de geschiedenisboeken is ingegaan. Als je als schrijver vernieuwende literatuur wilt publiceren, moer een uitgever je hiertoe een kans bieden. Een uitgever bepaalt of het werk, waarin de (nieuwe) literaire opvattingen naar voren komen, ook daadwerkelijk zal verschijnen. Dat maakt dat de uitgever invloed heeft op literaire stromingen, ideeën en opvattingen,Ga naar voetnoot4 en dat was ook het geval bij het gedachtengoed van Goeverneur. Daarnaast zijn uitgevers voor Goeverneur van belang geweest in financieel opzicht: de Groninger was een beroepsschrijver, leefde dus van het schrijven en had de uitgevers hierbij nodig. Omdat Goeverneurs uitgevers in meerdere opzichten belangrijk voor hem waren, zijn ze een interessant studieobject gebleken. In hoeverre hebben zij bijgedragen aan het literatuurvernieuwende karakter dat zijn eerder genoemde collega's zijn werk toedichtten? Alvorens op deze vraag in te gaan, is een uiteenzetting van de taken van de negentiende-eeuwse uitgever (van | |
[pagina 3]
| |
jeugdliteratuur) belangrijk. Zijn taak is veelomvattend, en daardoor is hij invloedrijk. De uitgever als zelfstandig instituut bestond nog niet. Men kende de boekhandelaar en binnen dit beroep waren verschillende functies aan te wijzen, zoals de uitgever, de debitant (assortiment-boekverkoper), second-hand handelaar en antiquaar. Het kwam voor dat een handelaar een van deze functies bekleedde, soms vertegenwoordigde hij meerdere functies en dat was vooral begin negentiende eeuw het geval. Na 1850 vond er veel diversificatie en specialisatie plaats: de verschillende functies werden meer en meer door zelfstandig opererende vakmensen vervuld.Ga naar voetnoot5 Daarnaast ging men zich ook inhoudelijk specialiseren: in de loop van de negentiende eeuw komen er uitgevers op de markt die zich, bijvoorbeeld, toespitsten op het uitgeven van jeugdliteratuur. Voor die tijd namen enkele uitgevers wel jeugdliteraire titels in hun fonds op, maar van een specialisme was nog geen sprake. Goeverneur was een van de schrijvers die aan het einde van de negentiende eeuw bij een in jeugdliteratuur gespecialiseerde uitgever in trek was. Echter, voordat hij bij deze uitgever terechtkwam, heeft hij er al een aantal versleten...
Als Goeverneur op 19 februari 1882, zo aan het einde van zijn schrijversbestaan, in een brief aan één van zijn uitgevers, A.W. Sijthoff, terugkijkt op de contacten met zijn uitgevers, is hij niet over alle collega's (‘confraters’) van Sijthoff positief gestemd: ‘Ja, Sijthoff, er is een nobel volkje onder uwe confraters - ik ben mijn heele leven al heel dom geweest en heb mij doorgaans gruwelijk bij de neus laten nemen.’Ga naar voetnoot6 Twee kwesties zitten hem hier vooral dwars: zijn eigen tijdschrift De Huisvriend is een speelbal van uitgevers gebleken en van zijn Fabelboek is volgens hem een ‘zwarte uitgave’ verschenen. Het is echter niet zo dat Goeverneur zijn hele leven lang problemen heeft gehad met uitgevers. Hij spreekt zelfs van gouden tijden, die hij gekend heeft: ‘Ja, in gouden dagen van van Boekeren, Schierbeek, Suringar kon ik “tabac drinken” en lurken, zoo veel mijn hart lustte, maar tegenwoordig. Ze beloven wel wat, die hedendaagsche uitgevers, doch, “houden” dat is een ander ding.’Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 4]
| |
Goeverneur heeft in zijn lange loopbaan als auteur, bewerker en vertaler met vele uitgevers samengewerkt. Er zijn maar liefst 54 verschillende uitgevers bekend, verspreid over het hele land, bij wie Goeverneur werk uitgaf; bij sommigen gaf hij slechts één titel uit, bij anderen meer dan tien.Ga naar voetnoot8 Onderzoek naar de invloed van alle uitgevers is door het grote aantal een te omvangrijke klus. Om die reden staan hier drie uitgevers centraal die belangrijk zijn geweest voor de carrière van Goeverneur, te weten W. van Boekeren, vader G.T.N. en zoon H. Suringar en A.W. Sijthoff. Bij deze keuze is in eerste instantie rekening gehouden met de perioden waarin bovengenoemde uitgevers werk van de schrijver in kwestie uitgaven. Respectievelijk zijn dat begin, midden en eind negentiende eeuw; zo komen verschillende perioden uit het schrijversbestaan van Goeverneur aan bod. Daarnaast bleek van de genoemde uitgevers voldoende materiaal voor een gedegen onderzoek bewaard te zijn gebleven. Tevens zijn de drie uitgevers ieder om een specifieke reden belangrijk. Bij W. van Boekeren debuteerde Goeverneur. Hij bracht daar in 1835 zijn eerste publicatie in boekvorm, Fabelen en gedichtjes voor kinderen, uit. Vader en zoon Suringar zijn belangrijk in zijn schrijversbestaan, omdat hun uitgeverij betrokken is bij één van de vervelende kwesties waarover hij op 19 februari 1882 Sijthoff bericht. A.W. Sijthoff ten slotte mag niet ontbreken omdat hij verreweg de meeste titels van Goeverneur heeft uitgegeven. | |
W. van BoekerenIn 1835 debuteerde Goeverneur met zijn bundel Fabelen en gedichtjes voor kinderen bij een stadsgenoot van hem, W. van Boekeren (1790-1871).Ga naar voetnoot9 Deze boekhandelaar, in 1812 met zijn zaak gestart in Groningen, had alle aspecten van de handel in zich verenigd en was van grote betekenis; hij stond niet alleen bekend als een bekwaam en ijverig uitgever, hij had ook als groot verkoper van binnen- en buitenlandse boeken en antiquaar had hij ook een goede naam. Van Boekeren richtte zijn aandacht op de literatuur, waarbij hij zich specialiseerde in buitenlandse, vooral Duitse, literatuur. Naast vertalingen van bijvoorbeeld de romans van Walter Scott waren het auteurs als P. van Limburg Brouwer | |
[pagina 5]
| |
en J.J.A. Goeverneur die het fonds een meer literair karakter gaven. Op het gebied van kinderliteratuur was het werk van Goeverneur bepalend. In een handgeschreven fondslijst uit 1838 wordt echter weinig aandacht besteed aan kinderliteratuur.Ga naar voetnoot10 Waar bij rubrieken als wetenschappelijke werken en romans alle aanwezige titels worden genoemd, wordt het genre van de kinderliteratuur nauwelijks ruimte gegund. Onder de vermelding ‘Enkele Kinderboekjes waaronder de oudsten van J.J.A. Goeverneur’ worden wel wat titels van laatstgenoemde vermeld, maar verder noemt de samensteller van de lijst geen titels van andere schrijvers die kinderliteratuur bij Van Boekeren publiceerden. In een fondslijst die een aantal jaren later, namelijk in 1842, werd samengesteld zijn wel een paar titels op het gebied van jeugdliteratuur opgenomen. Uitgave door W. van Boekeren te Groningen van Fabelen en gedichtjes voor kinderen, 1837. (Koninklijke Bibliotheek.)
Het contract dat op 4 februari 1836 tussen de auteur en de uitgever werd opgesteld, geeft aan dat Goeverneur ƒ 200 verdiende aan de uitgave van Gedichten en rijmen (1836). Ook wordt duidelijk onder welke voorwaarde het werk wordt uitgegeven: ‘Bijaldien het getal Intekenaren of het debiet niet zoodanig zijn mogten, dat de verschoten gelden uit den opbrengst kunnen worden goedgemaakt, neemt de eerst ondergeteekende op zich, voor den laatsten zoodanig werk, als deze zal goedvinden te vertalen tegen F4,- per blad.’Ga naar voetnoot11 Van Boekeren was voorzichtig: wanneer de uitgave tot verlies zou leiden, dient Goeverneur dit goed te maken met vertaal- | |
[pagina 6]
| |
werk. Deze voorzichtigheid versterkt het vermoeden dat Goeverneur zelf bij Van Boekeren heeft aangeklopt. Als het initiatief tot de uitgave bij de uitgever gelegen had, zou deze wellicht zekerder van zijn zaak geweest. Het werk van Goeverneur lijkt een succes te zijn geweest voor Van Boekeren. Het feit dat de uitgever het debuut, Fabelen en gedichtjes voor kinderen (1835), nog zonder vermelding van auteursnaam uitgaf, maar bij het werk dat hierop volgde, Gedichten en rijmen, besloot de schrijver uit de anonimiteit te halen, is hiervoor een aanwijzing. Door de naam in eerste instantie weg te laten, dekte de uitgever zich min of meer in (wat niet uitzonderlijk is voor de negentiende eeuwGa naar voetnoot12) Maar, zo blijkt, dit indekken was niet nodig; het debuut bleek succesvol en anoniem uitgeven was niet meer nodig. In totaal gaf de Groningse uitgever elf titels van Goeverneur uit. Daarvan zijn negen titels geschreven voor kinderen. Op Fabelen en gedichtjes voor kinderen volgden nog drie delen (in 1837, 1838 en 1839) die tezamen ook wel als het Fabelboek bekend staan. Verder verschenen er nog drie leesboekjes en een bundel bestaande uit versjes uit het Fabelboek. Na dit laatste bundeltje leek de samenwerking afgelopen. Goeverneur ging werk publiceren bij andere uitgevers. In 1855 werkten ze nog eenmaal samen. In dat jaar verschijnt Knipsels met de schaar. Opmerkelijk genoeg is dit ook het enige ‘originele’ werk dat Van Boekeren uitgaf van Goeverneur: zijn andere werk is steeds bewerkt dan wel vertaald. Dat laatste is logisch, daar Van Boekeren bekend stond als uitgever van buitenlandse literatuur. Van Boekeren besteedde de meeste aandacht aan het Fabelboek. Uit het voorwoord van dit boek blijkt wat er zo bijzonder aan het werk is: ‘De gemoedelijke strekking, de echte kindertoon, de lieve plaatjes, kortom de, niet alleen in ons oog, wezenlijke verdienste van het Hoogduitsche werkje, waarvan onze landgenooten, in deze Fabelen en Gedichtjes het eerste gedeelte voor hunne kinderen wordt aangeboden, gaf ons de overtuiging, dat de overbrenging van hetzelve op onzen bodem geen onnut of doelloos werk zoude zijn.’ We zien dat de uitgever gevoelig was voor de vernieuwende elementen | |
[pagina 7]
| |
Uitgave door Hugo Suringar te Leeuwarden van Fabelen en gedichtjes voor kinderen, 1865. (Koninklijke Bibliotheek.)
zoals die ook al door critici als Beets en Potgieter werden aangewezen. Voor een uitgever zal het niet altijd een vanzelfsprekende zaak zijn om vernieuwend werk, zoals dat van Goeverneur, uit te geven. Daarmee loopt hij immers het risico dat het niet verkoopt. Waarom koos Van Boekeren er toch voor om het nieuwe werk van Goeverneur uit te geven? Allereerst zou de literaire overtuiging van Van Boekeren meegespeeld kunnen hebben. Het debuut van Goeverneur is een bewerking van een boek van de bekende Duitse fabeldichter Duitse W. Hey. Waarschijnlijk | |
[pagina 8]
| |
wist Van Boekeren van het bestaan, en eventueel van het succes, van het Duitse werk af omdat hij zich met zijn uitgeverij richtte op Duitsland. Via zijn collega's aldaar heeft hij zich kunnen laten informeren over de (literaire) waarde van het werk. Op die manier zal het risico van uitgeven in zijn ogen kleiner geworden zijn. Een tweede mogelijke reden is op te maken uit het al genoemde contract voor Gedichten en rijmen. Van Boekeren laat hier een duidelijke onderhandelingstactiek zien: hij dekt zich in door uitzicht op extra vertaalwerk. Wellicht was dit een vaste afspraak tussen Goeverneer en zijn uitgever.Ga naar voetnoot13 Op die manier heeft Van Boekeren Goeverneur mogelijk de kans gegeven vernieuwend werk uit te geven. Een combinatie van de twee mogelijkheden is uiteraard ook denkbaar. Wat de reden voor het uitgeven van Gedichten en rijmen ook heeft mogen zijn, Van Boekeren heeft er wel toe bijgedragen dat er kinderliteratuur verscheen die anders was dan wat voorheen op de markt kwam. Hij heeft Goeverneur de kans gegeven werk te leveren en, belangrijker nog, om zijn naam te vestigen. Uitgave door Hugo Suringar te Leeuwarden van Fabelen en gedichtjes voor kinderen, 1865. (Koninklijke Bibliotheek.)
| |
[pagina 9]
| |
G.T.N. en H. Suringar‘Hugo Suringar te Leeuwarden, is door aankoop eigenaar geworden van het alom gunstig bekende: Fabelboek, door J.J.A. Goeverneur, verkrijgbaar onder de afzonderlijke titels: Fabelen en gedichtjes voor kinderen, Hoe langer hoe liever, Vertelseltjes van moeders schoot en Het laatste boekje.’Ga naar voetnoot14 Met veel enthousiasme kondigde Hugo Suringar, uitgever te Leeuwarden, in 1864 zijn nieuwe aanwinst aan in het Nieuwsblad voor den Boekhandel.Ga naar voetnoot15 Met deze aankoop zal de uitgever financieel succes voor ogen hebben gehad, gezien het feit dat het Fabelboek inmiddels als ‘gunstig bekend’ stond. Of het werk ook daadwerkelijk veel heeft opgebracht, is onbekend. Dat het voor de nodige problemen heeft gezorgd is echter wel een feit. Van het Fabelboek verscheen in 1882 een nieuwe editie. De vier boekjes die tezamen het Fabelboek vormen, zijn opnieuw bij elkaar gebonden, in een ander bandje gestoken en van nieuwe tekeningen (van Otto Eerelman) voorzien. De verschijning van deze editie heeft nogal wat stof doen opwaaien. Het initiatief voor een nieuwe uitgave kwam van de auteur zelf. Al in 1857 schreef hij zijn uitgever (op dat moment nog de vader van Hugo, G.T.N. Suringar, van wie Hugo de zaak in 1861 overnam) een brief met het volgende voorstel: ‘Zou er geen mogelijkheid toe bestaan, dat de Fabelen en Gedichtjes van J.J.A. Goeverneur in de handen van den heer G.T.N. Suringar overgingen en bij hem in een wat netter pak verschenen, dan waarin ze tegenwoordig tot schande en oneer van uitgever en auteur door 't land loopt?’Ga naar voetnoot16 Suringar sr. had op dat moment geen interesse in het werk van Goeverneur. Het is dan ook zijn zoon die het werk van Goeverneur aankocht en een luxe-editie liet verschijnen. En daarmee bleek Goeverneur niet tevreden. Hij was niet zozeer ontevreden over de uitgave zelf, als wel over de manier waarop de uitgever had gehandeld. Ten eerste duurde het allemaal veel te lang voordat de editie verscheen, vond Goeverneur, en ten tweede vond de auteur de editie te kostbaar.Ga naar voetnoot17 Hij uitte zijn ontevredenheid in zijn eigen tijdschrift De Huisvriend.Ga naar voetnoot18 Suringar liet de schrijver weten niet blij te zijn met deze beschuldiging: ‘Deze bejegening | |
[pagina 10]
| |
J.J.A. Goeverneur, november 1882.
(Foto Godfried de Jong, Groningen, collectie Letterkundig Museum.) | |
[pagina 11]
| |
is dus de dank voor de moeite en zorgen besteed aan een uitgaaf, waarvan ge zelf bij den aanvang getuigd hebt, dat het U genoegen deed nog te beleven, dat eindelijk deze bundeltjes tot haar recht zouden komen. Had ik alleen maar aan mijn beurs gedacht, tegenover Uwe fabelboekjes, dan had ik ze waarlijk die eer niet bewezen. Maar mij dacht, en mij dunkt nog, dat die eere hun toekwam.’Ga naar voetnoot19 Uit dit citaat wordt duidelijk dat Suringar van de uitgave van de luxeeditie niet direct een verkoopsucces verwachtte. Hij gaf de bundel uit omdat hij vond dat die dat verdiende. De ontevredenheid van Goeverneur zou voort kunnen komen uit teleurstelling over zijn honorarium. Uit een brief aan uitgever Sijthoff blijkt dat hij slechts drie presentexemplaren en ƒ 10 (voor een nieuwe voorrede) ontving.Ga naar voetnoot20 Hij had waarschijnlijk meer verwacht. Naast de teleurstelling over het honorarium gaf Goeverneur aan dat hij liever een goedkope editie van het werk had zien verschijnen. Hij heeft zijn uitgever dit idee een aantal malen, op dringende, bijna dreigende wijze voorgelegd: ‘Nog eens en - voor 't laatst mogelijk: doe, wat ik U gelast heb, of, bij weigering, wacht dan publieke aan de kaak stelling en een kreet van verontwaardiging van heel 't Nederlandschen volk [...]. De proeven van 't eerste Fabelboekje, klein formaat, uiterlijk binnen veertien dagen. Wees nu weerspannig, als ge durft’, schreef hij aan Suringar.Ga naar voetnoot21 Op 18 maart 1882 haalt Goeverneur zelfs de koningin erbij: ‘Ik heb van morgen aan de gouvernante van prinses Wilhelmina geschreven. Ik weet, gij zijt een vrij man, en hebt betaald, niet mij, maar als ik U door “de koningin” laat verzoeken, weer de goedkope uitgaaf te geven, zult Gij dan nog weigeren? Duivelse egoïst! Geldwolf!’Ga naar voetnoot22 Of deze ‘dreigbrieven’ de uitgever aan het denken hebben gezet, zal nooit te achterhalen zijn, maar feit is dat de goedkope editie die Goeverneur zo belangrijk vond, uiteindelijk wel verscheen. In het voorwoord van deze uitgave schrijft hij: ‘Dat ik, bijna tachtig jaar, hier nog eens den, 'k weet niet hoeveelsten herdruk van 't Fabelboek zien mag, dat ik voor groote vijftig jaar niet zonder huivering in het licht zond, geeft mij eene groote voldoening en stemt mijn hart tot warme dankbaarheid.’Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 12]
| |
Er kan zelfs een bedankje af in de richting van de uitgever: ‘'t [Het fabelboek, S.W.] maakte duidelijk meer opgang, dan ik ooit had durven denken, en toch was de uitvoering alles behalve onberispelijk...tot het uiteindelijk door den heer Hugo Suringar te Leeuwarden werd aangekocht, gelijk ik spoedig zien mocht, zeer tot mijn voordeel. En nu nog een woord van dank aan den wakkeren heer Suringar, die mij tot tweemaal toe in zulk een mooi pak stak...’ Het voordeel waarover Goeverneur hier spreekt zal vooral betrekking hebben gehad op de groeiende populariteit van het boek. Financieel gezien is Goeverneur er, zoals eerder bleek, niet veel wijzer geworden. De meeste energie stak deze uitgever in een werk dat reeds een succes was, want dat kan van het Fabelboek wel gezegd worden. Door dit werk aan te kopen, liep hij gee risico's. Met het publiceren van de nieuwe editie heeft Suringar de Groninger wellicht wel een kroon op zijn oeuvre bezorgd. Daarnaast is Suringar van belang geweest voor het schrijversbestaan van Goeverneur, omdat de auteur af en toe vertaalopdrachten van hem kreeg. Als beroepsschrijver had Goeverneur die nodig om geld te verdienen. | |
A.W. SijthoffA.W. Sijthoff (1829-1913), uitgever te Leiden vanaf 1851, stond bekend als een veelzijdig uitgever.Ga naar voetnoot24 Zijn fonds bevatte zowel wetenschappelijk als populair werk, maar ook uitgaven voor het onderwijs, vakboeken, bijbeluitgaven en literatuur. Het terrein waarop Sijthoff zich in het bijzonder heeft bewogen, is dat van de jeugdliteratuur. Vanaf 1860 was het uitgeven daarvan een lucratieve zaak binnen de uitgeverswereld en aangezien Sijthoff een eigen houtgraveerschool aan zijn firma verbonden had, was het voor hem aantrekkelijk om geïllustreerde uitgaven voor de jeugd te verzorgen met het oog op de illustraties die daarbij gewenst waren. Sijthoff stak veel energie in zijn jeugdliteratuur; zo ook in het werk van Goeverneur. In 1869 verscheen er voor het eerst werk van Goeverneur bij uitgever Sijthoff. Het werkje, Kindergeschenk, werd overgenomen van uitgever A. ter Gunne uit Deventer. Veel titels van Goeverneur kwamen op deze | |
[pagina 13]
| |
Contract tussen W. van Boekeren en J.J.A. Goeverneur betreffende Gedichten en rijmen, 4 februari 1836. (Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Amsterdam.)
| |
[pagina 14]
| |
manier terecht bij de uitgever uit Leiden. Pas in 1875 verscheen er een nieuwe titel (dus een boekje dat niet is overgekocht), Kinderrijmpjes, onder de verantwoordelijkheid van de Leidse uitgever. Vanaf dat jaar komt er een grote stroom aan verhaaltjes, boekjes en versjes van de hand van Goeverneur via uitgever Sijthoff de kinderkamer binnen. De titels werden in grote oplagen uitgegeven. Zo wordt in de balanslijsten melding gemaakt van ‘onuitgegeven en gereed ter verzending: Goeverneurs verhaaltjes, 4000 exemplaren’.Ga naar voetnoot25 Ter vergelijking: de gebruikelijke oplage was in die tijd 1000 exemplaren.Ga naar voetnoot26 Verder laat een andere balanslijst bij de titel De gouden appel van Goeverneur exorbitante getallen als 32.416 exemplaren in het jaar 1881 en 11.912 in 1883 zien. Deze hoge aantallen wijzen op het vertrouwen dat Sijthoff had in het werk van Goeverneur. Nu is dat natuurlijk niet heel bijzonder; in de tijd dat Sijthoff besloot werk van deze auteur uit te gaan geven, had de schrijver al een grote staat van dienst. Zijn naam was bij de lezers al geruime tijd bekend en geliefd en had eerder een positief dan een negatief effect op de verkoop van zijn boeken. Dat de Leidse uitgever er zo over dacht, wordt overduidelijk wanneer Sijthoff in 1878 Goeverneur een voorstel doet: ‘Ik zal trachten uit te geven volksboeken, boeken voor burgers en buitenlui, voor jongens en meisjes: de oude klassieken voor een kwartje. [...] Ik zou wenschen, dat de keus geschiedde door U en dat op den titel stond: uitgegeven onder toezicht van J.J.A. Goeverneur. De bewerking zou dan geschieden door Mevrouw Vanger.’Ga naar voetnoot27 De uitgever zag de goede naam graag verbonden aan de serie volksboekjes, waarvan hij de Duitse versies in huis had, om zo de serie iets vertrouwds mee te geven. En dat terwijl Goeverneur de boekjes niet eens zelf zou gaan bewerken!Ga naar voetnoot28 Goeverneur reageerde positief op het voorstel. Sijthoff gaf de serie de titel Goeverneurs volksboeken, blijkbaar met succes, gezien het feit dat er 39 delen zouden verschijnen. Ook ander werk van Goeverneur verscheen in serie-vorm. Deze uitgeefmethode was voor Sijthoff niet uitzonderlijk. Zo heeft de uitgever series als de ‘50 cents editie’, de ‘Nederlandsche Classieken’ en een ‘Algemeene Bibliotheek’ op zijn naam staan en laat de fondscatalogus zien dat ook het werk van andere auteurs in serievorm uit wordt gege- | |
[pagina 15]
| |
ven. Sijthoff bazuinde rond dat hij met deze goedkopere methode van uitgeven het lezen wilde bevorderen. De deeltjes die van Goeverneur verschenen, kostten maar twintig cent ‘per stukje’.Ga naar eind29 Op deze manier werd het werk van Goeverneur toegankelijk voor een breder publiek; de boekjes werden voor vrijwel iedereen betaalbaar. Sijthoff heeft voor Goeverneur een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van zijn oeuvre, gezien de grote hoeveelheid titels die hij van hem uitgaf. Daarnaast heeft Sijthoff er middels het in-serie-uitgeven van Goeverneurs werk, voor gezorgd dat diens werk een (nog) groter (of: breder) publiek bereikte dan voordien. Sijthoff is minder belangrijk geweest voor het uitdragen van vernieuwende literatuur middels het werk van Goeverneur. Immers, de kinderliteratuur van Goeverneur zoals die in de jaren zeventig en tachtig bij Sijthoff verscheen, zal niet meer zo vernieuwend zijn geweest als zijn debuut bij Van Boekeren. De loftuitingen van eerdergenoemde critici als Beets, Potgieter, Busken Huet en De Génestet dateerden al van eerder. Het karakter van zijn literatuur was inmiddels niet meer vernieuwend, maar vertrouwd en ingeburgerd. Sijthoff heeft vooral een rol gespeeld bij de erkenning van Goeverneurs werk door veel titels voor een groot publiek uit te geven.
We hebben gezien dat drie uitgevers zich ieder op hun eigen manier, de een in wat mindere mate dan de ander, als noodzakelijke schakels in de carrière van J.J.A. Goeverneur hebben geprofileerd. Zonder zijn uitgevers had jeugdboekenschrijver Goeverneur niet de jeugdliteratuurvernieuwer kunnen worden zoals we hem nu kennen uit de literatuurgeschiedenissen. Hierbij moet worden opgemerkt, dat het in dit artikel om slechts drie van de 54 uitgevers van Goeverneur gaat; een algemene conclusie over Goeverneur en de invloed die zijn uitgevers hadden is daarom niet te formuleren. |
|