Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1991-1992
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
De tussenspelen uit de twee Handels der Amo(u)reusheyt Annelies van GijsenInleidingDeze bijdrage draait om een dozijn rederijkerstoneelteksten: drie mythologische spelen, en de negen veel kortere stukjes, die in de gedrukte edities van die spelen als ‘tussenspel’ fungeren. Het zijn:Ga naar voetnoot(1)
Jupiter ende Yo: druk van 1583 (3Z1), met drie tussenspelen:
Narcissus ende Echo: handschrift van 1552, zonder tussenspelen (1D14); druk van 1621 (3S2), met de volgende tussenspelen:
Mars ende Venus, handschrift van 1551, zonder tussenspelen (1D11; editie door Van de WijerGa naar voetnoot(2)); druk van 1621 (3S6), met de volgende tussenspelen:
Deze teksten en hun onderlinge relaties zullen worden onderzocht met de bedoeling meer inzicht te krijgen in het ontstaan en de status van deze combinaties. | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
De drie hoofdspelen sluiten aan bij een vrij homogene groep, de ‘amoureuze spelen’, door Hummelen nader omschreven als ‘de episch-dramatische spelen met romantisch-klassiek gegeven’.Ga naar voetnoot(3) Hiertoe rekent hij: (A)Eneas en(de) Dido, Leander ende Hero, Mars en(de) Venus, Pyramus ende Thisbe (‘De Castelein’), Piramus en Thisbe (‘Haarlem’) en De spiegel der minnen.Ga naar voetnoot(4) ‘Voorts kunnen wij op grond van de vele punten van overeenkomst in deze groep tevens opnemen Jupiter ende Yo, hoewel het jonger is dan de reeds genoemde spelen. Daartegenover staat Narcissus ende Echo, dat wel dezelfde ouderdom heeft, maar op tal van punten met de overige spelen verschilt’.Ga naar voetnoot(5) Dit laatste valt wellicht wat bij te stellen. Het lijkt redelijk aannemelijk dat Jupiter en Yo ongeveer even oud is als de overige spelen, terwijl Narcissus ende Echo waarschijnlijk de oudste van de groep is.Ga naar voetnoot(6) Dit laatste spel zou nog uit de vijftiende eeuw kunnen dateren; gemiddeld stamt de rest ruwweg uit het begin van de zestiende eeuw, met als late uitschieter Van Ghistele's A(E)neas en(de) Dido van 1552. Van de drie spelen met tussenspelen is Jupiter en Yo alleen bewaard in een druk met de titel: Den Handel der Amoreusheyt. Begrepen in dry Boecken / inhoudende dry excellente / constighe / soet-vloyende / Poetische spelen van sinnen / van Jupiter en Yo / met dry behaeghelijcke ende belachelijcke Dialoghen oft disputatien van minnen / vuytermaten ghenoechlijck / lustich / ende plaisant om lesen / so wel voor d'amoreuse minnaers als voor die Edele constighe gheesten. Brussel, Jan van Brecht, 1583 (ex.: Brussel K.B., II 55002A). De beide andere werden opgenomen in: Den Handel der Amoureusheyt. Inhoudende Vier Poetische Spelen, 1. Van Aeneas ende Dido. 2. Narcissus ende Echo. 3. Mars ende Venus. 4. Leander ende Hero. Poetelijck geinventeert ende Rhetorijckelijck ghecomponeert, door Heer ende Meester Johan Baptista Houwaert. Rotterdam, Jan van Waesberghe de Jonge, 1621 (ex.: Utrecht U.B., Moltzer 6B45). Drie van de vier spelen uit de Handel van 1621 zijn echter ook in handschrift overgeleverd. Ze maken deel uit van een reeks af- | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
schriften, gemaakt door Reyer Gheurtsz in de jaren 1551-1553.Ga naar voetnoot(7) Gheurtsz vermeldt als auteur van Van Narcissus ende Echo ‘den amorösen Colijn’ en ‘Colijn keyart’; onder Hue Mars en Venus tsamen bueleerden schrijft hij ‘Smeeken fecit’, en onder Van Eneas en Dido ‘Laet wrueten den mol composuit’. De dichters van deze stukken blijken dus de Brusselse stadsdichters Colijn van Rijssele en Jan Smeken, en de Antwerpenaar Cornelis van Ghistele te zijn.Ga naar voetnoot(8) Twee van de zes tussenspelen in deze bundel zijn eveneens in handschriften bewaard. Het aandeel van Houwaert in deze beide Handels is onduidelijk. Hij is zeker betrokken geweest bij de publikatie van de Handel van 1583, zoals blijkt uit een aan de goedgunstige lezer gericht gedicht met acrostichon ‘Iehanbaptista Hovwaert’; verder is zijn zinspreuk ‘Houdt middelmate’ hier en daar in de tekst van het spel verwerkt. Hierom wordt wel aangenomen dat Houwaert de auteur van Jupiter en Yo zou zijn. Formeel gesproken dienen we deze druk echter als anoniem te beschouwen. Bovendien had Houwaert de gewoonte om op de titelpagina's van de bij zijn leven verschenen werk zijn auteurschap nadrukkelijk te vermelden, doorgaans met formules als: ‘Poetelijck’ (of: ‘Schriftuurlijck’) ‘gheinventeert, Ende Rhetorijckelijck ghecomponeert door Iehan Baptista Houwaert’, liefst onder toevoeging van zijn ambtelijke functie.Ga naar voetnoot(9) Het ontbreken van dit alles in Jupiter en Yo lijkt mij een sterke aanwijzing dat Houwaert niet de auteur van dit stuk is.Ga naar voetnoot(10) De Handel van 1621 draagt wel expliciet de naam van Houwaert, maar uit de afschriften van Reyer Gheurtsz blijkt dat dit voor minstens drie van de vier stukken niet terecht is. Kalff meende Houwaert hierom van plagiaat te kunnen beschuldigen. Dit werd bestreden door Van Veerdeghem en De Vreese: Houwaert was reeds in 1599 overleden, en kan dus niet verantwoordelijk gesteld worden voor de tenaamstelling van de stukken in de Handel van 1621.Ga naar voetnoot(11) | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
Maar wie dan wel? Heeft de drukker brood gezien in een uitgave op naam van de nog steeds hoog gewaardeerde Houwaert? Of maakte hij - geheel te goeder trouw - gebruik van afschriften uit Houwaerts nalatenschap? | |||||||||||||||||||
Druk versus handschriften: de hoofdtekstenIn ieder geval hebben twee stukken in de Handel van 1621, namelijk Narcissus ende Echo en Mars ende Venus, vergeleken met de oudere afschriften een bewerking ondergaan.Ga naar voetnoot(12) Er tekenen zich verschillende patronen af: er is toegevoegd, geschrapt en vervangen. Gheurtsz' afschrift van Narcissus ende Echo opent met een opmerking over de indeling van het stuk: het kan naar believen aaneengesloten of verdeeld over twee of drie gespecificeerde gedeelten worden gespeeld. In het afschrift loopt de tekst door; de ‘Concluysie’ bevat de aankondiging ‘wij sullen u gaen speelen een sotte collacie’. Zo'n ‘collacie’ staat echter niet in het afschrift. De verdeling over drie ‘spelen’ in de druk komt overeen met de in het handschrift aangegeven driedeling. Elk spel wordt voorafgegaan door een strofische rijmproloog, die het komende en het voorafgaande samenvat. Houwaerts zinspreuk ‘Houdt middelmate’ komt tweemaal voor in de eerste proloog en nogmaals in de slotzin van de ‘Naer-Prologhe’, die bijna tweemaal zo lang is als die in het handschrift. Alle bijbelse personages zijn in de druk vervangen door klassieke (een verwijzing naar Esther en Ahasverus wordt er een naar Antonius en Cleopatra); soms komen voor bekende klassieke verwijzingen minder bekende in de plaats (zo wordt ‘Troyen’ als topisch bewijs voor de verwoestende effecten van de liefde vervangen door ‘Percepolis’). Verder is de gedrukte tekst gekuist op erotica en andere lichamelijke zaken. Zo wordt een uitspraak van een sinneken over Echo, ‘Sy hevet tvier in hör kueckene’, vervangen door ‘Haer herte is | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
gheheel in liefden ontsteken’.Ga naar voetnoot(13) En in een tafereeltje waarin twee ghebueren’ na de dood van Echo afgeven op Narcissus, waarbij ze diens viriliteit in twijfel trekken, zijn enkele plastische details in de druk geschrapt.Ga naar voetnoot(14) Het eerste spel wordt in de druk gevolgd door een nastukje zonder titel of aankondiging. De drie optredende personages worden vermeld in de lijst van personages van het eerste spel, die aan de tekst voorafgaat. Op het tweede spel volgt ‘Een Tafelspel van twee Personagien, Den Onghetroosten ende den Welgheminden’. Na de ‘Naer-Prologhe’ van het laatste spel staat nog een ‘Tafel-spel van dry Personagiens. Het Herte. De Ooghe. De Wille’. In beide laatste gevallen zijn de personages niet in de lijst opgenomen. Mars en(de) Venus volgt geheel hetzelfde patroon. Ook hier is het stuk in de Handel van 1621 verdeeld over drie ‘spelen’, elk voorafgegaan door een strofische proloog. De tekst in de druk blijkt, vergeleken met die van het handschrift, op dezelfde wijze gecensureerd te zijn als Narcissus ende Echo. Ook hier wordt de liefde verhevener voorgesteld; anatomisch gesproken scheelt het wel een halve meter.Ga naar voetnoot(15) Bovendien zijn Phoebus en Apollo tot één personage verenigd. De nastukjes volgen in beide eerste bedrijven direct na een pausa in het hoofdspel, zonder titel of aankondiging. In het laatste toneel van het hoofdspel staat weer ‘Houdt middelmate’. Het laatste nastukje wordt voorafgegaan door een strofische ‘Voorreden op d'arguatie van den ouden Man teghens een jonghe Vrouwe’. Het derde stuk in de Handel waarvan een ouder afschrift bestaat, (A)Eneas en(de) Dido, is op een andere wijze bewerkt dan Narcissus ende Echo en Mars en(de) Venus. Het handschrift van Gheurtsz geeft een ‘spelende proloog’ van 176 verzen, waarin Rhetorijckelijck | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
Gheest en Poeetelijck Sin optreden als ‘fictionele ensceneurs’.Ga naar voetnoot(16) Deze staat niet in de druk. Evenmin is daar het nastukje opgenomen waarin twee botte critici van de Dichtkunst door een deskundige worden vermaand en onderricht. De bewerker heeft in de tekst van dit spel blijkbaar geen aanleiding gevonden om te censureren. De laatste verzen van het afscheidsrondeel van de hoofdtekst zijn wel verschillend. In het handschrift staat ‘Wij Goudtbluemkens gruijende in döchden. / Blijft Marien soon bevoolen, de rust in vröchden’! In de druk zijn de naam en het devies van de Antwerpse kamer vervangen door ‘Wij bidden u houdt middel-mate in deuchden’; ‘Marien soon’ wordt ‘de Heere’. Verder ontbreken op twee plaatsen de melodie-aanduidingen, die wel in het handschrift staan; de druk vermeldt alleen, dat er gezongen wordt. Mogelijk wijst dit op een bewerking tot leestekst. In dit geval zijn er geen prologen of naspelen toegevoegd. | |||||||||||||||||||
De tussenspelen in de Handel van 1621De zes teksten die in de Handel van 1621 als tussenspelen fungeren, zijn alle debatten of disputaties over (globaal) liefdeszaken. Ze zijn vrij kort (gemiddeld zo'n 300 verzen) en er treden twee of drie spelers in op. De handeling is vrijwel volledig talig: de deelnemers argumenteren, discussiëren, uiten hun emoties en bekritiseren en bespotten hun gesprekspartners. Soms komt het daarbij tot handtastelijkheden. Bij deze gemeenschappelijke thematiek en opzet zijn er wel onderlinge verschillen wat betreft het soort personages dat optreedt en de behandeling van de centrale kwestie. Omdat er geen moderne edities van bestaan, geef ik korte samenvattingen van de spelen. | |||||||||||||||||||
Bij Narcissus ende Echo:
| |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Bij Mars ende Venus:
| |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Bij Jupiter en Yo:De drie tussenspelen bij Jupiter en Yo komen in opzet en thematiek sterk overeen met die bij de twee stukken uit de Handel van 1621. De gevallen zijn echter niet helemaal vergelijkbaar, omdat we voor Jupiter en Yo niet beschikken over een ‘versie zonder’. Er is dus een argument minder om niet te geloven dat de tussenspelen en het hoofdspel van meet af aan als een geheel geconcipieerd zijn. We zullen dit laatste wel moeten aannemen, als we Houwaert als de auteur beschouwen: het boek verscheen bij zijn leven en hoogstwaarschijnlijk onder zijn toezicht. Wanneer het echter om een uitgave van een ouder, anoniem werk zou gaan, dan is het ook in dit geval een open vraag of het geheel een ‘gelegenheidscombinatie’ is. Hier volgt de globale inhoud:
| |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Strijdvragen: genre en toneelpraktijkUit het bovenstaande blijkt, dat de negen tussenspelen in opzet en inhoud een duidelijke samenhang vertonen. Behoren ze tot een definieerbaar genre? Zit er systeem in de gebruikte aanduidingen? Het tweede en derde tussenspel bij Narcissus ende Echo worden in de druk ‘Tafelspel’ genoemd. ‘En wie ziet niet in, dat het tafelspel niets meer en niets minder is dan een gedramatiseerd strijdgedicht [...]?’ Deze observatie van Mak is door Pikhaus enigszins genuanceerd: ‘Deze uitspraak geldt inderdaad voor een bepaalde groep tafelspelen, namelijk de discussiespelen of strijdspelen, doch kan niet op het tafelspel in het algemeen worden toegepast’.Ga naar voetnoot(17) Elders bespreekt zij de spelen die Hummelen in zijn Repertorium op grond van hun opschriften opneemt als ‘arguatie, dialoog of disputatie’: de drie tussenspelen uit Jupiter en YoGa naar voetnoot(18) en de ‘uitsmijter’ bij Mars ende Venus. Vervolgens wijst ze op de overeenkomsten met de vijf andere tussenspelen uit de Handel van 1621: ‘Al deze spelen, zowel die met de naam tafel- of bruiloftsspel als die welke als dialoog of arguatie worden aangeduid, behandelen een of ander onderwerp uit de liefdescasuïstiek. Ze hebben vrijwel alle hetzelfde verloop en maken vaak ook gebruik van dezelfde procédés zoals het aanvoeren van verschillende exempla om de tegenstrijdige standpunten kracht bij te zetten of de vraag aan het publiek om een oordeel over de questie te vellen’. Pikhaus wijst nog op de aansluiting bij de minnestrijdgesprekken en op de invloed van het strijdgedicht. Ondanks deze overeenkomsten heeft Pikhaus de tussenspelen bij Narcissus ende Echo en de eerste twee bij Mars ende Venus (zij het met bedenkingen) wel, maar de vier andere ‘grensgevallen’ niet in haar corpus opgenomen. Ze motiveert dit door afwezigheid van allusies op een tafelend gezelschap.Ga naar voetnoot(19) Dit laatste geldt evenzeer voor de vijf wel op- | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
genomen tussenspelen. Terwijl geen van de negen gevallen geheel voldoet aan de definitie die Pikhaus van het tafelspel geeft,Ga naar voetnoot(20) wordt in alle negen de ‘vierde wand’ doorbroken om het publiek bij de discussie te betrekken. Ze zijn dan ook alle negen duidelijk bedoeld om te worden opgevoerd, als tussenspel of anderszins. Laten we nu eens uitgaan van de drie gedrukte hoofdspel-mettussenspelen-complexen. We kunnen ons afvragen, wat dan de functie, de bedoeling en het effect van de tussenspelen in deze gehelen kunnen zijn. Een handjevol (deels overlappende) mogelijkheden:
(Deze drie functies hebben punten van overeenkomst met aspecten van de rol van de sinnekens binnen de hoofdhandeling.)
Al deze punten veronderstellen echter een situatie waarin een hoofdspel ook werkelijk met tussenspelen op het toneel wordt opgevoerd. Voor een leestekst (en de gedrukte versies zijn zeker als zodanig bedoeld) gaan ze maar zeer ten dele op. Zijn er inderdaad dergelijke ‘combinatie-voorstellingen’ geweest? Colijn van Rijsseles Spiegel der minnen lijkt dit te bevestigen. Dit werk is in zes spelen verdeeld, elk met een eigen spelende proloog | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
en conclusie. Gezien omvang en indeling is het zeker geschreven om bij een welbepaalde gelegenheid te worden opgevoerd. De ‘fictionele ensceneurs’, Jonstighe Sin en Natuerlijck Ghevoelen, besluiten drie ‘Conclusies’ met een opmerking over een nastukje. Na het eerste spel: ‘Wy en spelen als nu gheen sotternije. / Tspel is lanck neemt dies bevroetsele / Dus bevelen wy u alle ten naesten tije // Die waerdighe maghet ende moeder Marie’. Blijkbaar vraagt het ontbreken van een ‘sotternije’ om een motivatie. Dit wijst erop dat het publiek die zeker zal hebben verwacht. De ‘Conclusie’ van het vierde spel eindigt met: ‘Al dat in Venus bad zijn leven oyt swam / En leedt van liefde noyt sulcke temptacie / Als Dieric: maer hoort voort een soete collacie’. Ook na die van het vijfde spel volgt een aankondiging: ‘Hoort voort twelck u verjolijsen // sal / Een soetheyt die wy hier blijcken laten. / Dan gaet God bevolen uwer straten’. Op grond hiervan lijkt het aannemelijk, dat De spiegel der minnen oorspronkelijk met twee ‘amoureuze tussenspelen’ werd opgevoerd.Ga naar voetnoot(21) De vraag is nu: waren dat dan speciaal voor opvoering na dit vierde en vijfde spel geschreven stukjes,Ga naar voetnoot(22) of werd er iets bruikbaars uit de kast (van de auteur of/annex de regisseur of van de kamer) gehaald? En wat zijn de implicaties van beide mogelijkheden voor de tussenspelen uit de twee Handels? Hoe zijn die in de Handel van 1621 daarin terecht gekomen? Waarom staan ze waar ze staan? Maakten ze soms al deel uit van de oorspronkelijke spelen, en heeft Gheurtsz (of diens bron) ze om welke reden dan ook weggelaten?Ga naar voetnoot(23) En als ze al zijn toegevoegd, wie heeft dat dan gedaan? Houwaert? De zoon van Houwaert?Ga naar voetnoot(24) Jan van Waesberghe de Jonge? Die zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
vader of grootvader? Een ander, ‘misschien [...] den Niet Snel Albe-recht, wiens kreupele verzen op de eerste bladzijden te vinden zijn’?Ga naar voetnoot(25) En waar komen ze dan vandaan, wie schreef ze, en hoe oud zijn ze? Ondubbelzinnige antwoorden op deze vragen zijn niet te geven, maar er zijn wel gegevens die tot een voorstelling van de mogelijke gang van zaken kunnen bijdragen. Ik bespreek achtereenvolgens: de parallelteksten van twee tussenspelen, Houwaert als ‘tekstverwerker’, en debatten ‘in 't amoureus’ van Colijn van Rijssele en Michault Taillevent. | |||||||||||||||||||
Druk versus handschriften: twee tussenspelenTwee van de tussenspelen uit de Handel van 1621 zijn ook in handschriften bewaard. Een paralleltekst van het eerste tussenspel van Narcissus ende Echo bevindt zich in het Gemeentearchief van 's-Gravenpolder, in de verzameling van de rederijkerskamer De Violieren. Van het eerste tussenspel bij Mars ende Venus staat een paralleltekst in Boek I van Trou Moet Blijcken. We kunnen deze handschriften vergelijken met de gedrukte versies. | |||||||||||||||||||
Geval 1: Niemans Eijghen en Mijselfs OnvrijOp een lijst behorende bij het archief van de 's-Gravenpolderse Violieren staat als twintigste titel ‘Een Bruloft speleken’. Mogelijk slaat dit op de paralleltekst van Myns Zelfs Onvry, waarvan het eerste blad helaas ontbreekt. De tekst vertoont een continueringsfout: de verzen die corresponderen met r. 131-186 in de druk zijn verder naar het eind van het stuk verschoven. Hoewel het onmiskenbaar dezelfde tekst is, zijn er significante verschillen, die enkele duidelijke patronen vertonen. De teksten zijn vrijwel even lang, maar elk van de twee bevat passages die in de andere ontbreken. In het handschrift is de beschrijving van het erotische samenzijn van twee gelieven zeventien regels langer dan in de druk, waar het tafereeltje na enig voorspel wordt afgebroken: ‘Och 'tis ghenoech ghezeyt’.Ga naar voetnoot(26) Als Myns Zelfs On- | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
vry (N.B. de namen van de personages worden gespeld zoals ze in de gedrukte versie voorkomen) zich beklaagt dat dit geluk hem niet ten deel valt, troost Niemants Eyghen hem: er zijn wel meer vrouwen, die (handschrift) ‘hem tot sulcker natuerlicheijt pijnen’ / (druk) ‘hem totter natueren lichtheyt pijnen’. Als Niemants Eyghen adviseert: (druk) ‘Heden een Liefken, en een ander morghen, / Zonder veel vrijens, dat is verre 'tbeste’ (handschrift) ‘sonder veel janckens dats wel ghemint’, reageert Myns Zelfs Onvry: (handschrift) ‘maer daer gheen liefde en es daer eist al twint’ / (druk) ‘En daer gheen liefde en is, komt walghinghe int 't leste’ (f. 15V). Tegen Eens Anders Vreucht wordt gezegd: (handschrift) ‘wilt u rasch huyten bedde maken’ / (druk) ‘[...] uyten Lande maken’. Een schertsende waarschuwing aan het adres van de rokkenjager Niemants Eyghen bevat alleen in het handschrift de zin ‘Tjacob neve sij [dat zijn: de vrouwen] souden u vercrachten’. Drie passages waarin verwezen wordt naar klassieke en mythologische personages zijn in de druk ruim tweemaal zo lang als in het handschrift. Ook elders heeft de druk meer goden: tweemaal ‘Jupiter’ tegenover (handschrift) ‘God’; ‘Cupidoos brant’ tegenover ‘den brant’; ‘Venus Kamenieren liefste voerreyerken’ tegenover ‘Der vrouwen voer reyerken’. De afschrijver van het handschrift lijkt niet erg erudiet te zijn: de geliefde van ‘Equo’ heet hier ‘netsosijles’, en verder maakt hij melding van ‘die smerte / hoe tysbe verkeerde in een herte / die edel vesta’! Dit bewijst dat de Zeeuw dit spel afschreef zonder de Narcissus-context; in Narcissus ende Echo komt de metamorfose van Acteon voor in het tweede bedrijf. De aanspreekvormen zijn ook verschillend. De spelers noemen elkaar in het handschrift ‘cozijn’ en ‘neve’; de druk heeft dit nergens en heeft tweemaal ‘ghezellen’ waar het handschrift ‘knechtkens’ heeft. Het handschrift eindigt aldus: | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Niemants Eyghen
huwen oorlof ter vaert
Eens Anders Vreucht
groot ende cleene
Myns Zelfs Onvry
die hemelsche siborie
Eens Anders Vreucht
Maria reene
Een anders Vreucht
die hooghste glorie
Myns Zelfs Onvry
nu heeft te leene
Niemants Eyghen
Moet u ghemeene
Eens Anders Vreucht
bringhen hier boven bij Jhesus van Nazarene.
De druk heeft hier: Myns Zelfs Onvry
Eest dat u herte in Venus strick ghevaen ‘is
Zoo wenschen wy u u Lief tot eender victorie,
En naer de doot de Hemelsche glorie.
Vergelijking van de tekst in handschrift met de gedrukte versie van Myns Zelfs Onvry brengt een patroon aan het licht dat sterk overeenkomt met de hierboven besproken verschillen tussen de geschreven en de gedrukte Narcissus ende Echo en Mars en(de) Venus. Iemand heeft Myns Zelfs Onvry blijkbaar op dezelfde wijze bewerkt: gekuist, gemoderniseerd en opgesmukt. Heeft hij hem zo ook geschikt willen maken voor een nieuwe functie, namelijk die van tussenspel bij een mythologisch stuk? Is dat de reden dat verwijzingen naar de ‘ware godsdienst’ zijn weggewerkt? Kan er een meer specifieke | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
‘Onze-Lieve-Vrouwonvriendelijkheid’ meespelen (zoals wellicht ook blijkt uit het veranderde slot van Aeneas ende Dido)? | |||||||||||||||||||
Geval 2: Aert van IdelheijtDe tweede paralleltekst in handschrift, Aert van Idelheijt, vertoont vrijwel dezelfde soorten varianten ten opzichte van de tekst in de Handel als Niemans Eijghen en Mijselfs Onvrij. De aanhef van het spel bestaat in de druk uit vier strofen, twee van negen en twee van zeven verzen, om en om door elk van de sprekers uitgesproken. De tekst in het handschrift opent korter en flitsender: Aert van Edelheden (N.B. opnieuw worden de namen van de personages gespeld zoals ze in de gedrukte versie voorkomen) introduceert zich met een zesregelig aabaab-versje, waarna Gheest van Amoureusheden een liedje zingt van drie vierregelige stroofjes. Een beschrijving van de vreugden van twee gelieven ‘in een camere’ vertoont de inmiddels bekende verschillen: waar in het handschrift sprake is van het lichaam van de geliefde, noemt de druk ‘'tschoon aenzicht’; als de gelieven arm in arm liggen, volgens het handschrift ‘Met vruechden soo dat hem die leeden tintelen’, gaan ze in de druk niet verder dan een kusje en een liefdesverklaring. In dit geval vermelden beide parallelteksten bijbelse personages. Opsommingen van bijbelse, mythologische en klassieke namen zijn in de druk veel uitgebreider dan in het handschrift, waar ze soms helemaal ontbreken. Zo somt Aert van Edelheden in het handschrift tien, in de druk twintig gevallen op om de verderfelijkheid van vrouwen te bewijzen. Gheest van Amoureusheden reageert in het handschrift met de opmerking, dat er voor elke slechte vrouw wel twaalf slechte mannen te noemen zijn, maar ‘ten gaet myn propoos / off materien niet ane’. De druk is royaler: Gheest van Amoureusheden spreekt van ‘hondert Mans’; vervolgens noemt hij er negen met name, en hij sluit af met ‘En duysent andere’. Tenslotte worden ze het eens: edele personen ‘moghen die wapenen en vrouwen te saemen / met eeren beminnen’. Alleen in de druk wordt dit met tien voorbeelden geadstrueerd. In de slotmoralisatie zijn enkele accentverschillen aan te wijzen. Gheest van Amoureusheden looft in het handschrift liefde ‘in eeren in duechden / in houwelycken staet vol genuechten / niet in ouerspele’. In de druk is dit ‘In houwelijcken state zonder verkleeninghe / Ter Zielen zalicheyt, niet in overspele’. De in het handschrift volgende uitval tegen ‘hoerery en ouerspel’ is in de | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
druk zeer afgezwakt. In het handschrift besluit het zuiver profane afscheid met een toespeling op de Haarlemse kamer (‘het hout trou moet blycken reyn onverganckelijk’). In de druk wordt hier ‘Een Heere der Heeren’ aangeroepen; het slotaccoord is de vrome wens ‘Die laet v alle vleeschelijcke liefde verwinnen’. Vergelijking van de twee parallelteksten in handschrift met de gedrukte teksten maakt waarschijnlijk, dat de versie in de Handel is bewerkt. De verschillen tussen druk en handschrift vertonen namelijk hetzelfde patroon als die tussen de twee versies van de twee bewerkte hoofdspelen. We zouden op grond van de Handel kunnen denken, dat oudere teksten wellicht bewerkt moeten worden om een later, geciviliseerder publiek geen aanstoot te geven. De verpreutsing zou in dat geval, net als de verfraaiing met mythologische opsmuk, een vorm van modernisering zijn. Maar de ongeveer contemporaine afschrijvers uit 's-Gravenpolder (zeventiende eeuw?) en Haarlem (1600) hebben blijkbaar geen been gezien in, bijvoorbeeld, de in de druk gesneuvelde erotica. Reyer Gheurtsz evenmin. Hoewel Narcissus ende Echo en Mars en Venus toen hij ze zo'n halve eeuw eerder afschreef reeds ongeveer een halve eeuw oud waren,Ga naar voetnoot(27) heeft ook hij geen bezwaar gehad tegen passages die voor de bewerker van de Handel niet door de beugel konden. De vorm waarin de versies bewaard zijn biedt wellicht de verklaring waarom er in het geval van de Handel zo veel is ingegrepen. Reyer Gheurtsz en zijn collega's in Haarlem en 's-Gravenpolder maakten afschriften van oudere stukken ten behoeve van een verzameling voor eigen gebruik, of voor het gebruik van de kamer waarvan zij lid waren. In ieder geval gaat het in alle drie de gevallen om een besloten gezelschap van liefhebbers. Een gedrukte tekst bereikt echter een veel breder publiek en staat bovendien bloot aan controle van overheidswege. Mogelijk verklaart dit de ingrepen in de teksten. Dit kan betekenen dat de redacteur van de Handel de daarin opgenomen teksten doelbewust bewerkt heeft voor publikatie in gedrukte vorm. | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Het pak van HouwaertOp grond van de vergelijking met handschriften lijkt het aannemelijk, dat de in de Handel opgenomen toneelteksten door een en dezelfde persoon bewerkt zijn. Wie kan dat zijn geweest? Niet de al genoemde ‘Niet Snel Al-be-recht’; in diens gedichten vóór in het boek staat expliciet dat Houwaert de auteur is van het geheel. Het kan heel goed wezen dat hij dat ook werkelijk dacht, zeker als hij de teksten kende in de vorm waarin ze gedrukt zijn. En dan hoeft er nog niet eens ‘Houwaert’ op gestaan te hebben; diens lijfspreuk ‘Houdt middelmate’ is frequent in de teksten verwerkt. Houwaerts grote vertrouwdheid met het werk van zijn voorgangers en het vrijmoedig gebruik dat hij daarvan maakte, zijn bekend. Van Vinckenroye wees in verband met De vier wterste op Jan van den Dale, Cornelis Crul, Anthonis de Roovere en Anna Bijns.Ga naar voetnoot(28) In Houwaerts beschrijving van de inkomst van aartshertog Matthias in 1578 komt een dialoog voor die daar als tafelspel fungeerde; deze werd door Degroote geïdentificeerd als Cruls Absurda Dat is Vremdt bescheedt.Ga naar voetnoot(29) Voor zijn beschrijving van ‘Den vreesselijcken camp der doot’ in Den generalen loop der werelt (posthuum gedrukt in 1612) gebruikte Houwaert Olivier de la Marche's Chevalier délibéré en/of Jan Pertchevals vertaling daarvan.Ga naar voetnoot(30) Nader onderzoek van Pegasides Pleyn zal zeker veel opleveren. Houwaert kende toen hij dit werk schreef in elk geval het in de Handel opgenomen stuk Leander ende Hero, alsmede het ‘Haarlemse’ spel van Piramus en Thisbe,Ga naar voetnoot(31) en mogelijk ook Narcissus ende EchoGa naar voetnoot(32) en De spiegel der minnen. Hij gebruikt Van Ghistele's Heroides-vertaling en de Boccaccio-vertaling van Coornhert.Ga naar voetnoot(33) | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
Toch heeft Houwaert een eigen ‘toon’, en die meen ik te herkennen in de toegevoegde, strofische prologen in de Handel. Houwaert is een bekwaam en vlot dichter en zijn taal is vloeiend en melodieus. Hoewel zijn Leeuwarder drukkers in 1614 onder meer zijn ‘onuytsprekelijcke cortheyt’ loven,Ga naar voetnoot(34) vertoont hij soms het soort wijdlopigheid dat in het spraakgebruik wel aan bejaarde prostituées wordt toegeschreven. Stijl en woordkeus van de prologen bij Narcissus ende Echo en Mars ende Venus doen denken aan Houwaerts Boeck van die clachte van ombehoirlijcker minnen, de enige tekst uit Die Remedie der liefden waarvan het auteurschap van Houwaert vrijwel zeker is.Ga naar voetnoot(35) Als voorlopige hypothese zou ik de zaak als volgt willen voorstellen. Houwaert had de beschikking over een collectie oudere toneelteksten, deels van Brusselse herkomst, waaronder ‘amoureuze spelen’ en ‘arguaties van minnen’. Een aantal daarvan leek hem waardevol of boeiend genoeg voor publikatie als leestekst, maar hij vond ze daarvoor in een aantal opzichten verouderd of anderszins ongeschikt. Bij het afschrijven van deze teksten bewerkte hij ze tot de/een ‘handelseditie’ door ze van prologen te voorzien en ze min of meer systematisch te kuisen, te moderniseren en (naar zijn smaak) te verfraaien. Wellicht wilde hij ze, net als Jupiter en Yo of Die remedie der liefden, anoniem laten drukken, maar met een paar bescheiden ‘duimafdrukjes’ (‘Houdt middelmate’) van de redacteur. Dat is er niet meer van gekomen. Na zijn overlijden werd de hele Handel persklaar in zijn nalatenschap aangetroffen. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Herkomst en ouderdom van de tussenspelenBlijft de vraag: kan Houwaert de combinaties in zijn bron of bronnen hebben aangetroffen? Schreven zijn illustere stadgenoten en voorgangers tussenspelen bij hun grote amoureuze stukken, die later om wat voor reden dan ook zonder die tussenspelen tot ons zijn gekomen? Zonder nieuw materiaal zijn deze vragen niet te beantwoorden. Wederom biedt het werk van Colijn van Rijssele echter aanknopingspunten voor enkele speculatieve beschouwingen. Hierboven is al opgemerkt dat de tussenspelen bij De spiegel der minnen helaas niet bewaard zijn. Gelukkig beschikken we desondanks wel degelijk over een soortgelijk stuk van Colijn. In het vijfde spel van de Spiegel treden namelijk twee ‘amoreuse jonghelinghen’ op, die, onderweg naar het feest voor Diericks huis, disputeren over ‘ghifte’ versus ‘conversatie’ in de liefde (v. 4366-4524). Dit tafereeltje is een pure ‘arguatie in 't amoureus’. Het enige dat in vergelijking met de tussenspelen ontbreekt, is het beroep op het publiek; de ‘vierde wand’ blijft stevig staan. De discussie heeft een open einde, althans formeel; de verdediger van ‘conversatie’ is duidelijk het sympathiekst bedoeld en krijgt ruim tweemaal zo veel tekst als zijn opponent. Inhoudelijk sluit het wel aan bij de situatie in het stuk. Katherina had na lang aarzelen Dierick een haarvlecht gegeven (en dat had ze beter niet kunnen doen); de overwegingen in haar innerlijke tweestrijd voor en tegen ‘ghifte’ spelen ook bij de jongelingen mee. Die komen overigens in de rest van het stuk niet voor; de scène kan zijn ingevoegd om het vijfde spel tot de streefomvang van zo'n duizend verzen per spel aan te vullen. Is deze disputatie nu een reeds bestaand stukje, dat hier met lichte aanpassingen is ingelast, of is ze speciaal voor dit spel geschreven? Ik zou daar geen uitspraak over durven te doen. Wat stijl, taalgebruik en rijmtechniek betreft, past de scène in ieder geval naadloos in de Spiegel. Er is dus geen reden het auteurschap van Colijn in twijfel te trekken. We kunnen concluderen dat Colijn uitstekend in staat was om een dergelijke ‘arguatie’ te schrijven. Bovendien blijkt dat dit genre in Brussel al aan het eind van de vijftiende eeuw (Colijn stierf vermoedelijk in 1503) vakbekwaam werd beoefend. De bronnen van de tussenspelen, indien althans te achterhalen, kunnen wellicht inzicht geven in hun herkomst. Dit lijkt me zeker het geval bij het laatste tussenspel bij Narcissus ende Echo: Herte, Ooghe en Wille. De strijd tussen oog en hart is een vrij oud the- | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
ma. Zo is er de Disputatio inter cor et oculum van Philippe de Greve (?).Ga naar voetnoot(36) Dit korte gedicht draait om de vraag, wie van beiden de meeste schuld heeft aan de zonde. In Maerlants Eerste Martijn zijn argumenten, zinsneden en conclusie uit deze Latijnse tekst terug te vinden; de optiek is hier amoureus: wie is de schuld van liefdessmart?Ga naar voetnoot(37) Hart beschuldigt, Oog verdedigt, Redene determineert. Een directe bron voor het tussenspel ligt in tijd veel dichterbij. Het is Michault Taillevents Debat du cueur et de l'oeil (rond 1445).Ga naar voetnoot(38) Dit is geen dramatische tekst, maar een epische. In de raamvertelling ontmoet de ‘ik’ op jacht een hoofs gezelschap, en hij wordt verliefd. In de nacht die volgt ziet hij in een droom de strijd tussen Oog en Hart. Ook hier begint het Hart met verwijten; het Oog verdedigt zich door onder meer te wijzen op zijn ondergeschikte positie. Tenslotte besluiten ze de kwestie met wapens uit te vechten. Dan volgt de uitvoerige voorbereiding van een ‘pas d'armes’; beiden hebben allegorische helpers. Als er bloed dreigt te vloeien, grijpt Venus in om de strijdenden te verzoenen, omdat ze ‘sans eulx / Ne povoit son regne tenir’ (v. 793-794). Oog en Hart zijn nu geheel ontwapend. Venus laat hun meningsverschil opschrijven om het aan ‘tous vrais amans / Et amoureuses’ te kunnen voorleggen. Wie het beste oordeelt, krijgt van haar een krans van rozen; ‘Amours’ zal al zijn wensen vervullen.Ga naar voetnoot(39) Er is een onmiskenbare inhoudelijke en tekstuele overeenkomst tussen dit Debat en het tussenspel.Ga naar voetnoot(40) Tevens zijn er opvallende | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
verschillen. In de eerste plaats is het Debat een epische tekst. In de tweede plaats verschilt de uitbeelding van de personages: in het Debat ‘deux moult hardis / Champions en fais et en dis’; in het tussenspel een man en een vrouw. Ooghe zegt over hun relatie: ‘Ick bekenne dat natuere ons te zamen / Ghepaert heeft, zoo man en wijf verzamen’. Dit valt samen met de veel duidelijker hiërarchie van Herte als meester en Ooghe als ondergeschikte in het tussenspel. Ook Wille, die zich als bemiddelaar opwerpt in het tafelspel, is geen autoriteit, maar een partij, die weliswaar boven Ooghe en Herte staat, maar die volgens hen juist daarom nog meer boter op zijn hoofd heeft. Wille verdedigt zich met een beroep op zijn afhankelijkheid van Verstandenisse en Redene. Eerder heb ik gewezen op de relatie van Taillevents Debat met zowel Narcissus ende Echo als De spiegel der minnen.Ga naar voetnoot(41) Is het toeval dat (a) de auteur van het tussenspel Herte, Ooghe en Wille deze tekst goed kende, (b) er twee laat-vijftiende-eeuwse handschriften bewaard zijn, waarin de tekst van dit Debat direct voorafgaat aan die van L'istoire de Narcisus et de Echo, een hoofdbron van Narcissus ende Echo, tevens van invloed op De spiegel der minnen,Ga naar voetnoot(42) en (c) de amoureuze thematiek in het tussenspel zo verglijdt, dat De Bocks typering van De spiegel der minnen (‘Het hele drama kan ook opgevat worden als een drama van de ontoereikende of slecht geleide wil, waarmede het dan een typisch 15e-eeuws probleem behandelt’Ga naar voetnoot(43)) erop kan worden toegepast? Op grond van al deze omstandigheden ben ik sterk geneigd het auteurschap van dit tussenspel aan Colijn van Rijssele toe te kennen. Volgende vraag: aangenomen dat hij het inderdaad schreef, schreef hij het dan ook opzettelijk voor opvoering na het laatste bedrijf van Narcissus ende Echo? Hierover valt slechts te speculeren, | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
bijvoorbeeld als volgt. Op voorhand kunnen we een thematische relatie tussen de tussenspelen en de hoofdtekst verwachten: de hele Handels draaien immers om amoureusheid. Bovendien zal een eventuele ‘gelegenheidscombinator’ de teksten zeker op toepasselijkheid geselecteerd hebben. Om deze redenen kan een aanwijsbare inhoudelijke aansluiting tussen hoofd- en tussenspelen zeker niet tot stellige conclusies leiden over hun al dan niet gemeenschappelijke ontstaan. Onder dit voorbehoud volgen hier wat observaties over de combinaties. Er lijkt wel een gemeenschappelijke tendens te zijn in Jupiter en Yo en in Mars ende Venus: de eerste twee tussenspelen zijn geestig en speels, maar toch min of meer serieus; de ‘uitsmijter’ heeft een uitgesproken komisch karakter. Bij Narcissus ende Echo liggen de zaken omgekeerd: Herte, Ooghe en Wille is nogal serieus; de twee eerdere zijn speelser, maar lijken toch ook wat zwaarder op de hand en tendentieuzer dan ‘gemiddeld’. Dit verschil lijkt ook wel voor het hoofdspel op te gaan: Narcissus ende Echo is veel problematischer, bespiegelender en conflictueuzer dan Jupiter en Yo en Mars ende Venus, die een luchtiger, meer galant-erotische toon hebben. We lopen ze na met een korte opmerking. | |||||||||||||||||||
Narcissus ende Echo:
| |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Mars ende Venus:
| |||||||||||||||||||
Jupiter en Yo:
| |||||||||||||||||||
Conclusies en aanbevelingenEr zijn aanwijzingen dat de tussenspelen uit de Handel van 1621 veel ouder zijn dan deze druk, dat ze relaties hebben met vijftiende- | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
eeuwse bronnen, en dat ze vrij ingrijpend zijn bewerkt. Over hun relatie met de hoofdspelen is weinig met zekerheid te zeggen. De zeer vergelijkbare tussenspelen uit Jupiter en Yo lijken inhoudelijk en literair nauw met het hoofdspel verbonden te zijn; dit geldt ook wel voor die bij Mars ende Venus. Het lijkt niet uitgesloten dat ze ook werkelijk geschreven zijn om gespeeld te worden op de plaats waar ze in de gedrukte hoofdtekst-versie zijn opgenomen. De tussenspelen bij Narcissus ende Echo lijken wat zwaarder op de hand; hun verband met de hoofdhandeling is wat losser. Dit laatste maakt het minder aannemelijk dat deze drie stukjes ook oorspronkelijk bedoeld zijn als tussenspelen bij Narcissus ende Echo. Ik ben wel geneigd Colijn van Rijssele voor de auteur te houden, gezien de overeenkomstige filosofische aspiraties en bekommernissen waarvan zijn Narcissus ende Echo en De spiegel der minnen getuigen.Ga naar voetnoot(45) Ook de verwerking van Taillevents Debat du cueur et de l'oeil in beide stukken en in het eerste tussenspel bij Narcissus ende Echo kan een aanwijzing zijn dat deze drie teksten door dezelfde auteur zijn geschreven. Dit zou bovendien verklaren hoe ze in hetzelfde - hypothetische - ‘pakket’ terecht kunnen zijn gekomen, dat (hypothese 2) door Houwaert bewerkt is voor de gedrukte bundel (hypothese 3), die tenslotte pas 22 jaar na zijn dood van de pers zou komen. Voor voortgezet onderzoek naar deze dramatische ‘disputaties in 't amoureus’ is, lijkt me, vooral dringend behoefte aan goede edities van de bronteksten, compleet met ‘hoofdspel’ en eventueel ander ‘bijwerk’. Een grondiger vergelijking met ‘los’ overgeleverde vergelijkbare stukjes lijkt de moeite waard. Zijn er verschillen? Nader onderzoek naar de bronnen en achtergronden van deze teksten zou zeer gebaat zijn bij steun van de kant van mediolatinisten en romanisten-mediëvisten. Er zijn aanwijzingen dat met name de vijftiende-eeuwse franstalige amoureuze literatuur een belangrijke voedingsbodem heeft gevormd. Marijke Spies wees naar aanleiding van de discussiestuk-versie van deze bijdrage op het belang van de argumentatiestructuur van de | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
tussenspelen voor een nauwkeuriger datering. Ik hoop dat haar waardevolle suggestie bij vervolgonderzoek zal worden uitgewerkt. Een aspect dat hier onbesproken is gebleven maar dat zeker nog aandacht verdient, is de muziek in de hoofd- en tussenspelen. Liederen en melodieën zouden mogelijk op ‘dwarsverbanden’ tussen spelen of groepen van spelen kunnen wijzen.Ga naar voetnoot(46) Bovendien zou onderzoek op dit gebied wellicht kunnen helpen het inzicht in herkomst en ouderdom van de spelen te vergroten.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
|
|