Jaarboek De Fonteine. Jaargang 1964-1965
(1965)– [tijdschrift] Jaarboek De Fonteine– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lucas d'Heere en Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565) door W. WaterschootHet voorspel van de Renaissance in de Zuidnederlandse literatuurIn de zestiende eeuw had zich een bloeiend humanisme in de Nederlanden ontwikkeld. De stichting van het beroemde Collegium Trilingue te Leuven, het oprichten van talrijke Latijnse scholen door de stadsbesturen, de bedrijvigheid der drukkers, en niet in het minst de dominerende figuur van Erasmus hadden tot deze grote bloei bijgedragen. De klassieke talen waren het enige studieobject der humanisten. De volkstaal lag geheel buiten hun belangstelling en werd dientengevolge met onverschilligheid bejegend. Misprijzende uitlatingen aan het adres van de ‘barbaris litteris assueti’ - zoals Peter Gillis ze zich liet ontvallenGa naar voetnoot(1) - bleven echter vrij zeldzaam. De strijd tegen het odium dat op de volkstaal drukte werd ingezet in een periode waarin het humanisme verengd was tot een in hoofdzaak filologisch-wetenschappelijke bedrijvigheid: 1550-'70Ga naar voetnoot(2). In deze periode traden eveneens de eerste vertegenwoordigers op van de nationale Renaissance, zowel in Brabant als in Vlaanderen. Rond 1550 werd het offensief ten gunste van het Nederlands ingezet op twee fronten: op dat der taaltheoretici en -zuiveraars, en op dat der rederijkers. Herwaardering van de volkstaal was hun beider doel, maar andere gemeenschappelijke trekken waren schaars. De theoretici beriepen zich op het voorbeeld van Fransen en Italianen: het manifest der Pléiade, La Deffence et Illustration de la Langue Françoyse - tevens een oproep tot nationale fier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid - was de spoorslag van hun activiteit. Het resultaat bestond uit werken zoals de Nomenclator van Junius (1567), de Thesaurus Theutonicae linguae door Plantijn (1573) en vooral Kiliaans Dictionarium (1574), sinds de derde, definitieve uitgave Etymologicum genoemd (1599). De groeiende belangstelling van het ontwikkelde publiek bleek verder uit het verschijnen van werken met betrekking tot spellinghervorming en purisme. In 1550 publiceerde de Gentse drukker Joos Lambrecht zijn Nederlandsche Spellinghe; een eerste druk van zijn Naembouck van allen natuerlicken ende ongheschuumde vlaemsche woorden - waarvan slechts een tweede druk door H. van den Keere bewaard gebleven is - zou verschenen zijn tussen 1550 en 1553Ga naar voetnoot(3). Puristischer was het werk van de Antwerpenaar Jan van den Werve, Het Tresoor der Duytscher talen (1553). Dit werk werd herhaaldelijk herdruktGa naar voetnoot(4). Eveneens in 1553 en te Antwerpen publiceerde de Westvlaming Jan van Mussem zijn Rhetorica. Achter in dit werk bevindt zich een ‘Vocabularius van sommige vreemde wtlantsche termen oft woorden’. De man was nog meer rederijker dan taalzuiveraar. Het streven tot herwaardering der volkstaal kwam ook op andere gebieden tot uiting: de Antwerpse musicus-drukker Tielman Susato gaf in 1551 Het ierste musyck boexken uit. In de voorrede verzocht hij het publiek hem composities op Nederlandse teksten te zendenGa naar voetnoot(5). Het beroemde werk van Rembert Dodoens, het Cruijde Boeck (1554) bewees dat het Nederlands ook geschikt was voor wetenschappelijke uitgaven. Eigenaardig genoeg moeten we wachten tot 1585, vooraleer een nieuw belangrijk wetenschappelijk werk in de volkstaal zou verschijnen: de Dialectlike ofte Bewysconst werd door de auteur, Simon Stevin, voorzien van een voorrede tot ‘den Neerduytschen’Ga naar voetnoot(6). Dit streven tot loutering en versobering van de volkstaal kon onmogelijk de uiteindelijke goedkeuring der rederijkers wegdragen. Ook zij beroemden er zich op, dat ze aan de opbouw der landstaal meewerkten. Sommigen onder hen waren wel gewonnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor taalzuivering: bij voorbeeld de Antwerpse schoolmeester Peeter Heyns, die door L. Guicciardini vermeld werd om zijn ijver voor taalzuiveringGa naar voetnoot(7). Zoals we gezegd hebben, was het optreden der taaltheoretici voornamelijk een reactie tegen het monopoliseren door het Latijn van de letterkundige en wetenschappelijke bedrijvigheid. In navolging van de Pléiade werd hun actie ontketend tegen de culturele hegemonie der humanisten. De rederijkers daarentegen traden in de voetstappen van deze humanisten: zij putten hun onderwerpen uit de klassieke oudheid, en sierden hun refreinen op met een massa mythologische en klassieke reminiscenties. Zelfs Anna Bijns, de grootste dichterlijke persoonlijkheid van onze zestiende eeuw, de kampioene der katholieke orthodoxie, bediende zich van enige antieke, zelfs mythologische figuren - ‘pour les rhétoriqueurs histoire et mythologie se confondent’Ga naar voetnoot(8) - te midden van bijbelse personages, ter illustratie van moraliserende refreinen. ‘Hun [van de rederijkers] visie op de antieke wereld is bijna altijd te verklaren uit de lectuur van bewerkingen en “moralisaties” van Ovidius en volksboeken als De Destructie van Troyen, de Historie van Vergilius enz.’Ga naar voetnoot(9) Matthijs de Castelein had reeds meer notities opgescharreld: in De Const van Rethoriken lezen we onder andere dat de oudheid bron is van alle kennis, dat de studie van het Latijn noodzakelijk is voor de dichter, die zich daarbij moet bekwamen in tal van andere kunsten en wetenschappenGa naar voetnoot(10). Daarnaast treffen we er hele slierten goden- en heldennamen aan, naast de onvermijdelijke bijbelse figuren, als stichtende voorbeelden tot lering van de lezer. De Oudenaardse factor stierf in 1550. De Const van Rethoriken werd vijf jaar later gedrukt te Gent door Jan Cauweel. Dit werk werd de meest gebruikte handleiding voor onze rederijkers in de tweede helft der zestiende eeuw. Tot het wezen van de antieken drongen deze ‘dichters’ niet door. E. Rombauts meent: ‘Begrip voor de werkelijke waarde van de antieken tonen de rederijkers uit de eerste helft van de XVIe eeuw nog bijster weinig. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oudheid blijft voor hen zoals nog voor de middeleeuwers, vooral een schatkamer en voorraadschuur van moraliseerende voorschriften.’Ga naar voetnoot(11) Een verder stadium bereikten de rederijkers met hun vertalingen. Daarmee beoogden zij een tweevoudig doel: hun lezers te laten kennis maken met de werken der antieken en terzelfdertijd de volkstaal aan te wenden als draagster van cultuur zoals het Latijn. Ook elders kende men dit stadium. Over de Franse ‘rhétoriqueurs’ zegt H. Guy: ‘Et savez-vous comment ils [“les rhetoriqueurs”] la [Renaissance] préparaient? En aimant l'antiquité avec passion. A leurs yeux chaque livre grec ou latin fut une sorte de Bible. Ils vénéraient de confiance, commentaient, traduisaient vaille que vaille ces textes essentiels, monuments de mille années de sagesse, et leur vouaient un culte d'autant plus fanatique qu'ils ne pouvaient les entendre pleinement.’Ga naar voetnoot(12) De Livius-vertaling die te Antwerpen gedrukt werd door Jan Gymnick, werd voorafgegaan door een opdracht, waarin de drukker onder meer de waarde en de beoefening der moedertaal verdedigde. Dit geschrift kan men bezwaarlijk een pleidooi ten gunste van het Nederlands noemen: deze verdediging van de volkstaal stamt uit de voorrede van Duitse Livius-vertalingen van 1533 en 1538. Jan Gymnick heeft trouwens niet uit het Latijn vertaald, zoals hij beweerde, maar uit een Duitse vertaling, hoogstwaarschijnlijk deze van 1538. ‘Zijn betoog over het Nederlands past dus helemaal in zijn uiteenzetting over het prijzenswaardige van zijn uitgave; 't is zelfs een wezenlijk onderdeel van zijn redenering, een schoorpaal van 't gebinte van het monumentaal aanplakbord dat hij opricht.’Ga naar voetnoot(13) J. Florianus vertaalde eveneens te Antwerpen de Metamorphosen van Ovidius in 1552. Na hem kwam de merkwaardigste rederijker-vertaler uit onze zestiende eeuw aan het woord: Cornelis van Ghistele. De klassieke werken wilde hij tot gemeengoed voor zijn lezers - de ontwikkelde burgerstand - maken. De twee auteurs die tijdens de middeleeuwen hun faam hadden bewaard, kwamen het eerst aan de beurt: Ovidius en Vergilius. In 1553 verscheen Der Griecxser Princerssen ende Jonckvrouwen clachtighe Sendtbrieven. Daarop volg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, in 1554, de eerste vier boeken van Eneas ende Dido genaemt Aeneidos. In 1555 kwamen Terentius' Comedien van de pers. Ook deze vertaling lag in de lijn der verwachtingen, vermits de werken van Terentius dikwijls opgevoerd werden in de Latijnse scholen. De overige boeken van de Aeneidos verschenen in 1556. De werken die van Ghistele daarna vertaalde, waren niet zo algemeen bekend: Antigone van Sophocles, naar een Latijnse vertaling, in 1555, en Horatius' Satyrae oft Sermones, in 1569. De voornaamste verdienste van zijn vertalingen was, dat ze het lezerspubliek wel geen diepere, maar toch een bredere kennis van de Oudheid bezorgden. Zijn werkwijze was bedenkelijk: hij vertaalde in strofen van 15 verzen, afgesloten met sententiën! ‘Het kwam er toen maar alleen op aan den gedachtengang en in zekere mate ook de gevoelswereld van het origineel te vatten en deze om te dichten in den geest, den stijl en den vorm van den eigen tijd.’Ga naar voetnoot(14). Enkele Antwerpse drukkers moedigden deze vertaalarbeid aan: H. de Laet, H. van Liesveldt en S. CockGa naar voetnoot(15) bezorgden deze drukken, en eveneens de talrijke herdrukken, die zonder twijfel vaststaande bewijzen waren voor de belangstelling van het publiek. C. van Ghistele schreef ook een paar ‘klassieke’ spelen, dit zijn enkel ‘spelen van sinne’ waarin de figuren klassieke namen dragen. En toch nam deze man, die naar onze begrippen op een eerder twijfelachtige manier de klassieken diende, graag het woord van Ovidius in de mond, over ‘den godlijcken gheest die in de Poeten werckende is’Ga naar voetnoot(16). Willem van Haecht, de factor der Violieren te Antwerpen, bezat reeds meer dan wat oppervlakkige mythologische kennis. In zijn eerste spel op de handelingen der Apostelen (1563 of 1564) traden Stoïcijnen en Epicuristen op, en Van Haecht was niet onbekend met de begrippen die achter deze woorden schuilden. Hij deed pogingen tot een historisch juiste reconstructie, en had reeds iets gemerkt van het nieuwe in Italië en FrankrijkGa naar voetnoot(17). Antwerpen was het centrum van de culturele en sociaal-maatschappelijke bedrijvigheid der Nederlanden geworden. De han- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delsstad trok talloze vreemdelingen aan, stimuleerde het contact, zowel tussen kooplieden als tussen humanistenGa naar voetnoot(18). Nieuwe ideeën werden er aangevoerd en tevens werden er de eerste hervormden gevonnist. De drukkers ontplooiden er een ongekende activiteit: bijna al de hierboven vermelde werken werden te Antwerpen gedrukt, naast vele humanistische werken, naast volksboeken en naast het pronkstuk van de Nederlandse typografie der zestiende eeuw, de Biblia Polyglotta of Biblia Regia, gedrukt door C. Plantijn (1568-'72). Naast het nieuwe vierde ook het oude triomfen te Antwerpen: 1561 was het jaar van het luisterrijk landjuweel. Antwerpen beleefde in dezelfde periode de doorbraak van de Renaissance in de schilderkunst: het Romanisme zegevierde. Frans Floris (= De Vriendt), de meest begaafde vertegenwoordiger van deze richting, ontving talloze opdrachten tussen 1550 en 1570, en had een druk bezocht atelier. Oorspronkelijkheid streefde deze kunst niet na. Zij beperkte zich tot het navolgen der Italiaanse voorbeelden. Het alomvattend beeld van het leven en de bedrijvigheid in deze handelsstad is door L. Guicciardini vastgelegd. Buiten Antwerpen werden er slechts schamele sporen van een vernieuwing aangetroffen. Elders beheersten de rederijkers met hun traditionele dichtvormen het culturele leven. Slechts enkele individuen traden op de voorgrond uit een vrij kleurloze groep: Lucas d'Heere en Jan Baptist Houwaert. Het werk van Houwaert staat als het ware tussen de voortbrengselen van Cornelis van Ghistele en de poëzie van Lucas d' Heere. Hij vertaalde uit het Latijn, schreef toneelstukken en was officieel feestregelaar te Brussel tussen 1577 en 1594. Van zijn talrijke vertalingen uit de klassieken bleef alleen de Remedien der Liefden (1583) bewaard. Hij vertaalde zoals Cornelis van Ghistele in 15-regelige strofen, telkens met een sententie als slot. Houwaert was zeer populair in zijn tijd. In het Noorden heeft zijn faam langer stand gehouden - dank zij zijn uitgeweken dichtgenoten - dan in het Zuiden. De twee merkwaardigste van zijn gedrukte werken zijn Pegasides Pleyn ofte Den Lusthof der Maeghden (1582-'83) en De Vier Wterste (1583)Ga naar voetnoot(19). In eerstgenoemd werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt zijn ganse kennis van de oudheid weerspiegeld - hij was enorm belezen - maar zijn eruditie heeft hem niet de ogen geopend voor de schoonheid der antieken. Daarentegen is De Vier Wterste een tractaat van dood en oordeel. Toon en taal werden niet meer geïnspireerd door het humanisme, maar door een omgeving die Elckerlijc voortgebracht had, en Petrarca geïnspireerd had tot een De contemptu mundi. Houwaert, die als kenspreuk voerde ‘Houdt middelmate’, kon deze ‘aurea mediocritas’ niet bereiken; hij wist veel, kende de Oudheid, maar koesterde nog misvattingen ten opzichte van sommige auteurs, zoals Vergilius. Daarbij bleef hij zijn werken onveranderlijk in de gangbare kunstvormen gieten. Hij gebruikte de zogenaamde ‘Brabantse maat’ met haar afwisseling van 10- en 12-lettergrepige verzen, zoals van Ghistele. Het gebruik der ‘maten’ wekte de belangstelling van het publiek op, en vele auteurs verzuimden niet een rechtvaardiging aan hun werk toe te voegen. De onvastheid van het middeleeuwse vers, bestaande uit vier heffingen en een willekeurig aantal dalingen, leidde tot ongebondenheid. De rederijkers voelden dit aan, en toen kwamen er ‘kamer-regels’ en ‘lands-gebruiken’ op, waardoor aan het aantal lettergrepen van een vers een zekere grens gesteld werdGa naar voetnoot(20). Matthijs de Castelein gaf als algemene stelregel: Wij leeren nochtans vten Poëten;
Dat een reghel duerd ongheteld, ongheméten,
Alzo langhe alst eenen aesseme heerden magh;
verder: ‘Neghene en twaleve vseerd men hier ind land’ en: ‘Steld van uwen sylleben tot vijfthienen,’Ga naar voetnoot(21). De Vlaamse maat telde 9-12 lettergrepen, de Brabantse 10-12, de Hollandse 10-14. Na de Casteleins dood vonden deze regels steeds meer ingang: op het Antwerpse landjuweel (1561) moest de Brabantse maat streng in acht genomen wordenGa naar voetnoot(22). De zogenaamde ‘Franse maat’ werd voor het eerst beoefend door Lucas d'Heere, Jonker Jan van der Noot, Jan van Hout en Carel van Mander. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zoo had het Romaansche getelde vers [...] zich allengs meer algemeen ingeburgerd en onder den titel “Fransche maat” een plaats ingenomen in het landsgebruik [...] gedeeltelijk ook blijft het alleen bij het aftellen der totale verslengte.’Ga naar voetnoot(23). Deze praktijk steunde op ‘de beschouwing der afzonderlijke lettergreep als een element van versbouw, een opvatting waartoe het Germaansche vers eigenlijk volstrekt geen aanleiding gaf, die echter door den toevalligen stand van de ontwikkeling, door het Romaansche voorbeeld en door hetgeen de geletterden, van hun Latijnsche schrijvers hadden opgestoken, in de hand werd gewerkt’Ga naar voetnoot(24).In 1558 schreef Jonker Jan van der Noot een ode aan de heer van Carloo. Het aantal lettergrepen werd geteld. Van der Elst merkt hierbij op: ‘le rythme a une tendance prononcée à l'alternance binaire’Ga naar voetnoot(25). D.V. Coornhert pleitte daarentegen in 1561 voor vrije verzen tot 16 syllaben. In de voorrede van De Dolinge van Ulysse, ‘Tot den goedwilligen Lezer’, beriep hij zich op L. Vives. In het derde boek der De ratione dicendi door L. Vives werd in het hoofdstuk ‘de poeticis’ de lengte van een vers als volgt bepaald: ‘non enim minimum, ut breuiorem quatuor syllabis, nec longiorem iusto spiritus decursu, nempe non supra sedecim syllabas, aut uiginti’Ga naar voetnoot(26). In Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565) van Lucas d'Heere werd de nieuwe maat betiteld als ‘reghels mate’ (Den Drucker tot den Lezer). Peeter Heyns beoefende eerst de Brabantse maat, publiceerde in 1568 een schoolboekje in de Franse maat, en schreef daarna weer in Brabantse trant. Over Het Bosken (1567), Het Theatre oft Toon-neel (1568) en het Cort Begrijp der XII Boecken Olympiados (1579) door Jonker Jan van der Noot schrijft E. Rombauts: ‘het tienlettergrepig vers en de alexandrijn genieten zijn voorkeur’Ga naar voetnoot(27). Het eerste werk dat Van der Noot gans in alexandrijnen schreef was de Lofsangh van Braband (1580). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van Hout behoorde niet meer tot de Zuidnederlandse literatuur, maar we menen hem hier te mogen vermelden, omdat hij als een der eersten de alexandrijn gebruikte. In zijn ‘Betoog voor het Leidse academische gezelschap’ gaf hij rekenschap van deze versvorm, die hij gebruikt had in een vertaling van Buchanans Franciscanus. Hij had deze maat gehanteerd ‘te weten op een zekere mate ende yeghelijcke sillabe op zijn juyste gewichte comende’Ga naar voetnoot(28). Terzelfdertijd valt hij één categorie van lieden aan: de rederijkers. Jan van Hout zou zich zo niet geuit hebben wanneer hij de produkten der rederijkers niet zou gewikt, gewogen en te licht bevonden hebben. Als besluit kunnen we volledig instemmen met hetgeen J. van der Elst schrijft: ‘Pour les poètes néerlandais du XVI siècle les coups d'essai ne seront pas encore des coups de maître! L'évolution esquissée présente non seulement une lutte entre la poésie nouvelle et les vers de rhétorique, mais aussi une lutte intime dans l'âme des poètes, entre le désir de créer une oeuvre parfaite, et l'imperfection des organes: une langue peu docile, l'oreille insuffisamment éduquée - Eux aussi, ils sentent l'écart immense entre l'idéal et la vérité.’Ga naar voetnoot(29). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leven van Lucas d'HeereGa naar voetnoot(30)Lucas d'Heere werd, volgens het betrouwbaar getuigenis van Carel van ManderGa naar voetnoot(31), geboren te Gent in 1534. Zijn vader, Jan de Heere, genoot in zijn tijd de faam de beste beeldhouwer der Nederlanden te zijnGa naar voetnoot(32). Daarnaast bezat hij kennis van de architectuur. Hij ontving opdrachten, zowel vanwege de Gentse stadsmagistraat als uit de handen van aanzienlijke particulierenGa naar voetnoot(33). Door zijn kennis van de architectuur werd hij blijkbaar onontbeerlijk geacht bij het inrichten van ontvangsten, optochten en feestenGa naar voetnoot(34). Langs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L. Guicciardini om, die hem kende als ‘Jan de Heere / ghenaemt Mijnsheeren / van Ghent / een groot bouwmeester ende graverGa naar voetnoot(35)’, bereikte zijn naam G. VasariGa naar voetnoot(36). De Florentijn kende Lucas' moeder, ‘Anna Smyters van Gent / seer fraey ende constich in schilderen ende verlichten’Ga naar voetnoot(37). Een staaltje van haar kunde werd ons overgeleverd door Carel van ManderGa naar voetnoot(38). Sedert geruime tijd heerste er een kunsttraditie in beide families: Andreas de Heere, schilder, verwierf het meesterschap in 1459, en een meester-schilder Lucas Smyters, lid van het gild sedert 1413, werd deken in 1439Ga naar voetnoot(39). Jan d'Heere, broeder van Lucas, zou leerling van Gerard Hoorenbault geweest zijn, verbleef nog te Gent in 1578 en overleed misschien te ToledoGa naar voetnoot(40). Naast deze twee zoons bezat Jan d'Heere nog vier dochters; een ervan huwde met Jan Schuermans, een Gents beeldhouwer, Lysbethe werd de echtgenote van Baudewyn vanden Bogaerde (cf. LXXVII)Ga naar voetnoot(41), en Marie huwde met Joos BauwinsGa naar voetnoot(42). Volgens van Mander leerde Lucas reeds op jeugdige leeftijd de tekenkunst bij zijn vader, en vergezelde hij deze op zijn reizen naar de marmergroeven van Namen en Dinant. Tijdens deze tochten kon Lucas zijn talent beproeven door het aftekenen van het steeds wisselende landschap. In 1540 werden door de Carolijnse Concessie alle privilegiën der stad Gent opgeheven en alle politieke macht der gilden gebroken. De kunstbedrijvigheid kwam voor lange tijd tot stilstand. Daarom liet Jan d'Heere zijn zoon in de leer gaan te Antwerpen, bij een vriend, Frans Floris (= De Vriendt)Ga naar voetnoot(43). Wij weten niet wanneer Lucas d'Heere naar Antwerpen afgereisd is, maar van Mander beklemtoont dat Lucas belangrijke vorderingen in de kunst maakte: ‘Hier heeft Lucas in de Const seer toeghenomen / en is soo verre in de Const voort gevaren / dat hy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Francen seer vorderlijck was / verscheyden dinghen voor den Meester doende / insonderheyt teyckeninghen van Glas-schrijvers en Tapijtsiers / het welck al onder des Meesters naem is doorgegaen’Ga naar voetnoot(44). E. Rombauts meent dat Lucas d'Heere zijn literaire vorming eveneens te Antwerpen ontvangen heeftGa naar voetnoot(45). Zeer onwaarschijnlijk klinkt deze veronderstelling niet (cfr. LXXII, LXXVIII). Evenmin is het onmogelijk dat Lucas d'Heere in het huis van Frans Floris de vlotte omgang met edellieden aangeleerd heeft, die hem later van groot nut zou zijn: ‘Nu dan Frans (Floris), alsoo hy door zijn Const machtigh werdt / en in groot achten en heerlijck aensien by den meesten des Landts / te weten / de edel gulde Vlies-heeren / den Prince van Orangien / Graven Egmont en Hoorn / en ander: was met hun heel ghemeensaem / en quamen dickwils t'zijnen huyse den Wijn drincken / en bancketten.’Ga naar voetnoot(46). De juiste datum van Lucas' vertrek uit Antwerpen is ons onbekend maar indien we veronderstellen dat het refrein van Goltzius (LXXII) uit deze periode dagtekent, dan is d'Heere afgereisd in de loop der eerste maanden van 1556. Op 26 juni 1556 was hij te Gent, en vervaardigde er een gedicht bij het doopsel van een dochtertje van de Gentse drukker H. van den KeereGa naar voetnoot(47). Het sonnet ‘An Ioos Borluut, Heere van Bouckele, ende an Guillaume ghebroeders’ (XLII) ontstond vóór 1557Ga naar voetnoot(48). In 1558 verscheen een huldegedicht van zijn hand in Sommighe vriendelicke ende zeer hertelicke minnebriefkens tusschen de leerende Ziele ende Alethia ter ere van de bekende Gentse dominicaan P. de BackereGa naar voetnoot(49). In 1559 droeg de stadsmagistraat aan Jan en Lucas d'Heere de versiering op der Sint-Janskerk - de huidige Sint-Baafskathedraal - ter gelegenheid van het 23e kapittel van het Gulden VliesGa naar voetnoot(50). Te dezer gelegenheid werd ‘Salomon en de koningin van Sjeba’ geschilderd. Op dit schilderij, dat zich nog steeds in de Sint-Ivokapel van de kathedraal bevindt, werd Filips II voorgesteld onder de gelaatstrekken van Salomon. Uit de activiteiten van 1559 blijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Lucas d'Heere reeds met een zekere faam naar Frankrijk kon vertrekken. Carel van Mander is woordkarig wat betreft de data van d'Heeres reizen naar het buitenland: ‘Hy is voorts ghereyst buyten s' Landts / te weten / in Vrankrijck / alwaer hy oock veel Tapijten patroonen teyckende / voor de Coninginne / 's Conings Moeder. Was oock veel tijdt tot Fonteynebleau, daer veel constighe wercken / Antijcke beelden / Schilderijen / en ander te sien waren’Ga naar voetnoot(51). Ph. Blommaert kon evenmin nadere inlichtingen verschaffenGa naar voetnoot(52). S. Eringa meent dat Lucas d'Heere aan het Franse hof verbleef tijdens de regering van Hendrik IIGa naar voetnoot(53). Eenmaal heeft d'Heere zelf het tijdstip van zijn verblijf in Frankrijk vermeld: hij was de auteur van L'entrée magnifique de Monseigneur François, Filz de France, Frère unique du roy... Faicte en sa métropolitaine et fameuse ville de Gand, le XXe d'aoust, anno 1582. Het handschrift van dit werk wordt bewaard te Berlijn. Het bevat illustraties die niet voorkomen in de drukken, evenmin als een opdracht aan de hertog van Anjou. Dit document werd gepubliceerd in de Bibliotheca BelgicaGa naar voetnoot(54), en daarna door F.A.YatesGa naar voetnoot(55). Het begin luidt als volgt: ‘A son Alteze. Monseigneur, Me resentant obligé toute ma vie a la France, nourrice de vertu, et conséquemment à Vostre Alteze, pour les benefices que iy ai receu soubs la protection du feu Roy Francois 2, vostre frere, et estant alors au seruice de la Royne vostre Mère, je me suis tant plus volontiers employé a la charge et conduite de l'entrée de V.A. en la ville de Gand...’. Frans II regeerde van 1 april 1559 tot 5 december 1560. Vermits zijn opvolger, Karel IX, niet vermeld wordt, zal d'Heere nog voor het einde van 1560 teruggekeerd zijn naar de Nederlanden. L. CustGa naar voetnoot(56), A. VermeylenGa naar voetnoot(57) en M. RudelsheimGa naar voetnoot(58) meenden dat d'Heere reeds reizen naar Engeland ondernomen had vóór zijn Engelse ballingschap: Cust veronderstelde dat de portretten uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze periode, die men in Engeland aantrof, en die gedateerd en gemerkt waren HE, geschilderd waren door Lucas d'HeereGa naar voetnoot(59). De datering was wel onwaarschijnlijkGa naar voetnoot(60) en daarbij zou het ons sterk verwonderen dat Lucas, indien hij Engeland reeds bezocht had, hierop geen enkele zinspeling zou gemaakt hebben in Den Hof en Boomgaerd der Poësien. Trouwens, L. Cust bracht zijn eigen stelling aan het wankelen, toen hij achterhaalde dat de HE schilderijen het werk waren van Hans Ewoutsz.Ga naar voetnoot(61). Na zijn terugkeer naar Gent braken voor L. d'Heere jaren van drukke activiteit aan: hij maakte kennis of hernieuwde zijn bekendheid zowel met leden van het Gentse patriciaat als met de culturele elite der Nederlanden. Zijn mecenas werd Adolf van Bourgondië, heer van Wakken, hoogbaljuw van Gent en vice-admiraal der Nederlanden. ‘Hy conterfeytte den Heere van Wacken / met de Vrouw / en oock Cosijntgen / den gheck van den Heere’Ga naar voetnoot(62). De vice-admiraal nodigde hem uit naar Vere, op het kasteel Sandenburg. Sedert het verblijf van Battus, een schoolvriend van Erasmus, te Sandenburg was dit slot het verzamelpunt van een kleine kring van geleerden en kunstenaars in ZeelandGa naar voetnoot(63). Te Vere ontmoette Lucas eveneens Pieter Carboniers, burgemeester en rentmeester der stad, en zijn dochter Eleonora. Alhoewel de ouders van Eleonora een betere partij gewenst hadden (cfr. LIX en LX) zou Lucas toch met haar in het huwelijk treden in 1560Ga naar voetnoot(64). Was Pieter Carboniers hervormingsgezind? Men veronderstelde dit een tijd lang, uitgaande van een bewering van L. Cust: ‘Pieter Carbonier appears to have joined the reformed church, and to have come to England, where another daughter was married in 1574 to Carolys Rykwaert’Ga naar voetnoot(65). Dit is onmogelijk, want in Den Hof en Boomgaerd treffen we een epitaaf aan ‘Van Pieter Carbonier’ (LII)! Dit overlijden wordt ons bevestigd uit andere bron: na 1559 duikt zijn naam niet meer op in de lijst der burgemeesters en schepenen van VereGa naar voetnoot(66). Is hij in 1559 of 1560 gestorven, en is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lucas d'Heere er daarna in geslaagd Eleonora Carboniers te huwen? Het huwelijk van L. d'Heere schijnt gelukkig geweest te zijn: hiervan getuigt niet alleen het sonnet ‘Den Autheur tot sijn huusvrauwe’ (XLVI), maar ook het feit dat E. Carboniers haar echtgenoot volgde in de ballingschap. L. d'Heere richtte een schilderschool op in zijn atelier, gelegen in de BennesteegGa naar voetnoot(67). Dit was mogelijk, omdat, sedert de Carolijnse Concessie van 1540, de bedrijvigheid van het gilde praktisch onbestaande wasGa naar voetnoot(68). Onder zijn leerlingen telde hij onder meer: Carel van Mander, M. Gheeraert, L. van der ScheldeGa naar voetnoot(69). In 1562 werd hij met zijn vader door het stadsbestuur belast met het inrichten der feestelijkheden ter gelegenheid van Egmonts prijsschietingGa naar voetnoot(70). Lucas vervaardigde illustraties voor een uitgave van Sambuccus door Plantijn in 1563Ga naar voetnoot(71). Den Hof en Boomgaerd der Poësien, evenals zijn psalmberijmingGa naar voetnoot(72), werd door de kerkelijke censuur goedgekeurd op 3 october 1564, en de dichtbundel werd opgedragen aan Adolf van Bourgondië op 1 juli 1565. Tijdens de Beeldenstorm redde hij enkele werken van Frans Floris, zoals van Mander getuigt: ‘... want wy dese deuren hadden op onsen winckel tot Lucas de Heere, daer sy voor den storm der beelden waren bewaert / en ons daeghlijcx in onse leeringhe dienden’Ga naar voetnoot(73). Na de komst van Alva was Lucas d'Heere gedwongen het land te verlaten: hij werd gedagvaard op 6 februari 1568 te BrusselGa naar voetnoot(74); verbannen werd hij op 27 november 1568. Hij verbleef nog bij het begin van 1568 te Gent, want pas in dit jaar nam van Mander afscheid van zijn leermeester. Vermits Lucas reeds in het begin van hetzelfde jaar in Engeland aangetroffen werd, was hij ongetwijfeld van Gent aanstonds naar Engeland gereisdGa naar voetnoot(75). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook te Londen werd Lucas d'Heere weldra een persoon van aanzien; hij werd ouderling der Nederlandse vluchtelingenkerk in 1571, maakte kennis met vooraanstaande figuren in de Nederlandse kolonie, en verwierf de gunst van machtige beschermers: E. van Meteren, J. van der Noot, Radermacher ontvingen verzen van hem. Met Filips van Marnix van Sint-Aldegonde onderhield de Gentse psalmvertaler zeer vriendschappelijke betrekkingenGa naar voetnoot(76). In de Engelse hoge kringen telde hij eveneens bekenden, onder meer Sir Thomas Gresham, stichter van de Royal Exchange, maar vooral Edward Fiennes de Clinton, sedert 1572 Earl of LincolnGa naar voetnoot(77). Clinton bezorgde hem wel zijn voornaamste opdracht in Engeland: het beschilderen van een galerij in zijn woning met afbeeldingen van de klederdrachten der verschillende volkenGa naar voetnoot(78). Hij vervaardigde er het Theatre de tous les peuples dat door F.A. Yates geroemd wordt als ‘undoubtedly one of the most remarkable collections of sixteenth-century costume studies in existence.’Ga naar voetnoot(79). Zijn veelzijdige belangstelling ontplooide zich: in één handschrift schreef hij de Corte beschryvinghe van England Scotland ende Irland en de Corte beschryvinghe van D'enghelandsche gheschiedenissen. Slechts twee schilderijen in Engeland kunnen aan de Gentse schilder met bijna absolute zekerheid toegeschreven worden: vooreerst een allegorische voorstelling van koningin Elizabeth met Juno, Pallas en Venus, geschilderd in 1569Ga naar voetnoot(80) - zijn faam was dus wel vlug gevestigd! -; het tweede schilderij stelt Hendrik VIII voor met zijn kinderen. Hierover zegt L. Cust onder meer: ‘This picture appears to have been painted, as stated, for Sir Francis Walsingham’Ga naar voetnoot(81). Hierbij denken we natuurlijk aan de aanmerking van Th. Chotzen: ‘De Heere was in de hoogste kringen zozeer persona grata dat Prins Willem, op grond van de inlichtingen van Marnix, hem den aangewezen man kon achten om de plannen voor een onderneming tegen Nieuwpoort bij den machtigen minister Walsingham voor te dragen.’Ga naar voetnoot(82). Hij zegt ook zeer terecht: ‘Over het geheel krijgt men den indruk dat Lucas de Heere wegens zijn zeldzame combinatie van strikte rechtzinnigheid met hoofsche om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangsvormen zoowel in streng-kerkelijke burgermilieus als in aristocratische kringen gewaardeerd is’Ga naar voetnoot(83). Op 28 maart 1576 keerde Filips van Marnix naar de Nederlanden terug, en stuurde aan d'Heere een afscheidsgedicht en -geschenk. Alhoewel het aanzien dat de kunstenaar in Engeland genoot en de opdrachten die hij er ontving niet te versmaden waren, keerde de schilder-dichter na de Pacificatie van Gent terug: op 29 april 1577 legde hij de voorgeschreven eed af te GentGa naar voetnoot(84). Op 14 juli was hij reeds te Middelburg om er het avondmaal bij te wonenGa naar voetnoot(85). Willem van Oranje bezocht Gent op 29 december, vooral om de bepalingen van de godsdienstvrede te doen aanvaarden door de radicale calvinistische elementen onder leiding van Jan van Hembyse en F. Kethulle, heer van Ryhove. Lucas d'Heere bezorgde een Beschryvinghe van het ghene dat vertoocht wierdt ter incomste van Z. Excellentie des princen van Oraengien, binnen der Stede van Ghendt, den XXIX Decembris Anno MDLXXVIJ in 1578. Willem van Oranje, die reeds een - helaas onderschepte - brief aan onze schilder-dichter had geschrevenGa naar voetnoot(86), benoemde hem waarschijnlijk rond deze tijd tot ‘Rekenmeestere; auditeur van der rekencamere’Ga naar voetnoot(87). Carel van Mander bevestigt dit, waar hij zegt: ‘Heeft oock by eenighe Princen soo liefgetal geweest / dat hem heerlijcke Officien zijn gegheven.’Ga naar voetnoot(88). Hij vervulde de rol van vertrouwensman van Oranje en Marnix te Gent. Daardoor trad hij niet op de voorgrond tijdens het bewind van de strenge calvinisten Hembyse en Ryhove: immers, in geen enkele der Gentse kronieken uit deze periode wordt zijn activiteit vermeld. Nochtans bleef hij dezelfde vastberaden calvinist. Hij ontzag zich niet mee te werken aan de verdere afbraak der katholieke relicten: in 1578 kwam hij naar Nevele om de ciboriën uit de kerkschat te halen op last van de Gentse magistraatGa naar voetnoot(89). Zulke handelwijze verklaart de verwijten die de schrijver van Den oorlof ofte Adieu van Jan van Imbiese hem toesnauwt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adieu, Lucas de Heere, hooveerdighe ghedrochte,Inderdaad had Lucas d'Heere blijkbaar een wapenschild bekomen: ‘The armorial bearings of Lucas D'Heere were Sable, a chevron between in chief two escallops and in base a star argent’Ga naar voetnoot(91). In 1580 verbleef hij te Antwerpen: op 6 juli schreef Lucas een gedicht in het Album Amicorum van A. OrteliusGa naar voetnoot(92). Te Antwerpen ook kwam in 1580 zijn vertaling van het bekende werk van Philippe Du Plessis Mornay van de pers: Tractaet ofte handelinge van de Kercke. Hij werkte er tevens voor Willem van Oranje: ‘T'Antwerpen in 't Casteel maecte hy [Cornelis Enghelrams] voor den Prins van Oraengien / na ordinantie van Lucas de Heere / in een camer d'historie van David, waer in Vries maecte eenighe Metselrijen / frijsen / termen / en / wapenen / en alles van Waterverve’Ga naar voetnoot(93). In de onmiddellijk daaropvolgende jaren zal hij nog geregeld naar Antwerpen gereisd zijn voor zijn - wellicht - belangrijkste verwezenlijking op artistiek gebied, die we hierna behandelen. Op 19 september 1581 verzocht de Gentse magistraat hem de voorbereidselen voor de Blijde Intrede van de hertog van Anjou als graaf van Vlaanderen op zich te willen nemenGa naar voetnoot(94). Op 26 november liet Oranje - te voortijdig - aan de burgers van Gent de verloving aankondigen van Elizabeth van Engeland met de hertog van Anjou. E. de Busscher vermoedt dat de allegorische voorstelling, die te dezer gelegenheid vervaardigd werd, het werk is van Lucas d'HeereGa naar voetnoot(95). F.A. Yates is categorischer: ‘On the good grounds that Lucas de Heere was the man for such things in Ghent, De Busscher supposed that he was the artist of this picture. This was almost certainly the case, and we begin to perceive in what capacity Lucas was of value to Orange. It was as a propagandist, an artist trained in the organisation of public shows. It was essen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tial to persuade the people to accept the new régime. Marnix de Sainte Aldegonde had always been Orange's publicist, and the rôle of Lucas as ‘pensioner’ to Orange and Marnix probably included the exercise of his various skills in ‘putting across the new French ruler.’Ga naar voetnoot(96). Tijdens de voorbereiding van Anjou's onthaal trad Lucas d'Heere met gezag op, en duldde hij geen tegenspraakGa naar voetnoot(97). De hertog deed zijn Blijde Intrede als graaf van Vlaanderen te Gent op 20 augustus 1582. Op het einde van dat jaar verscheen een beschrijving door Lucas d'Heere: L'entrée magnifique de Monseigneur Francoys, fils de France, frère unique du roy...Ga naar voetnoot(98). Ook de vertaling is van zijn hand: De Eerlicke Incomste van Onsen ghenadighen ende gheduchten Heere myn Heere Fransoys van Vranckerijcke... in sijne vermaerde Hooft-stadt van Ghendt... F. vander HaeghenGa naar voetnoot(99) meende dat alleen de Nederlandse vertaling het werk van onze kunstenaar was, BlommaertGa naar voetnoot(100) en De BusscherGa naar voetnoot(101) weifelden, en zekerheid heeft men pas bekomen met het terugvinden van het manuscript dat thans te Berlijn berust. Te midden van zulke activiteiten kwam er van poëziebeoefening natuurlijk weinig terecht. Ook van Mander verzucht: ‘Verscheyden Tafereelen en Conterfeytselen zijn van hem seer constich gedaen / en meer souden / en hadde hy [Lucas] niet soo veel tijdt verloren by den Heeren en grooten / waer van hy veel voortgetrocken en aengehouden was / soo om zijn ghesprakicheyt / soeten omgangh / als oock om zijn Consten / soo in 't schilderen als dichten / gelijck sulcke Consten geern by den anderen willen wesen.’Ga naar voetnoot(102) Wat was de kunstverwezenlijking, waarover we zoëven gesproken hebben? F.A. Yates ontdekte in 1959 dat Lucas d'Heere in zijn laatste levensjaren de kartons tekende voor een meesterwerk der Nederlandse tapijtkunst in de zestiende eeuw. Het betreft hier de acht ‘Valois-tapijten’ thans bewaard in de Uffizi-galerij te Florence. Uit de opdracht van Lucas d'Heere aan de hertog van Anjou besluit F.A. Yates: ‘... the dedication reveals Lucas de Heere in ex- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
actly the milieu where all the internal evidence suggests that the artist of the Valois Tapestries will be found, namely in the circle of Anjou in the Netherlands [...] He is a trained Flemish tapestry cartoonist; he is a specialist in portraits and most particularly noted for costume; in 1582 he is found engaged in propaganda for Anjou in the Netherlands. He had French learnings, had studied at Fontainebleau, had known Catherine and worked for her...’Ga naar voetnoot(103). ‘We suggest that the most likely origin of the Valois Tapestries is that they also were designed by Lucas at the instigation of William of Orange.’Ga naar voetnoot(104). ‘Even after the collapse of Anjou's regime, and even after the deaths of Anjou and of Orange, it was still most necessary to keep in touch with the French court, and it is possible that the tapestries actually went to Paris with one of the embassies from the Netherlands in 1584 and 1585. Their design was, however, we believe, completed in 1582 and probably the weaving was begun in that year,’Ga naar voetnoot(105). Deze activiteit was in zijn tijd wel niet onbekend. Voor de ‘rekenmeester’ was het een bezwarende omstandigheid te meer bij de overgave der stad Gent aan Farnese. Toen werd Lucas d'Heere getaxeerd op 1050 pond, een enorm bedrag! Na Van Meetkerke, president van de Raad van Vlaanderen, was hij de hoogst geschatteGa naar voetnoot(106). Volgens Carel van Mander stierf Lucas d'Heere op 29 augustus 1584Ga naar voetnoot(107). Dit stemt overeen met het bericht van 's Gravesande, dat door Ph. Blommaert geciteerd wordt: ‘... na zyn overlyden, kwam zyne weduwe Leonora Carboniers herwaerts terug by 't 67e Avondmael, in october 1584’Ga naar voetnoot(108). De plaats van zijn overlijden is niet gekend. Volgens Balkema stierf hij te ParijsGa naar voetnoot(109). Vergezelde hij een gezantschap dat de Valois-tapijten naar Frankrijk bracht? In Gent was men in elk geval onkundig van zijn overlijden: op het ogenblik der taxatie was hij reeds overleden, en nog in 1590 kwam zijn aandeel in de schatting voor op de lijst der uitstaande postenGa naar voetnoot(110). Na Lucas' dood brak er evenmin een rustige tijd aan voor zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
familieleden: ook zij kozen partij in deze woelige eeuw. Over hen lezen wij: ‘Lucas d'Heere left two sons, Jacob and Philippus Lucas. They plunged deeply into the religious controversies of the time. His grandson Jan Jacobs founded a Baptist sect.’Ga naar voetnoot(111) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werk van Lucas d'Heere als spiegel van zijn omgevingVele gedichten uit Den Hof en Boomgaerd der Poësien werden voorzien van een opdracht. Aan de hand van deze gegevens is het ons mogelijk geweest de bekendenkring van Lucas d'Heere - ten minste tot op zekere hoogte - te schetsen. Eerst en vooral treft ons de verscheidenheid van kultuurkringen. De Gentse dichter heeft verzen gezonden, zowel aan Gulden Vliesridders als aan lieden uit de lagere burgerstand. Het verblijf te Antwerpen als leerling van Frans Floris bleef niet zonder invloed op zijn literaire produktie: het oudst te dateren gedicht in de bundel is het eerste der Refereynen int wise (LXIX). Het werd wellicht vervaardigd in 1556. Verder schreef Lucas verzen ter eere van Frans Floris (XIX), stuurde een refrein naar de Antwerpse rederijkerskamer ‘De Violieren’ (LXXVIII) en herdacht de Antwerpse stadssecretaris C. Grapheus die stierf in 1558, met een epitaaf (LI). Zoals we reeds vermeld hebben, heeft deze Gentenaar na 1577 eveneens veelvuldige contacten gehad met Antwerpen. Het merendeel der gedichten die gedrukt werden in 1565, waren vervaardigd in en voor het Gentse milieu. Het blijkt dat Lucas reeds vlug betrekkingen aangeknoopt had met het milieu waarvoor hij ‘de’ geschikte man was en waarin hij later een niet onaanzienlijke rol spelen zou: de hogere kringen der maatschappelijke en geestelijke elite. Het sonnet ‘An Ioos Borluut, Heere van Bouckele, ende an Guillame ghebroeders’ (XLII) werd ten laatste in 1557 vervaardigd, vermits Willem Borluut het land diende te verlaten in hetzelfde jaarGa naar voetnoot(112). Zijn faam steeg: in 1558 publiceerde hij een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonnet in een werk van P. de Backer. Vermoedelijk stamde het ‘Epitaphie van M. Cornelius Manilius’ (LIV), overleden in 1558, uit dezelfde tijd. In 1559 werd zijn vroegtijdig talent geroemd door Marcus van Vaernewijck, en genoot zijn schilderwerk reeds zulke waardering dat hij door de stadsmagistraat aangeworven werd voor de versiering der Sint-Janskerk ter gelegenheid der Gulden Vliesfeesten. Waarschijnlijk schreef hij daarna ‘Vanden Hane op den Esel, an Ionch. David Pamelius, hoogh-bailliu van Pamele, anno 1559’ (LXVII) en vertrok hij daarop naar Frankrijk. De bloeitijd van Lucas d'Heeres letterkundige activiteit menen we te mogen situeren tussen de jaren 1560-1565. Na zijn terugkeer uit Frankrijk was hij getooid met de aureool van de kunstenaar die te Parijs verbleven en zelfs voor het Franse hof gewerkt had. Wekt het dan verwondering, vast te stellen dat hij overal een graaggeziene gast werd en dat de bestellingen toestroomden? ‘Verscheyden Tafereelen en Conterfeytselen zijn van hem seer constich gedaen /’Ga naar voetnoot(113). Waarschijnlijk zal de schilder zijn opdrachtgevers bedacht hebben met ‘poëzie’ (bij voorbeeld XXXVIII). Vandaar de vrij aanzienlijke reeks ‘Epigrammen en Nieu-iaren’ en ‘Sonetten’. Deze gedichten vielen zonder twijfel in de smaak; ze passen volkomen in het beeld dat wij ons van deze kunstenaar vormen: het beeld van de ‘homme du monde’, de kunstenaar met vlotte omgangsvormen, die een welkome gast was in de hogere kringen, en die dit wist. Lucas d'Heere bezat eveneens de gave steeds de juiste mecenas te treffen. Wie denkt niet aan de vertwijfelde pogingen van de jonge Erasmus, om de gunst van machtige beschermers te verwerven? Te Gent genoot Lucas de bescherming van Adolf van Bourgondië. Andere kunstenaars hadden eveneens aan deze mecenas hun werken opgedragen, maar vooral Lucas d'Heere stond op zeer vrienschappelijke voet met de hoogbaljuw. Niet alleen schreef hij ‘Den Welcomme van edelen ende weerden Heere, heer Adolph van Bourgoignen’ (VII) - waarin de kunstenaar deze Bourgondiër aanspreekt als ‘ghetrauste vrient’ (v. 54) - maar hij droeg eveneens Den Hof en Boomgaerd der Poësien aan Adolf op, ‘Vut uwen huse te Ghent’ (IV, 104). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermoedelijk was hij ook met de vice-admiraal naar Zeeland gereisd (Vere!); Lucas d'Heere arrangeerde voor hem een ‘tableau vivant’: ‘Het Ghendsche Helicon en Parnassus’ (X) waarin jonge dames uit de adellijke Gentse geslachten als de muzen ten tonele werden gevoerd. De echtgenote van Adolf van Bourgondië huldigde hij in twee gedichten, het eerste (VIII) naar aanleiding van Adolfs reis in 1562 vervaardigd; het epigram (XIII) werd vermoedelijk tegelijk met haar portret afgeleverd. D'Heere bezong nog andere adellijke dames met invloedrijke echtgenoten (XIV, XV, XVI, XLVIII); evenmin vergat hij zijn Zeeuwse bekenden (XXXIX en LII). ‘Den Welcomme’ van 1562 verschafte hem trouwens de gelegenheid het stadsbestuur te prijzen (IX). Ter gelegenheid van de viering van Egmont als schutterskoning was Lucas, samen met Marcus van Vaernewijck, scheidsrechter voor de volksspelenGa naar voetnoot(114). De schilder droeg ook aan hem een gedicht op ‘Paradoxa’ (VI), waarin hij Marcus van Vaernewijck betitelde als ‘excellent Poëte of Rhetorisien’: Van Vaernewijck was immers lid van de rederijkerskamer ‘Marien Theeren’. En meteen belanden wij in het rederijkersmilieu. Lucas d'Heere werd lid van de kamer ‘Jesus met der Balsem blomme’, en men mag zeggen dat hij een voorbeeldig lid is geweest. Twee refreinen die in Den Hof en Boomgaerd opgenomen werden, waren bekroond in de kamer (LXX, LXXI). Hij schreef refreinen voor Refreinfeesten in 1556, 1562 en 1564Ga naar voetnoot(115). Hij bedacht zijn collega's met verzen: F. Hieman, deken van de kamer van ‘Sinte-Barbara’ (XX) en Guillaume vanden Bogaerde ‘Prince souuerain ouer alle duutsche tonghen der Rhetorijcken’ deken van ‘Jezus met der Balsem Blomme’ (LXXVII) ontvingen naast van Vaernewijck, verzen van hem. Ook herdacht hij A. Rullens (LV). Lucas d'Heere wilde eveneens het aandeel en het aanzien van de vrouw in de literatuur verhogen: zijn echtgenote schreef twee gedichten in de bundel van 1565 (III en XLVII). Aan twee dichteressen richtte hij het dringend verzoek hun werk niet in handschrift te laten (XXV, LVI). Hij telde ook veel bekenden onder de humanisten en wetenschappelijk geschoolden: met de advocaten bij de Raad van Vlaanderen was hij goed bekend. (Het belang hiervan komt nog verder ter sprake). Lucas droeg gedichten op aan de advocaten vander Beke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(XVIII), Bavier (XXI), de Rijcke (XLI), van Safle (XLIV) en Coolman (LXXV). Onder de humanisten vermelden we: A. Ortelius (L), de heer van Watervliet (XL), D. Lampsonius (LXI) en C. Utenhove (XLV). Deze laatste humanist had aan Lucas d'Heere reeds Latijnse en Franse verzen gestuurdGa naar voetnoot(116). De schilder verzocht hem in dit sonnet ook Nederlandse verzen te willen schrijven, een bewijs te meer hoe nauw de belangstelling voor de moedertaal hem aan het hart lag. De schilder kwam ook aan bod: naast het reeds geciteerde stukje ter ere van Frans Floris, was er ook het ‘Refereyn ghesonden voor een Nieu-iaer, an M. Hubrecht Goltz, Schilder’ (LXXII). De ‘Inuectiue, an eenen Quidam schilder: de welcke beschimpte de Schilders van Handwerpen’ (LXVI) bewees zijn blijvende verering voor Frans Floris. Daarnaast zong Lucas de lof van afzonderlijke schilderijen: zo liet hij zijn vrouw een Frans sonnet van hemzelf vertalen, ter ere van een doek geschilderd door Willem Key (XLVII). Zelf loofde hij een ‘David en Abigail’ door Hugo van der Goes (XLIX), en bovenal het ‘Lam Gods’ door Hubert en Jan van Eyck. Dit laatste gedicht is belangrijk, niet om de dichterlijke waarde, maar omdat het als een bron gebruikt werd door Carel van Mander en door L. Guicciardini. Voor deze laatste was d'Heere geen onbekende, want Lucas schreef een Frans sonnet voor de uitgave van 1568 van Guicciardini's werk Description de tout le Païsbas. We mogen evenmin onvermeld laten dat d'Heere op zeer goede voet stond met kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders: zoals blijkt uit het sonnet ‘An M. Laurens de Mets’ (XLIII) was deze censor librorum en ‘Deken ende Plebaen van S. Goedelen Kercke’ een vriend van de dichter. Te Gent zelf kende hij de proost van de Sint-Pietersabdij (LXXIII). Waarschijnlijk was dit Ghileyn Temmerman, die in 1561 tot proost werd benoemd. In de kroniek van De Kempenare heette deze laatste ‘een groot voorstaender der geleerde mannen’Ga naar voetnoot(117). Lucas d'Heere schreef nog inleidende gedichten in Ecclesiasticus door Jan Fruytiers (1565), Die waerachtighe gheschiedenisse van allen gheloofweerdige saken van den keiser Carolus V door Marcus van Vaernewijck (1564) en in Alle de Psalmen Davids, door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Petrum Dathenum... (1566)Ga naar voetnoot(118). Tijdens zijn Engelse ballingschap maakte hij kennis met talrijke gevluchte intellectuelen, vooral uit Antwerpen. Tevens vond hij de nodige beschermers in de Engelse adel. Zijn betrekkingen met E. van Meteren, Jonker Jan van der Noot, Rademacher, Wybo en anderen, werden voldoende toegelicht door Th. ChotzenGa naar voetnoot(119). De mooiste blijken van vriendschap kwamen, tijdens dit verblijf in Engeland, van niemand minder dan van Filips van Marnix. Onder de Engelse bekenden van Lucas d'Heere vermeldt Th. Chotzen oudheidkundigen, historici en drukkersGa naar voetnoot(120). We bezitten slechts weinig gegevens over het milieu, waarin Lucas d'Heere werkzaam was na zijn terugkeer in de Nederlanden. Wij vermeldden reeds het gedicht van A. Ortelius in 1580. Te Antwerpen verbleef hij in de kring van Oranje en Anjou - getuige zijn vertaling van het werk van Philippe Du Plessis Mornay. De laatste opdracht die hij schreef, betekende voor hem waarschijnlijk een hoogtepunt: hiermee kon hij een geschrift opdragen aan een prins uit het huis van Valois. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lucas d'Heere als kunstenaarWas Lucas d'Heere een dichter? Reeds lang luidt het oordeel der literair-historici bijna eenparig, dat het gehalte van d'Heeres literaire produktie uiterst gering is. Volgens Thieme-Becker was hij echter ‘mehr Dichter als Maler’Ga naar voetnoot(121)! En toch bekleedt deze povere romanist en armzalige verzenmaker een niet onbelangrijke plaats in de Nederlandse literatuur der zestiende eeuw. Lucas d'Heere was een kunstenaar, of beter gezegd, hij bezat het zelfbewustzijn, dat de Renaissance-kunstenaar eigen was. Hij was een factor van betekenis in het intellectueel leven der Zuidelijke Nederlanden, vriend van edellieden, humanisten, kunstenaars en rederijkers, stichter van een schilderschool, en eerste leermeester van Carel van Mander. Het gaat niet op, nu een filippica tegen de kwaliteit van zijn verzen te schrijven: poëzie vervulde voor hem slechts een sociale functie. Lucas d'Heere was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de eerste plaats schilder, voortgekomen uit een lange rij van schilders en beeldhouwers. Zijn dichterlijke gave beschouwde hij als een dankbare toegift bij zijn schilderstalent, als een instrument, dat hij nodig had om in het adellijke milieu te schitteren. Zowel in de opdracht aan Adolf van Bourgondië (IV) als in het laatste refrein van Den Hof en Boomgaerd der Poësien gericht tot de Antwerpse Violieren (LXXVIII) laat Lucas d'Heere uitschijnen dat, voor hem althans, de schilderkunst de voornaamste bedrijvigheid is. Hierom is het des te belangrijker, dat hij zijn eigen poëzie uitgeeft in een bundel, waarin bovendien voor zijn tijd wel ongewone liefdepoëzie voorkomt. Alhoewel hij als tekenaar van kartons in Frankrijk vertoefde, aarzelde hij toch niet de nieuwe poëzievormen, die hij ginds leerde kennen, in de Nederlanden in te voeren. Zijn rol als bemiddelaar kunnen we moeilijk overschatten: Jonker Jan van der Noot, onze eerste Renaissancist die uitsluitend literaire aspiraties bezat, bood zich pas terzelfdertijd, of nog enige tijd later op ons literair toneel aan met gedichten van Renaissanceinspiratie. Terecht heeft men op het hybridisch karakter van Den Hof en Boomgaerd der Poësien gewezen, maar Het Bosken van Jonker Jan van der Noot, gedrukt in 1567, is niet minder tweeslachtig dan de bundel van d'Heere: het merendeel der gedichten zijn weliswaar ‘Sonnetten’ - Van der Noot gebruikt dezelfde spelling als de Gentse auteur -, maar daarnaast treffen we er oden, epigrammen, apodixen, vireynen, elegieën, liedekens en ... zestien psalmen naar Marot aan. Lucas d'Heere was de eerste die het nieuwe inluidde in onze poëzie. Hij was een man van karakter, en voor een eenmaal gekozen zaak heeft hij zich steeds ten volle ingezet. Zo ook hier: hij heeft zijn - weliswaar zeer gering - literair talent in de nieuwe, Franse vorm willen gieten. Het resultaat was niet zeer schitterend, maar dit mogen we hem niet ten kwade duiden. Deze dichter, die de leerschool der rederijkers doorlopen had, voelde zich wel verplicht zijn taal op te sieren met talloze leenwoorden, en verviel tot een verwrongen zinsbouw om aan de regels die hij volgen wilde, te voldoen. Bij het lezen van zijn verzen merkt men dadelijk dat de Nederlandse muze nog onwennig op haar cothurnen rondstrompelt. Het contrast van deze houterige verzen in ‘reghels mate’ met de refreinen is opvallend: Lucas d'Heere was een behoorlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rederijker. Zijn refreinen zijn niet beter, maar ook niet slechter dan vele gedichten van zijn gildebroeders. Slechts weinig leenwoorden zijn uit rijmdwang aangewend, en de zinsbouw is heel wat vlotter dan in het eerste deel van de bundel, waar de taal veel stugger is, en de zinsconstructies hopeloos verward zijn. Over het ritme zegt Vermeylen meewarig: ‘Hij [d'Heere] telt de lettergrepen van zijn vers, maar eilaas, hij weegt ze niet, en zoolang zij geteld en niet gewogen worden, kan er van een nieuwe rythmiek geen sprake zijn.’Ga naar voetnoot(122). De opvatting, dat hij de refreinen in zijn jeugd dichtte, en ze later in de steek liet voor de nieuwe vormentaal, is verkeerd. Zijn Renaissance-poëzie daarentegen bleef jeugdwerk. Tijdens zijn verblijf aan het Franse hof maakte hij kennis met de schittering van een nieuwe culturele vormentaal. Uit deze periode dateren zowel de wereldse gedichten als de psalmvertaling. Hierover hoeven we ons niet te verwonderen, want het zelfde hebben we opgemerkt in Het Bosken van Jonker Jan van der Noot. Het aanzien van Lucas d'Heeres schilderstalent is ook sterk gedaald. De in Gent bewaarde werken, evenals de twee schilderijen in Engeland, die we met zekerheid aan hem kunnen toeschrijven, geven ons geen al te hoge dunk van zijn vaardigheid op dit gebied. Rombauts meende, dat de platen bij Het Theatre oft Toon-neel (1568) van Jonker Jan van der Noot door Lucas d'Heere getekend werdenGa naar voetnoot(123). De toeschrijving bleek onjuist te zijn. Deze etsen zijn het werk van Marcus GheraertsGa naar voetnoot(124). Daarentegen is zijn activiteit als ontwerper van kartons, zoals voor de Valois-tapijten, en als aftekenaar van nationale klederdrachten, zoals in Le Theatre de tous les peuples wel merkwaardig. Deze prestaties passen volkomen in het beeld van de man, op wie te Gent herhaaldelijk beroep werd gedaan als regisseur der openbare feestelijkheden. Lucas d'Heeres laatste poëzie heeft nooit meer de levenslustige klank bezeten die zij vóór 1565 soms liet weerklinken. In 1568 reeds, in de ode ‘op de Visioenen van mijn Heere Vander Noot’ vooraan in Het Theatre oft Toon-neelGa naar voetnoot(125) heerst de waarschuwende didactisch-moraliserende toon der refreinen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titelpagina van Den Hof en Boomgaerd der Poësien. Gent, Ghileyn Manilius, 1565.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Hof en Boomgaerd der Poësien, Gent, Ghileyn Manilius, 1565, p. 3 en p. 7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merct nu wat het is voor een sottinne
Voor een stuck hoers vwe werdinne
De werelt, die ghy so seer begheert (v. 7-9)
De rol die Lucas d'Heere thans zal spelen in de hogere kringen, is niet meer die van een aangenaam causeur. Hij wordt ingeschakeld in het politieke raderwerk, dat Willem van Oranje moeizaam opbouwt tot bevrijding der zeventien provinciën van het vreemde juk. Met dit doel voor ogen pleegde de Gentse kunstenaar nog wel eens een vers ter ere van de Zwijger, maar, alhoewel deze poëzie minder onbeholpen is dan het jeugdwerk, blijft ze toch koud en gevoelloos. Vermits de tijd om te strijden gekomen was, en Lucas d'Heere zich voor een eenmaal gekozen zaak steeds ten volle inzette, heeft de schilder-dichter in deze laatste jaren zowel het penseel als de lier kalm naast zich gelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Hof en Boomgaard der PoesienBeschrijving der drukkenEerste drukDen Hof || en Boomgaerd || der Poësien, inhoudende menigher- || ley soorten van Poëtijckelicke blommen: dat is || diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boer- || dighe &ç. ook diuaersche schoon sententien, || inventien ende manieren van dichten, naer d'exem- || pelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoi- || sche Poëten, en in summa alzulcx dat || een yeghelick daer yet in vinden zal dat hem diend, oft || behaeghd: || Autheur Lucas d'Heere, || Schilder van Ghend. || T'ovtste is tbeste. || [vignet] Paeys is goedt. || Klein octavo; 117 genummerde pp.; pp. 1, 2, en 120 bleven ongenummerd. Signaturen: A2 - H2 [H4]; p. 22 en p. 23 werden bij vergissing als p. 12 en p. 13 genummerd. Er zijn talrijke vignetten en marginalia. Custoden werden overal aangebracht, behal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ve op p. 1, 2, 6, 16, 34, 42 en 119. Het werk werd gezet in cursieve letter, behalve de liminaire bladzijden, de titels, de marginalia en enkele belangrijke woorden. Drie exemplaren zijn ons bekend: U.B. Gent G 276 is het best bewaarde exemplaar. Formaat der pp.: 13,5 × 9 cm. De band, 14,5 × 9,5 cm., in donkergroen leder, dateert evenals de schutbladen uit de negentiende eeuw. Op de ro zijde van het laatste schutblad staat: ‘Don de Mr Norb. d'Huyvetter.’ Heeft deze laatste het boek aangekocht uit de verzameling van J. d'Huyvetter? De Bibliotheca Belgica, 1e Reeks, H 222, ‘Un exemplaire en a été porté à 70 frs à la vente J. d'Huyvetter en 1851.’ Tweede exemplaar: U.B. Gent, Acc. 142412. Afmetingen der pp.: 13 × 9 cm. pp. 1-6 ontbreken, maar werden overgeschreven uit het eerste exemplaar. Tot p. 25 is de rechterbovenhoek, met de paginatuur, verdwenen; p. 47 en p. 48 ontbreken, en werden eveneens bijgevoegd. Vanaf p. 113 ontbreekt de rest der blz. Er werd een katern bijgevoegd, waarop geschreven werden: LXXVII 1-9 en 63-64; LXXVIII en LXXIX. Deze aanvulling is op meerdere plaatsen foutief. De band (9,5 × 13,5 cm.) heeft een lederen rug en gekartonneerd plat (negentiende eeuw). Was dit exemplaar in het bezit van C.P. Serrure? ‘Le professeur C.P. Serrure en possédait aussi un exemplaire’ (Bibliotheca Belgica). Het derde exemplaar berust te 's-Gravenhage: K.B., 301 L 26.
Inhoud:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze bundel werden 74 gedichten opgenomen, waarvan er 70 door Lucas d'Heere vervaardigd werden. Van de overige 4 zijn er twee het werk van E. Carboniers. De liminaire blz. lopen van p. 1 tot 6, en omvatten I-IV. V en VI staan afgescheiden van de overige gedichten, vermits ze tot geen der gebruikelijke genres behoren. De drie volgende gedichten (VII, VIII en IX) cirkelen om één onderwerp. De 2 oden (X en XI) staan weer streng afgescheiden, evenals het enige echogedicht (XII). Bij de 27 ‘Epigrammen, en Nieu-iaren’ (XIII-XXXIX) is er één niet van de hand van Lucas d'Heere. Tot deze reeks van epigrammen horen eveneens 2 ‘blasons’ (XXXVI en XXXVII) en 2 rondelen (XXX en XXXIX). Een van de 11 sonnetten (XL - L) werd vervaardigd door E. Carboniers (XLVII). Er zijn 5 epitafen (LI - LV). Het aantal der ‘Epistelen oft Zendbrieven’ bedraagt 11 (LVI-LXVI). Een hiervan werd aan Lucas d'Heere gestuurd door D. Lampsonius (LXII). Van de 10 overblijvende Epistelen behoren er 4 tot de ‘amoureuze zendbrieven’: LVII, LVIII, LIX, LX. De laatste twee heten daarbij nog ‘elegieën’. ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII) staat eveneens als een apart genre gerangschikt. De scheiding tussen het nieuwe en het traditionele gedeelte in deze bundel werd scherp aangevoeld: de 10 ‘Refereinen int wise’ (LXIX - LXXVIII) worden voorafgegaan door een nieuw voorbericht: ‘Tot den Lezer’ (LXVIII). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het privilege (LXXIX) is gedateerd: 3 oktober 1564. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede drukDen Hof || Ende || Boomgaert / || der Poesien. | Inhoudende menigherley soorten van Poetijckelijcke blom- || men: dat is verscheyden materien, gheestelijcke, amoureu- || se, boerdighe &ç. || Oock diversche schoon Sententien / inventien / ende manieren van || dichten / naer d'exempelen der Griecksche / Latijnsche / ende Fran- || coysche Poeten. In summa alsulcks dat een yeghelijck daer in vin- || den sal dat hem dient ende behaeght. || Door Lucas de Heere, Schilder van Gent. || [vignet:] Rooms keizer, met rijksappel en zwaard, zetelend op een troon. In de binnenrand der cartouche: ‘Draecht maer kennis’ ABC, en 4DMK. Ghedruckt tot Haarlem, by David VVachtendonck. || Voor Danel de Keyser Boeckvercooper / woonende || op 't Sant int vergulde A.B.C. Anno 1614. || Klein octavo; 94 genummerde pp.; pp. 1 en 2 bleven ongenummerd. Signaturen: Aij - Fv [F viij]. Meerdere pp. werden verkeerd genummerd: p. 81 werd p. 80 genummerd, 84:83; 85:84; 88:87; 89:88; 92:91; 93:92; 96:95. De marginalia werden vervangen door voetnoten. Custoden ontbreken op pp. 1, 2, 5 en 6. Het werk werd in gotische letter gedrukt, behalve voor de opdracht aan A. van Bourgondië die in cursieve letter gezet werd, en voor enige belangrijke woorden - ook de ‘stok’ der refereinen -, die in romeins lettertype gedrukt werden. De voetnoten bieden niet zoveel inlichtingen als de marginalia van de eerste druk: alleen de verwijzingen naar de bijbel werden overgenomen, en dan nog is deze reeks verre van volledig. De spelling werd aangepast. Wij raadplegen het exemplaar dat zich te Gent bevindt: G 7873. Formaat der blz. 13,7 × 8,7 cm. De band (14,5 × 8,8 cm.), in wit perkament, nog in zeer goede staat, dateert uit de zeventiende eeuw. Op het eerste schutblad staat de vermelding: ‘Du fds Snellaert’.
Inhoud
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Den Drucker tot den Lezer’ (II) en de kerkelijke goedkeuring (LXXIX) zijn verdwenen. De indeling van de bundel bleef dezelfde. De drukker gaf de voorkeur aan de spelling ‘Sonnet’ en ‘Lucas de Heere’. Slechts in ‘Den Drucker Tot de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konst’ staat: Lucas d'Heere (v. 3). Deze uitgave werd besloten met de spreuk ‘Schade leer u’ vóór het woord Finis. Het is niet onmogelijk dat de drukker deze kenspreuk van Lucas d'Heere gehaald heeft uit Het Schilder-Boeck van C. van Mander, dat eveneens te Haarlem verscheen, in 1604 (fol. 256 ro-vo). Deze druk bezit niet de voorname typografische zorg die aan de eerste uitgave wel besteed is. Het papier is grover, het lettertype plomper, de vignetten zijn minder sierlijk. Dit valt niet te verwon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren: de eerste druk richtte zich tot een elite; de tweede druk verschijnt slechts ten behoeve van ‘de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste.’ Van deze tweede uitgave blijven, evenals van de eerste, weinig exemplaren over: ‘Cette édition n'est pas moins rare que la précédente.’ (Bibliotheca Belgica, 2e Reeks, H 223). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drukkersGhileyn ManiliusGa naar voetnoot(126)Ghileyn Manilius was de zoon van Cornelius Manilius, die stierf in 1559 (cfr. LIV). In hetzelfde jaar volgde Ghileyn hem als gezworen drukker op. Na enige tijd ging G. Manilius zich vestigen ‘op de Cooren Leye, bij de vijf Helmen’: Den Hof en Boomgaerd der Poësien, evenals de Psalmen DavidsGa naar voetnoot(127) werden daar gedrukt. Twee of drie jaar later verhuisde hij naar de Putte, waar hij zich definitief vestigde en als drukkersmerk de witte duif aannam. G. Manilius zette de belangrijke traditie, door zijn vader in het leven geroepen, op een waardige wijze voort: alhoewel hij slechts gedurende een periode van veertien jaar zijn activiteit uitoefende - hij stierf in 1573 -, kwam een niet onbelangrijk aantal werken van zijn persen. G. Manilius drukte werken van W. Snouckaert, M. van Vaernewijck, L. d'Heere, O. de la Marche, M. Neefs, M. de Castelein, C. Vranx. Naast theologische en dichterlijke werken, drukte hij eveneens pamfletten. Wegens de strenge plakkaten liet Manilius hierop wijselijk elk drukkersmerk achterwege. Zijn vader vervaardigde verzen (cfr. LIV) en ook Ghileyn Manilius heeft de poëzie beoefend. Zijn werkelijk talent lag echter op een ander gebied. Zoals Cornelius Manilius spande ook zijn zoon zich in om de typografische verzorging van zijn boeken op hoog peil te houden. Hij was de eerste, die te Gent een bundel, voorzien van notenschrift, uitgaf. Deze bundel was geen andere dan de Psalmen Davids van Lucas d'Heere. Als kenspreuk had hij gekozen ‘Paeys is goedt’. Deze leuze treffen we dan ook aan in beide werken van Lucas d'Heere, die in 1565 gedrukt werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
David Wachtendonck en Daniël de KeyserVermits ons over de Haarlemse drukkers en uitgevers in het begin der zeventiende eeuw geen enkele studie bereikbaar was, zijn onze inlichtingen zeer schaars. Daniël de Keyser genoot zonder twijfel aanzien bij zijn vakgenoten. A.M. Ledeboer kent drukken van De Keyser van 1611 af tot 1615Ga naar voetnoot(128). Mevr. H.J. van de Kerk, die het drukkers- en boekverkopersbedrijf te Haarlem gedurende de zestiende eeuw bestudeerde, vermeldt dat D. de Keyser in 1616 bij de oprichting van het Haarlemse gild der boekverkopers en drukkers reeds zitting in het bestuur kreeg: hij werd tot ‘vinder’ benoemdGa naar voetnoot(129). De naam van David Wachtendonck hebben we nergens aangetroffen. Misschien is de veronderstelling niet gewaagd te menen dat hij, toen hij deze bundel drukte, nog een beginneling in het vak was, wiens activiteit tot weinige drukken beperkt bleef. Voor deze hypothese pleiten de volgende verzen in ‘Den Drvcker Tot de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste’: Niet soeckend' dan alleen u gunst so groot voortaen
Te mynwaerts, als de mijn is t'uwaerts steets gheneghen:
(v. 16-17).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vreemde invloed in Den Hof en Boomgaerd der Poesien.Laten wij ons niet al te zeer beïnvloeden door de plechtstatige aankondiging dat de auteur deze ‘Poëtijckelicke blommen’ geschapen heeft ‘naer d'exempelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoische Poëten’. D'Heeres kennis van de oudheid was zeer gering; daarentegen waren de Franse auteurs voorzeker geen onbekenden voor hem, evenals sommige humanisten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invloed der oudheid.Deze was miniem. Grieks kende hij niet, Latijn wel. Lucas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'Heere vertaalde slechts één Latijns gedicht (L), en dan nog omdat Clément Marot hem op dit gedicht van Martialis opmerkzaam gemaakt had. Plato (VI, 86), Cicero (XL, 2; LXXV, 59), Plinius (LXXVI, 39) en Varro (LXXVI, 40) worden eenmaal vermeld, maar waarschijnlijk heeft onze auteur de kennis gehaald uit zestiende-eeuwse compendia waarvan we er verder een paar vermelden zullen. Quintilianus, die groot gezag genoot in de zestiende eeuw, werd nergens vermeld. Slechts één schilder uit de Oudheid was geen onbekende voor Lucas d'Heere, Apelles, maar die werd dan ook in meerdere gedichten te pas en te onpas geciteerd. Van het gedachtenleven der antieken vonden we geen spoor in dit werk. Ook in latere werken beriep d'Heere zich slechts op de antieken om ongeloofwaardige mirabilia te stavenGa naar voetnoot(130). Hij deed eveneens beroep op kerkvaders, vooral in polemische stukken: (LXXII, LXXIII, LXXIV, LXXV). Vermits de verwijzingen niet uitmunten door nauwkeurigheid, menen wij dat hij deze uit concordanties haastig overgepend heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Humanistische invloed.De invloed der humanisten is aanzienlijker dan de vorige. In deze bundel troffen we de sporen aan van drie humanistische auteurs. De werken van Franciscus Patricius Senensis werden door Lucas d'Heere vlijtig gelezen en benut. Deze humanist werd uitdrukkelijk geciteerd in IV, 44 en LXXVI, 10 maar ook elders vonden wij zijn invloed terug: III, 2-5; VI, 36; XL, 1; LXXV, 52; LXXVIII 6, 51Ga naar voetnoot(131). Francisci || Patricii se- || nensis, pontificis || Caietani, de institu- || tione Reipublicae libri novem, histo- || riarum sententiarumque varie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tate re- || fertissimi, cum annotationibus mar- || gineis, indiceque vocabularum, Facto- || rum, dictorumque memorabilium com- || piosissima, alphabeticae serie digesto. || ..., Parisijs, 1585; (cfr. III, 2-5, IV, 44; LXXVI, 10.) Compendiosa || rerum memoranda || rum descriptio, ex immensis Francici partri- || cij Senensis, de regno deque institutione reipu- || blicae voluminibus; deprompta..., Parisijs 15437. Wij hebben de zekerheid dat Lucas d'Heere deze uitgave benuttigde (cf. VI). Hieruit haalde hij inspiratie voor VI en LXXVIII. In dezelfde band troffen wij aan: Sequitur alia eius || dem descriptionis parti || cula, quae de regno ac regis institutione || exemplis me- || morabilia canit.Hieruit kwamen de citaten in XL, LXXV en LXXVIII. Het is zeer waarschijnlijk dat Lucas d'Heere niet onbekend was met de werken van Johannes Ludovicus Vives. Eenmaal werd hij uitdrukkelijk genoemd (XLIII, 11). Het is niet onmogelijk dat Lucas d'Heere volgende werken van deze bekende humanist raadpleegdeGa naar voetnoot(132): - Hier naer || volcht een suverlijcke || Tracteyt ende ordonnancie / gemaect || by Meester Jan Loys vives / up || tonderhoudt / hulpe / bystant / ende || secours vanden Aermen / ghe- || lijck als hier naer volgen- || de in dye Copie ver- || claert es... Eenmaal werd Sebastiaan MunsterusGa naar voetnoot(133) vermeld. Het is niet onmogelijk dat Lucas d'Heere toen reeds diens Cosmographia universa kende. Het staat vast dat hij, voor de Corte Beschryvinghe van England, Scotland, ende Irland deze cosmograaf aanwendde in de bewerking van Belle-forest: Cosmographie UniverselleGa naar voetnoot(134). Eigenaardig genoeg hebben we van Erasmus, die door Lucas d'Heere geroemd wordt als ‘den gheleerdsten van ons ghewesten’ (LVI, 49) geen spoor in deze bundel gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse invloed.Toen Lucas d'Heere te Parijs aanlandde, kwam hij in een uitgelezen omgeving terecht. Morçay schrijft: ‘Il y a, [...] au XVIe siècle, une dizaine d'années privilégiées auxquelles rien ne peut être comparé, années d'élan unanime qui font penser d'avance aux belles journées des luttes romantiques. [...] Ainsi, que l'on se tourne du côté des arts, du côté de la poésie ou vers la cour de France, les années d'Henry II brillent d'un éclat incomparable’Ga naar voetnoot(135). De aanwezigheid van Lucas d'Heere als ontwerper van kartons aan het Franse hof op het einde van deze periode wordt genoegzaam verklaard door Langevin: ‘A Paris plusieurs haut-lissiers eurent la protection des derniers Valois. Cependant, malgré l'effort de nos princes pour nous affranchir du tribut que notre luxe payait aux arts étrangers, ils avaient commencé d'acheter aux ateliers de Bruxelles, devenus les principaux de l'Europe’Ga naar voetnoot(136). Wij moeten er steeds rekening mee houden dat d'Heere in één bepaald Frans milieu verkeerde: in de omgeving van het hof. Slechts wanneer wij dit steeds voor ogen houden, is het ons mogelijk de keuze der vertaalde gedichten te verantwoorden: Lucas d'Heere vertaalde alleen dichtwerken van Clément Marot en Melin de Saint-Gelais. J. Te Winkel meende dat Carolus Utenhove ‘de brug vormde waarmee Johannes Auratus verbonden werd met zijn daar [te Parijs] toen ook vertoevenden stadgenoot Lucas de Heere, den eersten Nederlandschen dichter uit de nieuwere Fransche Renaissanceschool’Ga naar voetnoot(137). Onmogelijk was dit niet, maar waarom vertaalde Lucas d'Heere dan geen enkel gedicht van Ronsard? Waarom gaf hij de voorkeur aan Marot, die door de Pléiade bestreden werd, maar aan het
Franse hof zonder twijfel nog talrijke bewonderaars had? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vertaalde auteurs.Clément Marot. Wanneer heeft de Gentse auteur de poëzie van ‘maître Clément’ leren kennen? Een der weinige gedateerde stukken uit d'Heeres bundel, ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII), een gedeeltelijke navolging van Marots ‘Du Coq à l'asne’, werd geschreven in 1559. De zinspelingen zijn toepasselijk op gebeurtenissen van dat jaar. Dat hij het stuk uit Parijs verzond is onwaarschijnlijk: waarom in dat geval louter Gentse of Nederlandse toestanden gispen? Daarbij kende hij toen reeds enkele nieuwe begrippen, want in 1558 publiceerde hij reeds een ‘sonnette’Ga naar voetnoot(138). Had hij reeds een bezoek aan Frankrijk gebracht? Dat zou hij dan toch vermeld hebben in de opdracht aan de hertog van Anjou. Wij zien slechts één mogelijkheid om deze verwikkelingen te omzeilen: in 1539 reeds verscheen een uitgave van de werken van Clément Marot te Antwerpen bij Jan SteelsGa naar voetnoot(139). Lucas d'Heere moet in deze of in een der volgende edities vóór 1559 kennis gemaakt hebben met Marot. Dat Marot ook in de Nederlanden geen onbekende was, blijkt hieruit, dat Willem van Haecht hem eveneens vermeldde in de Corte beschrijvinghe van dincomste der Cameren van Retorijcke (1562)Ga naar voetnoot(140). We hoeven niet verwonderd te zijn over het feit dat Lucas d'Heere Clément Marot tot zijn geliefkoosd model kiest: het milieu, de carrière, de letterkundige werkzaamheid en dichterlijke opvattingen der beide kunstenaars vertonen treffende analogieën. Onwillekeurig komt ons de figuur van de Gentse kunstenaars voor de geest bij deze woorden van Morçay: ‘Marot a été considéré, tantôt comme le dernier des rhétoriqueurs, tantôt comme le premier des poètes modernes’Ga naar voetnoot(141). De nieuwe genres die Lucas d'Heere bij Marot aangeleerd heeft, werden door deze op zijn beurt aan Italië ontleend.: ‘L'action de l'Italie fut une action subtile et continue dont le résultat principal fut de doter la France du sonnet. [...] C'est à Ferrare qu'il | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a connu la mode du blason et la facture du sonnet.’Ga naar voetnoot(142). Ook over Marot luidt het: ‘Humaniste, il ne l'était guère. [...] Il se borna à étudier d'un peu plus près la langue latine, qui était davantage appréciée à la cour.’Ga naar voetnoot(143). Evenals d'Heere telde hij bekenden in vele kringen: ‘Mais[...] il n'a été le prisonnier d'aucune de ces influences; il n'a été exclusivement ni l'amuseur attitré des dames et des princes, [...] ni l'humaniste en extase devant les anciens’Ga naar voetnoot(144). Wat de essentie van hun literaire activiteit betreft, vertonen zij een diepgaande overeenkomst. ‘Lui-même [Marot], c'est-à-dire, n'ayons pas peur de l'affirmer, le dernier des rhétoriqueurs ou plutôt le dernier poète du moyen âge. Aux rhétoriqueurs, dont il est l'élève, il est demeuré fidèle toute sa vie, [...] il a voulu sauver l'oeuvre des meilleurs’Ga naar voetnoot(145). Wie denkt er niet aan d'Heeres bemoeiingen om werk van Roseane en Io. C. te publiceren? ‘Ainsi, qu'il emprunte aux Italiens ou aux Latins, il ne leur prend que ce que peut assimiler un homme du moyen âge, fidèle à son idéal; il laisse les grands genres et adopte seulement ce qui peut entrer dans le cadre de la poétique traditionnelle’Ga naar voetnoot(146). Poëzie had voor beide dichters de zelfde waarde: ‘Pour lui [Marot], comme pour les poètes de jadis, la poésie est un amusement, non une fonction, ou si elle a une fonction, c'est de flatter les grands et d'amuser le public. Il n'essayera donc jamais d'exposer de grandes idées philosophiques. [...] Homme du moyen âge par sa façon légère de concevoir le rôle et l'oeuvre du poète, il l'est aussi par le soin attentif qu'il apporte à la technique des vers’Ga naar voetnoot(147). De roem van deze hofdichter straalde nog steeds, toen Lucas d' Heere te Parijs werkzaam was. Niet alleen zijn (zeer) wereldse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
poëzie, maar ook zijn psalmvertaling genoot de volle belangstelling, ook van Catharina de Medici, de weduwe van Hendrik II: ‘The Catherine whom Lucas de Heere had seen and watched was the young Queen Mother, who allowed herself to be exhorted to merit divine benediction by singing the “beaux psalmes Davidiques” and daily reading of the Gospel’Ga naar voetnoot(148). Melin de Saint-Gelais. De tweede figuur die toen als hofdichter vermaardheid bezat was Melin de Saint-Gelais (1487-1558). Deze stond zeer in de gunst bij de vorsten. Lucas d'Heere vertaalde een paar gedichten van hem, maar in feite was er slechts één aanknopingspunt tussen beiden: het organiseren van feestelijkheden. Boven de meer verwekelijkte kunstvaardigheid van Melin de Saint-Gelais heeft Lucas d'Heere terecht het talent van ‘Maître Clément’ verkozen. Morcay's oordeel over Saint-Gelais is veelzeggend: ‘Il eût été l'aumônier idéal de l'abbaye de Thélème, peu regardant sur le chapitre des moeurs, d'une conversation raffinée, empressé auprès des dames, organisateur et metteur en scène de toutes les fêtes profanes, acteur à l'occasion.’Ga naar voetnoot(149). Thomas Sebillet. Het handboek, dat Lucas d'Heere als poëtiek gebruikte, was geen hartstochtelijk pleidooi, zoals La Deffence, et Illustration de la Langue Francoyse die enkele maanden later verscheen. Het was de Art Poétique François door Thomas Sebillet (1512-1589). ‘Son témoignage, [...] c'est celui d'un de ces amateurs moyens, curieux de littérature, sans idées personnelles, qui reflètent simplement le goût général du public et sont d'excellents représentants de l'opinion régnante.’Ga naar voetnoot(150). Het werk had succes, want de uitgaven volgden elkaar op: in 1548 gepubliceerd werd het herdrukt in 1551, 1553, 1556, 1564, 1573, 1756. Over hem schrijft F. Gaiffe: ‘On définit généralement Sebillet comme le théoréticien de l'école de Marot, et cette définition est acceptable si l'on veut bien l'élargir | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quelque peu en faisant la part de l'originalité propre de Sebillet, qui n'est ni un disciple aveuglément docile, ni l'enregistreur passif d'une formule poétique indiscutée.’Ga naar voetnoot(151). Sébillet behandelde niet alleen de genres die door de ‘rhétoriqueurs’ beoefend werden, maar ook nieuwe vormen, die door Clément Marot waren ingevoerd: epigram en sonnet. De gedichten, die Lucas d'Heere vertaalde, volgen nauwgezet de regels, opgegeven door Sebillet. Terecht citeert S. Eringa hem dan ook bij de behandeling van elk genre. Een der merkwaardigste stellingen in het werk van Sebillet heeft d'Heere zeer getrouw overgenomen: de goddelijke oorsprong van de poëzie, en dientengevolge de hemelse waarde van de dichter. ‘... en daer deur een Poëte meerst verdient de eere van desen name; Godlic en hemelsch ghenaemt te zyne, naer d'opinie van Cicero, Ennius en Plato.’Ga naar voetnoot(152). Deze passage werd niet behandeld door S. Eringa. Over deze merkwaardige passus schrijft Morçay: ‘Il [Sebillet] le [Ronsard] devance même sur un point d'une souveraine importance, la nature de l'inspiration. [...]A-t-il médité le dialogue de Plato, intitulé Io, qui est de la fureur poétique, translaté en français par Richard le Blanc, deux ans auparavant? Il cite du moins Platon et en tout cas, rompant avec les pauvres conceptions des rimeurs, il élève le poète à la dignité d'inspiré des dieux.’Ga naar voetnoot(153). Tenslotte: ‘Il est comme un homme indécis placé aux confins de deux mondes: il pressent, bien qu'il n'en devine pas la richesse, celui qui se prépare à naître et à celui qui s'éteint il adresse un salut qu'il ne soupçonne pas être le dernier.’Ga naar voetnoot(154). Bij de komst van Lucas d'Heere had het nieuwe reeds gezegevierd in de Franse poëzie. Deze beweging, die wij gemakshalve de Pléiade noemen, beheerste het Franse literaire leven onbetwistbaar sinds 1563. De Gentse dichter vernam vast en zeker de weerklank van deze nieuwe dichtkunst, maar dit vond weinig weerslag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zijn literaire productie. Het Renaissancebesef van de kunstenaar werd verstevigd; de schilder die de nieuwe vormentaal reeds bij Frans Floris had leren kennen, stemde er volledig mee in; de dichter in hem, die zijn vormentaal en uitdrukkingswijze van een oudere school geleerd had, bleef behoedzaam: een nieuw levensgevoel klinkt slechts in weinige gedichten, en dan nog slechts sporadisch. Hij was gewonnen voor het pleidooi ten gunste van de volkstaal, La deffence, et Illustration de la Langue Françoyse, las wel eens Ronsard (cfr. IV en XXVI) maar deinsde voor een consequente navolging van dit nieuwe terug: de leerling der rederijkers vertaalde ‘Maître Clément’ en bleef zweren bij Thomas Sebillet. De poëtiek van J. Peletier du Mans, de codificator der nieuwe richting, volgde hij nooit na. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse invloed in de voorrede.Het pleidooi van Joachim du Bellay vond, zoals gezegd, grif weerklank bij Lucas d'Heere, minder op literair-technisch gebied, waar de betoogtrant van Thomas Sebillet de navolger van Clément Marot - die Lucas d'Heere in de eerste plaats was - meer inspireerde, maar des te meer in de geest, die deze voorrede bezielde. De raad, die Horatius en Ronsard gaven, werd overgenomen. Het grote beginsel der Pléiade, ‘l'immitation’ vond weerklank bij d' Heere, alhoewel in meer bescheiden mate. De klacht over de ontoereikendheid van de Nederlandse dichttrant was misschien een echo van du Bellay's ‘notre Langaige, au paravant scabreux & mal poly’. De ongerechte miskenning der moedertaal door de humanisten, door du Bellay meermaals gehekeld, werd door d'Heere dankbaar overgenomen. Met Joachim du Bellay erkende hij dat de literaire produktie der vorige generaties af en toe verdienstelijke werken had voortgebracht. Zijn kennis van de inspanningen die de Franse auteurs leverden ter veredeling van hun moedertaal haalde d'Heere eveneens uit La Deffence. De bewering dat ‘die ander spraken’ ‘veel excellenter’ zijn dan het Frans, was een zeer vlugge gevolgtrekking uit een titel in La Deffence, et Illustration de la Langue Francoyse. Waar du Bellay het nodig oordeelde, hulp van hogerhand in te roepen, meende d'Heere reeds te mogen bogen op vorstelijke belangstelling. Heel even beroerde d'Heere - wat du Bellay uitvoeriger deed - de schade, aan het aanzien der dichters berokkend door de kieskeurigen en de pruldichters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De invloed van Thomas Sebillet, alhoewel niet zo omvangrijk als de vorige, was ook van belang: de stelling dat ‘een Poëte meerst verdient de eerse van desen name Godlic en hemelsch ghenaemt te zyne’ werd vermoedelijk rechtstreeks aan Sebillet ontleendGa naar voetnoot(155). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichtvormen.‘Den Temple van Cupido’ staat niet toevallig als eerste gedicht opgenomen: reeds in ‘L'Adolescence Clémentine’ van 1532, plaatste Clément Marot dit gedicht vooraan: ‘Il y a là, classés pat genres, comme fera Ronsard, après le Temple de Cupido qui ne rentre dans aucun groupe, des Epîtres, des Complaintes, des Ballades, des Rondeaux, des Dizains, des Blasons, des Chansons.’Ga naar voetnoot(156). De oden van Lucas d'Heere beantwoorden niet aan de voorschriften van Thomas Sebillet: ‘Le chant Lyrique, ou Ode [...] se façonne ne plus ne moins que le Cantique, c'est à dire autant variablement et inconstamment: [...] et l'Ode comme l'instrument [de luit] exprime tant du son comme de la vois lés affections et passions ou tristes, ou joieuses, ou creintives, ou esperantes, ...’ (p. 146-147). Joachim du Bellay blijft vaag: Chante moy ces odes incongnues encor' de la Muse Francoyse, d'un luc, bien accordé au son de la lyre, Greque & Romaine: & qu'il n'y ait vers, ou n'aparoisse quelque vestige de rare & antique erudition.’Ga naar voetnoot(157) [...] l'ode peut courir par toutes manieres de vers librement’Ga naar voetnoot(158). Thomas Sebillet kende reeds een Echo: ‘Echo est aussy une espéce de couronnée: mais en ceste cy la couronne est hors de la mesure et composition du vers: autrement ré- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pétant ou une ou plusieurs syllabes mesmes de son, en ou sans équivoque.’Ga naar voetnoot(159). Sebillet was de eerste auteur die het epigram behandelde in een poëtiek: ‘Je commenceray a l'Epigramme comme le plus petit et premier oeuvre de Pöésie: et duquel bonne part dés autres soustenue rend tesmoignage de sa perfection et élègance. Or appelle-je Epigramme, ce que le Grec et le Latin ont nommé de ce mesme nom, c'estadire: Pöéme de tant peu de vers qu'en requiert le titre ou superscription d'oeuvre qui ce soit [...] Mais pource que tout ce qu'on peut escrire en épigramme, ne s'est peu toujours comprendre en deuz vers, lés Grecs et Latins, premiers, et nous François après euz, n'avons limité aucun nombre de vers pour l'épigramme’Ga naar voetnoot(160). Ook verkiest hij epigrammen die niet langer dan 30-40 verzen zijn. Bij Lucas d'Heere schommelt de lengte tussen 4 (XIV) en 44 (XXXVI) verzen. Alhoewel XXXVI en XXXVII onder de epigrammen gerangschikt staan, behoren ze tot de ‘blasons’: ‘Le Blason est une perpétuéle louenge ou continu vitupére de ce qu'on s'est proposé blasonner [...] Car autant bien se blasonne le laid comme le beau, et le mauvais comme le bon: tesmoin Marot en sés Blasons du beau et du laid Tetin: et sortent lés deux d'une mesme source, comme louenges et invectives.’Ga naar voetnoot(161). Alleen Sebillet behandelt dit genre, dat eigen was aan Marot en zijn navolgers. Een keuze van blasons vindt men bij A.M. Schmidt, Poètes du XVIe Siècle, p. 290-364. XXXIX, als ‘Rondeel’ hoort tussen de epigrammen: ‘... ainsy au Pöéme dit Rondeau, aprés tout dit, on retourne toujours au premier carme ou hémistiche pris en son commencement. Et ceste repétition doublée du mylieu a la fin, [...] a donné origine et pris au Rondeau [...] Car pource que la matiére du Rondeau n'est autre que du sonnet ou épigramme, lés Pöétes [...] ont quitté lés Rondeaus a l'antiquité, pour s'arrester aux Epigrammes et Sonnetz,’Ga naar voetnoot(162). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sebillet was de laatste, die het rondeel uitvoerig behandelde. Tevens was hij de eerste Franse theoreticus, die het sonnet besprak: ‘Le Sonnet suit l'épigramme de bien prés, et de matiére, et de mesure: Et quant tout est dit, Sonnet n'est autre chose que le parfait epigramme de l'Italien, comme le dizain du François.’Ga naar voetnoot(163). Inderdaad, onder de sonnetten van Lucas d'Heere treffen we een paar gedichten aan, die vertaald zijn uit het werk van Clément Marot. Bij Marot zijn de betreffende gedichten geen sonnetten, maar ‘dizains’. Wat behandelt het sonnet? ‘... sache que la matiére de l'épigramme et la matiére du Sonnet sont toutes unes, fors que la matiére facécieuse est repugnante a la gravité du sonnet, qui reçoit plus proprement affections et passions gréves,’Ga naar voetnoot(163). Vermits sonnet en epigram als verwante vormen beschouwd worden, passen ook de ‘Epitaphien’ in dit kader. ‘Et de là est-ce que entre lés épitaphes (qui ne sont autres qu'inscriptions de tombes, ou épigrammes sépulchrauz) escris en Marot, en trouvons de longs jusques a 30. ou 40. vers.’Ga naar voetnoot(164). LIII telt zelfs 48 verzen. De acht ‘Zendbrieven’ beantwoorden aan de regels van Thomas Sebillet: ‘L'épistre Françoise faite en vers, ha forme de messive envoyée a la personne absente, pour l'acertener ou autrement avertyr de ce que tu veus qu'il sache, ou il desire entendre de toy, soit bien, soit mal: soit plaisir, soit desplaisir: soit amour, soit haine.’Ga naar voetnoot(165). LIX en LX zijn elegieën, en volgen ook trouw de regels: ‘... et [de elegie] n'admet pas lés différences dés matiéres et légeretés communément traittées aus épistres: [...] Car de sa nature l'Elégie est triste et flebile: et taitte singuliérement lés passions amoureuses, lésquéles tu n'as guéres veues ni oyes vuides de pleurs et de tristesse.’Ga naar voetnoot(166). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De titel ‘Vanden Hane op den Esel’ werd letterlijk vertaald uit ‘Du Coq a l'asne’. ‘... et l'ont sés premiers autheurs nommé Coq a l'asne, pour la variété inconstante dés non cohérens propos, que lés François expriment par le proverbe du saut du Coq a l'asne. Sa matiére sont les vices de chacun, qui y sont repris librement par la suppression du nom de l'autheur [des vices]. Sa plus grande élégance est sa plus grande absurdité de suite de propos.’Ga naar voetnoot(167). Lucas d'Heere volgde het voorbeeld van Marot en de voorschriften van Sebillet getrouw na. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertaalde gedichten.A. Clément Marot: zijn invloed is merkbaar in 22 gedichten. V Den Temple van Cvpido - Le Temple de Cupido (I, p. 7).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een belangrijk element is bij de vertaling verloren gegaan: ‘Il n'est que juste de noter le sens délicat du rythme dont l'auteur fait preuve déjà, en accomodant avec bonheur le mètre au sujet, en délimitant surtout avec beaucoup de netteté les contours de la strophe, en usant alternativement des vers de huit et de dix pieds.’Ga naar voetnoot(168). Het origineel telt 538 verzen, de vertaling slechts 242. De beschrijving van ‘l'amour légère’, de verschijning der Franse vorsten en andere elementen zijn totaal verdwenen. XXII ‘An sijn lief, die hy zant heur pourtraiture’ werd geschreven naar het voorbeeld van épigramme CXCIX: Une Dame a un qui luy donna sa pourtraicture (III p. 244). Bij Marot antwoordt de bestemmeling, bij d'Heere schrijft de afzender. De lofbetuigingen zijn dan ook van plaats veranderd:
XXVII ‘An Ch. C.’ is een vertaling van estrenne XVII, A madame de Montpensier (III, p. 331).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXVIII ‘An M. de Galleye’: geïnspireerd op épigramme CXXII De ladicte Damoyselle (III, p. 186).
XXIX ‘Vande droufheyt eens Quidams’ is verwant met épigramme CCXLIII D'Alix (III, p. 286). Bij Marot veinst de vrouw droefheid om de dood van haar man; d'Heere laat de man deze rol vertolken. Ndl.: 3: Fr. 3-4. XXXI ‘Van een Neen, tot een ionghe dochter’ is een vertaling van épigramme CXLVII, De Ouy et Nenny (III, p. 206).
XXXII ‘Tot eenen zynen vrient’ is een zeer getrouwe vertaling van épigramme LXVI A Cravan, sien amy, malade, (III, p. 141).
Dit gedicht werd opgenomen in de Art Poétique François van Sebillet. XXXIII ‘Remedie ieghens de Peste’ is een ingekorte vertaling van épigramme CCLXXIII, Remede contre la Peste, (III, p. 309).
XXXV ‘Van een Ioncker die ieghen sijn wijf speelde’ is een gekuiste vertaling van épigramme CCLIV D'ung Avocat jouant contre sa Femme, et de son Clerc (III, p. 295).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XXXVI ‘Van het schoon Mammeken’: d'Heere heeft niet alleen épigramme LVII Du Beau Tetin (III, p. 130) nagevolgd, maar er ook nog variaties op hetzelfde thema bijgevoegd.
XXXVII ‘Van de leelicke mamme’: een navolging van épigramme LVIII, Du laid Tetin, (III, p. 132) werd op dezelfde manier behandeld als het voorgaande.
XLI ‘An M. Pieter de Rijcke, Advocat’ is een bewerking van épigramme LXIV A Pierre Vuyard (III, p. 140).
L ‘sonnet wt een Epigramma van Martialis’: d'Heere maakte meer gebruik van de vertaling door Marot: épigramme CCXIX De soymesme (III, p. 261) dan van het origineel van Martialis: ad seipsum; lib. 10, epigr. 47.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXIV ‘Een boerken van buyten, an een fraey steedsche Dochter’. Het gegeven heeft d'Heere waarschijnlijk bij Marot gevonden: épistre LXIII (II, p. 265). ‘Epistre du biau fiz de Pazy’ Ndl. 3: Fr. 74-75.
Uit het antwoord:
Reponse de la Dame, épistre LXIV (II, p. 269) kon hij halen:
LXV ‘Wt d'Epistel die Marot zand totten Coninc’ is een niet onverdienstelijke vertaling van het overbekende gedicht van Marot: épistre XXVIII, Au Roy, pour avoir esté desrobé (II, p. 114).
LXVI ‘Invective, an eenen Quidam schilder’: hierover schrijft S. Eringa: ‘Cette pièce appartient à un genre devenu à la mode en France depuis la fameuse querelle de Marot et de Sagon. Nous n'y avons pas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
relevé d'emprunts directs au grand satirique français du seizième siècle.’Ga naar voetnoot(169). Nochtans menen wij enige overeenkomsten gevonden te hebben in épistre LVI Fripelipes Valet de Marot, à Sagon. (II, p. 236).
LIX ‘Epitaphie van M. Cornelius Manilius’ vertoont sporen van overeenkomst met cimetière III (IV, p. 3) De Maistre André de Voust, Medecin du Duc l'Alençon.
LX ‘Epitaphie van Arent Rullens’ werd voorzeker beïnvloed door épitaphe IX De Jean Serre, excellent Joueur de Farces (III, p. 359).
LXIII ‘Een Constenaer tot een rijcke Dochter’: dit gedicht bevat elementen die bij Marot over een paar stukken verspreid liggen:
LIX ‘An zijn hef wonende in Zeeland’ vertoont dezelfde kenmerken als het voorgaande gedicht.
LX ‘Elegia, oft claghenden Zendbrief, Ode-wijs’. Ook hier treffen wij ontleningen aan Marot aan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LXVII ‘Vanden Hane op den Esel’. Alhoewel d'Heere dit gedicht volgestopt heeft met toespelingen op plaatselijke toestanden, heeft hij toch gebruik gemaakt van twee ‘épistres du Coq a l'asne’ van Marot. Maître Clément was niet de eerste, die zulke stukken schreef, maar ‘ce qui me semble important, c'est que Marot a marqué le genre de sa griffe et l'a fait sien’Ga naar voetnoot(170). Lucas d'Heere maakte gebruik van: épistre XLII ou première Epistre du Coq à l'asne à Lyon Jamet de Sansay en Poictou’ (II, p. 151) en vervolgens van épistre XLIII ou seconde Epistre du Coq à l'asne à Lyon Jamet (II, p. 159).
B. Melin de Saint-Gelais: slechts twee gedichten werden vertaald.
XLIV ‘An M. Jan van Safle’. Dit sonnet werd bewerkt uit épigramme XCII van Saint-Gelays (III, p. 48): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LI ‘Epitaphie van M. Cornelius grapheus. Dialo.’ is een zeer getrouwe vertaling van ‘épitaphe de Budé’ (I, 120). Het is niet onmogelijk dat d'Heere dit gedicht leren kennen heeft in de Art poétique Françoys door Sebillet: deze laatste had dit gedicht opgenomen als voorbeeld van dialoog (p. 159).
C. Pierre de Ronsard: in twee gedichten slechts troffen we reminiscenties aan:
XXXVI ‘Van het schoon Mammeken’. Volgens S. Eringa zijn v. 28-30 een reminiscentie aan I Amours CXX, 9-13. Voor deze verzen is het inderdaad de meest aannemelijke verklaring.
LVII ‘An een schoon dochter van Audenaerde’. Men kan volgende reminiscenties aanwijzen.
Verdere rechtstreekse ontleningen aan Ronsard hebben wij, in tegenstelling met S. Eringa, niet aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Versificatie.Deze is zeer uitvoerig en tegelijk zeer grondig behandeld door S. Eringa. Wij vergenoegen ons met een korte samenvatting van zijn besluitenGa naar voetnoot(171). Lucas d'Heere was een leerling der rederijkers, die zich meer om rijm en accentuatie bekommerden, dan om de verslengte. Voegen wij daarbij zijn gering literair talent, dan verwondert het ons niet dat in één gedicht niet alle verzen de beoogde lengte bezitten. Lucas d'Heere week van de voorgenomen regel af als het ritme dit eiste of de oude versleer het toeliet. In de gedichten van Marot, die hij vertaalde, zijn de verzen meestal langer dan in de Franse tekst. Naast verzen van acht, tien en twaalf lettergrepen, treffen we er aan van zeven, negen, elf en dertien. De verzen met zeven en negen syllaben zijn varianten van deze met acht, negen en elf zijn varianten van tien, en elf en dertien zijn varianten van de alexandrijn. Wanneer in het tienlettergrepige vers de cesuur na de vierde lettergreep valt, is dit misschien te wijten aan Franse invloed. In de strofische structuur is zowel invloed van de rederijkers als van Frankrijk merkbaar: d'Heere verbindt de strofen door het rijm. Lucas d'Heere maakt een relatief gering gebruik van binnenrijmen, maar doet in het eindrijm herhaaldelijk beroep op leenwoorden. De alternantie van mannelijke en vrouwelijke rijmen is vrij zeldzaam in de oden, epigrammen en sonnetten. In de oden bezitten de strofen hetzelfde rijmschema, maar geen regelmatige alternantie. De rijmschema's die hij gebruikt zijn meestal afkomstig van de rederijkerspoëzie. In gedichten met een vastgelegde structuur gehoorzaamt hij niet aan de voorafbepaalde vormen. Noch zijn rondelen, noch zijn sonnetten volgen de Franse voorschriften. Zijn sonnetten zijn veeleer refreinstrofen die aangepast werden aan het toen moderne gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De invloed der rederijkerskunst: de refreinenHet voorafgaande zou de indruk kunnen wekken dat de invloed der rederijkers zeer zwak, of zelfs onbestaande zou zijn. Niets is echter minder waar: de refreinen - de meest typische rederijkersvorm - beslaan niet minder dan 25 bladzijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thema's.De tien refreinen behandelen onderwerpen die ook in andere refreinenbundels uit dezelfde periode schering en inslag zijn. Een eerste reeks zouden wij willen noemen: Vermaningen tot inkeer. ‘Een steeds terugkerend thema van de religieus-moraliserende Refreinen is dat van de vergankelijkheid, de ijdelheid en het bedrieglijke van het aardse, waaraan de meeste mensen ten onrechte zoveel waarde hechten.’Ga naar voetnoot(172). Dit wordt geïllustreerd door LXIX, op de stok: ‘Swerelts samblant, is als drijfzant, niet sonder God.’ (1556) De tweeëntwintigjarige rederijker waarschuwt ons tegen 's wereld ijdelheid, aan de hand van bijbelse voorbeelden. ‘Refereyn, an M. Omaer Coolman, Aduocaet,’ LXXV, op de stok ‘Daerin smenschen victori' meest ghelegen is’ dateert uit 1562. Hierin wordt het weerstand bieden aan de kwade neigingen geroemd. Bijbelse en antieke citaten en voorbeelden zijn op typische rederijkersmanier in elkaar vervlochten. LXXVI, op de stok ‘Zot is hi die aerm leeft om rijcke te steruene’ (1564) is een hevige aanval tegen gierigheid en schraapzucht. De moraliserende toon is nog steeds dezelfde, maar de schrijver laat merken dat hij in de loop der jaren heel wat wetenswaardigheden samengelezen heeft. Het refrein is opgesierd met talloze reminiscenties aan de Oudheid, de Bijbel, de kerkvaders en de humanisten. Tevens is het voorzien van indrukwekkende marginalia.
De godsdienstige refreinen omvatten niet minder dan zes gedichten. Het refrein LXXI, ‘daer Prijs mede ghewonnen was.’ op de stok ‘Comt liefste bi mi want ic naer u hake’ is sterk christocentrisch. De gelovige ziel verschijnt als de bruid uit het Hooglied, en Christus treedt op als de bruidegom. Verder worden Hem de benamingen verleend, die in het Nieuwe Testament aan de Messias toegekend worden. ‘Referein en lof vanden name Iesu’ LXXVII op de stok ‘Lof Name Iesus boven alle namen schone.’ Christus wordt geloofd in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voorafbeeldingen van Zijn offer in het Oude Testament, en ook in de parafrasen waarmee Hij over de Messias sprak in het Nieuwe Testament. Twee refreinen bezingen de Menswording. LXX, een ‘Referein daer Opperprijs mede ghewonnen was’ in de rederijkerskamer op de stok ‘Zoo is u Christus gheboren ende ghegheuen’ is één grote parafrase van de tekst in Lucas, die de geboorte van Christus verhaalt. De gevoelstoon overheerst, met de nodige vermaningen. Het refrein LXXII ‘ghesonden voor een Nieu-iaer, an M. Hubrecht Goltz, Schilder’, op de stok ‘Christus Iesus voor een zalich nieu iaer’ bezingt de zelfde gebeurtenis. Hier worden talrijke verwijzingen bijgevoegd, zowel naar de bijbel als naar een tweetal kerkvaders. Twee andere refreinen zijn gewijd aan de strijd tegen de wederdopers. LXXIII ‘Referein van het kinder-Doopsel ieghens d'Erdoopers: toegeschreven den gheleerden en weerdighen heere mijn Heere den Proost van S. Pieters by Ghendt’ werd geschreven op de stok ‘Dat de kinders leden zijn der heligher kercken.’ Het gedicht verdedigt de geldigheid van de kinderdoop, en is voorzien van deugdelijke argumenten, die uitvoerig gestaafd worden met verwijzingen naar de bijbel. De marginalia bij de Prince veronderstellen een meer dan gewone kennis van de patristiek. Hoogstwaarschijnlijk heeft Lucas d'Heere deze gegevens ontleend aan een concordans in de welvoorziene bibliotheek der Sint-Pietersabdij. Het volgende refrein, LXXIV ‘Refereyn vande meynsch-werdinghe Christi, ieghens d'Erdoopers’, op de stok ‘Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaet’ verdedigt het geloofspunt dat Christus waarlijk mens is. Ook hier zijn citaten uit en verwijzingen naar bijbel en kerkvaders schering en inslag. Er werd één didactisch-betogend refrein opgenomen: LXXVIII ‘Refereyn, an d'edele Violieren t'Andwerpen’, op de stok ‘Hier om is sy de constichste conste der consten.’ Het is een lof van de schilderkunst, die geroemd wordt om haar oorsprong, waardigheid en nut. Ter staving worden gezaghebbende auteurs in margine aangehaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vormenontleding.Rijmschema's
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkingen.Het gekruist schema overheerst. LXIX: zuiver gekruist schema. Dit refrein werd waarschijnlijk vervaardigd voor het refreinfeest van 31 mei 1556, ingericht door ‘Den Bloeyenden Wyngaert’ te Berchem-bij-Antwerpen. De ‘vrage’ luidde: ‘Sweirels samblant is als dryfsant niet sonder Godt’Ga naar voetnoot(173). Een aantal der mededingende refreinen werden opgenomen in de bundel van Jan de Bruyne: CIX - CXXII. LXXIII en LXXIV bezitten hetzelfde rijmschema. In LXXIV telt de eerste strofe slechts zestien verzen, de tweede, derde en vierde zeventien regels. Het vers met de eigenlijke belofte, waarvan sprake is in 14, ontbreekt. LXXV ‘... an M. Omaer Coolman’ werd hoogstwaarschijnlijk geschreven als antwoord op de ‘vrage’ voor het refreinfeest, ingericht door de kamer ‘Mozes Doorn’ te 's-Hertogenbosch in 1562Ga naar voetnoot(174) LXXVI werd vervaardigd op de stok ‘Zot is hi die aerm leeft om rijcke te steruene’, wellicht voor de wedstrijd van ‘de Goud- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloem’ te Antwerpen op 4 april 1564Ga naar voetnoot(175). Drie gedichten van deze wedstrijd werden opgenomen in de bundel van Jan de Bruyne: XLIV, XLV, LXXXVI. LXXVII ‘Referein en lof vanden name Iesu, an Guillame vanden Bogaerde, Prince souuerain ouer alle duutsche tonghen der Rhetorijcken’ heeft de stok ‘Lof Name Iesus boven alle namen schone’. De schrijver heeft in dit gedicht aan de ‘Prince souuerain’ zijn kundigheden ten toon willen spreiden. Dit refrein bezit het zuiver gekruist schema, en is tevens het enige in deze bundel dat in alle verzen onzuiver dubbel eindrijm vertoont. LXXVIII, ‘Refereyn an d'edele Violieren t'Andwerpen’ op de stok ‘Hier om is sy de constichste conste der consten’ bezit eveneens het zuiver gekruist rijmschema. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lengte van de ‘Prince’‘Van de 10 Refreinen ‘int wyse’... hebben 6 stukken den gebruikelijken vorm: 4 strophen van 13, 15 tot 17 regels en Prince die even lang is als de overige strophen..., de 4 andere hebben een voor de tijd eerder ongewonen vorm: 5 strophen van 13, 16 en 17 regels met een kortere ‘Prince’Ga naar voetnoot(176). ‘Een “Prince” die even lang is als de overige strophen - een trek die voor de tweede periode (c. 1530-1600) afgezien van enkele uitzonderingen, regel is geworden.’Ga naar voetnoot(177). Wij citeren als voorbeeld de 3 wedstrijden waaraan d'Heere deelgenomen heeft: Te Antwerpen in 1556: ‘int vroede’ 4 strophen van 16 regelsGa naar voetnoot(178). Te 's-Hertogenbosch, in 1562 ‘int vroede’ 4 strophen van 17 regelsGa naar voetnoot(179). Te Antwerpen in 1564 ‘int vroede’ 1e ‘vrage’ 4 strophen van 15 regels. Misschien mogen wij de veronderstelling wagen dat Lucas d'Heere persoonlijk de voorkeur gaf aan het refrein van 5 strofen met kortere ‘Prince’. In de stukken van 4 strofen was hij gebonden aan regels: drie van deze zes refreinen werden vervaardigd voor een refreinfeest; twee werden stellig vervaardigd voor een wedstrijd binnen de rederijkerskamer (LXX en LXXI), en het enig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overblijvende (LXXVII), is, zoals we beklemtoond hebben, kunstig opgebouwd en was dus waarschijnlijk ook aan bepaalde regels gebonden. De overige refreinen hebben alle vijf strofen met kortere ‘Prince’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strofenbouw.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geest van ‘Den Hof en Boomgaerd der Poesien’.Den Hof en Boomgaerd is een complex werk: oude en nieuwe vormen komen er, hoewel gescheiden, naast elkaar voor. Niet minder complex is de geest die uit dit werk spreekt. Oude en nieuwe ideeën komen tot uiting, soms zelfs in een en hetzelfde gedicht. De invloed van het nieuwe, van de Renaissance, is het meest in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het oog vallend. Alleen reeds het feit dat deze dichter zijn werk zelf uitgeeft is symptoom voor een nieuwe houding, voor een sterk bewustzijn van het kunstenaarschap. Daarbij heeft hij zorg laten besteden aan het werk. Het is een fraaie druk, in klein octavo. De gedichten zijn in een mooie cursieve letter gezet. Dit werk en zijn psalmvertaling, die terzelfdertijd verscheen, zijn de enige werken die in cursieve letter gedrukt werden door G. Manilius. Daarbij is de psalmenvertaling de eerste Gentse druk met notenschriftGa naar voetnoot(179). Het werkje is rijk met vignetten versierd, en bevat slechts weinig drukfouten. De interpunctie is met zorg geplaatst. De keurigheid van het werk steekt schril af tegen het uitzicht van andere verzenbundels in de volkstaal uit dezelfde periode. Het werkje was dan ook niet voor het gewone volk bestemd. Zoals de humanisten had hij een zwak voor fraaie, keurig verzorgde uitgaven. Bij de beoordeling van deze poëzie moet men steeds voor ogen houden dat Lucas d'Heere zich in de eerste plaats schilder achtte, en pas daarna dichter. Dan valt het ons ook niet moeilijk om het heterogene karakter van deze dichtbundel te begrijpen. De schilder kan zich zekere Renaissanceideeën eigen gemaakt hebben, die daarom niet noodzakelijk door de literator uitgedrukt konden worden. Zijn (miniem) talent droeg daarbij steeds de stempel van de school waarin hij gevormd was, en die hij trouwens nooit zou verloochenen. De schilder - dit betekent: de romanist - bezat Renaissancetrekken: hij kende antieke schilders en hun opvattingen, hij schreef - begon althans - een ‘Leven der Schilders’Ga naar voetnoot(180), waarmee hij hen uit de anonimiteit wilde laten treden. Het bewustzijn van zijn waarde als kunstenaar diende hem tot ruggesteun, ook in de vertrouwelijke omgang met hogere kringen. Slechts eenmaal drukte de dichter dit uit, maar dan ook voor een aangelegenheid waar hij zijn toevlucht moest nemen tot krachtige argumenten Nochtans als hebb'ic Croesus rijcdom niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was de eerste maal dat in de Nederlandse letterkunde een literator, steunend op zijn waarde als kunstenaar, zulke krachtige woorden in de mond nam. Als leerling van Frans Floris had hij de schoonheid van het menselijk lichaam leren bewonderen. Vandaar een bewondering die alleen uit aardse schoonheid voortkomt. Een oproep tot het genieten van het leven en zijn gaven, tot een ‘carpe diem’ zoals Ronsard het zo dikwijls en zo vurig propageerde, hield Lucas d' Heere, slechts in één gedicht tot het einde toe vol (LVII). In de overige stukken die tot de nieuwe genres behoren, duiken bijna steeds eigenaardige vermengingen op van oude en nieuwe vormentaal. In de opdracht aan Adolf van Bourgondië, waarin we de diepgaande invloed der moderne theoriën aangetoond hebben, wordt de Gentse kamer ‘Jesus met der Balsemblomme’ geroemd als instrument tot herwaardering en herleving van de volkstaal. ‘Den Temple van Cvpido’ kan men bezwaarlijk Renaissancepoëzie noemen, want Morçay schrijft reeds over het origineel: ‘Ce qui nous choque surtout, c'est l'emploi de ces allégories que le moyen âge avait tant aimées depuis le Roman de la Rose [...] et il faut ajouter que Pan et les Muses, Zéphir et Phébus [...] n'ont guère plus d'os et de sang.’Ga naar voetnoot(181). Vlak voor de moderne oden stoten we op een ‘Paradoxa’ (VI) met als thema: verachting van de aardse schoonheid, een bewering gestaafd door de bijbel en de antieken, met name door Plato. De twee oden ter ere van Adolf van Bourgondië (VII en X) zijn vrij van middeleeuwse personages. De ode op het Lam Gods door Van Eyck ‘den vlaemschen Apelles’ (XI) schildert ons de engelen als ‘hemelsce Nymphen’. De oorsprong van het Echogedicht (XII) is onbekend, maar deze dialoog schijnt zeer natuurgetrouw te zijn weergegeven. De epigrammen gericht tot dames uit het Gentse patriciaat, behoren, indien niet tot werkelijke renaissancepoëzie, dan toch tot het niet-middeleeuwse gedeelte van het werk. De speelsheid en vlotheid van de originele stukken bezitten ze op verre na niet, maar retoricale zucht tot lering treft men er evenmin in aan. Merendeels zijn het hoofse groeten, min of meer sierlijk, en zeker oppervlakkig. In epigram XXV wordt Dendermonde geroemd om het bezit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ‘d'excellente Roseane’Ga naar voetnoot(182), omwille van haar ‘schoon spelen, Refereynen, Liedekins’. Lucas vraagt haar - een Renaissancekunstenaar is aan het woord - haar werk te publiceren. Waarom echter? ‘op dat ander v licht ooc meughen sien blijncken’ en ‘ten prise Gods’! De twee blasons (XXXVI en XXXVII) heeft hij uitgesponnen met zichtbaar rederijkerswelbehagen. Marot hield deze precaire onderwerpen nog binnen de perken, wat pleit voor de goede smaak van ‘Maître Clément’. De Sonnetten hebben een niet-middeleeuwse inhoud, maar de thema's zijn zeer verscheiden: het nut van oude penningen (XL), de wereldse geneigdheid van het lichaam (XLI), de schilderkunst (XLII, XLVII, XLIX), de treurige tijd (XLIII), ongemakken der liefde (XLIV), de huwelijkstrouw (XLVI, XLVIII) de poëzie in de moedertaal (XLV), een vertaling uit Martialis (L) die de ‘aurea mediocritas’ bezingt, sedert Horatius een ideaal der Latijnse dichters. Nochtans wordt dit sonnet besloten met een christelijk insluipsel. Drie der vijf epitafen werden vertaald. De overigen ademen een zeer sterke christelijke inspiratie. In het ‘Epitaphie van Pieter Carbonier’ (LII) is de overledene ‘Spijse der wormen’ - een echt-middeleeuwse voorstelling, geliefd door de rederijkers - maar hij is geveld ‘deur Atropos rigeur’ en smaakt het genoegen door een dichter vereeuwigd te worden. De ‘amoureuse Zendbrieven’ werden niet zozeer beïnvloed door de Renaissance, als wel door de toon van refreinen zoals wij die in andere bundels vinden: Jan Van Stijevoort: V, XXXVII, XLVIII, en Jan de Bruyne: XVII, LXIII, XCI. In de eerste ‘Zendbrief’, wordt een ‘excellente gheleerde dochtere’ geroemd om haar ‘studeren’ - om welke reden zij tot de muzen mag gerekend worden -, om haar bijbelstudie ‘uut rechte affectie, tot God en sijn leere’, en om haar vertalingen. In een ‘clachtigen Zendtbrief’ draagt de minnaar nog steeds de zo middeleeuwse ‘leverye uwer liefden’. Hybridische elementen ontbreken evenmin in LXIII. A. vanden Kethulle die bedreven is in de kunst van Cicero en Phoebus en ‘Hercules wercken doet’, wordt evenens vergeleken met Christus, ‘Diemen tsinen twaelf iaren bevant onder de Doc- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toren.’ LXIV en LXV zijn typische producten van Cl. Marot, eveneens LXVI. ‘Vanden Hane op den Esel’ LXVII, een genre dat ook door Marot ingeburgerd werd, is niet onaardig aangepast aan d'Heeres milieu. In deze bundel werden slechts ‘Refereinen int wise’ opgenomen. Zoals een echte rederijker achtte Lucas d'Heere alleen deze groep de eer waardig gedrukt te worden. Deze refreinen die wij reeds behandeld hebben, ademen de geest van deze periode. Iets kunnen ze ons nog leren: een - mogelijk - antwoord op de belangrijke vraag: welke was de houding van de auteur, in deze tijd, tegenover de nieuwe religieuze stromingen? Vóór de publicatie van Rudelsheim in ‘Oud-Holland’ veronderstelde men dat Lucas d'Heere nog katholiek was in 1565. Rudelsheim echter heeft de stelling dat d'Heere toen reeds protestant was, met krachtige argumenten verdedigdGa naar voetnoot(183). Voorheen meende Kalff, dat d'Heere toen nog katholiek wasGa naar voetnoot(184). S.J. Lenselink onderzocht zeer grondig de bronnen die L. d' Heere gebruikt had voor zijn psalmvertaling, die eveneens in 1565 verscheen, na kerkelijke goedkeuring van 1564. Zijn besluit, in één zinsnede samengevat, luidt: ‘De Heere's confessie in 1564...: een sterk naar het calvinisme neigende reformatorische gezindheid.’Ga naar voetnoot(185). Onze conclusie is niet anders, maar het voordeel is, dat wij in deze bundel een evolutie in de gezindheid van de auteur menen te kunnen opmerken: Vooraf zij gezegd, dat hij in 1558 nog overtuigd katholiek was. Rudelsheim, die d'Heeres overgang tot het protestantisme vroeger plaatst, meent dat het ‘Sonnette’ in het werkje van Pieter de Backere slechts gericht was tot deze dominicaan als ‘algemeen geacht stadsgenoot’. Dit is zeer onwaarschijnlijk. P. de Backere was een der vaardigste en scherpste verdedigers van het katholieke geloof in de Nederlanden. In 1560 werd hij inquisiteur! Evenmin kunnen we met Rudelsheim instemmen, waar hij meent dat d'Heere in 1562 te Antwerpen verbleef en er dominee Wybo leerde kennen. In de rekening die Plantijn betaalde, voor de platen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij een uitgave van Sambuccus, staat uitdrukkelijk vermeld: ‘Maistre Lucas d'hiere painctre demeurant a Guendt’Ga naar voetnoot(186). Het refrein LXXIII werd, wanneer het opgedragen werd aan G. Temmerman, geschreven in of na 1559. Het stuk ‘Vanden Hane op den Esel’ LXVII getuigt van wat wij een erasmiaanse gezindheid zouden noemen: zowel de hervormden (41, 83) als de katholieke clerus (104-107) worden gegispt. In de refreinen hebben we gegevens gevonden, die wijzen op een gezindheid die naar de hervorming zweemt. Vooreerst een negatief argument: alleen de wederdopers worden aangevallen, maar deze secte werd met vereende krachten bestreden door katholieken, lutheranen en calvinisten. Noch lutheranen, noch calvinisten worden in deze refreinen vermeld. Tegen de wederdopers kant hij zich nog in zijn Engelse tijdGa naar voetnoot(187). De schrijver is zeer goed thuis in de bijbel: hij bezit een meer dan gewone kennis van het Nieuwe Testament en de brieven der apostelen, vooral van Paulus. ‘De zeer aanzienlijke plaats die de H. Paulus - de “Apostel van de Hervorming” - in deze stukken inneemt, is omstreeks die jaren [reeds in 1539] verdacht. Hij wordt zeer dikwijls aangehaald en vernoemd en hele passages uit zijn brieven worden geparaphraseerd’Ga naar voetnoot(188). Zijn citaten uit kerkvaders zijn minder betrouwbaar. Deze heeft hij meer dan waarschijnlijk aan een concordans ontleend. De refreinen zijn sterk christocentrisch. LXXVII werd geschreven toen Lucas d'Heere nog katholiek was: Maria wordt genoemd ‘eeuwighe maeght ende moeder’ (v. 35). Toevallig bezit dit refrein de meeste ‘retoricale’ kenmerken, zodat we dit gedicht in de vroege periode van zijn literaire activiteit mogen plaatsen. Daarentegen valt het ons op, dat nergens elders Maria ‘Moeder Gods’ genoemd wordtGa naar voetnoot(189). Het geloof wordt voorgesteld als bron van zaligheid; de menselijke natuur kan onmogelijk de hemelse zaligheid verwervenGa naar voetnoot(190). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De middelaarsrol van de katholieke kerk komt nooit ter sprake, maar wel wordt het middelaarschap van Christus op de voorgrond geplaatstGa naar voetnoot(191). De enige Latijnse tekst die geciteerd wordt, is niet afkomstig uit de Vulgaat: LXXIV, 43. Dit kan als illustratie gelden van de volgende vaststelling: ‘... vooral het toekennen van een centrale en exclusieve betekenis aan het geloof in Christus, het zwijgend voorbijgaan van de middelaarsrol van de Kerk, brengen ons het bewijs dat de hervormingsgezinde stromingen uit die dagen bij de Refreindichters [...] een sterken weerklank hadden gevonden.’Ga naar voetnoot(192). De interessantste vaststelling in deze bundel is echter de houding van de personen, die in deze bundel vermeld worden, tijdens de godsdienstige beroerten in de Nederlanden. En hieruit blijkt onomstootbaar dat Lucas d'Heere in een op zijn minst genomen zeer progressistisch milieu verkeerde: Adolf van Bourgondië, die katholiek was, trad te zwak op tegen de hervormden. De heer van Wallebeke (XIV) diende onder Ryhove. Chr. van der Beke (XVIII) werd verbannen. Antoon Utenhove van Ieper (XVI) was leider der geuzen in zijn stad. Pieter de Rijcke (XLI) de jonge was een zeer actief calvinist. Joos Borluut (XLII) moest het land reeds verlaten in 1557 om godsdienstige redenen. Jan van Safle (XLIV) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was ouderling der calvinistische gemeente. Karel Utenhove (XLV) was wederdoper. J. Weytens (XLIX) was eveneens calvinist. C. Grapheus (LI) was protestant geweest, had zich echter herroepen, en leefde tot zijn dood, althans uiterlijk, als goed katholiek. De familie vanden Kethulle (LXIII) was in dienst van de stad Gent onder het bewind van Ryhove, die een lid was van dit geslacht. Tenslotte werd ook Willem van den Bogaerde, hoofdman van de kamer ‘Jesus met der Balsemblomme’ (LXXVII) voor Alva gedagvaard als calvinist. De aanwezigheid van advocaten te midden van deze calvinisten is niet toevallig: ‘A Gand, placé sur la voie naturelle qui mène de Valenciennes, par Tournai ou Lille à la Genève des Pays-Bas, Calvin ne tarde pas à compter de nombreux adhérents... De jeunes avocats apportèrent la nouvelle doctrine des Universités de France où ils avaient achevé leurs études’Ga naar voetnoot(193). Rudelsheim meent: ‘Hij [d'Heere] was een man van gezond verstand. Wij hebben dus in zijn bekeering niets anders te zien dan de losbarsting van sinds jaren verzamelde krachten, die niet in werking konden treden.’Ga naar voetnoot(194). Zijn calvinisme belette hem niet in verbinding te blijven met katholieken, wat in de zestiende eeuw uitzonderlijk was. In het begin van de Engelse ballingschap was hij fel tegen de katholieken gekant, maar later milderde hij zijn houdingGa naar voetnoot(195). Zulke opvatting dreef hem regelrecht naar de partij van Oranje, die de bevrijding der Nederlanden stelde boven religieuze onenigheidGa naar voetnoot(196). |
|