| |
| |
| |
Verhandelingen
| |
| |
De hardnekkige legende van pausin Johanna
Jaarrede door de voorzitter, mr. F.W. Kist
Is het de taak van een voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een legende nieuw leven in te blazen? Op zich niet, lijkt mij. Tenzij de legende op waarheid berust (en dan onder de oudheidkunde valt) of op zich een bijdrage aan de letterkunde levert - dan zou die voorzitter dat natuurlijk mogen doen. De voorzitter over wie ik vandaag wil spreken - hij fungeerde rond 1840-haalde echter een legende op niet als lid van de Maatschappij, maar als Leids hoogleraar in de theologie, want dat was hij ook. Het ging dan ook om een overlevering binnen dat vakgebied: de kleurige en hardnekkige geschiedenis van pausin Johanna.
Wie een chronologie van de pausen opslaat - en ik besef dat sommigen van ons wel eens een paar dagen voorbij laten gaan zonder daar aan toe te komen - leest daarin dat in het jaar 855 Leo iv wordt opgevolgd door Benedictus iii. Dat staat althans in sommige chronologieën. In andere staat tussen die twee in voor de jaren 854-856 een andere paus vermeld, Johannes viii, een paus die elders zorgvuldig verdonkeremaand is, omdat hij tot ontzetting van de kerk op een ongelukkig moment een als man verklede vrouw bleek te zijn. Pijnlijker kan het natuurlijk bijna niet. Geen wonder dat ernstige pogingen zijn gedaan de kerkelijke annalen van dit incident te zuiveren. En geen wonder dat het als het werpen van een steen, nee een rotsblok, in de vijver werd beschouwd toen de voorzitter van onze Maatschappij over wie ik sprak, in 1843 een doorwrocht artikel schreef in het tijdschrift Nederlands Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, waarin hij tot de slotsom kwam dat het verhaal van pausin Johanna nog wel eens waar zou kunnen zijn ook.
Wat hield het dan precies in? Wel, het staketsel van het verhaal is als volgt. Ongeveer in het jaar 850 verschijnt in Rome een jonge monnik, die theologieles komt geven aan de school van St. Martinus. Hij doet dit met kennis en verve. Of ik moet eigenlijk zeggen: zij doet dit met kennis en verve, want deze jonge monnik is in feite een meisje uit Mainz (sommigen zeggen uit Engeland) dat al vele jaren als man verkleed door het leven gaat - niet alleen omdat zij heeft gemerkt dat in de rooms-katholieke kerk de carrièremogelijkheden voor een vrouw beperkt zijn, maar ook met het nog dubieuzere motief dat zij daardoor samen met de man die zij liefheeft, broeder Frumentius, in één klooster samen kan blijven le-
| |
| |
ven, het klooster van Fulda. Dat samenleven lukt het paar ook enige tijd, maar na een paar jaar wordt hun schandelijke relatie ontdekt. Nadat de barbier van het klooster al is begonnen zich te verbazen over haar geringe baardgroei, worden zij op een avond zelfs in flagranti betrapt. Zij vlucht naar Athene en van daar uit, zich nog altijd voordoend als man, trekt zij naar Rome. Daar weet zij na een tijdje de functie van theologieleraar in de wacht te slepen. Zij geeft zo goed les dat zelfs de paus, Leo iv, zich dikwijls onder haar gehoor schaart, onder de indruk raakt en haar kort daarna zelfs tot zijn secretaris benoemt. In deze functie krijgt zij zoveel gezag dat zij bij het overlijden van Leo in 855 tot paus wordt gekozen. Helaas blijkt daarna dat zelfs in dat hoge ambt het vlees zwak kan zijn. Zij bezwijkt weer voor de charmes van een man, ditmaal een zekere Florus, die heet een neef van de overleden paus Leo te zijn, maar volgens kwade tongen in feite diens zoon is. Het noodlot slaat nu toe. Zij raakt zwanger van hem, als gevolg van het stelselmatig niet nemen van voorzorgsmaatregelen - een levenshouding die overigens haar kerk desondanks nog eeuwen daarna is blijven aanbevelen.
We voelen nu de ontmaskering al naderbij komen. Deze vond op dramatische wijze plaats tijdens een processie naar de St. Jan van Lateranen. Omdat een legende geloofwaardiger wordt naarmate er meer details aan worden toegevoegd, vermelden de schrijvers ook dat de pausin op weg was naar een dienst waarin zij de ban zou uitspreken over de sprinkhanen die op dat moment verwoestingen aanrichtten op het Italiaanse platteland. Bij dit soort nationale rampen kan een paus nu eenmaal niet aankomen met halve maatregelen.
Johanna treft het ongeluk dat het kind tijdens die processie, midden op het plein van het Lateraan, plotseling ter wereld komt - tot ontzetting van de vrome menigte langs de kant.
Over het verdere verloop verschillen de geschiedschrijvers van mening. Volgens sommigen wordt zij berecht en ter dood veroordeeld, volgens anderen ter plaatse door de verontwaardigde omstanders gestenigd. En het kind? Volgens sommige bronnen overleeft dit de volkswoede ook niet, maar er zijn gelukkig andere bronnen die melden dat het kind gespaard blijft en het later zelfs tot bisschop van Ostia brengt - een mooi voorbeeld van iemand die ondanks een onhandig begin uiteindelijk dus nog goed terechtkomt.
Sindsdien, zegt onze Leidse hoogleraar, heeft de kerk geprobeerd de schande van een vrouwelijke paus uit te wissen door haar uit de kerkge-
| |
| |
schiedenis te laten verdwijnen. Hij acht dit althans mogelijk. De chronologieën der pausen van die tijd waren immers alleen in handschriften beschikbaar. Die handschriften werden ten behoeve van de leergierige volgelingen steeds opnieuw gekopieerd en wat let de kopiist om de geschiedenis een duwtje in de juiste richting te geven, zodat de tekst minder schokkend wordt voor een doelgroep die nog niet veel gewend is. Er heerst bovendien in de geschiedschrijving wel meer verwarring over de precieze pauselijke volgorde. Over een van de opvolgers van Johanna, Paus Nicolaas i, kunnen we bijvoorbeeld, afhankelijk van de chronologie die we raadplegen, zowel lezen dat hij de 103de paus was als dat hij de 104de, de 105de, de 107de, de 108ste, de 110de en de 111de paus was. Te midden van zoveel onduidelijkheid kan een pausin gemakkelijk verdwijnen - of opduiken. Er is alle reden, concludeert onze Leidse hoogleraar, om aan te nemen dat het onderzoek naar de waarheid van het Johannaverhaal geenszins als afgesloten kan worden beschouwd. Het verhaal kan volgens hem heel goed gewoon waar zijn. De eerlijkheid gebiedt hier bij te zeggen dat hij zelf hervormd was en daarom mogelijk een lichte neiging tot leedvermaak niet helemaal heeft kunnen onderdrukken.
Ik zei al: hij wierp een rotsblok in de vijver. Kort daarna dient zich dan ook al een gekwetst tegenstander aan, die in 1845 de aanval op de Leidse hoogleraar opent met een boek van niet minder dan 582 pagina's. Deze opponent was eveneens hoogleraar, maar hij was dat - het zal u niet verbazen - aan een seminarie, het seminarie in Warmond, op enkele kilometers afstand van Leiden, binnen schootsafstand, zeg maar.
Het siert deze opponent, J.H. Wensing, dat hij in deze polemiek wel de fundamentele beleefdheden in acht neemt. ‘Het zij verre van mij’, zegt hij, ‘de laagheid mijner tegenpartij te willen schandvlekken. Ik doe het niet en wil het ook niet.’ Hij gaat er vervolgens toe over het toch maar te doen. Ik zal u niet met al zijn argumenten vervelen, maar er is er een bij die mij wel aanspreekt. ‘Als mijn tegenpartij’, zegt hij, ‘de getuigenissen die hij aanvoert voor de waarheid van dit verhaal allemaal zo overtuigend vindt, waarom heeft hij er dan zoveel nodig?’ Om dezelfde reden, zal die tegenpartij hem vermoedelijk hebben geantwoord, als waarom u, Wensing, 582 pagina's nodig hebt om het tegendeel aan te tonen.
Een van de raadsels rondom de pausin is dat het verhaal in de negende eeuw speelt, maar het tot de dertiende eeuw heeft geduurd voordat er überhaupt iets over werd geschreven. Voor onze Warmondse hoogleraar is dat geen raadsel. Er is niet over geschreven omdat het niet is gebeurd.
| |
| |
Nee, roept onze Leidse hoogleraar, de geschiedenis is door de kerk herschreven en Johanna is eruit gecensureerd. De twee polemisten houden elk voet bij stuk.
Het volgende raadsel is dat het na de eerste verhalen over de pausin nog ruim twee eeuwen duurt voor het verhaal wordt tegengesproken. Zie je wel, zegt iedereen die aan Johanna gelooft, de katholieke kerk kan het uiteindelijk niet ontkennen. Nee, zeggen de anti-Johannianen, er was pas reden om het te gaan ontkennen toen na de Reformatie de hervormden het gingen gebruiken om de katholieken zwart te maken. Het is echter duidelijk dat het in elk geval geen verzinsel van de hervormden is, want toen het verhaal voor het eerst opdook, was Luther nog lang niet geboren. Wel moet worden toegegeven dat de hervormden het verhaal altijd met wel erg veel genoegen te pas hebben gebracht.
Ik kom nu aan het belangrijkste - en meest saillante - bewijsstuk dat eeuwenlang is gehanteerd om de waarheid van het Johanna-verhaal te ondersteunen: de stoel met het gat erin. La chaise percée. Nog vandaag zouden er twee marmeren zetels bestaan - een in Rome, de andere in het Louvre - die in de eeuwen na Johanna een sleutelrol hebben gespeeld bij de inzegening van een nieuwe paus. Beide hebben in de zitting een breed rond gat. Getuigen uit die tijd beschrijven hoe een onderdeel van deze ceremonie is dat de nieuwe paus op deze stoel plaatsneemt, waarna de jongste kardinaal de rol is toebedeeld om, knielend voor de stoel, via de opening met eigen hand het geslacht van de nieuwe paus vast te stellen. Waarom hiervoor de jongste kardinaal is aangewezen, vermeldt de geschiedenis niet. Mogelijk wilde men voorkomen dat deze taak zou toevallen aan een zo hoogbejaarde kardinaal dat de kennis van waar het nu precies om gaat bij hem vervaagd is.
De jonge kardinaal meldt de aanwezigen met luide stem de uitslag van zijn onderzoek. Heeft hij alles in orde bevonden, dan roept hij volgens sommige auteurs Mas nobis dominus est ofwel Onze heer is een man. Andere schrijvers zeggen dat hij het nog wat kernachtiger formuleerde, namelijk door opgelucht te roepen: Habet.
De portee van deze ceremonie is duidelijk: Johanna heeft bestaan. Waarom zou immers deze toch licht gênante ceremonie nodig zijn als er niet inderdaad eerder, op een onbewaakt moment iemand van het verkeerde geslacht was binnengeglipt?
De anti-Johannianen staan dus voor de opgave voor deze stoel, waarvan zij het bestaan niet ontkennen, een andere verklaring te verzinnen.
| |
| |
Dat valt hun niet makkelijk. Een voor de hand liggende verklaring is natuurlijk dat hier iemands fantasie op hol is geslagen en het hier gewoon gaat om de zitting met opening die we nog altijd vinden in kinderstoelen en in de thuiszorg voor bejaarden. Maar daarmee wordt alleen maar een nieuwe vraag opgeworpen: waarom zou uitgerekend bij de inzegeningsceremonie van de nieuwe paus, die waarachtig geen uren duurt, dat soort stoel nodig zijn? De kerk kende wel langduriger ceremonies en daar vinden we die stoel niet. Ook deze vraag gaan de anti-Johannianen moedig te lijf. Het gat heeft, zeggen zij, een symbolische functie. Het wil de aantredende paus op beeldende wijze onder ogen brengen dat hij nu weliswaar een verheven ambt bekleedt, maar zich daarin bewust moet blijven van het feit dat hij een gewoon mens is, onderworpen aan alle menselijke noden en behoeften.
Met die verklaring zijn de pro-Johannianen natuurlijk niet tevreden. Als dat de boodschap aan de nieuwe kerkvorst moet zijn, zeggen zij, dan zijn er toch zeker wel andere voorbeelden van het menszijn te bedenken - en zeker ook nettere.
De ceremonie met de stoel zou hebben bestaan tot in de zestiende eeuw. Na die tijd lezen we er niet meer over. Als het ritueel is afgeschaft, wat was daarvan dan de reden? Daar vinden we twee lezingen over. De eerste is dat het na de Reformatie bij de hervormden een wat al te geliefd mikpunt voor bespotting werd en de kerk hun dat dankbare aangrijpingspunt wilde ontnemen. De tweede lezing gaat nog een stapje verder. Deze zoekt de verklaring in het feit dat in die dagen de nieuwe pausen meestal zoveel bijzitten en natuurlijke kinderen hadden dat zij daarmee al ruim voldoende garanties voor hun mannelijkheid hadden gegeven.
In de vroege zomer van het jaar 2003 was er trouwens in Houston een tentoonstelling uit de Vaticaanse musea te zien onder de naam The legacy of the popes. Helaas - of ik moet natuurlijk zeggen: begrijpelijkerwijs - was daarin geen enkele verwijzing naar Johanna te vinden. Wel viel op dat daar in een vitrine een paar ceremoniële hamertjes lagen, waarmee vroeger een overleden paus op het hoofd werd geslagen om zeker te zijn dat hij dood was. Het idee dat bij de pausopvolging sommige dingen beter even getest kunnen worden, heeft dus wel degelijk bestaan.
De Leidse hoogleraar - tevens voorzitter van onze Maatschappij - die het verhaal in 1843 weer oprakelde, paste overigens in een lange reeks rapporteurs, die al in de dertiende eeuw is begonnen. Jacobus de Voragine
| |
| |
spreekt al in zijn Legenda aurea over een als man verklede vrouwelijke geestelijke en Jacob van Maerlant noemt de pausin in de Spieghel Historiael, al zegt hij er eerlijk bij: Niet en ben ic vroet of claer, weder het favele is of waer. Iets later neemt Boccaccio in zijn boek over beroemde vrouwen haar bestaan al zonder meer voor waar aan en Petrarca geeft haar zelfs een officiële plaats in zijn geschiedenis van keizers en pausen. Wel moet gevreesd worden dat in die dagen schrijvers een mooi verhaal dikwijls maar al te graag en zonder het te controleren, van anderen overnamen - een gewoonte die we trouwens ook vandaag nog wel aantreffen in de media.
In 1647 doet de Fransman David Blondel een eerste echt gedocumenteerde poging het verhaal te ontzenuwen. Hij is zelf protestant en rijst hiermee dus als het ware boven zichzelf uit. In 1691 doet de eveneens Leidse hoogleraar Frederik Spanheim in zijn dissertatie Disquisitio historica de papa femina zijn best juist aan te tonen dat Johanna wel degelijk heeft bestaan. Een zekere Jacques Lenfant populariseert dit proefschrift door er een paar jaar later een verkorte, Franstalige uitgave van te publiceren, Histoire de la Papesse Jeanne. De Haagse uitgever van dit boek, Jacques van den Kieboom, laat er zelfs prenten voor graveren, waarop de kernmomenten uit het verhaal worden afgebeeld: de openbare bevalling, de stoel en ter verdere bevordering van de verkoop ook maar de betrapping in een zondige omhelzing van een andere paus, al heeft die met dit verhaal eigenlijk niets te maken.
Ook in meer recente tijden wordt het verhaal voortgedragen. In de eerste plaats dus in het midden van de negentiende eeuw door het duo waarover ik al sprak, de Leidse en de Warmondse hoogleraar. Daarna poetst ook de Griek Emmanuel Rhoïdis het Johanna-verhaal weer op door het in 1865 nogmaals uitgebreid in boekvorm uit te brengen in een geromantiseerde versie. Het is niet zo gek als wij het nu vinden, zegt hij in het voorwoord. Er zaten in die vroege dagen nu eenmaal vreemde figuren op de pausentroon, ketters, echtbrekers en zelfs atheïsten. Zijn boek blaast nieuw leven in het verhaal en er verschijnen in verschillende landen vertalingen van, veelal van de hand van befaamde literatoren, die er inspiratie in vonden, zoals Alfred Jarry, Lawrence Durrell en - in 1967 - onze eigen Gerrit Komrij.
In 1993 schrijft Alain Boureau weer een serieuze, gedocumenteerde verhandeling, die nog gewoon via de boekhandel te krijgen is. Zijn lijst titels van boeken die over de pausin zijn geschreven, beslaat tweeëntwintig
| |
| |
pagina's. Hij spreekt zich alleen over de kernvraag niet uit: heeft zij nou echt bestaan of niet? Daarover zegt op de website Amazon.com een lezer: ‘na lezing van dit boek zult u tot uw eigen verrassing merken dat u hoopt van wel.’
En, voorlopig tot slot, verschijnt het verhaal in 1996 weer in een historische roman van de Amerikaanse Donna Woolford Cross. Pausin Johanna lijkt inderdaad het eeuwige leven te hebben.
Ik kom terug op de vraag die ik in het begin stelde: is het de taak van een voorzitter van deze Maatschappij een legende in leven te houden? Ik betwijfelde dat toen. Inmiddels zal het u duidelijk zijn dat ik er toch ook niet voor voel om Johanna zonder meer aan de vergetelheid over te leveren. Zij zou zich dat overigens ook niet makkelijk láten doen. Uiteindelijk heeft zij het al 1200 jaar volgehouden - langer dan Reinaert de Vos en langer dan Floris en Blanchefleur. Uit deze roemruchte namen blijkt trouwens al dat het niet strikt nodig is te hebben bestaan om toch in de geschiedenis je sporen achter te laten. De factor die daaraan meewerkt, is natuurlijk het hardnekkige ervaringsfeit dat in de strijd tussen Wahrheit und Dichtung het meestal juist de Dichtung is die ons het meeste aanspreekt. We zouden het dus waarschijnlijk ook betreuren als Johanna Dichtung zou blijken te zijn.
Ik zeg u er eerlijk bij dat ik niet onbevooroordeeld ben. De Leidse hoogleraar die in 1843 de legende weer levenskans gaf - én in die tijd voorzitter was van onze Maatschappij - was namelijk dr N.C. Kist - en u zult het misschien met mij eens kunnen zijn dat het niet alleen een onvriendelijke daad van mij zou zijn een voorganger in deze functie in het openbaar tegen te spreken, maar zelfs een hardvochtige daad nu hij ook nog een familielid is.
Ik schaar mij dus onder de pro-Johannianen, de gelovigen, althans onder degenen die menen dat zij kán hebben bestaan. Maar ik doe dat niet alleen uit familieoverwegingen. En ook niet alleen omdat het zo'n mooi verhaal is voor de lange winteravonden. Maar we zien hier een vrouw die twaalf eeuwen lang de gemoederen heeft beziggehouden, mensen heeft geboeid, emoties heeft doen oplaaien en gelovigen, geleerden, schrijvers, drukkers, uitgevers en illustratoren aan het werk heeft gehouden. Het lijkt mij toe dat we iemand die zolang zoveel gedaan heeft voor de werkgelegenheid, het volle voordeel van de twijfel moeten blijven gunnen.
|
|