Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2002-2003
(2004)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| ||||||||||||||
Kurt Ruh
| ||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||
neerlandistiek dat in Nederland en Vlaanderen misschien nog onvoldoende is erkend.Ga naar eindnoot2 In zijn wetenschappelijk werk was Kurt Ruh een persoon van monumentale allure, tastbaar verbeeld door een nalatenschap van werken die de volle ruimte - thematisch, geografisch en temporeel - van de ‘Germanistik’ en van de geestelijke letterkunde bestrijken.
Studie, promotie (Zürich 1940) en habilitatie (Basel 1954) van Kurt Ruh vonden op Zwitserse bodem plaats, waar hij ook nog een tijd lesgaf op een evangelisch gymnasium in Graubunden. Door Ruh's Habilitationsschrift, dat in 1956 onder de titel Bonaventura deutsch. Ein Beitrag zur deutschen Franziskaner-Mystik und -Scholastik in handelseditie verscheen, werd zijn band met de Middelnederlandse geestelijke letterkunde beklonken die sindsdien niet meer werd verbroken; sterker nog: zijn allerlaatste inspanningen gaf hij aan een overzichtswerk van de Middelnederlandse mystieke literatuur. Ruh's studie van de volkstalige overlevering van teksten van de franciscaanse theoloog Bonaventura († 1274) was een onderzoek naar teksten-in-handschriften (een combinatie die ook een rode draad in zijn onderzoekersbestaan zou vormen). Hij betrok daarbij zonder enige terughoudendheid de Middelnederlandse overlevering, en bezocht daartoe talrijke Nederlandse en Belgische bibliotheken. Zo kort na de oorlog kon hij er als Zwitser gelukkig zeker van zijn boven de verdenking van Duitse annexatiedrift te staan.Ga naar eindnoot3 Ruh wijst als rechtvaardiging voor het opnemen van Middelnederlandse teksten op het feit dat in de Middeleeuwen het verschil tussen het Middelnederlands en het Nederduits en Middelfrankisch nauwelijks als taalgrens werd ervaren, en dat er de facto geen duidelijke literaire grenzen tussen de taalgebieden bestonden. Vanaf 1960 bekleedde Ruh de leerstoel mediëvistiek aan de universiteit van Würzburg. Ondersteund door de door hemzelf opgerichte onderzoeksgroep ‘Prosa des deutschen Mittelalters’ vormde hij in de vroege jaren zeventig de aanpak van zijn Bonaventura deutsch om tot een nieuw paradigma van literatuur- en tekstonderzoek: Überlieferungsgeschichtliche Prosaforschung, een term die zijn onmiddellijke verstaanbaarheid aan onvertaalbaarheid paart, al is ‘tekst- en overleveringsgeschiedenis’ een bruikbare parafrase.Ga naar eindnoot4 Met dit onderzoeksmodel verliet Ruh ook op theoretisch niveau de ivoren toren van de traditionele tekstimmanente, esthetisch gemotiveerde literatuurwetenschap, zonder bij buitentreden in de actuele valkuil van het maatschappij-‘kritiese’ socio-economisch georiënteerde | ||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||
letterkunde-onderzoek te vallen, dat tevens alle normen van esthetische tekstwaardering had verworpen. De Überlieferungsgeschichtliche Prosaforschung betrekt alle soorten teksten, met uitzondering van de strikt ambtelijke en administratieve, in haar onderzoek, vanuit het besef dat het grootste deel van het middeleeuws proza uit gebruiksteksten van allerlei aard bestaat, waarvan vorm en functie onder invloed van verschillende gebruikersgroepen kunnen veranderen. In het Duits heet dit fluïde tekstendomein: pragmatische Schriftlichkeit. De Überlieferungsgeschichtliche Prosaforschung beschrijft de geschiedenis van deze teksten en hun functioneren door de tijd heen, en hanteert daarbij de Text- und Überlieferungsgeschichtliche Methode. Het is, als gezegd, typerend voor Ruh dat hij bij de verbreding van het literatuurbegrip een bijzondere ontvankelijkheid voor het fascinerende van de grote letterkundige prestaties behield. Hij zag bepaald niet de Duitse lyriek en epiek over het hoofd die traditioneel centraal staan in de Duitse germanistiek. Hij blies de Wolfram von Eschenbach-Gesellschaft nieuw leven in, en was er van 1968 tot 1974 de eerste voorzitter van. Hij schreef een succesvol handboek in twee delen over de Höfische Epik des deutschen Mittelalters, waarin hij toegankelijkheid voor studenten verenigde met academisch niveau en een vernieuwende visie. Van groot belang, opnieuw, voor de medioneerlandistiek is dat Ruh als hoofdredacteur van een nieuwe editie van het Verfasserlexikon het verruimde literatuurbegrip als leidraad hanteerde en ervoor zorgde dat veel van de Middelnederlandse geestelijke letterkunde erin terechtkwam.Ga naar eindnoot5 In het voorwoord drukt Ruh zijn principiële gezichtspunt over het geschrevene in de Middeleeuwen uit: ‘Was im Mittelalter, das die Trennung von Ästhetik und Lebenspraxis noch nicht volzogen hat [...], aufs Perkament oder aufs Papier kam, hatte oder beanspruchte die Würde des Literarischen.’Ga naar eindnoot6 Tot een structurele bijdrage van Nederlandse en Vlaamse kant aan het Lexikon is het helaas niet gekomen: men wist niet adequaat op de uitnodiging tot deelname te reageren. Toch is een heel aantal artikelen door Nederlandse en Vlaamse onderzoekers geschreven die doorgaans in een persoonlijke betrekking tot Ruh stonden. Zo valt te vermelden dat Hadewijch (door Paul Mommaers), Ruusbroec (Albert Ampe) en Jan van Leeuwen (Robrecht Lievens) uitvoerig worden behandeld.
In 1981 ontvouwt Ruh zijn ambitieuze plannen voor een Geschichte der abendländischen MystikGa naar eindnoot7. Op zevenenzestigjarige leeftijd steekt hij van wal | ||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||
voor een project waarin hij beoogt de gehele traditie van de westerse mystiek vanaf de aanvang tot in de zestiende eeuw te beschrijven. De uniciteit van iedere godsontmoeting staat vanaf het moment dat ze wordt verwoord synchroon in verbinding met de taal en thema's van de spirituele cultuur van de eigen tijd, terwijl ze diachroon is geworteld in de mystieke literatuur en het religieuze denken uit het verleden. Doordat de taal van de eigen tijd en cultuur noodzakelijk het gewaad is waarin de mystieke ervaring zich hult, is Kurt Ruh van mening dat mystiek pas echt tot zichzelf komt in de volkstalige mystieke literatuur. Dit verklaart Ruh's fascinatie voor de Duitse en, in opvallende mate, voor de Middelnederlandse mystiek. Ruh had een voorliefde voor de twee uitmuntende auteurs van de Middelnederlandse mystieke letterkunde: Ruusbroec en Hadewijch.Ga naar eindnoot8 Wat Ruusbroec betreft hamerde hij op de noodzaak diens werk eindelijk binnen de context van de geestelijke letterkunde van zijn tijd te plaatsen en begrijpen, iets wat hij bij de uitmuntende inhoudelijke analyses die vooral aan het Ruusbroecgenootschap al werden gemaakt, nog steeds een desideratum achtte. Ruh geeft Hadewijch vanwege haar bijna onvergelijkbare literaire kwaliteit - Ruh noemt als parallel alleen Jacopone da Todi - een ereplaats in de rangen van mystieke auteurs: ‘Dichterin nicht nur nach Talent und Gelegenheit, sondern nach Kunstverstand und Virtuosität ist Hadewijch [...] allein. Ihr Korpus von 45 geistlichen Minneliedern ist im ganzen abendländischen Mittelalter ein Unikum.’Ga naar eindnoot9 Het vierde deel van de Geschichte, dat gewijd is aan de Nederlandse mystiek van de veertiende tot de zestiende eeuw, is het laatste deel dat Ruh zelf nog kon voltooien, zij het met veel moeite. Hij werd geplaagd door een oogaandoening die hem uiteindelijk bijna blind maakte en het kostte vaak veel moeite om al de secundaire literatuur in Würzburg ter beschikking te krijgen. Toch bracht hij de eerste grote geschiedenis van de mystiek in de Lage Landen tot stand; de gebreken die eraan kleven zijn volledig aan de genoemde problemen te wijten. Onvermeld mag ten slotte niet blijven dat Ruh als hoofdredacteur van 1969 tot 1985 zijn vernieuwende literatuuropvattingen ook in het prestigieuze Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur tot gelding wist te brengen. Als persoonlijk leermeester en langs de weg van zijn geschriften heeft Ruh een hele generatie van germanisten weten te inspireren, en de resultaten van hun onderzoek en denken vonden vervolgens hun neerslag in onder meer het Zeitschrift en in het onderwijs aan vele universiteiten waar Ruh's leerlingen posities hebben verworven. | ||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||
Een scherp verstand leidde tot scherpe analyses en... een scherpe pen. In reactie op de toezending van een conceptartikel schreef Kurt Ruh: ‘Dem habe ich nur hinzufügen dass Sie zu viele Worte machen. Aber dieses Übel teilen Sie mit fast allen jungen Leuten, die jetzt schreiben. Die Niederländer sind da freilich an der Spitze.’Ga naar eindnoot10 Om iemand tot grotere hoogte aan te jagen vond hij onopgesmukte kritiek noodzakelijk: ‘Ich pflege meine Vorbehalte ungeschminkt zu sagen, aber dann ist die Sache auch abgetan.’Ga naar eindnoot11 ‘Sie sollten dies auch einem alten Manne nicht übel nehmen.’Ga naar eindnoot12 Kritiek werd gevolgd door de oprechte bezorgdheid van de ware leermeester, en de bereidheid een oordeel te nuanceren: ‘[...] ich fürchtete ein wenig, meine von Ihnen abweichende Einschätzung...hätte Sie unangenehm berührt. Dies ist indes zu meiner grossen Genugtuung nicht der Fall. Freilich muss ich nun auch einiges, was dem ersten Eindruck entsprang, zurücknehmen.’Ga naar eindnoot13 De conclusie van de leerling Walter Haug is dan ook zeer terecht: ‘Das persönlich Erstaunliche an ihm war, dass er zugleich kantig und überaus sensibel sein konnte.’Ga naar eindnoot14
In de vroege jaren zeventig, toen Jan Deschamps zelf al een kopstuk van de Vlaamse handschriftenkunde was, bracht hij een bezoek aan Würzburg om de tekst in een handschrift aldaar van de Middelnederlandse vita van Christina de Wonderbare met die van de overige twee tekstgetuigen te collationeren. Het tekent de academische zeden van een vorige generatie dat hij zijn bezoek aan de reeds bewonderde Kurt Ruh niet aankondigde uit respect en uit vrees hem bij zijn arbeid te storen. Een student maakte met Deschamps kennis aan diens tafel. Een uur later stond Kurt Ruh zelf voor hem, die van zijn student over het bezoek van de befaamde Deschamps had vernomen. Ruh nodigde Deschamps bij hem thuis uit, waar beide grootheden van de medioneerlandistiek een avond lang spraken over filologie en handschriftenkunde.Ga naar eindnoot15 Diezelfde Jan Deschamps, die het belang van Kurt Ruh zo juist inschatte, droeg hem in 1984 met succes voor als buitenlands erelid van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent.Ga naar eindnoot16 Dit was het vooralsnog laatste eerbewijs dat Ruh in de Lage Landen ten deel viel. Kurt Ruh is door zijn leerlingen en vakgenoten viermaal met een feestbundel gehuldigd, bij zijn vijftigste, zestigste, vijfenzestigste en vijfenzeventigste verjaardag; hij was vanaf 1979 lid van de Bayerische Akademie der Wissenschaften; hij ontving eredoctoraten aan de universiteiten van Uppsala en Tübingen, en de Bruder-Grimm-Preis van de universiteit Marburg. | ||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||
Kurt Ruh laat zijn echtgenote Wilma en vijf kinderen achter. Kurt Ruh zal worden gemist, maar de inspiratie blijft.
kees schepers | ||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||
Voornaamste geschriften
|
|