| |
| |
| |
Bert van Selm
Delft 3 april 1945 - Leiden 17 april 1991
De enige positieve zijde aan de omstandigheid dat dit levensbericht eerst nu verschijnt, schuilt in het feit dat wat vijf jaar geleden hooguit vermoed kon worden, inmiddels onomstotelijk vaststaat. Om zijn gedrevenheid en vakmanschap wordt Bert van Selm in de wereld van neerlandistiek en boekgeschiedenis hevig gemist. De tegenwoordige vakgenoten moeten alle zeilen bijzetten om de door Van Selm bevaren koers te continueren wat betreft richting, tempo en niveau. Maar tegelijk is er de dankbaarheid wegens het vele dat Van Selm heeft nagelaten, en dat als referentiepunt en inspiratiebron kan blijven dienen. Hij had, zoals de remonstrantse predikante dr. Christiane Berkvens-Stevelinck bij de afscheidsdienst zeer treffend opmerkte, iets profetisch: een man met een gedrevenheid die soms wat buitensporig aan kon doen, maar ook een man die charisma in zich droeg en hoe dan ook volstrekt integer was, en die gevraagd en ongevraagd aan zijn omgeving meldde waar het zijns inziens heen moest.
In de context van de Maatschappij kan dit niet beter worden geïllustreerd dan door te wijzen op het eervorig jaar verschenen Dierbaar magazijn, het prachtboek over onze bibliotheek. De ontstaansgeschiedenis hiervan gaat lijnrecht terug tot Bert van Selm, die het idee ervoor in 1991 ontvouwde in een persoonlijke brief aan schrijver dezes, die hem destijds vanuit het Bestuur der Maatschappij gevraagd had om projectideeën. De brief is het waard om hier uit te citeren, ook al omdat zij qua toon zo'n sprekende getuige is van het enthousiasme waarmee Van Selm pal stond voor zaken waarin hij geloofde, en van zijn diepe overtuiging dat de Nederlandse boek- en cultuurgeschiedenis een wereld te winnen had:
‘Wat ik zou willen maken is een boek (zeker rijk geïllustreerd) waarin de rijkdom van de Bibliotheek van de Maatschappij algemeen bekend wordt gemaakt. Zoiets missen we in Nederland totaal: boeken waarin specialisten laten zien hoe rijk en veelzijdig het literaire erfgoed is dat in bibliotheken wordt bewaard. [...] Door ‘specialisten’ zouden hoofdstukken geschreven moeten of kunnen worden, toegankelijk voor alle belangstellenden, over delen van de collectie zoals de zo goed als complete collectie clandestiene en illegale drukken uit de Tweede wereldoorlog; de bijzonder uitdagende collectie Almanakken; de collectie gelegenheids- | |
| |
gedichten; de collectie toneelstukken uit de 17de, 18de en 19de eeuw; uiteraard de uitzonderlijke collectie middelnederlandse handschriften; handschriften van nederlandse literatoren uit de negentiende eeuw, ... Nou ja, je zult begrijpen, enz., enz. Ik ben zo overtuigd van de waarde van dit plan, dat je van mij geen ander idee meer kunt verwachten. Hiervoor sta ik pal en hiervan is mijn hoofd vervuld.’
Van Selm schreef deze brief op 27 januari 1991, toen hij reeds ernstig ziek was. Maar de zekerheid dat hij het boek in kwestie zelf nooit zou zien, weerhield hem er niet van het te bedenken en er hartstochtelijk voor te pleiten. Zoals het er thans ligt, is het een van de vele erfstukken die wij aan Van Selm danken en die zijn nagedachtenis zo dierbaar maken.
Bert van Selm werd op 3 april 1945 geboren te Delft, alwaar zijn vader werkzaam was als chauffeur van de toenmalige minister van Economische Zaken, tot het gezin wegens het aanvaarden van een andere functie door de kostwinner naar Luxemburg verhuisde. Van Selms ouders, oprechte christenen met een hoog arbeidsethos, waren vastbesloten om hun zoon een goede opleiding te geven, en stuurden hem naar de Europese school aldaar. De vorming in dit Luxemburgse instituut heeft Van Selms latere werk op z'n minst beïnvloed in tweeledige, complementaire zin: enerzijds is er de duidelijke internationale, Europese oriëntatie die zijn vakmatige benadering karakteriseerde, maar tegelijk een sterk ontwikkelde hang naar Nederlandstalige cultuur, die in het exclusief op Frankrijk en Duitsland gerichte onderwijs in Luxemburg vergaand te kort kwam. De keuze voor de studie Nederlandse taal- en letterkunde had dan ook beslist iets van een beginselverklaring, te meer daar hem van schoolwege de bèta-kant werd aangeraden en zijn vader hem het liefst de economie in zag gaan. Het schooladvies en vaders wens zouden echter bepaald niet volledig worden genegeerd, in zoverre dat Bert van Selm binnen de letteren uiteindelijk zou opteren voor een vrij positivistische vakbeoefening, en bij zijn studie van de geschiedenis van Hollands boekbedrijf ook zelf blijk gaf van goed ontwikkelde handelsgeest en uitgesproken ondernemingszin.
Als universiteit om Nederlands te gaan studeren koos hij in 1964 voor de gemeentelijke in de hoofdstad - en die keus voor Amsterdam zou hem zowel professioneel als menselijk sterk bepalen. Studerend met een beurs die kort nadien wegens zijn goede studieresultaten werd omgezet
| |
| |
in een renteloos voorschot, had Bert van Selm het naar zijn zeggen veel te druk om met de Provo's mee te doen. Maar hij sympathiseerde wel met de idee van hun verzet tegen verstarde hiërarchie, waarvan hij op het Luxemburgse eliteschooltje meer dan genoeg gemerkt had. Ook wendde hij zich al jong af van de kerk waarin zijn vader ouderling was, niet in de laatste plaats omdat de wetenschap bij hem agnosticisme voedde. Want dat was toch de grootste oogst die Amsterdam hem schonk: de kennismaking met wat hij zag als ware wetenschap, ook waard om zich met hart en ziel voor in te zetten.
Als student raakte Van Selm al snel onder de indruk van de man die voor nog zoveel anderen de rol vervuld heeft van een ontzagwekkende leermeester: professor Wytze Hellinga. Het was vooral diens baanbrekende werk op het terrein der bibliologie waarvan hij in de ban was. Het maakte dat deze neerlandicus, weldra bij Hellinga en dr. F. Lulofs kandidaatsassistent geworden, te midden van een groepje geestverwanten uit hogere en lagere jaren, zich toe ging leggen op de studie van het gedrukte Nederlandstalige boek. Als men soms stemmen uit die tijd hoort, blijkt dat deze bibliografen zeker niet alom achting oogstten: voor sommigen hadden zij te veel het odium van kleine geesten die in een waanwijze vlucht naar voren het technische gevlooi in boeken prefereerden boven de literaire interpretatie waar het eigenlijk om ging. En stellig zal de aandacht voor catalogiseringsprincipes en collatieformules wel eens ten koste zijn gegaan van artisticiteit - maar vanuit nu bezien moet toch vooral worden erkend dat Hellinga langs deze lijnen school gemaakt heeft op een wijze die de neerlandistiek aanzienlijk heeft verrijkt. Het vak werd aldus immers stevig bepaald bij zijn materiële bronnen - tevens zijn fundamenten - en kreeg de instrumenten aangereikt om deze met de vereiste zorgvuldigheid te exploiteren. Op deze wijze is een standaard van ambachtelijkheid gevestigd waarvan de letterkundige neerlandistiek (oudere zowel als meer moderne) tot op vandaag profijt trekt, en die een vruchtbare wisselwerking heeft bevorderd tussen boek-, cultuur- en literatuurgeschiedenis. In het bijzonder is die manifest voor het object waarvan Amsterdam eeuwen daarvoor de bakermat geweest was: het Hollandse wonder van de immense zeventiende-eeuwse boekproductie. Op dit terrein zou ook Van Selms specialisme zich begeven, in welk verband naast Hellinga beslist ook prof. De la Fontaine Verwey als tweede grote leermeester genoemd moet worden. Onder zijn leiding voltooide Bert van Selm in 1970 zijn doctoraalscriptie.
| |
| |
Het waren niet de slechtste jaren voor de werkgelegenheid van academische neerlandici, toen Bert van Selm in december 1970 zijn doctoraal behaalde. Er lag een aanstelling gereed bij het Instituut voor Neofilologie en Neolatijn waar Hellinga inmiddels zetelde, alsmede diens medewerker P. Tuynman, die Van Selm ook altijd zou blijven noemen wanneer het leermeesters betrof. Een spoedige gooi naar een betrekking-op-niveau bij de KB werd hem door Hellinga ontraden: omdat Van Selm - aldus diens soevereine oordeel over zowel leerling als KB - daarvoor teveel gesteld was op contact met mensen. Wat dat betreft viel een vacature als zogenaamde sectiebibliograaf bij de Leidse vakgroep Nederlandse taalen letterkunde beter in de smaak. En het moet worden gezegd dat Van Selm vanuit deze omgeving, waarin hij vanaf 1 juni 1971 tot zijn dood werkzaam zou blijven, contacten is gaan opbouwen en initiatieven gaan ontplooien op zeer brede schaal.
Voor de landelijke neerlandistiek in deze jaren werd Bert van Selm vooralsnog het meeste zichtbaar via Dokumentaal, het blad waaraan hij in 1975 spontaan zijn hulp aanbood en alle jaren drijvende kracht zou blijven. In al zijn bescheidenheid van uitvoering, was dit het tijdschrift van de harde feiten - hard ook in die zin, dat Dokumentaal er een ongebruikelijk vinnige recensiecultuur op nahield. Hieraan werd door niemand meer bijgedragen dan door Bert van Selm, die in de hogeschool van Hellinga een goed gevoel voor kritiseren had ontwikkeld, en een hoop had aan te merken op van alles dat naar zijn weinig tot schipperen geneigde oordeel op andere wijze had behoren te verschijnen, of beter zelfs helemaal niet. Hoewel hij allerminst zo arrogant was als hij in Dokumentaal soms uit de hoek mocht komen voor wie hem buiten het hardgele kaft niet kende, was relativeren zeker niet zijn sterke punt. Hij kon in woord en geschrift op nogal opgewonden toon en zonder aanzien des persoons de stafbreken over wat hij zag - en vaak: kon aantonen - als fouten. En ofschoon hij in later jaren milder werd, is hij altijd bezield geweest door onvoorwaardelijke trouw aan feiten en perfectie - reden waarom bijvoorbeeld ook Simon Schama's werk bij hem een overvloed aan onbehagen opriep.
Van Selms tientallen bijdragen aan Dokumentaal hebben vrijwel allemaal het karakter van verspreide, punctuele aanvullingen, correcties en reacties. Maar voor wie zijn werk, vooral ook via het tijdschrift Quaerendo, goed volgde, tekenden zich reeds contouren af van een monografische studie op een specifiek terrein. Die richtte zich in deze jaren, logischerwijze, op een promotie, met als object van onderzoek de Nederlandse ze- | |
| |
ventiende-eeuwse boekhandelscatalogi. De keuze van het onderwerp is illustratief voor de mate waarin deze neerlandicus een boekhistoricus geworden was; maar hij besefte daarbij goed waar het belang lag van de tweede voor de eerste. De boekhandelscatalogi waren onder andere interessant omdat zij informeren over drukken die concreet niet meer bestaan, maar klaarblijkelijk wel op de markt geweest zijn. Ook zijn catalogi vanzelfsprekend een aantrekkelijke bron voor reconstructie van toenmalige kringen van producenten, distributeurs en lezers van - ook literaire - boeken.
Een spannende paragraaf in Van Selms proefschrift - dat zijn hoofdtitel, Een menighte treffelijcke Boecken, ontleent aan een veilingcatalogus uit 1668 - is gewijd aan de rol die de boekhandel van Cornelis Claesz zal hebben gespeeld voor de verwerving van Franstalige en Italiaanse bronnen door Bredero en Hooft. Tegelijk is deze paragraaf een van de meer speculatieve in de dissertatie, die vooral uitblinkt door een formidabele verankering in feiten: omtrent de identificatie van nommers in de veilingcatalogi, de achterliggende geschiedenis der boekverkopers, het boekenaanbod in de Republiek, de rol van boekhandelaren voor de distributie van kaarten, prenten en kantoorbehoeften, en de zeer bijzondere lijst van Chinese boeken die Cornelis Claesz in 1605 op de markt bracht. En prealabel aan dit alles: een acribische reconstructie van het corpus aan gedrukte boekhandelscatalogi uit de zeventiende-eeuwse Nederlanden - want Bert van Selm promoveerde op bronnen die hij voor het grootste deel zelf had gevonden. De plaats waar hij dit het sterkst presteerde, op donderdag 12 februari 1976, zou voor hem zijn leven lang een soort aards paradijs zijn: de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel, dat weergaloze centrum voor boek- en cultuurhistorisch onderzoek van het Europa van de Nieuwe Tijd. De directeur ervan, prof. Paul Raabe, was voor Van Selm een zeldzaam inspirerende persoonlijkheid, ook al omdat deze geleerde erin slaagde hoogstaande, gespecialiseerde ‘Forschung’ te verbinden met een grote culturele uitstraling - iets wat ook Bert van Selm altijd als ideaal voor ogen stond. Groot was Van Selms voldoening dat prof. Raabe opponent en eregast kon zijn bij zijn promotie, die op 3 november 1987 plaatsvond bij prof. dr. H.D.L. Vervliet (opvolger van De la Fontaine Verwey) en cum laude geschiedde.
Dat Bert van Selm meer dan tien jaar aan dit boek had gewerkt, viel volop af te zien aan kwaliteit en kwantiteit ervan, maar vond tevens zijn oorzaak in het feit dat hij in deze zelfde periode ook zeer veel andere zaken
| |
| |
deed. Hij mocht dan in de eerste plaats een gepassioneerde onderzoeker zijn, hij had ook een groot hart en zeldzame inzet voor onderwijs en organisatie. Zijn Leidse beginjaren stonden vooral in het laatstgenoemde teken, in zoverre het zijn eerste taak was de vakgroep van een goed georganiseerde bibliotheek te voorzien. Hij heeft zich hier, beginnend in een kamer zonder daglicht in een instituut waar tot zijn afgrijzen niet eens fiches waren, met grote energie op toegelegd, zodat na enkele jaren een prima steunbibliotheek op poten stond, beheerd door Bert in samenwerking met een reeks van toegewijde medewerkers die hij via de toenmalige zogenaamde wsw-regeling had aangetrokken en met wie hij tot zijn dood zeer nauw verbonden bleef.
Eenmaal op touw gezet, kreeg deze Leidse vakgroepsbibliotheek steeds meer een functie in het onderwijs, en vormde zij voor Bert van Selm het ideale laboratorium voor door hem opgezette werkcolleges in de boekgeschiedenis en om studenten goed vertrouwd te maken met het apparaat der neerlandistiek. Het enthousiasme waarmee hij dit onderwijs verzorgde, sloeg bij studenten sterk aan, al nam men het hem niet altijd in dank af wanneer hij weer eens iemands scriptie met een zee van glossen en een scherp gesneden cijfer teruggaf. Maar het was daarbij steeds zonneklaar dat hij ook van zichzelf veel vroeg en gaf, zodat de uitbouw van zijn onderwijs tot een volwaardige afstudeerrichting Boekwetenschap binnen de Leidse neerlandistiek door studenten en collega's van harte werd begroet. Het illustreert weer eens hoe ook de institutionele geschiedenis van dit soort vakken er een van personen is.
De Amsterdammer had zich in tien jaar tijds van ietwat wonderlijke nieuwkomer - en soms ook wel wat irritante betweter - ontpopt tot absolute steunpilaar in deze Leidse vakgroep. Hij was er ook de eerste die inzag dat de automatisering grote mogelijkheden bood voor onderwijs en onderzoek en publiceren in de letteren, en kon in wandelgangen en vergaderzalen duchtig briesen over de zijns inziens veel te trage wijze waarop de faculteit hiervoor de infrastructuur verschafte. In samenwerking met een commerciële firma nam hij het initiatief tot het op microfiche beschikbaar maken van Nederlandse liedboeken, en later veilingcatalogi. Maar ook het meest klassieke handwerk van het boekbedrijf genoot zijn liefde: geen studiejaar verliep zonder dat Bert van Selm excursies naar Plantijn in Antwerpen organiseerde, en samen met zijn boezemvriend Gerard Post van der Molen bracht hij ontelbare vrije uren achter de hand- | |
| |
pers door. Over bezoeken aan de beurs voor drukwerk in de marge kon hij even enthousiast vertellen als over de efficiencybeurs en de Frankfurter Buchmesse.
Bert van Selm beschouwde zichzelf als iemand die het, zo heel anders dan bijvoorbeeld Hellinga, moest hebben van een tomeloze inzet en hard sjouwen. Bezien vanuit de specifieke hoek van de Leidse vakgroep, was het vooral hierom dat hij werd gewaardeerd, meer dan door welke publicatie ook: de toewijding van een collega en docent die voor niets te beroerd was, ook niet om op de eerstejaarsfeesten zelf bij de toegangsdeur en achter de draaitafel te staan. Bij dat laatste kon hij soms iets kwijt van zijn intense liefde voor de rock and roll-muziek, en kwamen jongeren uit het (post-)Beatlestijdperk erachter dat bij Bert van Selm, net als in het geval van diens held Buddy Holly, er achter ogenschijnlijk brave jasjes en dasjes toch heel wat nonconformisme schuil kon gaan. De rock and roll was zo ongeveer Berts enige passie waaraan geen boek ten grondslag lag, al toont de veertiende stelling bij zijn proefschrift dat zich ook hier de Amsterdamse school niet liet verloochenen: ‘Het gebrek aan aandacht voor de Flip, flop & fly-variant in Elvis' versie van Shake, rattle & roll in zijn optreden in de Dorsey-show op 11 februari 1956 is kenmerkend voor het niveau van het rock-historisch onderzoek.’
Bert van Selm was inderdaad een persoonlijkheid van homogeen karakter, waarvan de spil was dat hij voor alles waar hij in geloofde door het vuur ging. Dat deed hij in zijn vak, als onderzoeker en als opleider van een schare studenten die hij daarna een plaats hielp vinden in zijn wijdvertakte netwerk van de Nederlandse boek- en bibliotheekwereld. Dezelfde hartstochtelijke toewijding betoonde hij jegens het gezin van de drie vrouwen in zijn leven: zijn echtgenote Maja Ascher die hij al op school had leren kennen, en hun twee dochters Beatrijs en Sandrine. De laatste twee kon hij bij school en sport fanatiek aanvuren (en kritiseren), om apetrots te zijn op hun prestaties. Maar ook wanneer het iemand minder goed lukte, kon hij veel begrip en steun opbrengen - niet in de laatste plaats waarschijnlijk omdat hij van zijn eigen kwaliteiten helemaal geen overdreven hoge pet op had en sympathie voelde voor iedereen die woekerde met zijn talenten. Mede daarom had hij een groot vermogen om mensen te binden, en hij had ze - dat had Hellinga heel goed gezien - nodig om zich heen. Ze kwamen dan ook overvloedig bij Van Selm over de vloer in de Leidse Lingestraat: studenten en collega's en alumni, voor allerhande bijeenkomsten en festiviteiten, vaak bekroond door spraakma- | |
| |
kende rijsttafels die Maja aanrichtte in een huis dat alsmaar voller werd omdat de pater familias er redelijk in slaagde te leven naar zijn ideaal om elke dag een nieuw (vaak oud) boek erbij te krijgen.
Bij alle constanten in dit levensbericht, mogen wij niet vergeten dat Van Selm intussen ook een duidelijke vakinhoudelijke ontwikkeling doormaakte. Begonnen in de strikte Amsterdamse school van analytische bibliografie zoals Hellinga die uit de Angelsaksische wereld had geïmporteerd, raakte hij steeds meer onder de bekoring van het Franse en Duitse boekhistorisch onderzoek, dat het boek benaderde als venster op de wereld van schrijvers, lezers en hun tussenpersonen. In zijn proefschrift schemert dit bredere cultuurhistorische perspectief reeds door, maar veel duidelijker treedt het aan den dag in de studies die Van Selm na 1987 verrichtte, postuum gepubliceerd onder de titel Inzichten en vergezichten. Ze handelen onder andere over de volkslectuur in de vroegmoderne tijd, over het particuliere boekenbezit tijdens de Republiek, en over de lectuur van schipper Bontekoe. Het maakte eens te meer de banden tussen boek- en literatuurgeschiedenis zichtbaar, waarbij Van Selm deze laatste eens te meer aan zich verplichtte door welhaast en passant een nieuw gedicht van Vondel op te duiken met de fraaie inzet ‘'T geluck waeit niemand in den mond’. Het leek bijna geen toeval dat dit vers, waarin Vondel beklemtoont dat geluk iets is waarvoor men moeite dient te doen, gevonden werd door iemand die zelf zo'n noeste schatgraver was.
Intussen nam Van Selms eigen geluk zowel flink toe als dat het tij wreed keerde. In 1988 werd hij aan de Leidse faculteit benoemd tot universitair hoofddocent; in december 1989 aan de universiteit van Amsterdam tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de boekhandel en uitgeverij vanwege de Dr. P.A. Tiele Stichting. In februari 1991 mocht hij de Menno Hertzberger-prijs in ontvangst nemen, een driejaarlijkse onderscheiding voor exceptioneel bibliografisch werk. Bij deze gelegenheid sprak hij een vurig dankwoord, waarin hij tal van perspectieven opende en lijnen schetste voor toekomstig boekhistorisch onderzoek in Nederland, en een programma meegaf aan de groeiende schare van jonge onderzoekers die vooral ook door Van Selms inzet in dit vak zich aandiende.
Maar toen hij deze rede uitsprak, wisten Van Selm en zijn omgeving reeds dat hij intussen werd gesloopt door een onstuitbaar ziekteproces. De vreselijke slag die dit betekende voor iemand die juist op de drempel leek te staan van zoveel nieuwe mogelijkheden, hebben Van Selm en zijn drie vrouwen op indrukwekkende wijze het hoofd geboden. Het huis
| |
| |
bleef openstaan voor allerlei bezoek, dat steevast kwam om aan een zieke steun te bieden, maar dikwijls zelf het meest gesteund vertrok, met tal van goede wensen, wenken en bemoediging van Bert van Selm voor ieders toekomst. Hij bleef intens betrokken bij de mensen en het vak waarvan hij zoveel hield. Misschien het meest typerend en ontroerend was voor mij, dat het geld van de Hertzberger-prijs besteed werd aan de aanschaf van een complete set jaargangen van Het Boek, die Bert van Selm al tijden bij een antiquaar te koop wist maar zich niet eerder had kunnen veroorloven. Omdat de ziekte hem steeds minder mobiel maakte, werd voor de tientallen goudgele banden plaats ingeruimd in de familiale woonkamer, waarin de zieke, met steeds sterkere pijnstillers in zijn lichaam, tot het allerlaatste in contact bleef met de mensen en de boeken. Totdat zijn leven in de vroege ochtend van 17 april 1991 ophield, twee weken na zijn zesenveertigste verjaardag.
frits van oostrom
| |
Voornaamste geschriften
Een bibliografie van Bert van Selms geschriften is te vinden in de bundel Inzichten en vergezichten (Amsterdam 1992), die ook een lezenswaardig voorwoord over de auteur bevat. In 1993 verscheen nog het in samenwerking met Henk de Kooker bezorgde Boekcultuur in de Lage Landen, 1500-1800. Zie verder het In memoriam door Hannie van Goinga in Quaerendo, 22 (1992), p. 82-88 en het aan Van Selm gewijde herdenkingsnummer van Meta, jaargang 25 (1990-1991). Sedert 1992 organiseert de Leidse vakgroep Nederlands jaarlijks de zogenaamde Bert van Selm-lezing, te houden over een neerlandistisch/boekhistorisch onderwerp als een hommage aan Van Selms persoon en werk. De schrijver van dit levensbericht dankt dr. Berry Dongelmans voor informatie en advies.
|
|