Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1996
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Het brievenarchief van A.W. Sijthoff
| |
[pagina 19]
| |
zelf nog de leiding had van het bedrijf, eerst in Leiden, later vanuit Luchon en Feldafing. Niet alle aan Sijthoff gerichte correspondentie bevindt zich in Leiden. Van de jaren 1877 en 1887 lijkt de correspondentie verloren te zijn gegaan. De brieven die de tragische boekhandelaar Koenraad Fuhri aan zijn voormalige leerling Sijthoff toestuurde, zijn via A.C. Kruseman terechtgekomen in de bibliotheek van de Vereeniging tot Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam. Mogelijk sluimeren ook nog archivalia in het bedrijfsarchief van Wolters-Kluwer in Alphen aan den Rijn. De correspondentie in de Leidse universiteitsbibliotheek is in grote lijnen chronologisch geordend. Soms zijn brieven uit verschillende jaren die betrekking hebben op één zelfde zaak bij elkaar gevoegd. De brieven zijn per jaar doorlopend genummerd. Zoals gebruikelijk is bij dit soort archieven ontbreekt er van tijd tot tijd een aantal nummers. In de twee registerdelen die bij het brievenarchief horen kan men afzender en onderwerp van de verdwenen brieven opzoeken. Dat bepaalde brieven verdwenen zijn, hoeft niet zonder meer aan diefstal of iets dergelijks toegeschreven te worden. In een levendig bedrijf wordt vaak iets uit een archief gelicht om een of andere legitieme reden, dat nooit meer op zijn plek terugkomt. Het negentiende-eeuwse deel van het brievenarchief omvat naar schatting 15.000 documenten. Het correspondentie-archief van Sijthoff is een belangrijk archief, omdat Sijthoff een zeer belangrijk drukker en uitgever was. Om daarvan enig idee te geven, noem ik enkele categorieën correspondenten. Allereerst zijn er de collega-boekhandelaren, zowel de uitgevers als de debitanten. Natuurlijk stond Sijthoff regelmatig in briefcontact met andere vooraanstaande boekhandelaren als A.C. Kruseman en Frederik Muller. Er is ook veel correspondentie met de collega's Martinus Nijhoff en D.A. Thieme. Met hen gaf Sijthoff immers een aantal gezamenlijke projecten uit, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal (dat ondanks het drijven van Sijthoff c.s. nu nog altijd niet voltooid is), het dagblad Het Vaderland en diverse werken van Jacob van Lennep, waaronder het roemruchte De lotgevallen van Klaasje Zevenster. Andere uitgevers met wie hij samenwerkte waren P.B. Plantenga (met wie hij in noodgedwongen samenwerking de Algemeene Nederlandsche Encyclopaedie uitgaf) en de Antwerpenaar J.P. van Dieren (met wie hij onder andere de werken van Hendrik Conscience tot een uitgeefsucces maakte). Dat met elkaar sporende handelsbelangen ideologische verschillen konden overwinnen, blijkt uit Sijthoffs samenwerking met de katholieke uitgever H. Bogaerts. | |
[pagina 20]
| |
Een tweede categorie correspondenten bestaat uit relaties van de drukker A.W. Sijthoff: de Duitse fabrikanten van snelpersen voor wie Sijthoff in Nederland als vertegenwoordiger optrad; de Duitse en Franse leveranciers van clichés; de buitenlandse uitgevers met wie Sijthoff gezamenlijk de illustraties exploiteerde voor tijdschriften als het damesblad De Gracieuze, die in eigen huis van teksten in de landstaal werden voorzien. Dan is er de correspondentie van ondergeschikten, zoals de colporteur A. Calisch, die rapporteerde over zijn afzet van Nieuwenhuis' woordenboek voor kennis en kunst, en Sijthoffs vertegen woordiger en vertrouweling P. de Carpentier, die verslag uitbracht tijdens zijn halfjaarlijkse reizen langs de boekhandel en die zijn patroon gevraagd en ongevraagd van advies diende. Bewaard gebleven zijn ook de smeekbrieven van ontslagen medewerkers (‘het zal niet meer voorkomen, denk aan mijn gezin’) en verzoekschriften van het personeel. In 1885 tekenden de werklieden van de drukkerij allemaal persoonlijk een verzoek om de kwaliteit van de koffie te verbeteren door deze niet meer van buiten te betrekken, maar ter plekke te vervaardigen. Dat zou ook een uitkomst zijn bij nacht- en zondagswerk. De werklieden zijn bereid zelf een gaskomfoor met guttaperchabuis te kopen en hopen dat hun patroon het benodigde gas ter beschikking wil stellen. Aangezien het toestel slechts voor 3,3 cent gas per uur verbruikte en het in totaal ging om een half uur gasgebruik, zal dit verzoek wel ingewilligd zijn. Soms zijn er ook beleidsstukken zoals de brief die C.J. Morel, als hoofd van de drukkerij, op 8 januari 1874 aan zijn baas richtte, ter rechtvaardiging van de mindere resultaten van de drukkerij. Er was in het jaar 1873 volgens hem een gebrek aan grote uitgeefprojecten. Bovendien werden de resultaten negatief beïnvloed door de vele extra-correctie voor Sijthoffs eigen uitgaven die nooit in rekening werd gebracht. Morel stelde voor om de kantoorloper die f 5,- per week verdiende te vervangen door een jongen die maar twee kwartjes hoefde te kosten. Sijthoff was gespecialiseerd in geïllustreerde uitgaven. Zo maakte hij luxueuze edities van Van Lennep met tekeningen van David Bles, Charles Rochussen en W. de Famars Testas. Overigens wekte het enig protest dat in deze luxe-uitgaven slechts uittreksels van Van Lenneps romans waren opgenomen. Later gebruikte hij de illustraties weer om zijn gewone Van Lennep-uitgaven aantrekkelijker te maken. In het archief komen dan ook nogal wat brieven van kunstenaars voor. Schilderijen die Sijthoff kocht voor de jaarlijkse verloting die aan het tijdschrift de Kunstkronijk | |
[pagina 21]
| |
verbonden was, ruilde hij vaak voor boeken uit zijn fonds. Andere keren betaalde hij met echt geld, bijvoorbeeld aan de kunstenaar William Unger, die etsen maakte naar de schilderijen van Frans Hals. Zo blijkt dat David Bles in 1889 ƒ 5965,- toucheerde voor de negentien tekeningen voor Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep, een bedrag dat enige contouren krijgt, als men bedenkt dat de hoofdredacteuren van het Rotterdamsch Nieuwsblad en van de Haagsche Courant in 1884 ƒ 1500,- per jaar verdienden. Ook enige familiecorrespondentie is in het archief te vinden. Uit 1870 zijn enkele brieven van zoon Albert bewaard gebleven, die hij verzond vanuit zijn kostschool te Lausanne. Hij klaagde over het slechte licht van vetkaarsen dat het niet haalde bij het gaslicht dat hij gewend was. Ook vond hij dat hij toe was aan nieuwe kleren, manchetknopen en kousenbanden. Als een op 9 mei verzonden brief op 12 mei aankwam, vond hij dat deze lang onderweg was geweest. In latere jaren zijn de brieven van zonen, dochters en schoonzonen voor een aanzienlijk deel ook zakenbrieven. Er waren financiële en redactionele banden tussen de gezinsleden in verband met de Haagsche Courant, het Rotterdamsch Nieuwsblad en andere bladen. Van D.A. van Waalwijk is de brief bewaard gebleven waarin hij referenties opgaf en de hand vroeg van Sijthoffs dochter Mieltje. Een groot deel van de brieven in het archief is afkomstig van auteurs die door Sijthoff zijn uitgegeven. Ik noem enkele namen: de kinderschrijver E. Gerdes, de dichter Nicolaas Beets, van wie Sijthoff de verzamelde gedichten uitgaf, Jacob van Lennep, Gerard Keller, J.J. Cremer, J. Kneppelhout, Elise van Calcar. Er zijn brieven van J. van Harderwijk over de uitgave van de gedichten van A. van der Hoop Jr.; van C.H.M. Vierhout over de samenstelling van Sijthos woordenboek voor kennis en kunst; van Tobias van Westrheene Wz. over het tijdschrift de Kunstkronijk dat hij samen met Sijthoff enige tijd exploiteerde; van de moderne dominee J.C. Zaalberg en allerlei andere Haagse coryfeeën over de mislukte oprichting van een Dagblad van Nederland (later lukte het wel met het Vaderland); van de latere hoogleraar H.C. Rogge over de redactie van de reeks de Algemeene Bibliotheek, waarin allerlei vroegere uitgaven uit het fonds gerecycled werden. Natuurlijk is er veel correspondentie van en over J.J.L. ten Kate, wiens dichtwerken Sijthoff populair hielp maken. In de jaren rond 1863 sprokkelde Sijthoff overal en nergens vandaan de kopijrechten van Ten Kate bij elkaar. Er zijn ook wel eens kleine moeilijkheden, bijvoorbeeld als een titelpagina overgedrukt moest worden omdat de beroemde dich- | |
[pagina 22]
| |
ter er op stond de foutieve spelling ‘planeeten’ te handhaven voor het gelijknamige gedicht. Met L.A.J. Burgersdijk werd uitbundig gecorrespondeerd over de Shakespeare-vertaling. J.J.A. Goeverneur schreef over kinderwerkjes, zijn jicht en zijn verlangen naar sigaren en asperges, die hem door Sijthoffs vertegenwoordiger Carpentier van tijd tot tijd werden aangereikt. De Leidse predikant R. Koopmans van Boekeren is present met zijn geruchtmakende roman Kappipo. Jan ten Brink, die de moderne geest in de letterkunde niet meer kon bijhouden, stelde Sijthoff voor de Nieuwe Gids-ers in een gelijkmakende slagbeurt terug te pakken door een soort Julia in proza uit te geven, een plan dat niet gerealiseerd werd. De brieven van auteurs leveren allerlei belangrijke achtergrondinformatie over de totstandkoming van de vele boeken in Sijthoffs fonds. Bijzonder van belang zijn de brieven van adviseurs en auteurs als H.M.C. van Oosterzee, Carel Vosmaer en Rimmer van der Meulen. Zeker met de twee laatstgenoemden was Sijthoff in vriendschap verbonden. Zij dienden hem van advies bij allerlei projecten en voerden een deel van die projecten zelf uit. Rimmer van der Meulen schreef in 1891 over Sijthoff en zijn bedrijf het jubileumboek Een veertigjarige uitgeversloopbaan. Later nam Sijthoff de bekende en belangrijke bibliografische Brinkman-uitgaven, die door Van der Meulen geredigeerd werden, in zijn fonds op. Het contract dat bij deze gelegenheid gesloten werd en dat in het archief is overgeleverd, onthult ons en passant de oplagecijfers van deze Brinkmanuitgaven. De cumulatieve delen en de repertoria van Brinkman hadden een oplage van 500 exemplaren; het Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel werd in 800 exemplaren aangemaakt; de maandelijks verschijnende Nederlandsche Bibliographie had een oplage van 3000 exemplaren. Carel Vosmaer was Sijthoffs toeverlaat in kunstzaken. Hij redigeerde de beste jaargangen die de Kunstkronijk in zijn geschiedenis gehad heeft. In de ongeveer tachtig brieven die van hem in het archief bewaard zijn, passeren vele projecten de revue. Vosmaer was onder andere betrokken bij de etsen die Sijthoff William Unger liet maken van de werken van Frans Hals. Enthousiast stelt Vosmaer in 1871 voor een begeleidende tekst te maken: ‘Ik heb reeds een vrij aardig materiaal bijeen verzameld en zou gaarne eens een petillant stuk maken bij Ungers etsen; we moeten [Hals] nu eens in de lijst van zijn tijd zetten en vergelijken met de lustige literatuur van zijn dagen, de lustige Breero, den Schalkschen Starter en dr. Sam. Coster. Als gij 't goed vindt, zal ik er te gelegener tijd iets van maken.’ | |
[pagina 23]
| |
De uitgave in het Nederlands, Frans, Duits en Engels werd een groot succes. Maar Sijthoff was niet te beroerd ook de moeilijker te verkopen boeken van Vosmaer uit te geven. Uit een staatje dat Sijthoff na Vosmaers dood in 1888 maakte, blijkt dat van een opstellenbundel als Over kunst uit 1882 van de 500 exemplaren pas 299 exemplaren verkocht waren. Hoewel dat buiten het kader van mijn onderwerp valt, wil ik toch twee brieffragmentenGa naar eind2 citeren die niet uit het Sijthoff-archief komen. Daarmee kan ik dan toch even het woord geven aan A.W. Sijthoff zelf, wiens uitgaande brieven uiteraard niet in zijn eigen archief zitten. De eerste brief is van 20 september 1878, als Sijthoff een nieuwe druk wil uitgeven van Vosmaers proza- en poëziebundels Vogels van diverse pluimage. Sijthoff probeert Vosmaer mee te krijgen in een poging om het boek een nieuw en groter publiek te verschaffen: ‘De vogels zitten te broeden, ze zitten bepaald op eyeren want ze vliegen niet meer uit, ten minste zelden. Ik wou dus wel beproeven of ik met de jongen wat kon doen. Ik zou u dus moeten vragen of gij ze woudt leeren loopen, heel de wereld door, met a.w. of gij de proeven wilt corrigeeren! Ik wou nu trachten gevolg te geven aan mijn vroeger ideaal, maken van De Vogels volksboekjes, verkrijgbaar voor 'n klein bedrag. Wil ik nu het volk tot me trekken dan heb ik noodig drie sprekende omslagen, als die van de Londinias. Hoe die nu verkregen zonder uw fijnen smaak te kwetsen. Het antwoord is door u te vragen om ze zelf te schrappen. Geef me dus svp een schets of schrap, voor een omslag met een paar kleuren, dat wat schreeuwt en het publiek zal aantrekken door zijn vreemde vorm.’ Sijthoff probeerde de elitaire Vosmaer te paaien voor een populaire uitgave en het lukte hem ook. Op de brief zelf begon Vosmaer al met het schetsen van vogeltjes voor de omslagen. De tweede brief van Sijthoff aan Vosmaer dateert uit december 1887. Vosmaer was nauw betrokken bij de geïllustreerde Van Lennep-uitgave. Opgetogen stuurde Sijthoff de eerste proeven van de illustraties aan zijn adviseur: ‘De familie van Lennep is in de wolken. A.C. Kruseman, u wel bekend, bevoegd beoordeelaar, in de hoogste Hemelen. Bles begon van vreugde te fluiten. | |
[pagina 24]
| |
Rochussen begon te dansen. Graaf Du Monceau ‘allerprachtigst. Draag die toch aan Zijne Majesteit op’. De geheele Boekhandel juicht. Zeg, trouwe, edele Kunstrechter, zou 't wezenlijk zóó mooi zijn.’ Een dergelijke briefillustreert dat het de commerciële uitgever Sijthoff bepaald niet aan artistiek enthousiasme ontbrak.
Het doornemen van het brievenarchief van een belangrijk uitgever als A.W. Sijthoff is een opwindende en vermoeiende activiteit. Je haast je van brief naar brief omdat je benieuwd bent welke nieuwe verrassing in het volgende stuk schuilgaat. Een bijzondere attractie is dat het Sijthoffarchief ook nog een aantal extra's bevat, documenten in verband met het bedrijf en zijn leider. In de map van 1852 zijn de verzen bewaard die waarschijnlijk door D.A. Thieme gewrocht zijn op de bruiloft van A.W. Sijthoff en Jacomina Plonia van Ameyden. In dit gedicht treedt Lourens Janszoon Coster sprekend op. Hij beklaagt er zich over dat niet voldoende geld opgehaald werd om zijn standbeeld op de Haarlemse Grote Markt te bekostigen.Ga naar eind3 Daarom heeft hij zijn eigen ondernemingsgeest geplant in de jonge A.W. Sijthoff, die in 1851 een zeer florerende drukkerij begon op de Oude Vest te Leiden. Bij de familie Stoffels ontmoette deze jongeman een Rotterdams meisje, met wie hij na een zeer korte verloving in het huwelijk trad. Een tragischer document is het boekje waarin de magnetiseur R. Ragazki in de laatste zeven maanden van het leven van Sijthoffs eerste vrouw bijhield welke effecten zijn behandeling op de patiënte had. De aanhef van dit behandelingsverslag spreekt boekdelen: ‘Mevrouw Sijthoff, Leiden, lijdende sedert 15 jaar aan hoofdpijn, vergezeld met brakingen, met kleine en ongelijkmatige tusschenpoozing; de pijnen in het hoofd werden verdoofd met morfine; gebeurde dit laatste niet, dan zoude volgens geneeskundigen waanzin kunnen intreden; de geheele buik in den omtrek der maag is voorzien van honderde wondjes, het gevolg van het inspuiten.’ Ragazki slaagde erin de patiënte in een magnetische slaap te krijgen die enige verlichting bood. Gemagnetiseerde glazen, flessen, karaffen en doeken gaven haar wel baat, maar konden het gebruik van morfine niet geheel overbodig maken. | |
[pagina 25]
| |
Een document van heel andere orde is de circulaire, waarmee de letterkundige W.F. van Weeren, Garenmarkt 28 te Leiden zich aanbod voor alle vertaal- en correctiewerk. De vertaling van een vel van zestien bladzijden uit het Frans, het Duits en het Engels kostte respectievelijk ƒ 3,-, ƒ 3,25 en ƒ 4,-, met inbegrip van alle correcties. Hieruit blijkt dat de verspreiding en populariteit van deze talen in ons vaderland op dat moment precies omgekeerd was aan die van tegenwoordig. Originele tekst over een opgegeven onderwerp leverde Van Weeren voor ƒ 12,50 per vel. ‘Aan zuiverheid en nauwkeurigheid van taal en stijl zal de meest mogelijke zorg besteed worden.’ Het meest curieuze document dat ik in het archief aantrof dateert uit 1873 en werd in het brievenregister ingeschreven als: ‘Aangeplakt biljetje van een knecht in zake de beste kamer’. Het luidt in onervaren hanepoten als volgt: ‘Reglement Van af 1 januari 1873, zal elke gezel van A.W. Sijthoff, alhier, niet meer dan 2 maal daags naar de beste kamer mogen gaan, voor elke keer dat hij meer dan eens moet pissen enz. zal hij een cent boete betalen. S.p. voortzeggen.’ Men moet daarbij bedenken, dat de werktijden liepen van zeven uur 's ochtends tot een uur 's middags en van half drie 's middags tot zeven uur 's avonds. 's Zomers begon men zelfs nog een uur eerder. Men moet er niet aan denken wat een prostaatlijder nog van zijn weekloon zou overhouden. Uit de omstandigheid dat Sijthoff dit briefje als curiosum heeft bewaard, leid ik overigens af dat deze maatregel niet daadwerkelijk is ingevoerd. Het archief bevat her en der ook interessant cijfermateriaal. In 1870 rekende Sijthoff uit dat het niet gerealiseerde Dagblad van Nederland ƒ 3411,43 had gekost aan prospecti, circulaires, porti, enzovoorts. Uit de winst- en verliesrekening blijkt dat de Haagsche Courant in 1883 - het eerste jaar van haar bestaan - op een totale begroting van ruim ƒ 15.000,- maar liefst ƒ 7000,- verlies maakte. De begroting voor 1884 rekende op een oplage van 2500 exemplaren en een verlies van ƒ 5000,-. Het al langer bestaande Rotterdamsch Nieuwsblad had toen een oplage van 3200 exemplaren. Ter geruststelling kan ik meedelen dat de Haagsche Courant in 1890 al ruim ƒ 2800,- winst maakte. Men krijgt de indruk dat A.W. Sijthoff een strenge, doch rechtvaardige werkgever was, die niet ongunstig afstak bij andere werkgevers. Maar | |
[pagina 26]
| |
dat bespaarde hem uiteraard niet de kritiek uit radicale kringen. In het archief worden twee afleveringen bewaard van Domela Nieuwenhuis' orgaan Recht voor Allen uit 1888. In beide afleveringen wordt fel ingegaan tegen de arbeidsomstandigheden in de drukkerij van Sijthoff en van zijn schoonzoon, de ‘uitzuiger’ Van Waalwijk. Van Waalwijk zou veel meer jongens van onder de zestien in dienst hebben dan hij voorgaf. Toen zijn bedrijf door een staking getroffen werd, stuurde Sijthoff hem acht jongens van hemzelf als onderkruipers. De meesterknecht Bruins van Sijthoffs drukkerij wordt gekarakteriseerd als een moderne slavendrijver die zijn ondergeschikten veel te veel voor de koffie laat betalen en zodoende in een jaar of zes al zestig gulden verdiend had aan zijn collega's. Geprotesteerd werd tegen het weekloon van vijf tot acht gulden voor gehuwde werklieden, tegen de aanwezigheid van kinderen van twaalf tot vijftien jaar en tegen de boeteregeling voor te laat komen.
Tot slot wil ik nog even stilstaan bij een kwestie die een goede illustratie is voor de zeldzame vindings- en koopmansgeest die Kruseman aan Sijthoff toeschreef. In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw is met een zekere regelmaat gediscussieerd over het al dan niet oorbare van de zogenaamde second hand-handel. Als uitgevers een tijdje bezig waren, hadden ze veel kapitaal zitten in voorraden en kopijrechten waar weinig beweging meer in zat. Ze konden deze te gelde maken door ze aan te bieden op een fondsveiling of door ze rechtstreeks aan te bieden aan ramsjhandelaren. Die ramsjhandelaren brachten de gekochte waren dan tegen verminderde prijs in de handel in schreeuwerige advertenties. Soms werd zelfs een lot in een loterij met een koe als hoofdprijs aan de kopers in het vooruitzicht gesteld. Bij de reguliere boekhandelaars stonden de ramsjhandelaren in een slechte reuk, hoofdzakelijk omdat ze er oneerlijke concurrentie in zagen.Ga naar eind4 Ook Sijthoff stootte regelmatig een aantal artikelen af naar de second hand-handel. Maar hij deed meer. Gebruikmakend van de omstandigheid dat hij zowel uitgever als drukker was, produceerde hij van bepaalde titels uit zijn fonds speciale uitgaven voor de second hand-handel. Uit een staatje in het archief blijkt, dat Sijthoff in de periode 1875 tot 1 juli 1880 voor ƒ 54.165,- leverde aan J. Vlieger en de Gebr. Koster in Amsterdam, aan D. Bolle te Rotterdam en aan Gebr. Cohen in Arnhem. Het betrof hier zowel echte fondsrestanten als speciale edities. Zo'n totaalbedrag zegt ons | |
[pagina 27]
| |
niet zoveel, maar daar gingen grote oplagen achter schuil. In 1875 verkocht hij van een kinderwerkje van W.F. Oostveen 15.000 exemplaren aan de ramsjhandel; in 1876 zette hij van Ons eerste boekje van dezelfde Oostveen zelfs 30.000 exemplaren weg. In 1878 maakte hij voor J. Vlieger en de Gebr. Koster een editie van een werkje van J.J.A. Goeverneur in 40.000 exemplaren. Bij de berekeningen voor zijn edities van Jacob van Lennep hield Sijthoff er rekening mee dat hij een aantal exemplaren via de ramsj kon afzetten. Vaak werden daarbij wel strikte voorwaarden overeengekomen. Zo is er bijvoorbeeld een contract waarin D. Bolle zich verbindt niet in dagbladen of anderszins met Van Lennep te adverteren. Hij mag de boeken alleen in zijn reguliere fondscatalogus vermelden. Overbodig te zeggen, dat de second hand-handelaren zich niet altijd aan deze voorwaarden hielden. Een probleem deed zich voor in 1885. Sijthoff gaf met succes de Dichtwerken van Nicolaas Beets uit. In 1885 werd besloten een oplage van 5000 exemplaren te drukken voor D. Bolle. Toen al met drukken begonnen was, kreeg Sijthoff spijt van de transactie. Dat blijkt uit een brief van zijn vertegenwoordiger Carpentier van 6 augustus 1885. Carpentier denkt dat hij de transactie nog wel ongedaan kan maken, maar hij rekent Sijthoff voor dat dit geld gaat kosten. Bolle betaalt ƒ 9500,- voor die 5000 exemplaren, hetgeen een directe winst van ƒ 5541,40 betekent. Als Sijthoff zou besluiten de oplage zelf te exploiteren, zou dat een winst van ƒ 7041,40 opleveren. Die grotere winst zou echter ruimschoots verloren gaan aan renteverlies, omdat het naar schatting zes jaar zou duren voordat de boeken verkocht zouden zijn. Kennelijk waren deze rekensommen welsprekend genoeg om de transactie met Bolle door te laten gaan. Toen de Beets-editie van Bolle verscheen, werden de reguliere boekhandelaren boos. Zij hadden nog de duurdere Beets-editie in voorraad en die werd nu onverkoopbaar. Onmiddellijk kwam Sijthoff hen tegemoet. Ze mochten hun exemplaren terugsturen of als commissiegoed laten registreren. Daarmee nog altijd niet tevreden, publiceerden 38 Amsterdamse boekhandelaren op 7 november 1885 een verklaring waarin ze tegen Sijthoffs handelwijze protesteerden. Sijthoff moet woedend geweest zijn. Carpentier maande hem per brief tot terughoudendheid. ‘Buiten den boekhandel kunnen wij niet’, schreef hij en hij raadde aan helemaal niet te reageren op de circulaire. Sijthoff kon dit echter niet over zijn kant laten gaan. Drie dagen later liet hij aan de boekhandel weten: | |
[pagina 28]
| |
‘Ik ben het geschrijf over mijne handelingen moede en wensch ‘vrij man’ te blijven. Boekhandelaren die de relatiën met mij niet wenschen voort te zetten gelieven onderstaand billet te teekenen.’ Slechts één boekhandelaar tekende het biljet. Het Utrechtsch Dagblad wijdde een beschouwing aan de zaak en nam het onvoorwaardelijk op voor Sijthoff: ‘Goede boeken zijn het zedelijk voedsel voor het volk; ieder die dat voedsel in ruime mate verkrijgbaar stelt en onder aller bereik brengt, verdient dank, want hij bewijst eene weldaad aan zijn volk, minstens even groot als hij, die de gewone voedingsmiddelen goedkoop maakt.’Ga naar eind5 In de periode na dit incident ging Sijthoff steeds meer zelf goedkope uitgaven op de markt brengen, die via de reguliere boekhandel hun weg vonden naar de lezers. Eigenlijk ontwikkelde hij zich, zoals zijn biograaf Van der Meulen constateert, tot de grootste concurrent van de second hand-handel. Sijthoff heeft zonder twijfel een belangrijke bijdrage geleverd aan de democratisering van het boek.
In de voorafgaande opsomming hoop ik duidelijk gemaakt te hebben dat het brievenarchief van A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij een ware schatkamer is van gegevens over de boekhandel en dus over de Nederlandse cultuur. In een interview bij zijn afscheid als conservator westerse handschriften constateerde P. Obbema dat de Leidse UB tekortgeschoten is bij de ontsluiting van dit archief, dat zo buitengewoon belangrijk is omdat het documenteert welke nieuwe wegen A.W. Sijthoff tijdens zijn loopbaan insloeg.Ga naar eind6 Ter verontschuldiging moet gezegd worden dat de ordening van dit archief een omvangrijk karwei is, terwijl de beschikbare financiële middelen beperkt zijn. Niettemin blijft het wenselijk dat dit archief zodanig ontsloten wordt, dat men in brede kring kan profiteren van de gegevens die erin liggen opgetast. Opname van de brieven in de Catalogus Epistolarum Neerlandicarum zou het gebruik van het archief stellig fors doen toenemen. Dat is van belang voor het boekhistorisch onderzoek. Op zijn beurt zal dat boekhistorisch onderzoek steeds meer duidelijk maken dat A.W. Sijthoff een zeer belangrijke rol vervulde in het culturele leven van de tweede helft van de negentiende eeuw. |
|