Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1995
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Doede Nauta
| |
[pagina 100]
| |
beschrijving van Maresius' leven, met inbegrip van de vele conflicten en theologenruzies, waarin hij zich met voorliefde begaf, is minutieus maar niet peuterig. Het boek is meer dan een biografie, het geeft ook een beeld van het kerkelijke en universitaire leven van de zeventiende eeuw in de Republiek. Dit wordt veroorzaakt door de positie van Maresius, maar evenzeer door de gave van Nauta, Maresius in dit bredere kader te tekenen. Zeer weinige van de vele biografieën van zeventiende-eeuwse theologen die wij bezitten, bereiken dit niveau. Nog in hetzelfde jaar werd Nauta benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Hij aanvaardde zijn ambt in januari 1936 en bekleedde het tot 1968. Ruim tweeëndertig jaar heeft hij college gegeven, tentamens en examens afgenomen en een groot aandeel gehad in het universitaire bedrijf. Het werk in de faculteit gaf de jaren door een vaste vorm aan zijn leven. De donderdag van 9 tot 1 uur was bestemd voor de kandidaatscolleges. De vorm was even simpel als overal in die jaren: hoorcolleges, op dicteersnelheid gegeven. Onderwerp en uitwerking waren geheel van de hoogleraar afhankelijk. Op één der colleges werkte hij de Nederlandse kerkgeschiedenis cursorisch door, op een ander uur behandelde hij het leven van Calvijn. Verrassingen waren op deze wijze uitgesloten, te meer daar Nauta een zeer gedegen geleerde was, veel minder een inventieve of verbaal begaafde docent. Doctoraal colleges werden gegeven als er belangstelling voor bestond. Eén uur daarvan was aan de historiografie van de Nederlandse kerkgeschiedenis gewijd. Het is bijzonder jammer, dat Nauta niet is ingegaan op de suggestie, na zijn emeritaat dit college in boekvorm uit te geven. Nu is slechts een klein, zij het belangrijk gedeelte, dat handelt over de visie op de Nederlandse reformatiegeschiedenis, als artikel gepubliceerd. Het tweede uur werd besteed aan de ontcijfering van zestiende- of zeventiende-eeuwse brieven, een goede oefening in paleografie en laat-humanistisch Latijn. Tentamens en examens waren er vele. Iedere vrijdagmorgen, zo nodig ook de middag, was bestemd voor de kandidaatsexamens. Het was tegelijkertijd de gelegenheid bij uitstek voor de hoogleraren om elkaar te spreken en de, toen nog zeer weinige, zaken af te handelen. De onderlinge band tussen de vijf of zes ordinarii van de faculteit was vrij hecht. Vanzelfsprekend was het onmogelijk, over elkaars werk te spreken, maar verjaardagen brachten de hoogleraren van de faculteit, hun echtgenoten en hoogleraren van andere faculteiten zeer regelmatig samen. Tentamens | |
[pagina 101]
| |
waren verspreid over het gehele jaar en werden door de hoogleraren thuis afgenomen. Iedere student kon tentamen afleggen wanneer hij meende daarvoor klaar te zijn. Voor kerkgeschiedenis en kerkrecht legde men twee mondelinge tentamens af en velen hebben met angst in het hart de trap van Vondelstraat 182, meer dan vijftig jaar het domicilie van de familie, beklommen. Intussen bood een dergelijke taak ook tijd voor de studie. Al spoedig gold Nauta als dé Nederlandse specialist op het gebied van de Calvijnstudie en als grote kenner van de geschiedenis van het protestantisme in Nederland. Toch heeft het lang geduurd voordat zijn kennis uitstraling had in bredere kring. In eigen land kwam pas in 1945 met de oprichting van het ‘Kerkhistorisch Gezelschap’ een regelmatig contact tussen de protestantse kerkhistorici tot stand: van groot belang niet alleen voor de studie, maar ook omdat men eindelijk elkaar persoonlijk leerde kennen. Van conferenties was in de kring van kerkhistorici of in breder verband in die van theologen nog nauwelijks sprake voor de jaren zestig. Doordat men zo goed als altijd in het Nederlands publiceerde, waren zelfs de goede vakmensen in het buitenland nauwelijks bekend. Bij deze stand van zaken waren publikaties uitermate belangrijk. Ook bij Nauta is dit het geval. Hij publiceerde een aantal voortreffelijke artikelen over Calvijn en over het Nederlandse protestantisme; een zevental daarvan werd bij gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum bijeengebracht in de Opera minora. Een vijftal brede artikelen in het Biografisch Woordenboek van protestantsche godgeleerden getuigde van zijn blijvende belangstelling voor dit genre. Daarnaast schreef hij zeer veel meer populariserende artikelen, in De Katholieke Encyclopaedie (tweede druk), de Twentieth Century Encyclopedia of Religious Knowledge, de Encyclopedie van het Christendom en vooral in de tweede druk van de Christelijke Encyclopedie. Ook bladen als het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, De Heraut, het Gereformeerd Weekblad en het Centraal Weekblad voorzag hij regelmatig van bijdragen. Men denke over dit werk niet gering. Vooral de artikelen in de Christelijke Encyclopedie zijn op grond van zelfstandige studie geschreven. Een aparte vermelding verdient Het Ouderlingenblad, waarvan Nauta vele jaren hoofdredacteur was en waarin hij in de loop der jaren een zeer groot aantal artikelen schreef. Een aantal daarvan, dat de nieuwe kerkorde van de Gereformeerde Kerken behandelde, bracht hij na zijn emeritaat in herziene vorm bijeen in een brede uitleg van de kerkorde. In zijn laatste levensjaren schreef hij nog populaire biografieën van de | |
[pagina 102]
| |
Zwitserse hervormers en vrienden van Calvijn, Guillaume Farel en Pierre Viret. Het geheel overziende ontkomt men niet aan de indruk dat afgezien van de dissertatie de wetenschappelijke werken van langere adem ontbreken. Dat is te betreuren. Nauta heeft in dit opzicht de wind niet meegehad. De belangrijkste boosdoeners waren de Gereformeerde Kerken en de Vrije Universiteit. Als hoogleraar in het kerkrecht was hij tevens kerkrechtelijk adviseur van de synode en had hij een speciale taak in de synodezittingen te vervullen. Al spoedig na zijn ambtsaanvaarding rezen moeilijkheden in de kerken, die midden in oorlogstijd escaleerden en in 1944 tot een scheuring leidden. Behalve een dogmatische was er ook een kerkrechtelijke component in het conflict, en in zijn inaugurele oratie had Nauta onmiskenbaar doen blijken, aan welke kant hij stond. Hij stond in de oorlogsjaren midden in het conflict; het is nu moeilijk te begrijpen, hoeveel tijd, energie en levensvreugde de gehele gang van zaken de direct daarbij betrokkenen, ook Nauta, gekost heeft. Na de oorlog kwam een periode van hernieuwde opbouw van het kerkelijke leven. De synodezittingen werden steeds langer, het aantal kerkelijke deputaatschappen werd steeds groter - en op iedere synode speelde Nauta een grote rol, in ieder belangrijk deputaatschap had men hem nodig. Zeer veel tijd vergde de algehele herziening van de kerkorde, waarin hij een groot aandeel had. Allengs veranderde ook het karakter van de kerken. Zij hadden altijd tot de kern van de protestants-christelijke zuil behoord. Vanaf de jaren vijftig ontgroeiden zij aan deze rol. Dit gehele proces, dat zich meestal geleidelijk, maar soms ook schoksgewijze voltrok, werd door de synode vaak onbewust, een enkele maal ook zeer bewust, begeleid. Daarin was een man als Nauta, zelf vrij behoudend in zijn opvattingen en daardoor bij de conservatieve vleugel der kerken zeer gezien, tegelijkertijd ervan overtuigd dat veranderingen onontkoombaar waren, van groot belang. In dezelfde tijd begon ook de heroriëntatie van de Vrije Universiteit. Bij Nauta's ambtsaanvaarding in 1936 was de situatie niet veel anders dan ze in zijn studiejaren geweest was: een kleine universiteit met slechts enkele faculteiten en studierichtingen, een theologische faculteit die verreweg de meeste studenten had en zes voltijdse hoogleraren rijk was (een redelijke bezetting voor die jaren), een universiteitsgebouw dat bestond uit twee aan elkaar getrokken herenhuizen op de Keizersgracht. In de jaren vijftig begon de groei, die in de jaren zestig in versneld tempo werd voort- | |
[pagina 103]
| |
gezet. In tweeërlei opzicht deed deze ontwikkeling een belangrijke aanslag op de tijd die Nauta beschikbaar had voor studie. Hij was een goede organisator en regent. Dit had tot gevolg, dat hij een aandeel had in alle grote en kleine organisatorische veranderingen van die jaren. In het samenspel van directeuren, curatoren en senaat nam hij een belangrijke plaats in. Het waren ook de jaren, waarin de VU van een instelling die volledig verbonden was met het gereformeerde volksdeel en deel uitmaakte van de protestants-christelijke zuil, zich begon te ontwikkelen tot een breder georiënteerde, algemeen christelijke instelling. Juist in de beginperiode van deze ontwikkeling ging dit proces gepaard met allerlei kleine conflicten, die veel opwinding veroorzaakten. In de eerste jaren van deze ontwikkeling speelden enkele hoogleraren van de theologische faculteit een grote rol, onder hen, zij het op de achtergrond, ook Nauta. Wie was de man, die schuilging achter al dit werk? Nauta was een vrij ontoegankelijk mens, dat is zeker. Het was hem ook onmogelijk, zich te uiten over wat hem het diepst beroerde. Hij was een stoere Groninger, zeker van zichzelf, een harde werker, ongelooflijk trouw in alle taken die hem werden toevertrouwd. Hij beschikte ook over een grote nuchterheid. Toen hij voor de eerste maal in zijn leven ernstig ziek was - hij liep op zijn vijfentachtigste een dubbele longontsteking op en bracht een maand in het ziekenhuis door - bezocht ik hem een tijdlang wekelijks. Toen hij zich beter begon te voelen, zei hij: ‘Augustijn’ - verder dan een achternaam is hij tegenover een leerling en opvolger nooit gekomen - ‘ik stel het op prijs dat je me regelmatig bezocht hebt, maar het is nu niet meer nodig’. Men denke niet, dat hij geen oog had voor de goede dingen van het leven. Hij hield van wandelen, vooral in de vakanties, meestal in Zwitserland. Hij nam graag deel aan een goede maaltijd en vaak koos hij daarbij de wijn. Op dat punt was hij een kenner, en zelfs in de laatste jaren van zijn leven, toen hij zei dat hij zijn kelder niet meer aanvulde, kon hij het in werkelijkheid niet laten. De grote passie van zijn leven waren boeken. Ook was hij op een zeer groot aantal tijdschriften geabonneerd en daardoor goed op de hoogte van het theologische en kerkelijke leven in binnen- en buitenland. Wat Nauta bij al zijn werk geleid heeft, heeft hij zelf in de toespraak na zijn inaugurele oratie uitgedrukt: ‘In mijn ouderlijk huis heb ik van jongsaf liefde voor de zaak des Heeren geleerd, liefde onder meer ook voor deze stichting des geloofs op het gebied der wetenschap. Uit ‘de Heraut’ mocht ik reeds vroeg zoowel geestesvoedsel als geestelijk voedsel ont- | |
[pagina 104]
| |
vangen. [...] God roept mij om aan deze Universiteit, welke bij het licht van Zijn heilig Woord wil leven, mede leiding aan den arbeid der wetenschap te geven.’ Nauta's visie werd in de loop der jaren breder, mede door de omgang met collega's van andere universiteiten, maar daarbij bleef hij volkomen zichzelf. Hij was en bleef vergroeid met het ‘Gereformeerde volksdeel’ en hij heeft de ontwikkeling van dit volksdeel meegemaakt en mede bepaald. Aan zijn levensloop kan men de verschillende stadia, van isolement via integrerend deel van het volk tot het opgaan in het geheel, geïllustreerd zien. Speciale vermelding verdient alle werk, dat Nauta tijdens zijn veeljarige emeritaatsperiode, vanaf 1968, heeft verzet. Studenten, die in het laatste jaar van zijn actieve periode colleges bij hem volgden, viel het op dat hij op ontspannen wijze met hen en tegelijk ook met de collegestof omging: iets van de al te strakke zelftucht was verdwenen. Hij sprak er niet over, maar waarschijnlijk was ook hij er niet ongelukkig mee, dat de last van het dagelijks ‘moeten’ minder werd. Hij heeft in de jaren van zogenaamde rust zich in hoge mate verdienstelijk gemaakt voor de beoefening van de kerkgeschiedenis. Tot enkele jaren voor zijn dood was hij altijd aanwezig op de halfjaarlijkse vergaderingen van het ‘Kerkhistorisch Gezelschap’, waar hij zich geïnteresseerd toonde in het werk van anderen. Hij publiceerde een aantal goede artikelen in het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, het vakblad van de Nederlandse kerkhistorici. Toen zijn collega Wilhelm Neuser uit Münster zich tot hem wendde met de vraag om medewerking bij het opzetten van een ‘Calvijn-congres’, zegde hij dadelijk toe. Hij verzette er ook veel werk voor en zowel het eerste als het tweede congres (1974 en 1978) werden in de Vrije Universiteit gehouden. Het belangrijkste werk uit deze periode was ongetwijfeld zijn aandeel in het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, nog niet voltooid, alom als voorbeeldig geprezen. Nauta leverde daarvoor een fors aantal uitstekende biografieën van theologen en predikanten uit de zestiende tot de twintigste eeuw. Hij was echter ook vanaf het begin voorzitter van de redactie. Als redacteur verzette hij meer werk dan iemand anders had kunnen doen. Hij werkte de ingestuurde kopij door en voorzag die van opmerkingen: een gigantisch werk, want weinig ontsnapte zijn kritische aandacht. Nauta's levensweg overziende is mijn overheersende indruk: een sterke man; allereerst lichamelijk: nooit ziek, bijna zonder ouderdomskwalen zesennegentig jaar oud geworden; ook geestelijk: zonder aarzelen doen | |
[pagina 105]
| |
wat op zijn weg kwam. Mijn collega Van den Berg drukte het zo uit: ‘Hij was trouw en oprecht - een man met een helder, kritisch oordeel èn met een warm, bewogen hart, dat bij alle ernst en schijnbare strengheid toch het geheim van de mildheid, de openheid, de vrolijkheid kende.’Ga naar eind1
c. augustijn | |
Voornaamste geschriftenMen vindt een bibliografie tot 1961 in D. Nauta, Opera minora. Kerkhistorische verhandelingen over Calvijn en de geschiedenis van de kerk in Nederland, Kampen 1961, p. 173-189. Een volledige bibliografie is aanwezig in het Archief-Nauta in het Historisch Documentatiecentrum voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme in het gebouw der Vrije Universiteit, Amsterdam. |
|