| |
| |
| |
Hans Reeser
Amsterdam 9 februari 1916 - Overveen 2 september 1993
Hans Reeser was het derde kind en de enige zoon van het echtpaar J.G.A. Reeser, directeur van de Gemeentelijke Instelling voor de Veemarkt en het Abattoir te Amsterdam, en C.M. van der Pol. Na zijn gymnasiumtijd aan het Amsterdams Lyceum studeerde hij van 1937 tot 1939 Frans aan de Gemeentelijke Universiteit. De studie bleek hem niet te voldoen en verontrust door de oorlogsdreiging meende hij praktische diploma's te moeten behalen. Hij koos voor de bibliotheekopleiding aan de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Amsterdam. In 1944 behaalde hij het directeursdiploma.
Zijn loopbaan aan de Universiteitsbibliotheek begon op bescheiden niveau: in 1945 werd hij aangesteld als tijdelijk klerk bij het Uitleenbureau. Maar het gelukte hem een beurs van de Franse regering te verwerven om te studeren aan de Ecole Nationale des Chartes in Parijs. Daar volgde hij van 1946 tot 1947 het onderwijs, onder andere van Mlle L.N. Malclès, en behaalde hij het diplôme technique de bibliothécaire. Dit opende de weg voor een wetenschappelijke bibliotheekloopbaan: van 1948 tot 1979 was Reeser lid van de wetenschappelijke staf van de uba, eerst als wetenschappelijk ambtenaar aan het Inlichtingenbureau, sinds 1961 als hoofd van de afdeling Systematische Catalogus. Toen hij nog bij het Inlichtingenbureau werkte, was hij al bekend om zijn hulpvaardigheid en zijn buitengewone kennis van het bibliografisch apparaat. De bibliografie bleef zijn hart houden, ook toen hij hoofd van de Systematische Catalogus geworden was, méér dan de pure systematiek met de vele aanpassingen die daarin nodig waren door de ontwikkeling der wetenschappen. Hij was pragmaticus, de theorie van de systematiek was hem te abstract. Niet voor niets had hij toen hem gevraagd werd hoofd van de Systematische Catalogus te worden, als eis gesteld ter zijde gestaan te worden door een volbloed systematicus, E.J. Akkeringa, later zijn opvolger, toen Reeser in 1978 om gezondheidsredenen vervroegd uittrad. Belangrijke bijdragen aan de systematische catalogus heeft hij geleverd met de verzorging van de biografieënrubriek en de rubrieken geschiedenis en geografie. De sfeer op zijn afdeling heeft hij in hoge mate bepaald en waar nodig kwam hij op voor ‘zijn’ mensen. Een van de bekwaamste leden van de wetenschappelijke staf, heeft directeur De la Fontaine Verwey hem genoemd. Het
| |
| |
spreekt wel vanzelf dat Reeser ook bestuurslid is geweest (1954-1960) van de Sectie Wetenschappelijke Bibliotheken van de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen.
Met veel verve vervulde Reeser nog een taak, die eveneens zijn hart had en die voortvloeide uit zijn werk aan de UB: van 1955 tot 1981 doceerde hij bibliografie aan de cursus voor wetenschappelijk bibliotheekambtenaar, aan die van de Gemeenschappelijke Opleidingscommissie en aan de Frederik Muller Academie. In 1966 kwam daar nog een docentschap bij: bibliografie in de vakgroep boek- en bibliotheekwetenschap van de faculteit der letteren van de Universiteit van Amsterdam. Ook dat werk heeft hij - ten slotte in de rang van wetenschappelijk hoofdmedewerker - tot 1981 gedaan. Van Louise Noëlle Malclès, de formidabele Franse bibliografe, zoals Reeser haar noemde, had hij geleerd dat bibliografie in haar ware betekenis een organische discipline is met een gerichte methode, niet een min of meer onhanteerbare opeenstapeling van boektitels en dat zij daarom fungeert als absoluut onmisbare hulpwetenschap bij het literatuuronderzoek in alle wetenschappen. Die hoge opvatting van het vak heeft hij zijn studenten steeds getracht bij te brengen, die maakte hem blijvend enthousiast voor het lesgeven.
Er was nog een tweede vakgebied waarop Reeser zich als kenner en schrijver met het grootste gemak bewoog, dat van de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Hij is de biograaf van Bosboom-Toussaint, heeft een monografie geschreven over Andersens reis door Nederland en is de auteur van het Repertorium op de briefwisseling van A.L.G. Bosboom-Toussaint en van een reeks artikelen op het terrein van de letterkunde van de negentiende eeuw, artikelen over Bosboom-Toussaint en Andersen, maar ook over andere onderwerpen en personen.
Het is begonnen, zo heeft hij in een interview verteld, met Het huis Lauernesse, dat hij als veertienjarige las en het was door de lectuur van de historische romans van Bosboom-Toussaint dat hij iets ging ontdekken van het verschil tussen literatuur en ‘zomaar een verhaal’. Op de UB kreeg hij via de conservator van de afdeling Handschriften een pakket brieven van Bosboom-Toussaint in handen. Die zijn voor hem de aanleiding geweest tot de biografie, in twee delen, De jeugdjaren in 1962, De huwelijksjaren in 1985; voor het tweede deel was hem een regeringsopdracht verleend. In 1986 is dit deel van Reesers werkzaamheden bekroond met een eredoctoraat in de letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Bij die gelegenheid roemde de promotor W. van den Berg Reeser als de belangrijk- | |
| |
ste Andersen-kenner in Nederland, aan wie ook de scandinavistiek grote verplichtingen heeft, en prees hij - al evenzeer terecht - de tweedelige biografie als een standaardwerk voor de studie van Bosboom-Toussaint, maar ook nog als een boek vol materiaal waaruit andere onderzoekers van de negentiende-eeuwse letterkunde konden putten. Deze erkenning van het werk dat hij grotendeels in zijn vrije tijd heeft verricht, heeft Reeser bijzonder goed gedaan. Zijn dankwoord begon met een citaat uit Horatius, door hem vertaald als: ‘Hoe dankbaar stemt dit uur, dat mij verrassend overvalt.’
Daarna is zijn werkkracht alleen nog maar toegenomen. Apart wil ik het Repertorium op de briefwisseling van A.L.G. Bosboom-Toussaint uit 1990 noemen. Reeser hoopte dat het nog eens tot een uitgave van haar brieven zou komen en als voorbereiding daarop geeft het Repertorium niet alleen alle bewaarde brieven op van en aan de schrijfster, maar ook de verloren gegane die in elk geval ooit geschreven zijn. Bovendien vermeldt hij biografische gegevens van alle correspondenten. Reeser inventariseerde circa 1500 brieven van en ruim 350 aan haar gerichte brieven. Reesers boeken zijn breed opgezet: het eigenlijke onderwerp ervan behandelt hij op grond van zoveel mogelijk documenten minutieus, daarnaast verschaft hij een maximum aan inlichtingen rondom het hoofdonderwerp. Ook in zijn boeken is hij de hulpvaardigheid zelf!
Uitvloeisel van zijn studies in de negentiende eeuw was het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1975) en het bestuurslidmaatschap van de stichting ‘Het Réveil-Archief’ van 1957 tot 1986. Met de Werkgroep Negentiende Eeuw leefde hij van haar oprichting af mee, hij was een trouw bezoeker van de jaarlijkse symposia en schreef voor het Documentatieblad een ‘Lof der negentiende eeuw’. Ook promoties op het terrein van de negentiende-eeuwse Nederlandse letterkunde woonde hij graag bij. Reeser - een groot verzamelaar - had een complete bibliotheek van de werken van Bosboom-Toussaint en een unieke collectie oudere Nederlandse vertalingen van Andersen en zeldzame Duitse en Deense Andersen-edities. De eerste verzameling is vermaakt aan de Stads- of Athenaeumbibliotheek in Deventer, de tweede aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, die tevens een verzameling brieven van de Gids-redacteur J.C. Zimmerman en een aantal manuscripten van Bosboom-Toussaint, waaronder haar lectuurcahier, ontving.
Als kritiek op Reesers biografie van Bosboom-Toussaint is naar voren
| |
| |
gebracht dat hij zich niet had onthouden van oordeelvellingen over haar romans en verhalen en soms over haar gedragingen. Maar Reeser was er nu eenmaal de man niet naar om zijn subjectiviteit gescheiden te houden van zijn werk. Werk moest eerst zijn hart gestolen hebben, dan pas kon hij zijn helder verstand erin ontplooien. Zo kwam het dat hij over negentiende-eeuwers een oordeel kon uitspreken als waren het mensen die hij als tijdgenoten persoonlijk kende. Hij had een hekel aan Potgieter en aan Bakhuizen van den Brink - in de grond van de zaak vond hij ze als mensen onbetrouwbaar - omdat zij Truitje Toussaint schade hadden berokkend: Potgieter door haar fantasie te fnuiken, Bakhuizen van den Brink vooral door hun ongelukkige liefdesaffaire. Die emotionele betrokkenheid bij zijn werk, op personen uit het verleden en het heden was zijn kracht, maar soms ook zijn zwakte. Hij kon niet anders.
‘Mijnheer Reeser’ was hij voor iedereen op zijn afdeling op de UB en hij van zijn kant tutoyeerde er ook niemand. Dat maakte de omgang gemakkelijker, vond hij, want zo was de mogelijkheid groter grenzen te eerbiedigen. Deze gedragslijn - eens doodgewoon maar later één waarvan rekenschap werd gevraagd - is tekenend voor Reeser: het eerbiedigen van grenzen in de omgang met mensen. Met al zijn bonhomie, zijn grappen en grapjes was hij een zeer gesloten mens. Dat veranderde in de periode dat hij wist ongeneeslijk ziek te zijn. Toen werd hij opener en kwam ook zijn gelovigheid gemakkelijker ter sprake. Hoewel niet godsdienstig opgevoed, was hij altijd al een religieus mens geweest. Sinds de jaren tachtig vond hij steeds meer een onderkomen in de rooms-katholieke kerk De Krijtberg, gelegen tegenover zijn vroegere werkplaats, de UB. Daar woonde hij graag de diensten bij. Negen weken voor zijn heengaan is hij gedoopt. Die daad van overgave heeft hem rust en ruimte gegeven. Niet dat hij daarmee afscheid nam van het leven. Dat bleef hem boeien. Hij zat vol plannen voor artikelen, waarvoor het materiaal al lang klaarlag. Ze moesten alleen nog geschreven worden. Het heeft niet zo mogen zijn. Op 2 september 1993 is er een einde gekomen aan dit werkzame leven.
margaretha h. schenkeveld
| |
Voornaamste geschriften
In boekvorm:
|
De jeugdjaren van Anna Louisa Geertruida Toussaint. Haarlem 1962. |
Andersen op reis door Nederland. Zutphen 1976. |
| |
| |
De huwelijksjaren van A.L.G. Bosboom-Toussaint. Groningen 1986. |
Repertorium op de briefwisseling van A.L.G. Bosboom-Toussaint. Amsterdam 1990. |
Bijdragen:
|
‘Langue et littérature néerlandaises’, in L.N. Malclès, Les sources du travail bibliographique, Genève en Lille 1950, t. ii, p. 392-400. |
‘Flamands et Hollandais. Les Hollandais romantiques et postromantiques’, in Les écrivains célèbres, Parijs 1952, t. ii, p. 312; t. iii, p. 359-361. |
Artikelen:
|
‘Over Julien Green naar aanleiding van zijn laatste werk’, in Apollo (1947), p. 322-328. |
‘Het bibliotheekwezen in Frankrijk na de oorlog’, in Bibliotheekleven (1949), p. 45-46. |
‘Hervonden meesterschap. Julien Green's Moira’, in De Vlaamsche Gids (1951), p. 413-419. |
‘Het inlichtingenbureau van de universiteitsbibliotheek’, in Bibliotheekleven (1954), p. 149-163. |
‘De eerste Baudelaire-tentoonstelling in Nederland’, in Nieuwsblad voor de boekhandel (1955), p. 538. |
‘De wordingsgeschiedenis van Eene kroon voor Karel den Stouten’, in Levende Talen (1958), p. 465-479. |
‘Andersen op bezoek bij Mevrouw Bosboom-Toussaint’, in De Nieuwe Taalgids (1967), p. 224-229. |
‘Het dagverhaal van H.C. Andersens bezoeken aan Amsterdam’, in Jaarboek Amstelodamum 59 (1967), p. 149-192. |
‘H.C. Andersen en A.L.G. Bosboom-Toussaint. Naar aanleiding van de vroegste vertalingen van Andersen in het Nederlands’, in Levende Talen (1968), p. 406-414. |
‘Prins Willem III en de Portugeesche joden. Een onuitgegeven roman van Mevrouw Bosboom-Toussaint’, in Studia Rosenthaliana (1968), p. 89-107. |
Recensie van E. Dal, Scandinavian Bookmaking in the 20th Century (Kopenhagen 1968), in Open (1970), p. 688-689. |
‘H.C. Andersen-litteraturen 1968-1969. Sv. Juel Møller. Vaerker af H.C. Andersen oversat til nederlandsk, frisk og afrikaans. København 1968’, in Anderseniana (1970), p. 126-128. |
‘H.C. Andersens dagboekaantekeningen over zijn bezoeken aan Leiden in 1847 en 1866’, in Leids Jaarboekje (1970), p. 37-42. |
‘De huidige stand der H.C. Andersen-bibliografie in Denemarken’, in Open (1971), p. 17-26. |
‘Tijdgenoten over Haarlem iii: H.C. Andersen 1847’, in Jaarboek Haarlem (1971), p. 144-153. |
‘H.C. Andersens persoon en werk door Potgieter beoordeeld’, in De Nieuwe Taalgids (1971), p. 208-214. |
‘H.C. Andersen en de dichteres Estella Hijmans-Hertzveld’, In Studia Rosenthaliana (1971), p. 213-218. |
‘Hoe H.C. Andersen in 1847 Rotterdam beleefde’, in Rotterdams Jaarboekje (1971), p. 232-234. |
| |
| |
‘De vertalingen van H.C. Andersens Billedbog uden billeder in de Nederlanden’, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis (1972), p. 853-862. |
‘H.C. Andersens dagboekbladen over zijn bezoeken aan Den Haag’, in Die Haghe, jaarboek 1973, p. 160-178. |
‘Andersen in Holland. Reflections prompted by two exhibitions’, in Quaerendo (1975), p. 272-273. |
‘Andersen in Nederlandse vertaling 1839-1875. Proeve van een bibliografie in tijdschriften, almanakken, jaarboeken’, in Studies in Skandinavistiek. Aangeboden aan Amy van Marken, Groningen 1977, p. 89-99. |
‘ ‘Un ouvrage d'art que vous ignorez peut-être.’ Une contribution néerlandaise à l'Album de H.C. Andersen’, in Anderseniana (1978-1979), p. 30-35. |
‘Lof der negentiende eeuw’, in De Negentiende Eeuw. Documentatieblad (1978), p. 248-250. |
‘In memoriam Dr. B.C.J. Timmer 1896-1978’, in Open (1979), p. 97-98. |
‘De kasboekjes van H.C. Andersen over zijn reizen door Nederland’, in Jaarboek Amstelodamum 72 (1980), p. 157-168. |
‘Late Verlichting - Liberalisme of Romantiek?’, in De Negentiende Eeuw 10 (1986), p. 47-63. |
‘De gang van een intrigerende uitspraak: ‘Arbeid adelt - intrige onteert’ ’, in Voortgang. Jaarboek voor de neerlandistiek viii (1987), p. 39-53. |
‘Réveil en Romantiek’, in Documentatieblad van de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 jrg. 12, nr. 30 (mei 1989), p. 2-14 (= lezing gehouden tijdens Réveil-dag 18 november 1988 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam). |
‘Bewondering en verwondering: Shakespeare en Burgersdijk in de waardering van A.L.G. Bosboom-Toussaint’, in Voortgang xi (1990), p. 117-139. |
‘Potgieters tuchtiging van J.L.L. ten Kate. Gids-beginselen en Gids-kritiek’, in Voortgang
xiii (1992), p. 1-23. |
|
|