ge slechts bestaat in de werkelijkheid van Schoftentuig, een literair kunstwerk, willen we maar al te graag weten: wie stelt deze vraag? Ten eerste omdat er een ondubbelzinnige veroordeling in besloten ligt, getuige het woord ‘gesjoemel’. Ten tweede omdat er een letterlijk citaat van de betreffende, in de werkelijkheid bestaande staatssecretaris in voorkomt. Zeker zo interessant is de kwestie wie de vraag beantwoordt. Natuurlijk! Mevrouw de staatssecretaris, maar niet in de termen van een citaat, maar in volzinnen afkomstig van de schrijver en van niemand anders. Deze spreekster is nu een personage en niet de staatssecretaris zelf, alhoewel ze daar sprekend, maar dan ook sprekend op lijkt. De afstand tussen Schoftentuig en een Middeleeuwse legende is blijkbaar niet zo groot als uit de officiële literatuurgeschiedenissen valt op te maken.
Hiermee zijn we aangeland bij de tweede, even zwaar wegende voorwaarde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor het toekennen van de Henriette Roland Holst-prijs: dat het te bekronen werk ‘uitmunt door literair niveau’. Dat nu geldt evenzéér voor Schoftentuig. Niet alleen verlenen de compositie, de gelaagdheid, de dubbele bodems, situatietekening, persoonstyperingen en verrassende wendingen aan Schoftentuig een hoog literair gehalte, maar bovendien vertegenwoordigt dit geschrift een nieuw literair genre, waardoor het moeilijk te classificeren is. Het is proza, zoveel is zeker. Maar het zijn niet echt verhalen, evenmin essays. Er is geen sprake van een roman of novelle, ook niet van een sleutelroman of -novelle, zelfs niet zonder meer van een satire. Schoftentuig brengt ook anderszins de literatuurwetenschap in verlegenheid, door het in dat vak oppermachtige onderscheid tussen fictie en non-fictie te doorbreken. Weliswaar op andere wijze dan de Middeleeuwse legende, maar toch.
Walter Philippe de Rochebrune, mijnbouwkundig ingenieur, is zonder twijfel een fictief personage, een gestoorde man van middelbare leeftijd, zoon van een officier in de Waffen-ss. Hij heeft een innige band met Audrey Hepburn, die door zijn toedoen te zijner tijd koningin der Nederlanden zal worden en hij leeft aan de zijde van een naar hij meedeelt misschien wel drieduizend jaar oude poes, Mémé, gezien haar naam en sekse een soort oermoeder. De Rochebrunes overvloedig gedocumenteerde aanklacht is de aanklacht van een krankzinnige, een patiënt, voor de lezer een hele geruststelling. De opgewonden bespiegelingen van een verzonnen patiënt kan men wel naast zich neerleggen.
Tegen het eind van het boek echter verandert er iets. Het is ineens een