Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1974
(1974)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
[pagina 41]
| |
Petronella Maria Boer-den Hoed
| |
[pagina 42]
| |
Gedurende deze tijd bekwaamde zij zich ook in modern Deens en Zweeds, en in de laatste taal legde zij in 1927 doctoraal examen af. Vanaf 1925 was zij assistente van prof. Boer onder andere voor de moderne Skandinavische talen. Maar haar grote liefde bleef toch het Oudijslands, waarin zij op 5 juni 1928 bij Prof. Boer promoveerde; zij gaf als proefschrift een Oudijslandse tekst uit, de Hemingsrímur. Het werk gaf blijk van wetenschappelijke begaafdheid en een scherpe intelligentie. In 1929 werd Nel den Hoed benoemd tot lector aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam om onderwijs te geven in Oudijslands (ofwel Oudnoors, zoals het ook wordt genoemd, daar deze oude talen vrijwel gelijk zijn), Deens en Zweeds. In haar openbare les besprak zij culturele contacten tussen Nederland en Denemarken-Zweden. Haar functie als lector vervulde zij, tot zij in 1960 hoogleraar werd. Haar inaugurele rede op 23 mei van dat jaar ging over een Oudijslands onderwerp. In 1969, op zeventigjarige leeftijd, trad zij af. Op 25 oktober van dat jaar gaf zij haar afscheidscollege, ook over een Oudijslands onderwerp. Zij vervulde haar taak als lector en later als professor met toewijding. Haar colleges waren boeiend en onconventioneel - zeker in de jaren dertig, toen ik ze volgde. Bij modern Deens en Zweeds voor beginners bijvoorbeeld werd er, na een kort overzicht van de spraakkunst, al spoedig overgegaan tot het lezen van een tekst, en zowel voor beginners als voor gevorderden waren er oefeningen in het spreken, waarbij ook scherp op een juiste uitspraak werd gelet. De gevorderden kregen bovendien een overzicht van de letterkunde, en in de latere jaren behandelde zij ook de moderne experimentele letterkunde van na de tweede wereldoorlog met haar studenten. In die tijd werd zij bijgestaan door enige assistenten, daar het aantal studenten sterk toenam. Ook didactisch was zij zeer begaafd; zij verstond de kunst, kennis over te dragen. Haar colleges waren daardoor inspirerend en openden voor haar leerlingen een nieuwe wereld: die van de Skandinavische cultuur, taal en letterkunde, die haar zo lief waren, een liefde die zij ook op haar leerlingen heeft weten over te dragen. Ook met de latere leerlingen van na de oorlog bestond een goede band; Nel Boer leefde belangstellend met hen mee, en zij kwamen vaak bij haar aan huis. Toen tijdens de oorlog in 1943 de Universiteit werd gesloten, gaf zij nog aan enige leerlingen colleges aan huis, zolang de treinverbindingen het toelieten. In 1960 heeft zij IJsland kunnen bezoeken, het land dat haar door haar studie toch het naast aan het hart lag. Intussen was zij in 1931 in het huwelijk getreden met Johannes Boer, de | |
[pagina 43]
| |
zoon van haar leermeester, huisarts (in 1932 gepromoveerd). In 1948 is zij van hem gescheiden, maar zij bleven bevriend; hij stierf op 2 mei 1967. Uit hun huwelijk werden drie kinderen geboren: een zoon Johannes (geb. 1933) en twee dochters, Constance (geb. 1934) en Heleen (geb. 1935). De oudste dochter is afgestudeerd in de medicijnen, gehuwd en moeder van drie kinderen; de beide anderen zijn in de muziek doorgegaan. Ook de jongste dochter is getrouwd en heeft één kind. Op haar kleinkinderen was Nel Boer zeer gesteld; uit wat zij over hen vertelde, kon men opmaken dat er een zeer prettige verhouding tussen hen bestond. Van grote betekenis werd ook voor haar het katholicisme, waartoe zij in de jaren zestig overging. Als vermeld hebben hiertoe misschien haar jeugdindrukken in Breda bijgedragen. Ook als gecommitteerde bij eindexamens aan scholen in het Zuiden van het land kwam zij vaak met katholieken in aanraking. Het katholicisme heeft haar in die latere jaren veel troost en kracht gegeven. Als persoonlijkheid was zij tegelijkertijd nuchter en diep religieus; op deze wijze benaderde zij ook de literatuur. Hierbij had zij ook voordeel van haar zeer sterke geheugen en haar grote belezenheid; zij had altijd citaten paraat. Naast haar universitaire werkzaamheden gaf Nel Boer ook talenkursussen, aan de Amsterdamse Volksuniversiteit, en een tijdlang voor de Deense Vereniging, die na de oorlog talenkursussen in Deens organiseerde, onder andere in Amsterdam. Ook heeft zij een jaar lang (1950-1951) Zweeds gedoceerd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Verder was zij steeds bezig met wetenschappelijk werk en vertaalwerk; zij heeft tal van Deense en Zweedse boeken vertaald, onder andere sprookjes van Andersen en romans van de Zweedse schrijvers Hjalmar Bergman en Pär Lagerkvist. Van haar wetenschappelijk werk heeft wellicht naast haar Oudijslandse studies, haar Zweeds-Nederlands en Nederlands-Zweeds woordenboek het moest de aandacht getrokken. Er bestonden omstreeks de tweede wereldoorlog nog geen Skandinavische woordenboeken van formaat; men moest zich behelpen met de kleine Van Goortjes of een woordenboek met Duits of Engels als tussentaal gebruiken. Het boek was dan ook een belangrijke aanwinst, en zij heeft er een Zweedse ridderorde voor ontvangen; maar zij was er zelf niet over tevreden: was zij kritisch op het werk van haar leerlingen, zij was het niet minder op zichzelf. In het begin van de oorlog was zij er aan begonnen, maar zij was de eerste jaren gehandicapt door de gebrekkige contacten met Zweden en door allerlei praktische moeilijkheden, | |
[pagina 44]
| |
waardoor het werk soms geruime tijd moest worden onderbroken. Maar na twaalf jaar, in 1953, lagen toch beide delen op tafel (het eerste deel was van 1946), en Nel Boer, die zichzelf geen volbloed lexicograaf voelde, erkende wél, dat er zich bij het werken allerlei aardige en interessante facetten hadden voorgedaan. Zij schreef ook een Zweedse spraakkunst, herzag de Deense spraakkunst van prof. R.C. Boer, gaf een Zweeds leesboek uit, verzamelde en vertaalde novellen voor Meesters der Zweedse vertelkunst en schreef voor tijdschriften en kranten tal van artikelen, waarvan vele helaas niet meer te achterhalen of te dateren zijn. Zo herinner ik me, in een van onze dagbladen een artikel over Holberg van haar hand te hebben gelezen, wiens tweehonderdvijftigjarige geboortedag in het najaar van 1934 werd herdacht; maar dit artikel was niet op te sporen. Zo moeten er nog vele artikelen en boekbesprekingen van haar hand bestaan, want zij was altijd ijverig bezig. Een van de belangrijkste van haar kleinere publicaties is mijns insziens wel haar uitvoerige en diepgaande inleiding voor het deel over Pär Lagerkvist in de serie Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur. Ook was zij medewerkster voor Skandinavische letterkunde aan de grote encyclopedie van Winkler Prins. Daarnaast had zij echter ook ruime belangstelling en vele contacten buiten de kring van haar eigen studie. Zij was aanhangster van de Soroptimisten en vond het waardevol, op deze wijze ook met mensen van een ander vak in aanraking te komen. Zij had ook enkele maatschappelijke functies: jarenlang maakte zij deel uit van het bestuur van de Amsterdamse Universiteitsvereniging, en zij heeft ook enkele malen colleges gegeven op de Universiteitsdag, onder andere over Potgieter en Zweden. Van de Zweeds-Nederlandse Vereniging was zij een twaalftal jaren voorzitster, van 1953 af, en zij vervulde die functie met ijver en toewijding; voor bijeenkomsten van de Zweedse Vereniging liet zij andere dingen schieten. Zij heeft hier ook af en toe lezingen gehouden, wat zij ook elders vaak heeft gedaan. Ook bezocht zij trouw de internationale tweejaarlijkse conferenties van de iass (International Association Scandinavian Studies), waar ik menigmaal gezellig met haar heb mogen samenzijn; eens vierden wij tijdens een dergelijke conferentie in London met enige andere Nederlandse deelnemers's avonds op haar kamer haar verjaardag. En heel goed herinner ik mij haar uitstekende voordracht op een conferentie in 1958 in Lillehammer (Noorwegen) over het ruimte-epos Aniara (1956) van één der Nobelprijswinnaars van 1974, Harry Martinson - een werk, dat evenals op mij ook op haar een die- | |
[pagina 45]
| |
pe, onvergetelijke indruk heeft gemaakt, maar waarvan zij, heel begrijpelijk, de vertaling niet aandurfde. Aan de laatste conferentie die zij meemaakte, in 1970 in Bergen (Noorwegen) kon zij helaas wegens gezondheidsredenen slechts enkele dagen deelnemen, al had zij dan toch de energie opgebracht, er heen te gaan. Zij leed namelijk aan een hartkwaal, maar spaarde zichzelf niet: zij wilde liever wat korter leven en dan tot het einde toe in het volle leven staan, dan voorzichtig zijn en langzaam wegvegeteren. ‘Ze vinden mij wel, als ik dood ben,’ moet zij hebben gezegd. En zo is het ook gegaan. Op zondagmorgen 28 januari 1973 kregen haar kinderen telefonisch geen gehoor en vonden haar dood in bed liggen. In december 1972 had zij nog een Skandinavische Kerstavond verzorgd bij de Skandinavische Club in Leeuwarden, en op vrijdagavond 26 januari een lezing van haar opvolger prof. Törnkvist in de Zweedse Vereniging te Amsterdam bijgewoond; op haar tafel lagen de papieren en aantekeningen voor een lezing over de Heilige Birgitta van Zweden, wier dood zeshonderd jaar geleden zij in februari voor de Zweedse Vereniging zou herdenken. Het heeft zo mogen zijn: Zij is midden in het volle leven van ons heengegaan.Ga naar voetnoot1
S. Ferwerda | |
Voornaamste geschriftenAfzonderlijke publicatiesHemingsrímur. Haarlem 1928 (diss. Amsterdam). Iets over cultuuraanraking van Nederland met Denemarken en Zweden. Haarlem 1929 (openbare les Amsterdam). Zweedse spraakkunst. Haarlem 1936 (tweede herziene druk 1947). Zweeds handwoordenboek i Zweeds-Nederlands. Den Haag 1946 (tweede druk 1956). Korte Deense spraakkunst door R.C. Boer, herzien door P.M. Boer-den Hoed. Haarlem 1930 (tweede druk; derde druk 1947). Zweeds leesboek. Den Haag 1947. Zweeds handwoordenboek ii Nederlands-Zweeds. Den Haag 1953. De Völuspá. Op de grens van twee werelden. 1960 (inaugurele rede Amsterdam). Oude Germaanse wijsheid. 1969 (afscheidscollege Amsterdam). | |
VertalingenHjalmar Bergman: Katja in rok. Uit het Zweeds. Amsterdam 1937. [Flickan i frack]. H.C. Andersen: Sprookjes, vertellingen en reisverhalen. Uit het Deens. Amsterdam 1941 (vertaald tezamen met Marie Gijsberta Nijland-van der Meer en Annie Romein-Verschoor). Rune Lindström: Een spel van een weg die ten hemel voert. Uit het Zweeds. Haarlem 1946. | |
[pagina 46]
| |
H.C. Andersen: De rode schoentjes. Uit het Deens. Vertaald en van een biografie voorzien. Amsterdam 1948. E. Busch: Traumatologie van het zenuwstelsel. Uit het Deens. Utrecht 1948. F.G. Bengtsson: Rode Orm. Uit het Zweeds. 1955. Meesters der Zweedse vertelkunst. Zweedse novellen, verzameld, vertaald en ingeleid. Amsterdam 1956 (tweede druk 1965). Pär Lagerkvist: De priesteres van Delphi. Uit het Zweeds. Amsterdam 1957 [Sibyllan] | |
InleidingenJ. Buchholtz: De komedie komt. Ingeleid door P.M. Boer-den Hoed. Amsterdam 1938 (Deens). Pär Lagerkvist: De dwerg, Barabbas en Grimmige sproken. Vertaling Greta Baars-Jelgersma, Rolv Ravn en N.G. Visser. Met een [uitvoerige en belangrijke] inleiding over auteur en werk door P.M. Boer-den Hoed. Hasselt 1959. (Pantheon der winnaars van de Nobelprijs). | |
ArtikelenDe i-syncope in het Gotisch. in Neophilologus, 1946 In memoriam A.G. van Hamel in Lingua 1, 1948. E.J. Potgieters verblijf in Zweden 1831-32 in Spiegel der Letteren 2, 1959. Raadsel der Runen in Algemene Ontwikkelingsreeks, 1963. Scandinavian studies in the Netherlands in Scandinavica 2, 1963. Hin w Arb n Aseu maR in Acta Philologica Scandinavica 23, 1949. | |
BoekbesprekingenD.v. Kralik: Die Ueberlieferung und Entstehung der Thidrekssaga in Jahresbücher für die Germanische Philologie nf 11.18.31 in Museum 40, 1932, Sp. 10-12. J. van Ham: Beschouwingen over de literaire betekenis der Laxdoelasaga in Arkiv 50, p.177-179 en Jsb. nf 12, 18, 39a, 1932. F. de Tollenaere: De schildering van de mens in de Oudijslandse familiesage in Museum 51, Sp. 23 ff. Ongepubliceerd werk berust in het Skandinavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. |
|