Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1966
(1966)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kamiel Looten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoevele roepingen werden in dit geestelijk klimaat geboren? De neerlandicus G. de Rudder getuigde (hij mocht in het meervoud spreken): ‘Il a fait de nous ce que nous sommes’Ga naar voetnoot1. Anglisten als P. Messiaen (Linzele) en L. Bocquet (Markillie) bekennen graag wit zij hem verschuldigd zijn: de eerste, de kennis van de Engelse dichters uit de middeleeuwen en de renaissanceGa naar voetnoot2; de tweede, de openbaring van John Keats, ‘un des sommets du lyrisme britannique’Ga naar voetnoot3. De studie van het Elizabetaanse tijdperk, vooral van Shakespeare, is een echte Rijselse specialisatie, waarin de Rijks- en de R.K. universiteiten vriendelijk wedijveren. Prof. Looten was er voor veel inGa naar voetnoot4. Onder de vertalers en kritici: F. Danchin (Rijsel), F. Delattre (Haine), L. Depret (Rijsel), J. Derocquigny (Rijsel), G. Fabre (Rijsel), A. Lirondelle (Dowaai), L. Mis (Rijsel), M. Poirier (Rijsel), H. Potez (Monsterhole), F. Sauvage (Arke), die erin uitmuntten, studeerden verscheidenen, met de voornaamste kracht P. Messiaen, bij hem. De beroemdste onder zijn leerlingen was toch zijn eigen neef, als hijzelf te Noordpene geboren, Paul Hazard, die het, door zijn spoor te volgen, tot komparatist bij uitnemendheid zou brengen. Prof. Looten had een aanzienlijk aandeel in de schepping van de vergelijkende letterkunde. Zijn Etude littéraire sur le poète néerlandais Vondel (1889) was, naar het boekGa naar voetnoot5 van P.L. Betz te oordelen, een der eerste dissertaties in Frankrijk over een komparatistisch onderwerp. Hij trok een leerrijke vergelijking tussen de Nederlandse klassicus en Milton aan de ene kant, de dichters van de Franse pleiade aan de andere. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder een ietwat misleidende titel en in een eigenaardig LatijnGa naar voetnoot1 is De Grotio christianae religionis defensore (eveneens in 1889) weer een stevige brok literair komparatisme. We doorbladerden het eksemplaar dat hij bij zijn promotie gebruikte, met de eigenhandige aantekeningen als antwoord op het verslag van de fakulteit. Hij onderstreepte dat het voor hem niet over een teologisch kommentaar ging, wel over een onderzoek naar de bronnen van de Nederduitse gedichten o.a. het Bewijs van de ware godsdienst van Hugo de Groot. Hij verklaarde in hoever hij het daarover met R. Sabunde, L. Vives en Duplessis-Mornay eens was, in hoever hij met hen van mening verschilde. Hij beklemtoonde het belang van die dichtwerken voor de ‘patriae litterae’ (de Nederlandse letteren), ontleedde de invloed die zij, langs vertalingen om, in het buitenland uitoefenden. Lootens studiën over het Nederlands in Zuid-Vlaanderen eerst in de Revue de Lille, dan als brochuren verschenen (1890), geven een ruim overzicht van onze taal en letteren in het algemene raam van de Germaanse en Europese kultuur. Hij toonde er bv. hoe het aloude tema van het Soudaansdochtertje (door Edm. de Coussemaker in zijn verzameling volksliederen uit Zuid-Vlaanderen opgenomen) de stoot gaf aan de ingeving én van Longfellow in The Golden Legend én van Leconte de Lisle in Poèmes barbares. In Tennyson (1893) bestudeerde hij de overeenkomsten en de verschillen tussen de ‘poet laureate’ en Heine, de problemen gesteld door de reakties tegen het Franse klassicisme en de opkomst van het romantisme in Duitsland en in Engeland. Zijn waardering voor Hugo, in de toenmalige katolieke kringen minder geprezen, spreekt voor de onafhankelijkheid van zijn oordeel. Voor hem is Daniël De Foe (1897) niet zozeer de schrijver van Robinson Crusoe dan de medewerker van stadhouder-koning Willem III. Om tot de betekenis van de werken van deze ‘true-born Englishman’ door te dringen, dient men rekening te houden met de achtergrond van zijn gedachte, nl. zijn bekommering om het lot der Nederlanden. Chaucer (1930) bevat niet alleen een reeks ‘dubbele portretten’: Chaucer en Dante, Chaucer en Boccaccio. Een hoofdstuk is gewijd aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn betrekkingen met Vlaanderen, voornamelijk aan de invloed van het Nederlands op de taal van de Canterbury Tales. K. Looten beperkte zich niet tot de studie van biezondere gevallen, hoe leerrijk ze ook mogen zijn. Hij maakte de syntese op van algemene onderwerpen, o.a. de literaire verhoudingen tussen de Nederlanden en Spanje. Hoewel hij wellicht meer de man van het gesproken woord was dan van het geschreven en ofschoon zijn innerlijk vuur en de gloed van zijn welsprekendheid schenen te verkoelen wanneer hij naar de pen greep, toch weerspiegelen zijn geschriften de schitterende gaven, die zijn onderwijs kenmerkten. Deze anglist, wiens belangstelling liep van Edmond Spenser, W. Guthrie, Donne en Crashaw tot Edgar Poe, Mrs Humphry Ward en George Eliot, was thuis in alle Europese letterkunden en kulturen. Aan welke bestanddelen heeft de poëzie van Dante haar oorspronkelijkheid te danken? Welke ondervinding maakte Giordano Bruno te Londen door? Welk deel hebben respektievelijk aan het Faust-tema geschiedenis en legende? Hoe verklaart het ‘milieu’ van Brizeux zijn werk? In hoever hangt Taine (tegen wie hij, eerlijk gezegd, enkele vooroordelen koesterde) van het romantisme af? Hoe ontwikkelde zich de kunst van de roman bij Sienkiewicz? Hoe reageerde de dichter Aug. Angellier (die zijn leraar en zijn vriend was) tegenover het leven en de kunst? Heeft Jörgensen een blijvende betekenis?Ga naar voetnoot1 Prof. Looten vertegenwoordigde gezagvol het Vlaamse komparatisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de Revue de Littérature Comparée en in internationale tijdschriftenGa naar voetnoot1. Zoals het uit de enkele voorbeelden blijkt, nam de Nederlandse letterkunde een aanzienlijke plaats in zijn komparatistische studies. Zijn Vondel was niet alleen baanbrekend op het gebied van de vergelijkende letterkunde, het was ook de eerste dissertatie die in de Sorbonne aan een Nederlandse schrijver gewijd werd. Hij beschouwde als behorend tot zijn taak de Nederlandse letterkunde bij het Franslezende publiek beter bekend te maken. Veel, zelfs van mindere godheden, Van Craywinkel bv., vertaalde hij in het Frans. Het syntetische overzicht van ‘La Littérature flamande’, waaraan hij in 1937 begon te werken en dat voor een Histoire générale des littératures bestemd was, werd niet voltooid, maar hoevele bouwstoffen liggen verspreid in de gedaante van losse bijdragen in tal van tijdschriften. Deze aantekeningen omvatten de hele loop van onze letteren: Elckerlyc en de Beatrijs-legende, Cats en Poirters, Alberdingk Thijm en Schaepman, Conscience en Frans de Potter, Gezelle en H. Swarth. Op de schrijvers en de werken had hij een eigen blik, vrij van elk konformisme. De bewondering van deze streng gevormde kriticus voor de ‘patetische kunst, de machtige stijl’ van Verschaeve mag wel aangestipt worden. Daarentegen voelde hij niet zoveel voor de nochtans meer klassieke kritiek van J. Persyn. De letterkunde van zijn gewest trok hem uiteraard sterk aan. Hij behandelde de lotgevallen van de Rederijkerskamers in Zuid-Vlaanderen, de psalmvertaling van Pieter Daeten (Kassel), De Bellebrand van Frans de Springer (Belle), Het Geluk van Nieuwpoort van Domien ded Jonghe (Duinkerke), het Voorschriftboek van Andries Steven (Kassel), letterkundige pennetwisten tussen P.J. de Badts (Steenvoorde) en C. van Costenoble (Belle). Prof. dr. Vital Celen noemde hem eens ‘de outdekker van Michel de Swaen’Ga naar voetnoot2. De Zuid-Vlaamse dichter was feitelijk in vergetelheid geraakt, toen K. Looten zich over hem ontfermde. In 1891, 1900, 1901, zorgde hij achtereenvolgens voor de uitgave van De Gekroonde Leersse, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Zedige dood van Keizer Karel, Mauritius. Zijn bekommernis als komparatist liet hem hier niet los. Naar aanleiding van de Swaens Uitlegging van de Engelse omwenteling van 1688, vroeg hij zich af langs welke bronnen de gebeurtenissen uit Engeland te Duinkerke konden bekend zijn. In een verhandeling over het treurspel Andronicus stelde hij de Duinkerkse dichter tegenover de Franse rijmelaar Campistron. Zijn ganse gedachte over zijn geliefde dichter heeft hij ons in een essay (Duinkerke, 1928) nagelaten, dat tot zijn sterkste geschriften behoort. De oorspronkelijkheid van de Zuid-Vlaming, met de Franse toneelschrijvers vergeleken, komt er duidelijk naar voren. Zijn Digtkunde is diep onafhankelijk van die van Boileau, zijn Leven en dood van onze Zaligmaker staat torenhoog boven de Poèmes évangéliques van Victor de Laprade. De Swaen, besloot hij, vertoont gemeenschappelijke trekken, die wijzen op verwantschap met Thomas Hardy zowel als met Streuvels. Een uitnemende kenner van de stof, V. Celen, kenschetste dit stuk als ‘het beste wat er over het opus van de Swaen geschreven werd’Ga naar voetnoot1. De literaire geschiedenis bracht hem tot de algemene geschiedenis van zijn land. In de Latijnse gedichten van Jakob de Meyere ontdekte hij de historicus. Zijn eerste werk van geschiedkundige aard (1895) had betrekking op deze voorloper. Hij zou zijn spoor volgen. Wij tellen van zijn hand een honderdtal bijdragen en boeken (waaronder zeer omvangrijke) over de geschiedenis der Nederlanden, vooral van Zuid-Vlaanderen. Uiterst verscheiden zijn de onderwerpen: kenmerken van het Vlaamse gezinsleven in de 14de en 15de eeuw en uitingen van de Vlaamse beweging in de 19de en 20ste eeuwen; Erasmus, die hij onder onbekende aspekten wist te belichten, en Niklaas Ruyssen, die eens in de schilderkunst de roem van de Westhoek was; verovering van Zuid-Vlaanderen door Lodewijk XIV en opkomst van de Franse omwenteling, enz. De werkwijze is altijd dezelfde: hij peilde naar de oorzaken, die in de diepten én van de ziel én van de volksaard schuilen. Hoe hebben de persoonlijkheden zich gevormd? In welke mate was de overerving beslissend voor hun levenslot? Welke invloed hadden hun lezingen en hun reizen op hen? De figuren door Looten voor de geest geroepen leven vóór ons in hun menselijke werkelijkheid. Ze wortelen in de nationale volkse ondergrond. Literatuurwetenschap noch geschiedenis had voor hem iets van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘dode vakken’. Langs deze weg bleef hij in aanhoudende aanraking met zijn volk. Deze geleerde stond midden in het volkse leven. Deze wetenschapsmens was een man van daden. Hij stond zijn man in de sociale beweging. Vooruitstrevende geest, was hij de hartsvriend en innige medewerker van volksvertegenwoordiger burgemeester priester Lemire, de Daens uit Zuid-Vlaanderen. Zijn krachten wijdde hij vooral aan de verdediging en ontwikkeling van de taal en de kultuur van zijn volk. Hij ontpopte zich als spreker, dagbladschrijver, bewegingsleider, sprong in de bres voor de belangen van de Nederlandse kultuur en verdedigde ze in welk blad en voor welk gehoor ook. Meer dan zijn woorden en geschriften spreken voor hem zijn daden en verwezenlijkingen. Hij onderscheidde zich als bezieler van het Nederlandse onderwijs in de Nederlanden-in-Frankrijk. Hij werkte en zwoegde ervoor door stappen bij overheidspersonen en bij financiële krachten met een ontembare wilskracht, waarop de jaren nooit vat schenen te hebben. De figuur van Kan. prof. dr. Looten blijft voor degenen die hem kenden in twee voorvallen getypeerd. Op 13 december 1925 herdacht de R.K. universiteit te Rijsel de vijftigste verjaring van haar stichting. Een talrijk gezelschap zat aan de feestdis. Verscheidene vooraanstaande personen hadden het woord gevoerd. Prof. Looten roerde niet. De studenten werden ongeduldig. Een onder hen tikte tegen zijn glas om het stilzwijgen aan de eretafel op te leggen en aan de hoogleraar te verstaan te geven dat het voor hem tijd was ... zich te laten horen. Dat studenten voor een prof begeesterd zijn, zal geen dagelijks verschijnsel zijn. Zijn studenten hielden van hun meester. Op 27 juli 1930, op de top van de ‘heilige berg’ van Zuid-Vlaanderen, te Kassel, vierden zijn leerlingen en volgelingen te gelijkertijd zijn 75ste verjaardag, zijn gouden priesterjubileum, de 40ste verjaring van zijn benoeming tot hoogleraar. De beroemde Oksitaanse apostel van de rechten van de volksgroepen en gewesten in Frankrijk, in zijn tijd een redenaar zonder weerga, J. Charles-Brun, bracht de ontroering tot het hoogtepunt door hem te verklaren: ‘C'est une grande chose que de personnifier son pays. Un tel honneur, je ne le connaîtrai pas, déraciné que je suis. Vous ne vous doutez pas de la grandeur de ce que vous êtes: vous incarnez la Flandre’. In zijn hoge leeftijd - hij overleed zesentachtig - had hij de vlam bewaard van de jeugd. Zijn gedachtenis veroudert niet.
J.M. GANTOIS | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voornaamste werkenDe bibliografie van prof. dr. K. Looten, die in 1942 uitgegeven en als volledig voorgesteld werd, bevat talrijke leemten. Wij vergenoegen ons ermee zijn belangrijkste publikaties hieronder te vermelden, waarvan enkele op bedoelde lijst niet voorkomen.
Beide tijdschriften Le Lion de Flandre (jan.-febr. 1930) en de Torrewachter (september 1930) gaven een bijzonder nummer uit over prof. Looten naar aanleiding van zijn 75ste verjaardag, met de medewerking van o.a.J. Blanckaert, R. Despicht, V. Celen, M. Janssen, J.E. van den Driessche, P. Verschave. Ter gelegenheid van dit jubelfeest werd prof. dr. K. Looten tot dr. honoris causa van de universiteit te Leuven benoemd. |
|