Beginselen van het Burgerlijk Recht’, voorzeker; de commentariëring van het geldende recht, ook uit de historie; de rechtspraktijk, in annotaties zonder tal, in adviezen en arbitrages; het veeleisende praktische onderwijs; eindelijk de conceptie en uitwerking van het nieuwe Burgerlijk Wetboek; - doch hiernaast een voortdurend streven naar verbondenheid met het verwante, met het gewestelijke en lokale, het historisch-bepaalde, het buiten wetgeving en officiële wetenschap om gevormde en ontwikkelde.
Over vele van de door Meijers in deze commissie besproken onderwerpen zou in verband met zijn persoon nog iets te zeggen zijn. Laten we liever in het algemeen vaststellen, dat, welk een sterke neiging tot het (historische, rechtshistorische, historisch-geografische) detail hij hierin aan de dag legde, welk een bekoring de bewerking van het weinig bekende, illustratieve feit kennelijk voor hem had (het bleek nog toen hij de commissie kort voor zijn dood ten zijnent ontving), hij voor deze verleidingen niet is bezweken en zich door de verpozingen niet van zijn zwaar drukkende hoofdwerkzaamheid heeft laten aflokken, doch beide harmonisch is blijven verenigen. Men kan het alleen betreuren, dat ettelijke van die mededelingen, niet in geacheveerde vorm gebracht (gelijk het in deze commissie immers niet geboden is), ongedrukt zijn gebleven en waarschijnlijk verloren moeten heten.
Dat Meijers zich door hechte vriendschapsbanden verenigd voelde met verscheidene medeleden dezer commissie, spreekt vanzelf. Aan enkelen die tevens zijn collega's in de juridische faculteit waren, De Blécourt en Van Blom, heeft hij even zorgvuldige als warm gestelde levensberichten gewijd; aan De Blécourt in het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis door hen beiden lange tijd geleid, aan Van Blom in het Jaarboek der Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen. In deze biografieën leert men evenzeer de schrijver als de beschrevenen kennen. Ook onder de burgerij trouwens had en onderhield Meijers vriendschapsbanden; hij was een gewaardeerd lid der Leidse samenleving; maar men belastte hem wijselijk niet met ‘baantjes’, overtuigd als ieder was van de zware last die hij, rechtop, steeds droeg.
Meijers op de katheder is een onvergetelijk beeld. Meijers als schrijver en spreker over zo velerlei, als wekker en wijzer, als voorganger en mede-arbeider, als voorbeeld in denken en doen vooral - we hebben veel in hem bezeten. Hoeveel, besefte men eerst ten volle toen aan dit rijke leven onverwachts een eind kwam.
S.J. Fockema Andreae