Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1871
(1871)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Levensbericht van Jhr. Dr. Philip Franz von Siebold.Langen tijd voordat het zoo uitnemend veel merkwaardigs bevattend Japan door de pogingen van Nederland, Noord-America en Rusland voor de geheele wereld, voor den handel en de scheepvaart van alle natiën ontsloten werd, heeft het de belangstellende aandacht der geleerden tot zich getrokken. Men denke slechts aan een E. Kaempfer, C.P. Thunberg, Isak Titsingh en meer anderen. Doch hoe groot ook de belangstelling was, aan de wetenschappelijke onderzoekingen op Japan waren vele bezwaren en belemmeringen verbonden; meer dan twee eeuwen na onze nederzetting op Japan, 't eerst op Firato in den aanvang der 17de eeuw, moesten er verloopen eer wij ons in ons land over eene voldoende kennis van het Japansche rijk konden verheugen, terwijl wij tot aan het tweede vierde gedeelte der thans loopende eeuw nog niet in het bezit waren van een eenigermate volledige, stelselmatig bijeen- | |
[pagina 266]
| |
gebrachte en wetenschappelijk geordende verzameling van voorwerpen uit dat zonderlinge en merkwaardige land. Dit een en ander hebben wij, zonder miskenning der verdiensten van andere geleerden, voornamelijk te danken aan Jhr. Dr. Philip Franz Von Siebold. Wie hij geweest is en wat hij voor Japan verricht heeft, moge uit deze korte schets blijken, die wij van zijn levensloop en werkzaamheid in de volgende bladzijden hebben getracht te leverenGa naar voetnoot1.
Philip Franz Von Siebold behoorde tot eene Duitsche familie, wier leden zich vooral op het gebied der genees-, heel- en verloskunde hoogst verdienstelijk hebben gemaakt. Om niet verder dan tot de voorgaande eeuw terug te gaan, treffen wij sedert 1736 een der uitnemendste heelkundigen van zijn tijd aan, den hoogleeraar te Würzburg, Karl Kaspar Von Siebold, die in 1801 vanwege zijne verdiensten tot den adelstand verheven werd. Van zijne vier zonen bekleedden drie, Johann Georg Christoph, Johann Bartholomäus en Adam Elias het hoogleeraarsambt aan verschillende universiteiten; laatstgenoemde vooral, hoogleeraar te Berlijn, had door zijne verloskundige werken een welverdienden naam achtergelaten, terwijl zoowel de vrouw als de stiefdochter van den vierden zoon, Johann Theodor Damian, zich den doctoralen graad in de verloskunde hadden verworven. Philip Franz, zoon van Johann Georg Christoph Von Siebold, werd den 17den Febr. 1796 te Würzburg geboren. | |
[pagina 267]
| |
Evenals zijne beide broeders, Karl Theodor Ernst en Eduard Kaspar Jakob, bekend door hunne vele zoölogische en geneeskundige geschriften, wijdde hij zich, na genoegzame voorbereiding in zijne geboortestad, aan de studie van de genees- en natuurkundige wetenschappen, waaraan hij eene gezette beoefening der land- en volkenkunde paarde. Gedurende de jaren 1815-1820 viel zijn studietijd in aan de hoogeschool te Würzburg, en na in laatstgenoemd jaar den doctoralen graad in de geneeskundige faculteit verkregen te hebben, bleef hij aldaar nog twee jaren onafgebroken zijne studiën voortzetten. In 1822 kwam hij in ons vaderland, daar hij tot officier van gezondheid eerste klasse voor den dienst in Nederlandsch-Indië benoemd was. In September van evengemeld jaar nam hij de reis naar Batavia aan, alwaar hij in het begin van 1823 aankwam en aanstonds als officier van gezondheid bij het garnizoen te Weltevreden werd aangesteld. Aanvankelijk liet de staat zijner gezondheid veel te wenschen over; de verandering vooral van klimaat was daarvan de voorname oorzaak. Door een kort verblijf echter in de hooge bergstreken bij Buitenzorg herstelde hij spoedig, 't geen hem ook zeer te stade kwam, daar hij kort daarna tot een anderen werkkring geroepen werd. Het Nederlandsch-Indisch gouvernement, aan welks hoofd toen de verdienstelijke Baron Van der Capellen stond, had namelijk het plan opgevat om de handelsbetrekkingen met Japan op beteren voet te brengen en daarbij tevens de belangen der wetenschap zooveel mogelijk te behartigen. Doch men was nog te weinig met de stemming der Japansche regeering ten opzichte eener dergelijke onderneming bekend. Vóór alles moest men daarom er naar streven de natie zelve, hare staatsinrichting, de grondbeginselen harer politiek, den toestand des handels, kortom land en volk nader te leeren kennen, terwijl men bij volk en regeering de goede meening voor de Europesche, Neder- | |
[pagina 268]
| |
landsche vrienden opnieuw versterken en de begrippen van westersche beschaving, kunsten en wetenschappen onder hen verspreiden moest. Ter bereiking van dit doel besloot men een gezantschap te zenden; en daar men wist dat de genees- en natuurkundige wetenschappen in Japan een goed onthaal vonden, en aan de geneesheeren van de Nederlandsche factorij meer vrijheid verleend werd en men zich daardoor de gelegenheid gegeven zag om de politieke oogmerken, die men koesterde, te bevorderen en tevens nuttige bouwstoffen voor de natuurkundige en ethnologische wetenschappen te verzamelen, - voegde men aan het gezantschap een arts en natuurkundige toe. De regeering vestigde aanstonds op Von Siebold het oog en gelastte hem den kolonel J.W. De Sturler, die inmiddels tot opperhoofd van den Nederlandschen handel in Japan benoemd was, te vergezellen. Met vreugde nam Von Siebold die taak op zich, welke zoozeer met zijne wenschen strookte. Bij Z. Exc. den Gouverneur-Generaal verzocht en verkreeg hij kort daarna eene audientie, ten einde haar een ontwerp aan te bieden van de in Japan te verrichten onderzoekingen en ter aanwijzing van de middelen, die men tot de uitvoering van het plan moest aanwenden. Hij mocht daarop de goedkeuring der regeering verwerven, terwijl hij tevens gemachtigd werd zich het noodige tot het slagen zijner zending aan te schaffen, bij welke gelegenheid hij vele ondubbelzinnige blijken van sympathie van onderscheidene zijden te Batavia mocht ondervinden. Was hij den 20sten Mei 1823 uit Buitenzorg teruggekeerd, reeds den 27sten Juni daaraanvolgende vertrok hij naar Japan met het driemastschip ‘De drie Gezusters’, onder kapitein A. Jacometti. Onder welke indrukken deze reis ondernomen werd, kunnen wij uit zijne aanteekeningen opmaken, waarin hij o.a. schrijft: ‘Seit neun Monaten hatte ich Europa verlassen, fünf Monate auf dem weiten Ocean geschwankt, | |
[pagina 269]
| |
und glücklich das Land der Bestimmung erreicht; als Neuling in einem tropischen Klima ward ich von einer schweren Krankheit heimgesucht und fand mich als Militairarzt öfter missvergnügt. Unerwartet sah ich mich nun diesen Verhältnissen entrückt. Dem Ziele, das ich mir bei meiner Reise nach Ostindien vorgesteckt, näher gebracht, stand ich in Begriff, nach einem so merkwürdigen Lande, einem der fernsten, die Europäer besuchen, hinzusteuern. - Aber leider! nicht nach einem Lande, wo diese als freie Männer leben; nein, nach einem Lande, wo die Staatsklugheit einer asiatischen Nation uns abgeschlossen hält von allem freien Verkehre mit Land und Volk! Hier höre ich einen in Reisen so ausdauernden Kaempfer ausrufen: ‘Quid non mortalia pectora cogis auri sacra fames!’ - hier einen Thunberg sich hart über die Strenge der Gesetze beklagen. Ich sehe einen Langsdorff Trost bei einem ‘philosophischen Glase Punch’ suchen, und selbst einen russischen kaiserlichen Gesandten auf eine seiner Würde zuwidere Weise beschränkt. Doch die Beispiele von Enthusiasmus und Ausdauer, welche uns die Geschichte aus dem Leben der Naturforscher und Reisenden aufbewahrt, hielten meinen Muth aufrecht, und wenn die ohnehin aufgeregte Einbildungskraft eines jungen Reisenden sich vorhält, wie diese jede Mühseligkeit ertrugen und Gefahren sich hingaben, dann fühlt er sich unwiderstehlich angetrieben, dem Orte entgegen zu eilen, vor dem Verehrer und Beförderer der Wissenschaft ein Opferherd lodert, um auch da seine geringe Gaben nieder zu legen!’ In den vorm van een dagboek heeft Von Siebold zijne reis beschreven en het verhaal er van ingelascht in 't eerste deel van zijn ‘Nippon. Archiv zur beschreibung von Japan’ onder den titel: ‘Reise von Batavia nach Japan im Jahre 1823’. Het zou ons te ver leiden dit dagboek van stap tot stap te volgen. Genoeg zij het hier alleen aan te teekenen, dat Von Siebold, in den vroegen och- | |
[pagina 270]
| |
tend van den 28 Juni van de reede van Batavia vertrokken, den 11 Aug. daaraanvolgende te Nangasaki aankwam. In den aanvang was de werkkring van den geleerde binnen enge grenzen beperkt; wegens de toenmalige staatsgesteldheid en het stelsel van niet-toelating der vreemdelingen in Japan moest hij zijne onderzoekingen beperken tot het eiland Decima, waarop de Nederlanders een kantoor hadden gevestigd. Doch op den duur kon deze sedert verscheidene eeuwen bestaande uitsluiting, welke meer dan eens den onbescheiden ijver der geleerden had opgewekt, ook aan Von Siebold niet welgevallig zijn; de geschiedenis van het japansche volk, dat zich onder den dubbelen sluier der afzondering en der stilzwijgendheid ontwikkelt, was wel geschikt om een weetgierigen en volhardenden geest, gelijk die van Von Siebold, te prikkelen. Hij nam zich dan ook voor, in weerwil van al de hinderpalen, door te dringen in de zeden en oude gebruiken van dat volk, 't welk, den sfinks gelijk, van het onbekende eene macht heeft gemaakt. Naar men verhaalt, zou eene gelukkige omstandigheid de bereiking van zijn doel hebben bevorderd: hij zou namelijk het geluk hebben gehad de dochter des Keizers van eene ernstige ziekte te genezen, waarop hij geen andere belooning voor zijn dienst zou hebben verlangd dan de machtiging om het binnenland te mogen bezoeken en betrekkingen met de geleerden aan te knoopen. Wij houden echter dit verhaal voor onwaarschijnlijk; het is toch, dunkt ons, eenigszins vreemd, zoo niet onaannemelijk, dat een vorst, gelijk die van Japan, er ooit in toegestemd zou hebben zijne dochter ter genezing toe te vertrouwen aan een westerling, die, althans in den tijd waarvan hier sprake, nog voor een barbaar werd uitgekreten, en voor wien volk en regeering beide den toegang tot het rijk gesloten hielden. Veeleer is het, naar het ons voorkomt, meer overeenkomstig de waarheid, dat de ge- | |
[pagina 271]
| |
leerde Von Siebold, voor wien de dorst naar kennis van Japan en zijn inwoners schier onleschbaar was, na zich de taal van het land volkomen te hebben eigen gemaakt, langzamerhand er in geslaagd is betrekkingen aan te knoopen met geletterde Japannezen en hun gunst en sympathie te verwerven. En daarbij kwam nog, dat hij door de uitoefening der geneeskundige practijk weldra bekend werd en allengs zulk een goeden naam erlangde, dat velen, waaronder, naar men beweert, zelfs keizerlijke artsen uit Jeddo, uitgelokt werden tot hem te komen om zijn onderwijs te genieten, terwijl deze op hun beurt, als blijk hunner erkentelijkheid, het doel huns meesters zooveel mogelijk zochten te bevorderen. Op die wijze verkreeg Von Siebold in het geheim de meeste voorwerpen, die eenig licht konden verspreiden over het geheimzinnige leven van de verschillende klassen der bevolking, terwijl hij daardoor ook gelegenheid had om de toen nog zoo weinig bekende schatten van Japan zoowel met betrekking tot het delfstoffen- als het planten- en dierenrijk te leeren kennen en te verzamelen; onder meer vinden wij opgeteekend, dat hij een overgroot aantal planten uit de Japansche tuinen verkreeg, terwijl het aan zijne medewerking te danken was, dat o.a. in 1824 de eerste levende theestruik naar Java gezonden werd. Drie jaren bleef hij onvermoeid werkzaam ter beoefening van de Japansche taal-, land- en volkenkunde; in de nabijheid van Nangasaki bezat hij een eigene woning, waarachter hij een keurigen botanischen tuin had aangelegd, terwijl zijne levenswijze schier geheel overeenkomstig de gewoonten des lands was ingericht. Een merkwaardige gebeurtenis zou inmiddels zijn streven krachtig hebben kunnen bevorderen. In Februari 1826 toch ging er een gezantschap naar Jeddo; Von Siebold ging mede en werd door zijne geleerdste en vertrouwdste leerlingen vergezeld. Aanvankelijk vond hij in de keizer- | |
[pagina 272]
| |
lijke stad een goed onthaal, en bestond er voor hem eenig uitzicht dat hij er lang zou kunnen blijven; doch wegens eene niet-inachtneming der Japansche hofzeden van de zijde der gezanten moest Von Siebold met hen naar Decima terug keeren. Hier vertoefde hij daarop nog een tweetal jaren; na verloop van dien tijd, in 1828, stond hij op het punt om met zijn rijke wetenschappelijke verzameling naar Europa terug te keeren, toen hij onverwachts genoopt werd voorshands van zijn voornemen af te zien. Gelijk ons uit zijne brieven, die den 20sten Febr. 1829 gedagteekend zijn, blijkt, was het namelijk aan den Keizer van Japan ter ooren gekomen, dat hij van den Opzichter der keizerlijke boekverzameling te Jeddo afteekeningen van aldaar bewaard wordende landkaarten van het keizerrijk ontvangen had, en dat hij voornemens was deze naar Europa te verzenden. Daar nu, zooals men weet, iets dergelijks in Japan niet geoorloofd is, had men dadelijk een gestreng onderzoek naar deze zaak bevolen. Verscheidene Japannezen, die Von Siebold bij zijne wetenschappelijke nasporingen behulpzaam waren geweest, werden in hechtenis genomen, en hij zelf ontving het bevel om zijn huis op het eiland Decima niet te verlaten voordat het onderzoek naar deze zaak afgeloopen zou zijn. Sedert dien tijd ontving hij dagelijks een bezoek van den bevelhebber van Nangasaki, die telkens nog nieuwe bijzonderheden wegens het voorgevallene trachtte in te winnen, doch hem overigens met de grootste beleefdheid en eene uitstekende kieschheid behandelde. Aanvankelijk vreesde men dat dit voorval voor Von Siebold erger gevolgen zou hebben, en hij wellicht, zelfs in eene levenslange gevangenis zou gehouden worden. Gelukkig echter bleek deze vrees ongegrond te zijn geweest. Na een streng onderzoek, dat van Sept. 1828 tot Mei 1829 duurde, was het vooral aan de vastheid en beslistheid van Von Siebold te danken, dat alle in de zaak be- | |
[pagina 273]
| |
trokken Japannezen werden vrijgesproken. Hij zelf werd evenwel uit Japan gebannen, welk rijk hij dan ook den 1sten Jan. 1830 met het schip ‘Java’ verliet en naar Batavia vertrok, alwaar hij reeds den 31 Jan. aankwam; in Maart nam hij zijne terugreize naar Nederland aan en kwam 8 Juli in de haven van Vlissingen binnen. In zijn aangenomen vaderland wedergekeerd, zette Von Siebold zich dadelijk aan het werk om de door hem verzamelde bouwstoffen tot de kennis van de taal, 't land en volk van Japan te bearbeiden. Had hij reeds vroeger, tijdens zijn verblijf in Japan, in tijdschriften of ook wel afzonderlijk verdienstelijke bijdragen geleverd, in dit tijdperk echter viel zijne verbazende letterkundige werkzaamheid in. Onderscheidene omvangrijke stukken zagen achtervolgend het licht, waaronder enkele bestemd waren om de openstelling van Japan voor den wereldhandel te bevorderen; tevens wijdde hij al zijne krachten om de door hem verzamelde schatten te beschrijven en tot een goed geordend geheel te maken. Met dit een en ander was hij tot het jaar 1859 onafgebroken bezig, terwijl hij nu eens op zijn landgoed Sanct-Martin aan den Rhijn, dan in Bonn woonde. Een geruimen tijd hield hij zich ook te Leiden op. In zijne woning op het Rapenburg richtte hij het Japansche Museum in, waarover straks een enkel woord. De Japansche planten, welke hij had medegebracht, kweekte hij op zijne buitenplaats, buiten de Zijlpoort gelegen en waaraan hij den naam van ‘Nippon’ had gegeven, en met dien kostbaren plantenschat woekerde hij niet slechts voor de wetenschap alléén, maar zag hij ook zijne eigene belangen niet over 't hoofd; want hij had zeldzame plantensoorten, unica, en daarvan het monopolie; vandaar dat hij toen zooveel deed en ook doen kon aan de eerste bloemententoonstellingen hier te lande. Wat zijne wetenschappelijke studiën aangaat, ter bevor- | |
[pagina 274]
| |
dering en voortzetting er van had hij den Chinees Ko-Tsching-Dschang naar Leiden medegenomen, die een langen tijd bij hem bleef en hem door zijne hulp groote diensten bewees. En wat hier bijzondere vermelding verdient, door zijn landgenoot, Dr. J.J. Hoffmann, de Japansche taal te leeren, had hij er voor gezorgd dat de studie dier taal bewaard bleef. Helaas! dat de onpartijdigheid ons tot de verklaring dwingt dat de leerling, die thans met eere aan Leiden's hoogeschool het professoraat in de Japansche en Chinesche taal en letterkunde vervult, en reeds vele discipelen heeft gevormd, door den leermeester later op zoo onheusche wijze is bejegend geworden, dat hij zijne pen niet mocht leenen om voor onzen bundel eenige bladzijden van hulde aan diens nagedachtenis te schrijven. Ter verpoozing en ook tot bevordering van de openstelling van Japan voor den wereldhandel ondernam Von Siebold van tijd tot tijd groote reizen, terwijl men van onderscheidene zijden van zijne veelomvattende kennis van dat land en zijne inwoners partij trok; zoo vinden wij hem in 1853 aan het hof te St. Petersburg, alwaar hij geroepen was om der Russische regeering inlichting te geven omtrent de vestiging van handelsbetrekkingen in Japan, gelijk hij later, in 1863, met gelijk doel, door Keizer Napoleon III tot raadsman werd genomen. In de ‘Bonplandia (Zeitschrift für die gesammte Botanik)’ van 1 Dec. 1858 werd, uit Hannover, medegedeeld, dat Von Siebold toen door de Nederlandsche Regeering wederom met eene nieuwe zending naar onze Oost-Indische bezittingen belast werd en tegen Paschen van 1859 derwaarts zou vertrekken. Dit bericht, hier en elders verspreid en ook in de ‘Mittheilungen’ van PetermannGa naar voetnoot1 medegedeeld, werd in de ‘Algemeene Konst- en Letterbode’ van 1859, waarin het evenzeer eerst was overgenomen, | |
[pagina 275]
| |
later van bevoegde zijde tegengesprokenGa naar voetnoot1. Von Siebold zelf bevestigde die tegenspraak in een brief welke in den ‘Echo Universel’ van 1 April 1859 voorkwam, en waarin hij vóór zijn vertrek afscheid nam van alle geleerden in Europa, en hun meêdeelde welke grootsche verwachtingen hij van zijne te ondernemen reis koesterde, terwijl hij goede verwachtingen had van de welwillendheid, waarmede hij door de Japanners zou worden ontvangen. Het doel zijner reis, waaraan hij hoegenaamd geen officiëel of semi-officiëel karakter toekende, was om te trachten voor de Nederlandsche Handel-Maatschappij, aan wier dienst hij zich verbonden had, en middelijk ook voor den Nederlandschen handel in 't algemeen, handelsbetrekkingen in Japan aan te knoopen, vooral toen de in 1858 door Japan met onderscheidene mogendheden gesloten tractaten dat zoo belangwekkende rijk voor het wereldverkeer hadden geopend. ‘C'est’, schreef hij zelf ‘dans l'intérêt des sciences ainsi que de l'industrie, que j'ai repondu à l'appel honorable de la société de commerce néerlandaise d'entreprendre un second voyage au Japon.’ Deze tweede reis naar Japan werd in 1859 ondernomen; na aankomst trad Von Siebold aldaar tot 1861 in dienst van den Taikuun, keerde in 1863 weder naar Europa terug en koos zijne geboortestad Würzburg tot zijne verblijfplaats, alwaar hij met rusteloozen ijver bleef arbeiden zoowel voor de ontwikkeling van den handel van Japan - van daar zijne reis naar Frankrijk in 1863 - als voor de uitbreiding onzer kennis van dat land en zijne bewoners, waartoe hij wederom talrijke bouwstoffen verzameld had. Te midden zijner onvermoeide werkzaamheid werd hij echter weggerukt; met de ordening van eene door hem gestichte Japansche verzameling te München bezig, stierf hij aldaar den 18 October 1866, eene weduwe - hij was in | |
[pagina 276]
| |
1845 met eene dochter van den Vrijheer von Gagern gehuwd - en een gezin achterlatend, dat een liefdevol vader betreurt, terwijl eene dochter, arts en obstetrix van naam in Japan, en een zoon, Alexander, mede aldaar woonachtig, thans nog zijne nagedachtenis in eere bewaren.
Die Von Siebold's werkzaamheid op wetenschappelijk gebied wil leeren kennen, raadplege vooreerst de talrijke geschriften, door hem uitgegeven, en vestige vervolgens zijne aandacht op de verzamelingen door hem nagelaten. Het zou ongetwijfeld een hoogst belangrijk en - wij voegen er gaarne bij - tevens ook een dankbaar werk zijn, zoo het vergund ware te dezer plaatse een uitvoerig beredeneerd critisch overzicht van beide te geven. Doch, zou zulks ter eener zijde de ons toegestane ruimte verre moeten overschrijden, ter andere zou 't ook niet overeenkomstig den geest zijn, waarin de necrologiën in dit jaarboek moeten worden opgesteld. Voor eene afzonderlijke biografie, welke wij gaarne door eene bevoegde hand alsnog geleverd zouden zien, de vervulling van zulk eene taak overlatend, bepalen wij ons hier slechts tot enkele aanteekeningen. 1. Geschriften. Nog betrekkelijk kort in Japan, gaf Von Siebold reeds proeven van zijn arbeid. Het eerste werkjen, dat hij uitgaf, verscheen te Batavia in 1824 en handelde ‘de historiae naturalis statu’; in hetzelfde jaar zag van zijne hand het licht een ‘Epitome linguae Japonicae’, gedrukt in de stad OasakaGa naar voetnoot1, en waarvan een herdruk te Leiden bestaat met 4 lithogr. platen, terwijl het tevens voorkomt in dl. XI van de ‘Verhandelingen’ van het | |
[pagina 277]
| |
Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Het Xe dl. dier ‘Verhandelingen’ bevat eene ‘Beantwoording van eenige vragen over Japansche vroedkunde, door mijnen leerling Mimazunzo, geneesheer te Nangasaki; met eenige aanmerkingen door Ph. Fr. Von Siebold’, ook afzonderlijk uitgegeven te Leiden, Arnz en Co. 1825. in 8o.; in hetXIIe dl. komt voor een ‘Synopsis plantarum oeconomicarum universi regni Japonici’; in het XIIIe eene ‘Verhandeling over de afkomst der Japanners’, eene bijdrage, door Von Siebold nog in Japan geschreven, oorspronkelijk in de Hoogduitsche taal, en door hem, ter uitgave, eerst aan de Société Asiatique te Parijs toegezonden, die zich met den inhoud daarvan niet geheel kon vereenigen en daarom er bezwaar in zag ze in het licht te geven, waartoe zich later het Bataviaasch Genootschap leende, toen het van den schrijver de verzekering ontving dat hij zich van de juistheid der in het opstel geopperde stellingen nog alleszins overtuigd hield. Nog gaf dit genootschap in het XIVe dl. zijner ‘Verhandelingen’: ‘Iets over de acupunctuur (naaldensteekkunde); getrokken uit eenen brief van den Japansch-Keizerlijken naaldensteker Isi Saka Sotels’, eene getrouwe vertaling, door Von Siebold, van den inhoud van gemelden brief, waarbij tevens ter verklaring eene plaat gevoegd is. In het vaderland teruggekeerd, ontgon hij, gelijk we reeds zeiden, zijne rijke in Japan verzamelde schatten en gaf hij achtereenvolgens in het licht: ‘Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan und dessen Neben- und Schutzländern: Jezo mit dem südlichen Kurilen, Krafto, Kooraï und den Liukiu-Inseln, nach Japan. und Europ. Schriften und eigenen Beobachtungen bearbeitet. Leyden und Amst., Müller 1832-1851. gr. in 4o.’ Met 471 platen en 10 kaarten. Er bestaat hiervan eene Fransche uitgave, bewerkt door A. De Montry en E. Frayssinet onder den titel: ‘Voyage au Japon, executé pendant | |
[pagina 278]
| |
les années 1823 à 1830 ou description phys., geograph. et hist. de l'empire japonais, de Jezo, de la Corée, des îles Liu-Kiu etz. Paris, Arthur Bertrand 1838 gr. in 8o. Av. atlas gr. in fol. de 130 pl.’Ga naar voetnoot1. ‘Flora Japonica, sive plantae quas in imperio Japonico collegit, descripsit ex parte, in ipsis locis pingendas curavit D. Ph. Fr. de Siebold. Sectio I, continens plantas ornatui vel usui inservientes. Digessit D.J.G. Zuccarini. Sectio II. Lugd. Bat. 1835 sqq. in fol. met platen’Ga naar voetnoot2. ‘Fauna Japonica s. descriprio animalium quae in itinere per Japoniam suscepto, annis 1823-1830 collegit, notis, observationibus et adumbrationibus illustr. Ph. Fr. Von Siebold; conjunctis studiis C.J. Temminck et H. Schlegel pro vertebratis atque W. de Haan pro invertebratis elaborata. Lugd. Bat, Arnz et Co. 1840 sqq. in fol. met platen.’ ‘Bibliotheca japonica, s. selecta quaedam opera Sinico-Japonica in usum eorum, qui literis Japonicis vacant, in lapide exarata a Sinensi Ko-Tsching-Dschang et edita curantibus Ph. Fr. de Siebold et J. Hoffmann. Libri VI. Lugd. Bat., ex officina editoris 1833-1841. gr. in 4o.’ De verschillende deelen van dit omvangrijke werk, waarvan slechts 100 à 125 exemplaren zijn gedrukt, bevatten: Liber primus: Sin zoo zi lin gjŏk ben, novus et auctus literarum ideographicarum thesaurus, s. collectio omnium literarum Sinensium secundum radices disposita, pronuntiatione Japonica adscripta. 1 vol. in 4o. (164 pp. lithogr.) | |
[pagina 279]
| |
Liber secundus: Wa Kan won seki sjo gen zi ko, thesaurus linguae Japonicae s. illustratio omnium, quae libris recepta sunt, verborum ac dictionum loquelae tam Japonicae quam Sinenses. Addita synonymarum literarum ideograph. copia. Opus japonicum in lapide exaratum a Ko-Tsching-Dschang, editum curante Fr. de Siebold. 1835. 1 vol. in 4o. (227 pp. lith. et IV tab.) Liber tertius. Tsián dsü wên s. mille literae ideograph.; opus Sinicum origine cum interpretatione Kôraiana, in peninsula Kôrai impressum. Annexo systemate scripturae Kôraianae ac versione Japonica, Germanica et Anglica, cui titulus inscriptus: Tsiän dsü wen oder Buch von tausend Wörtern, aus dem Schinesischen, mit Berücksichtigung der kôraischen und japanischen Uebersetzung ins Deutsche übertragen von Dr. J. Hoffmann. in 4o. (18 pp. lithogr. et 1 tab.) Liber quartus. Lui hŏ, s. vocabularium Sinense in Kôraïanum conversum, opus Sinicum origine in peninsula Kôrai impressum. Annexa appendice vocab. Kôraïanorum, Japon. et Sinensium comparativa necnon interpretatione Germanica. in 4o. (18 pp. lith.) Liber quintus. Insularum japonicarum tabulae geographicae secundum opus Nippon jo tsi no tei sen tsu. in fol. (4 tab. lith.) Liber sextus. Wa nen kei, s. succincti Annales Japonici. (Opus originale cum interpret.). Germ. 1 vol. in 4o. (25 pp. lith. et V tab.) Bij dit zestal deelen worden gevoegelijk de twee volgende gevoegd: ‘Isagoge in Biblioth. Japon. et studium litterarum Japonicarum. Lugd. Bat. 1841 in 4o.’ ‘Catalogus librorum et manuscriptorum japon., annexa enumeratione illorum qui in Museo Regio Hagano servantur. Libros descripsit J. Hoffmann. Lugd. Bat. 1845 in 4o.’ Zijn deze voor de Japansche taal-, land- en volkenkunde | |
[pagina 280]
| |
hoogst belangrijke geschriften de hoofdwerken, welke von Siebold òf zelf uitgaf, òf waaraan hij zijne krachtige ondersteuning en medewerking verleende: aan zijn onvermoeiden arbeid danken wij nog een tal van andere niet minder verdienstelijke uitgaven, en wel: ‘Aperçu historique et physique sur les reptiles du Japon. 1838. in 4o.’ ‘Ph. Fr. Von Siebold's Erwiederung auf W.H. de Vriese's Abhandlung: ‘Het gezag van Kaempfer, Thurnberg, Linnaeus en anderen, omtrent den Botanischen oorsprong van den ster-anys des Handels, gehandhaafd tegen Ph. Fr. von Siebold en J.G. Zuccarini’. Mit Bezug auf die von J. Hoffmann mitgetheilten Angaben Chinesischer u. Japanischer Naturgeschichten. Leiden, bei dem Verfasser. Leipzig bei L. Voss, 1837 in 8o.’ ‘Lettre sur l'utilité des Musées Ethnographiques et sur l'importance de leur création dans les États Européens qui possèdent des colonies, ou qui entretiennent des relations commerciales avec les autres parties du monde, à E.F. Jomard. Paris, 1843. 8o.’ ‘Urkundliche Darstellung der Bestrebungen von Niederland und Russland zur Eröffnung Japans für die Schiffahrt und den Seehandel aller Nationen. Mit einer allgemeinen Karte vom Japanischen Reiche. Bonn. 1854. 8o.’ Van dit meer uit een staatkundig dan wel uit een handelsoogpunt belangrijk opstel, 34 blz groot, waarover men de aankondiging en waardeering in de ‘Alg. Konst- en Letterbode’ van 1854, blz. 381 vindt, is eene hollandsche vertaling verschenen onder den titel: ‘Met oorkonden gestaafd vertoog van de pogingen door Nederland en Rusland gedaan tot openstelling van Japan voor de scheepvaart en den zeehandel van alle Natiën. Zalt-Bommel, Joh. Noman en Zoon, 1854. gr. 8o. 37 blz.Ga naar voetnoot1.’ | |
[pagina 281]
| |
Toen door het Koninklijk Instituut voor taal-, land- en volkenkunde van N.I. de reis van den schipper-commandeur Maarten Gerritz. Vries in 1643 naar Japan, door ons medelid P.A. Leupe werd uitgegeven, werd Von Siebold vanwege het Bestuur dier instelling verzocht daaraan geographische en ethnographische aanteekeningen toe te voegen, waartoe hij zich bereid verklaarde, getuige zijne bijlage, achter evengemelde reize geplaatst, groot 178 bladzijden en getiteld: ‘Aardrijks- en volkenkundige toelichtingen tot de ontdekkingen van Maarten Gerritsz Vries, met het fluitschip Castricum Ao. 1643 in 't Oosten en Noorden van Japan, dienende tot zeemansgids langs de Oostkust van Japan, naar de eilanden Jezo, Krafto en de Kurilen, benevens eene verhandeling over de Aino-taal en de voortbrengselen der Aino-landen. Amsterdam, 1858. 8o.’ Hiervan is eene Engelsche vertaling verschenen, getiteld: ‘Geographical and ethnographical elucidations to the discoveries of Maarten Gerrits Vries, A.D. 1643, in the East and North of Japan; to serve as a mariners guide in the navigation of the east coast of Japan, and to Jezo, Krafto, and the Kurilo. Translated from the Dutch by F.M. Cowan. With a reduced chart of Vres' observations. Amst. Fred. Muller. 1859Ga naar voetnoot1.’ ‘Annales d'horticulture et de botanique, ou flore des jardins du royaume des Pays-Bas, et histoire des plantes cultivées et ornementales des possessions Néerl. aux Indes Orientales, en Amérique et en Japon. Redigée par Ph. de Siebold en W.H. de Vriese. Leiden, A.W. Sijthoff, 1857-1860. 3 vols. av. pl. col. roy. 8o.’ Nam Von Sie- | |
[pagina 282]
| |
bold aan dit werk een werkzaam aandeel, hij was medewerker met P. Melvill van Carnbee aan den ‘Moniteur des Indes. Recueil des mémoires et des notices scientifiques concernant les possessions néerlandaises de l'Asie etc. La Haye, 1849-1850. 4 vol. in 4o.’, waarin van zijne hand voorkomt een ‘Essai historique, statistique et politique sur le commerce du Japon.’ Zonder vermelding van jaar en plaats der uitgave vinden wij van de hand des Japanschen geleerde: ‘Atlas von Land- und Seekarten vom japanischen Reiche.’ gr. in fol., bevattende 16 kaarten. Gedurende zijn tweede verblijf in Japan schreef hij: ‘Open brieven uit Japan. Decima. Nederl. drukkerij. (Leyd. E.J. Brill) 1861. gr. 8o. met gelith. portr.’ - Na zijne terugkomst in Nederland beantwoordde hij de eer en het vertrouwen, die hem van het Bestuur der Nederlandsche Handel-Maatschappij, bij zijne zending in 1859 naar Japan, zijn te beurt gevallen, met ‘eene proeve van de uitkomsten zijner wetenschappelijke navorschingen in het algemeen, en meer bijzonder ten aanzien van kunst, nijverheid en voortbrengselen, geschikt voor den uitvoerhandel, ter bezichtiging en beoordeeling, en vooral ter aanmoediging van den eeuwenouden in dat rijk gevestigden Hollandschen handel, aan het handeldrijvend publiek en de beoefenaars van wetenschap en kunst in Nederland's hoofdstad ten toon te stellen.’ Van deze Japansche tentoonstelling is van zijne hand een catalogus gedrukt onder den titel: ‘Handleiding bij het bezichtigen der verzameling van voorwerpen van wetenschap, kunst en nijverheid en voortbrengselen van het rijk Japan bijeengebracht, gedurende de jaren 1859 tot 1862, door Jhr. Ph. Fr. Von Siebold, en tentoongesteld in het lokaal der Vereeniging voor Volksvlijt te Amsterdam. Ter verspreiding van de kennis van Land- en Volkenkunde en van voorwerpen, geschikt voor den uitvoerhandel. (Amst.) C.A. Spin & Zoon. 1863 in 8o.’ | |
[pagina 283]
| |
Eindelijk wijzen wij op eene reeks van artikelen welke door Von Siebold in de ‘Augsburger Allgemeine Zeitung’ van 1865 zijn openbaar gemaakt, en die allen op Japan betrekking hebben, waardoor hij ook in zijn eigenlijk vaderland de aandacht vestigde op zijne eens zoo geliefde werkplaats. 2. Verzamelingen. Er bestaan van ons verdienstelijk medelid twee uitgebreide verzamelingen van voorwerpen, tot de ethnographie van Japan behoorende, waarvan de eerste door hem gedurende zijn eerste verblijf in Japan is aangelegd, terwijl de andere bijeengebracht is gedurende de jaren 1859 tot 1862. Deze laatste, welke zich evenzeer als de vorige, voordeelig kenmerkte door de buitengewoon zeldzame en voor wetenschap, kunst en nijverheid belangrijke voorwerpen, en welke Von Siebold te danken had aan zijne roeping door den Taikuun naar zijne hofstad Jedo en aan zijne betrekkingen met rijksgrooten, met geleerden en kunstenaars, is evenwel voor ons vaderland verloren gegaan; het geheel is voor het Museum te München aangekocht. Wel had Von Siebold het eerst bij ons gouvernement tot overname van zijn schat aangeklopt, doch te vergeefs. Wellicht was de prijs, dien hij er voor vroeg, te hoog; wellicht dat bevoegde beoordeelaars een groote overeenkomst hebben gevonden tusschen deze tweede verzameling en die, welke reeds in Rijk's eigendom was overgegaan, waardoor zij voor ons land slechts geringe waarde had; wellicht meende men ook tot de overname er van niet te moeten overgaan, daar, sedert Japan is opengesteld, reeds daardoor de eerste en éenige collectie te Leiden veel had verloren. De ware reden echter waarom het aanbod van Von Siebold werd afgewezen, is ons niet bekend. Maar wat daarvan ook zij, wij achten ons intusschen gelukkig, dat de eerste verzameling voor ons land is bewaard gebleven. In 1837 ging zij tegen eene voorafbepaalde koopsom aan het Rijk over, en werd ze eerst ge- | |
[pagina 284]
| |
plaatst in de ruime en fraaie woning van Von Siebold zelven, op het Rapenburg te Leiden, waar tegenwoordig de rechtbank is gevestigd; daarna (- nadat het museum op en in elkaâr was gedrongen, toen de benedenzalen aan de Studentensocieteit Minerva waren verhuurd -) overgebracht in het mede aan den verzamelaar toebehoorend huis in de Paardesteeg, om eindelijk eene wel niet volkomen genoegzame, maar toch vrij wat betere plaats te erlangen in het tegenwoordig Rijks Ethnographisch Museum, onder den naam van Rijks Japansch Museum Von Siebold, ‘als eene welverdiende hulde, waarop de geleerde reiziger, die hare bestanddeelen met zooveel kennis en oordeel bijeengebracht en de door hem verzamelde bouwstoffen met zulk een schitterenden uitslag bewerkt en bekend heeft gemaakt, met het volste recht zijne aanspraken mag doen gelden.’ Hoewel het zeldzame van Von Siebold's nalatenschap door de openstelling van Japan thans merkbaar is opgehouden, zullen toch, naar we gelooven, de landgenoot en vreemdeling beide, die zijne verzameling bezoeken, haar met belangstelling gadeslaan, en wij houden ons overtuigd dat zij niet weten wat meer te bewonderen: den mannelijken moed, den rusteloozen ijver, de volhardende geestkracht van den geleerde, die, met zelfopoffering, zoovele schoone levensjaren, onder het verzamelen van een' schat van kennis en wetenschap had doorgebracht, dan wel den rijkdom en pracht der verzameling zelve. Om zich daarvan een juist denkbeeld te kunnen vormen, zou, naar men meent, een dagelijksch belangstellend bezoek gedurende een maand noodig zijn, terwijl een termijn van tien jaren wordt opgegeven om den schat naar eisch te beschrijven en daarvan een beredeneerden catalogus te leveren. En dit verwondert ons niet. Wie toch het Leidsch Museum aandachtig heeft bezichtigd, moet met Alphonse Esquiros zeggen dat hij Japan heeft gezien, | |
[pagina 285]
| |
behalve de zon, behalve de natuur. De tempels, de draagbare kapellen, de afgoden verbaasd dat zij geen wierook en geene gebeden meer ontvangen, de kleedingstukken, waaronder men de visschers-kleederdracht opmerkt, de muziek-instrumenten, het huiselijk gereedschap, de voornaamste werktuigen voor nijverheid en landbouw, de wapenen, de kunstvoortbrengselen, waarin men de fijne kenteekenen van een vindingrijk, geduldig en onbewegelijk ras ontwaart, eene menigte van huishoudelijke voorwerpen in de kleinste bijzonderheden, modellen van bamboezen huizen, in één woord, alles wat licht kan verspreiden over de geschiedenis van het Japansche leven, bevindt zich in die verzameling door den geleerde met gevaar van zijn leven bijeengebrachtGa naar voetnoot1. Wie zich zoowel met de geschiedenis als met den inhoud en de inrichting van dit Museum, waarover wij ons moeten onthouden te dezer plaatse verder uit te wijden, nader bekend wil maken, raadplege de zaakrijke ‘Korte handleiding bij het bezichtigen van het Rijks Japansch Museum Von Siebold. 's Gravenhage, 1860. in 8o.’ Met den bevoegden schrijver er van, den Directeur van het Museum van Oudheden, Dr. C. Leemans, zal men gaarne erkennen, dat Ph. Fr. Von Siebold er in geslaagd is om, gedurende zijn zevenjarig verblijf in Japan, van 1823-1830, naar een vooraf vastgesteld plan, een geheel bijeen te brengen, zóó volkomen, zóó uitmuntend gekozen, dat wij betwijfelen, of het mogelijk zoude zijn, ook thans, nu de slagboom die Japan gesloten hield, is opgeheven, eene tweede, in al hare deelen gelijke verzameling te vormen. Zeker althans zouden enkele reeksen, ook tegen aanzienlijke offers, in Japan zelf niet meer kunnen verkregen wor- | |
[pagina 286]
| |
den. Wij doelen hier vooral op de handschriften en boeken, de teekeningen en de zeldzame en volledige verzamelingen van in Japan gebruikte munten en gedenkpenningen, van de vroegste tijden tot op onze dagen. Wat echter de boekerij aangaat, welke een belangrijk deel uitmaakt van het Leidsche Museum, zij opgemerkt, dat zij niet alles bevat wat door Von Siebold is bijeengebracht. Een rijker verzameling is in het Britsch Museum aanwezig, gelijk Mr. Watts getuigt in zijn ‘Official report’, dat ons door Edward Edwards wordt medegedeeldGa naar voetnoot1. | |
[pagina 287]
| |
Met het oog op deze verschillende verzamelingen, welke wij aan de onvermoeide werkzaamheid van Von Siebold te danken hebben, en niet het minst met het oog op de door hem uitgegeven geschriften verwondert het ons niet, dat aan dezen geleerde vele blijken van waardeering en onderscheiding te beurt vielen. Bij den geneeskundigen dienst werd hij geregeld bevorderd, tot dat bij Kon. Besluit van 23 Jan. 1848, no. 88, aan hem, sedert 1831 den rang bezittende van dirigerend officier van gezondheid bij het leger in N.I., toegekend werd de titulaire rang van kolonel, met vergunning om de uniform te dragen van den generalen staf van gemeld leger. Zes jaren te voren, in 1842, was hij bij besluit van den 17 November, no. 54, door Z.M. den Koning in den Nederlandschen adelstand ingelijfd. Ook door buitenlandsche regeeringen werden zijne verdiensten gewaardeerd: men denke o.a. aan zijne reis naar Petersburg in Januari 1853, tot het geven van ‘des éclaircissemens et des données sur une question que nul Européen n'a été à meme de connaître aussi exactement’, gelijk zich het officieuse schrijven van 25 Dec. 1852 uitdrukt, waarin de noodiging tot zijne overkomst vervat was. Z.M. de Koning van Zweden en Noorwegen schonk hem de versierselen van ridder der orde van de Noordster, terwijl hij door Napoleon III tot officier der orde van het Legioen van Eer benoemd werd. Op de tentoonstelling van planten en gewassen te Gent, in 1844, door de Maatschappij van Tuinbouw, is aan hem een gouden medaille toegewezen, ‘ten bewijze der bewondering welke zijne verzameling nieuwe planten, uit Japan en Java regelrecht ingezonden, verwekt heeft, en ook als een getuigenis van erkentelijkheid voor de talrijke en prachtige planten, waarmede hij sedert een aantal jaren het land heeft begiftigd.’ Bij deze blijken van onderscheiding kan nog gevoegd worden de eervolle aanbieding, 7 Oct. 1823, van het lid- | |
[pagina 288]
| |
maatschap van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, 24 Mei 1834; van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 26 Juni 1835. Ook onze Maatschapij bracht in 1831 hulde aan den verdienstelijken vreemdeling, die sedert het jaar 1822 zich aan den geneeskundigen dienst in Indië verbonden had en zijn eigenlijk zoowel als zijn aangenomen vaderland tot sieraad is geweest. Zonder van de Nederlandsche taal- en letterkunde opzettelijk zijn werk te maken, is hij echter daarin of in eenig gedeelte er van niet alleen geen vreemdeling geweest, maar men mag beweren, dat hij in Japan onze taal als 't Latijn der Japanners heeft helpen beoefenen.
Den Haag, 30 Juli 1871. Dr. T.C.L. Wijnmalen. |
|