Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1871
(1871)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Mededeelingen gedaan in de vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1870-1871. | |
[pagina 3]
| |
I. De Hollandsche Leidsche Courant. Door Mr. W.P. Sautijn Kluit.Heeft Leiden op het gebied der Nederlandsche Journalistiek eene doorluchtige plaats verworven door de courant die ongeveer anderhalve eeuw binnen zijne vesten in de Fransche taal geschreven werd, zonder nogtans ooit haren naam aan die stad te ontleenen, dezelfde stad heeft binnen hare muren nog een ander blad zien verrijzen dat onder verschillende omstandigheden tot heden toe haar naam en wapen heeft gevoerd, zonder daarom ooit stedelijk eigendom te zijn geweest. Van welken tijd dagteekent dit blad? De Heer J.C. Altorffer maakte in den Nederlandschen Spectator van 6 Juli 1867, No 27, bl. 214, melding van eene ‘Courante der Stadt Leyden van de verkiesinge des Raedts enz. Leiden, J. Marcus, 1618, 4o’; zelf vond ik in de verzameling pamfletten van wijlen Mr. L.C. Luzac, portefeuille V, 1618-1620, eene ‘Courante der Stadt Leyden also van de Publicatie ende verkiesinghe des Raets aldaer gheschiet. Met het gheen dat dese daghen aldaer ghepasseert is. | |
[pagina 4]
| |
Ghedruckt voor N. Gel-kerck’, 4 bl. 4o, met een wapenschild op den titel, en vermoedelijk - want het geheel is blijkbaar grooter geweest - van 24 October 1618. Waarschijnlijk dus twee onderscheidene stukken waarin het nieuws van den dag te Leiden omstreeks het gemelde tijdstip behandeld werd. - Zoo bracht ook Prof. R. Fruin in den Alg. Konst- en Letterbode van 13 Juli 1861, No 28, bl. 220, in eene mededeeling onder den titel ‘Leidensia’ de ‘Leydtsche Courante Ghedruckt tot Leyden in October 1633’ ter sprake. Het was een ander exemplaar dierzelfde courant waarop door mij gewezen werd in mijne mededeeling ‘Leidsche Couranten’ in den Nederl. Spect. van 15 Juni 1867, No 24, bl. 186, en hetwelk ik kort daarna ontdekte dat uit de nalatenschap van wijlen Jacobus Koning was overgegaan in de Bibliotheek Van Voorst, om later, Vrijdag 27 Januari 1859, een vast verblijf te vinden in de Bibliotheek der Remonstrantsche Broederschap te Rotterdam. Die ‘Courante’ bestaat uit een half vel folio, aan beide zijden in twee kolommen met Gothische letter gedrukt; de inhoud behelst een beklag tegen de Leidsche Burgemeesters ‘Jan Orlers Boeckebinder Gerrit Lantschot Willem Moerberghen, ende Daniel Symoensz van Alphen’, die den oud-burgemeester Hugo Gael, een' man van 83 jaar, vervolgden, omdat hij op 3 October, den voor Leiden zoo gewichtigen herinneringsdag, in zijn huis eene predikatie in Remonstrantschen geest had laten houden, - en die om soortgelijke reden twee vrouwen, Reyertjen Cornelis en Grietjen Kanes, welke op eene kamer van een huis door zekeren Nicolaus van Swanenburgh gehuurd, woonden, hadden bemoeielijkt. Prof. Fruin getuigde van dit stuk: ‘het is blijkbaar geen nommer van een geregeld verschijnend dag- of weekblad, maar een nieuwsmare, die slechts voor eens, bij deze bij- | |
[pagina 5]
| |
zondere gelegenheid, wordt uitgegeven’. Dit oordeel geldt zooveel te meer ook de straks vermelde ‘Courante’ van 1618. Toch wijst m.i. het woord ‘Courante’ aan, dat beide nieuwsberichten tot eene jongere periode der Nederlandsche Journalistiek behooren dan die waaraan de tegenwoordige tijdsomstandigheden mij doen denken, nu Israëls zonen met schorre keel het: extra-tijding van 9 uur heeren! de Franschen hebben verloren! straks: de krant van het Noorden van 7 uur heeren! en dan weer: het nieuwe feldslag menheeren! langs mijne vensters uitgillen. Van een geregeld verschijnend dag- of weekblad is dus hier geen sprake, en vóór 30 Maart 1686 schijnt Leiden zulks ook niet - 't geldt hier alleen Hollandsche couranten - te kunnen aantoonen. De oudste aanteekening dienaangaande toch vindt men in het Leidsch Geregts-Dag-Boek VV fol. 215 verso, waar door den tijdgenoot staat aangeteekend, dat die van den geregte der stad Leiden op de requeste van den boekverkooper Daniel van Gaesbeeck, aan den Suppt 14 Maart 1686 geconsenteerd en toegestaan hebben, dat hij te Leiden zou mogen doen drukken ‘een Courante inde nederduijtsche Tale, onder den tijtel van Ordinaris Courantier der Stadt Leijden’. IJverige nasporingen van ons geacht medelid, Jhr. W.I.C. Rammelman Elsevier, Archivaris der gemeente Leiden, hebben geleerd, dat deze Daniel van Gaesbeeck, die blijkens eene advertentie in de Haarlemsche Courant van 8 Februari 1681 toen reeds als boekverkooper te Leiden gevestigd wasGa naar voetnoot1 en die op den 18den Mei 1683 een huis kocht, staande op het Rapenburg omtrent de Houtstraat | |
[pagina 6]
| |
tusschen dat van Prof. Carel Drelincourt en dat van Johan Hendrik BorniusGa naar voetnoot1, een broeder moet zijn geweest van den Amsterdamschen courantier, Adriaen van Gaesbeeck, die daar ter plaatse 3 October 1682 werd aangesteld, 8 Februari 1686 overleedGa naar voetnoot2, en naar Leiden overgebracht tusschen 9 en 16 Februari van gemeld jaar in de Hooglandsche kerk aldaar begraven werd. Die verwantschap blijkt duidelijk uit het Boek der Opdragten van het jaar 1708, fol. 138. Het vermelde huis toch van Daniel van Gaesbeeck, die kinderloos overleed en tusschen 1 en 8 Maart 1693 in de Hooglandsche kerk bij avond begraven is, werd, ofschoon eerst 15 jaren later, op 11 Juni 1708, door de gezamenlijke kinderen van Adriaen van Gaesbeeck, als erfgenamen ab intestato verkocht aan zekeren Pieter van der AaGa naar voetnoot3. De couranten nu van Daniel van Gaesbeeck zijn in het voorjaar van 1867 uit den boedel van den kort te voren te Oosterbeek overleden oud-boekverkooper Schooneveld voor den dag gekomen, en overgegaan in de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool. Naar aanleiding van die vondst schreef ik het reeds bovenvermelde artikel in den Nederlandschen Spectator van 15 Juni van dat jaar. Het eerste nummer uit die waarschijnlijk eenige verzameling heeft | |
[pagina 7]
| |
tot opschrift: 1686. No 1. Ordinaris Leidse Saturdagse Courant. By Daniel van Gaesbeeck, Ordinaris Courantier der Stad Leyden, op 't Rapenburg. Den 30 Maart 1686.- met het Leidsche stede-schild en kroon zonder schildhouders bovenaan, 4 bl. klein 4o, in twee kolommen gedrukt. Aan het slot komt deze Nota voor: ‘Alsoo met d'eerste maal alle mijn Correspondentie nog niet waaren ingekomen, soo sullen de Liefhebbers vinden dat vervolgens mijn Nouvellen sullen vermeerderen en verbeteren. Vale.’ De courant, die geregeld Dinsdag, Donderdag en Zaterdag verscheen, heeft bij No 2 in het hoofd reeds deze verandering, dat de woorden Ordinaris Leydse cursief zijn gedrukt; bij No 4, dat de naam Saturdagse Courant in Saturdaagse is overgegaan; bij No 5, dat het wapen nu ook met de schildhouders voorkomt; bij No 7, dat het woord Ordinaris in Ordinaire is overgegaan; eindelijk bij No 8, dat in het woord Dingsdaagse ook de eerste s eene zoogenaamde lange s wordt; hetgeen evenwel bij No 17, 20, 38, 41 en 47 wederom niet zoo is.
Daniel van Gaesbeeck hield zich intusschen niet lang staande als courantier. Welke daarvan de reden is blijkt niet, maar volgens opgave van den Heer Elsevier teekende de Secretaris Groenendijk op 9 Augustus 1686 in het Leidsche Geregts-Dag-Boek WW. fol. 20 verso het volgende aan: ‘Die van de Gerechte der stadt Leyden hebben by desen Lodewyk van der Saen aengenomen ende geadmitteert tot Ordinaris Courantier der stadt Leyden in plaetse van Daniel van Gaesbeeck’. Deze Lodewijk van der Saen was een vreemdeling, een Hongaar, die, volgens het Album der Leidsche studenten, als Ludovicus | |
[pagina 8]
| |
Adamius Zanius, Manheim PalatinusGa naar voetnoot1, op 23-jarigen leeftijd, den 30sten September 1678, philosophiae studiis aan de Leidsche Hoogeschool werd ingeschreven, en ten huize van den postmeester Nicolaas Clignet woonde; drie dagen na zijne aanstelling tot courantier, 12 Augustus 1686, werd zijn naam in het Poorterboek ingeschreven. Van daar dat met No 59 het adres der courant aldus gewijzigd werd: Gedrukt bij Daniel van Gaesbeeck, voor Lodewijk van der Saen, ordinaris Courantier, der Stad Leyden, op de Breestraat. Den 13 Augusti 1686.- zonder dat de courant van die verandering iets vertelt. En zoo blijft het tot 't laatste nummer der verzameling, No 119, van 31 December 1686. Inmiddels was de signature, die van No 1 tot 69 geregeld van A tot ZZZ doorliep, plotseling met No verdwenen. Te midden van nog eenige andere couranten aan deze verzameling toegevoegd vindt men ook nog: 1687. No 1. Opregte Leydse Donderd. Courant. Gedrukt Adriaen van Gaesbeeck, voor Lodewyck van der Saen, ordinaris Courantier der Stad Leyden, op de Breestraet. Den 2 Januarij 1687. Deze verandering in den titel ging gepaard met eene wijziging van vorm, die nu een half vel klein folio werd, insgelijks aan beide zijden in twee kolommen gedrukt, en met hetzelfde wapen als vroeger. De geheele titel is nu cursief gedrukt. Maar van die veranderingen vertelt de courant alweer niets. Wel vindt men aan het slot van dit nummer den volgenden nieuwjaarswensch: ‘Door de Genade Gods dit Jaar weeder gelukkig geëindigd hebbende, soo dunkt ons dat wij het selve niet beeter kunnen besluiten, als aen onsen | |
[pagina 9]
| |
gunstigen Leeser met een veel geluk, heil, seegen, ende alle voorspoed, in het Nieuwe te wenssen, God biddende om sijne hulpe en bijstand, opdat wij het selve meede in rust ende vreede, tot sijner Eeren, moogen doorbrengen’. Intusschen verdienen de beide wijzigingen in het hoofd en het adres der courant de aandacht; de bijvoeging toch van het woord Opregte doet m.i. vermoeden, dat er óf nog andere couranten te Leiden gedrukt, óf nadrukken verspreid werden; terwijl het ‘Gedrukt by Adriaen van Gaesbeeck’ aantoont dat zijn voorganger Daniel verder niets meer met de zaak te maken had. Deze Adriaen van Gaesbeeck is dan vermoedelijk de zoon van den vroeger te Amsterdam gevestigden courantier van dien naam; althans in de verkoop-akte van het huis van Daniel van Gaesbeeck - daar Daniel Abrahamsz geheeten - komt onder de kinderen van Adriaen van Gaesbeeck een zoon voor van gelijken naam, die toen blijkens de voor den Notaris Petrus Dobbelaer te Middelburg gepasseerde procuratie op zijne vrouw Sara Tiewelen daar ter stede woonde. Het meerendeel dezer couranten - aldus schreef ik reeds in den Nederl. Spectator - bevat één, twee of drie advertentiën; op enkelen vestig ik de aandacht. Zoo leest men in No 23: ‘Tot Amsterdam by de weduwe van Adriaen van Gaesbeek is gedrukt en wert uytgegeven Praxis Barbetiana cum notis F. Deckeri, in 12o en sijn by de selve ook te bekomen alle de Boeken die ooyt te vooren by haer Man Zalr. sijn gedruckt’. En in No 24: ‘Tot Leyden by Daniel van Gaesbeek is gedruckt en staet binnen weynig dagen uytgegeven te werden enz. enz.’, waaruit blijkt dat beide winkels te gelijk nevens elkander zijn blijven bestaan. Zoo leest men in No 48: ‘On donne avis au publicq qu'on imprime tous les Mois à Leides | |
[pagina 10]
| |
chés Claude JordanGa naar voetnoot1 op de Breestraet in de Schildpad un Livre François qui à pour titre Histoires abregée de l'Europes, où l'on voit tout ce qui se passe de curieux dans l'Estats, dans les Années, dans la Nature, dans les Arts et dans les Sciances, on aura la premiere impression à la fin de ce Mois’ (Juli). Bij deze advertentie, die in het Hollandsch ook in No. 49 en later nog meer uitgebreid in No 66, 98 en 99 voorkomt, sla men na Hatin, Les Gazettes de Hollande, pag. 179 en 180. Eindelijk spreekt eene advertentie in No 72, 74 en 75 van ‘Anthony de la Font, op het Steenschuur, by de Delftse Vliet’, een der uitgevers van de Fransche Leidsche CourantGa naar voetnoot2.
Ook Lodewijk van der Saen hield zich als courantier niet lang staande, maar hoe en wanneer zijn rijk een einde nam werd nog niet ontdekt. De Notulen van Burgemeesteren der Stad Leyden B. fol. 193 vertellen in dato 15 December 1689 kortweg: ‘Is by de Geregte aen Jacob Huysduynen toegestaen driemael ter week een duytsche Courant binnen desen stadt te mogen doen drukken op syn naem’. Wie die Huysduynen was, is nog niet be- | |
[pagina 11]
| |
kend; volgens mededeeling van Dr. W.N. du Rieu wordt hij genoemd in eene lijst (afgedrukt onder Bijlage No 44 der Memorie van den Curator H. Rosenboom over de Universiteit te Leiden, 1696) van ongeveer 150 Leidsche notabelen, advocaten, predikanten, doctoren enz. die zich in 1693 lieten recenseren op de rol der studenten, ten einde zoodoende vrijdom van impost te genieten. Van de couranten van Huysduynen, die tot zijn' dood in 1719 courantier bleef, zijn nog belangrijke fragmenten over, maar ze schuilen daar waar men ze allerminst zoeken zou. Vooreerst in de verzameling Tractaten, Pamfletten enz. van wijlen den Heer I. Meulman, thans te Gent voorhanden, en ten tweede te midden van de jaargangen 1690-1695 en 1710-1715 der Amsterdamsche Courant vroeger behoord hebbende aan denzelfden ijverigen verzamelaar, thans het eigendom van den Heer G.J. Dijk te Amsterdam. Het oudste nummer nu in den Catal. v. Tract. III. 6565 is kortweg opgegeven als Extraord. Leydse Woensdagse Courant. Den 1 Maart 1690. Jammer maar dat het blad toen, en nog verscheidene jaren later, niet genummerd werd; daaruit ware anders op te maken geweest wanneer het eerste nummer dezer nieuwe reeks der Leydse Courant verschenen is; of zulks wel voor Maandag 2 Januari 1690 plaats vond betwijfel ik. Van de vijf overige t.a.p. vermelde couranten vindt men in den jaargang 1690 der verzameling Amsterdamsche Couranten ook het nummer van 17 JuliGa naar voetnoot1 en van 14 Augustus. Maar de eerste courant voorhanden in den vermelden jaargang | |
[pagina 12]
| |
is de Opregte Leydse Maandagse Courant. Gedrukt tot Leyden, by J. Huysduynen, op den Ryn, by de Brouwery van de RoskamGa naar voetnoot1. Den 29 Mey 1690. Met Privilegie. 2 bl. folio in 2 kolommen gedrukt. Met uitzondering van de nummers van Maandag 24 Juli, 7 Augustus en 25 December komen dan verder alle Maandagse Couranten van dit jaar voor; slechts éénmaal vindt men eene Extraordinaire Leydse Woensdagse Courant, en wel die van 5 Juli 1690; zoo ook ééne Opregte Leydse Vrydagse Courant, namelijk die van 6 October 1690. Vreemd is het, dat de Woensdagse Courant, die een' cursieven titel had, bovendien als extraordinair werd beschouwd, want Huysduynen mocht, zonder iets buitengewoons te doen, zijne courant driemaal per week uitgeven. In den jaargang 1691 komen alleen Maandagse Couranten voor en daaronder ook het in den Catal. III. 6692 opgegeven nummer; die van 16 April, 4 Juni, 13 Augustus en 31 December ontbreken evenwel. Werd sedert MaartGa naar voetnoot2 van dit jaar in het adres de naam J(acob) voluit gedrukt, sedert Augustus kreeg het blad een ander wapen met zoogenaamde druipstaartende schildhouders. De jaargang 1692, waaraan de Maandagse Couranten van 7 April, 26 Mei, 22 September en 10 November ontbreken, met slechts ééne Extraordinaire Leydse Woensdagse Courant van 4 Juni, levert deze bijzonderheid op, dat met het nummer van 21 April het adres van Huysduynen ‘op d' Oude-Vest en Westzyde van d' Oude Maren’ wordtGa naar voetnoot3, waarbij sedert het nummer van 2 Juni afwisselend | |
[pagina 13]
| |
de bijvoeging: ‘En werden tot Amsterdam verkogt, by de Weduwe van Pieter Arents, in de Beursstraat in de drie Rapen, by den Dam’.Ga naar voetnoot1 In December 1693 werd, gelijk zoo aanstonds blijken zal, de courant verboden. Tot op dat tijdstip vond ik alle Maandagse Couranten van dat jaar, behalve die van 23 Maart en 27 Juli, en bovendien in den Catal. III. 6894 twee Extraordinaire Woensdagse en ééne Opregte Vrydagse Courant. Wat nu het vermelde verbod betreft, dienaangaande leest men in de Notulen van Burgemeesteren, B. fol. 301, in dato 17 December 1693, het volgende: ‘De Hr Jacob van der Maes Oud Burgr deser Stadt heeft mondeling aen Burgen bekent gemaekt, dat sijne Koninglyke Majestt van Gr. Brittannien hem hadde geschreven, dat om verscheide reden vermeide, dat de Leijdsche Courantier Jacob van Huijsduijnen absolute behoorde verboden te werden van nu af aen eenige couranten alhier te drukken of doen drukken: waer op gedelibt zynde is verstaen dat dese zaek ter Vergaderinge van die van den Geregte bekent gemaekt en daer over aldaer gedelibreert zal werden.’ ‘Geregte: Burgen der Stadt Leyden refereren aen die van de Geregte der zelver Stede, het gunt haer rakende de Courantier Jacob Huysduynen breder gemeldt in de notulen hier voorgaende op huijden door het mondelingh Verhael van de Hr Jacob van der Maes is voorgekomen, verzoekende daer op het goedvinden van die van de Geregte te mogen verstaen. Waer op gedelibert zijnde | |
[pagina 14]
| |
is goedgevonden ende verstaen dat de voors. Courantier Huijsduijnen zal werden geinterdict en verboden van nu af aen eenige couranten alhier te drukken, doen drukken off uijtgeven.’ Lang heeft dit verbod intusschen niet gewerkt; wanneer het is ingetrokken blijkt niet, maar te midden der Amsterdamsche Couranten van 1694 vond ik weer de Opregte Leydse MaandaagseGa naar voetnoot1 Courant van 21 Juny 1694, en verder alle Maandaagse couranten van dat jaar behalve die van 16 Augustus en 27 December. Evenzoo in den volgenden jaargang, 1695, behalve ééne Vrydagse Courant, die van 29 Juli, alle Maandagse Couranten met uitzondering van die van 4 April en 26 December. In Mei van dit jaar verhuisde Huysduynen andermaal en kwam nu over zijne oude woonplaats terecht, want het adres der Maandagse Courant van 2 Mei 1695 luidt: ‘op den Ryn over de Brouwery van de Roskam’.Ga naar voetnoot2 De eerstvolgende mij bekende nummers der Leydse Courant zijn van 1698 en dragen een nummer; het zijn de Extraordinaire Leydse Woensdagse Courant van 18 Juny 1698, genummerd LXXIII, op de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool aanwezig, en die van 17 September, genummerd CXII, in mijn bezit, op welke laatste de verkrijgbaarstelling aldus luidt: ‘En werden t' Amsterdam uytgegeven en verkogt by de Wed: van Pieter Arents en Cornelis van der Sys, in de Beursstraat by den Dam’.Ga naar voetnoot3 In de Notulen van Burgemeesteren van Leyden, C. fol. 106, leest men in dato 19 Februari 1701 het volgende: | |
[pagina 15]
| |
‘Geregte: Ten verzoeke van Jacob Huijsduijnen bij requeste aen die van den Geregte gedaen, is goedgevonden aen den zelve te consenteren en toe te staen, de duijtsche couranten driemael ter week binnen deze Stadt te mogen drukken bij continuatie, doch voor het toekomende in de plaetse van op sijnen naem, op de naemen van Jacob en Jan van Huijsduijnen, zijnde de laatsten sijn suppliants Zoon.’ Zoo luidt dan ook het adres van de Oprechte (sic) Leydse Maandagse Courant van 13 Maart 1702, No. XXXI: ‘Gedrukt tot Leyden by Jacob en Jan Huysduynen’Ga naar voetnoot1. Die firma heeft, door welke oorzaken ook, niet lang bestaan, want in het adres der Vrydagse Courant van 11 Juni 1706, in 't bezit van den Heer R.W.P. de Vries alhier, en ook vermeld in den Navorscher V, blz. 210, luidt het wederom alleen: ‘by Jacob Huysduynen’. Van het jaar 1707 komen in den Catal. van Tract. Pamfl. enz. III. 7980, vier Maandagse, zes Woensdagse en ééne Vrydagse Courant voor, en onder No. 8095 van het jaar 1708 vijf Maandagse, vier Woensdagse en drie Vrydagse Couranten. Een veel grooter aantal komt weer voor in den jaargang 1710 der Amsterdamsche Couranten, waar sedert de Maandagse Courant van 12 Mei 1710 alle nummers van dien dag voorkomen behalve die van 23 Juni en 18 Augustus; evenzoo in den jaargang 1711, behalve ééne Extraordinaire Leydse Woensdagse Courant van 27 Mei, alle Maandagse nummers met uitzondering van die van 11 Mei, 13 Juli, 5 October en 2 November; zoo ook in den jaargang 1712 wederom alle Maandagse Couranten behalve die van 4 Januari, 22 Februari, 13 Juni en 5 December, terwijl in den Catal. van Tract. | |
[pagina 16]
| |
Pamfl. enz. III. 8446 en 47 nog de Woensdagse Courant van 25 Mei en de Vrydagse van 16 December 1712 staan opgeteekend. Eindelijk vond ik alle Maandagse Couranten van 1713, 1714 en 1715, behalve die van 6 Februari 1713 en 19 Augustus 1715. Het laatste mij bekende bericht omtrent Jacob Huysduynen ligt verscholen in de Notulen van Burgemeesteren van Leyden D. fol. 70. Onder dagteekening van 28 Januari 1718 leest men daar: ‘De Heer Burgemeester Paats refereerd aan de HH. Burgem. dat de Secretaris van den Prins Kurakin, Ambassadeur van zijn Czaarsche Majesteit aan S.E. uit de naam van Z.E. zeer ernstig hadde geklaagd dat sekere periode concernerende den Czaar en de Czarowits bij den Leydsen Courantier Huisduijnen in de courant van den 29 Decemb. 1717 gesteld tot nog toe niet was gerevoceerd, dat Z.E. daarop had geantwoord volgens den inhoud van de missive door de HH. Burgem. geschreven op dat subject aan den heer Ruijsch Gecommitteerde Raad van haar Ed. Gr. Mog. op den 26 dito.’ - ‘Den 30 dito is den courantier Huisduinen door Burgem. aangesegd, na voorgaande aanmaninge tot meerdere voorsichtigheijt in het toekomende dat in sijne Courant op Vrijdag aanstaande sal hebben te revoceren de bewuste chocquerende periode.’ Aan welk misdrijf Huysduynen zich schuldig had gemaakt is echter, bij het gemis zijner couranten van de jaren 1716-1719, niet te bepalen.
Nog vóór het einde van laatstgemeld jaar ging de courant in nieuwe handen over; Huysduynen toch overleed en werd, volgens opgave van den Heer Elsevier, tusschen 14 en 21 October 1719 in de Hooglandsche Kerk be- | |
[pagina 17]
| |
graven. Of die dood staking in de uitgave tengevolge had kan ik alweer niet bepalen, maar dit staat vast, dat het eerste nummer door zijnen opvolger bezorgd dagteekent van 20 November daaraanvolgende. En wie was die opvolger? Een ‘coffyschenker’ met name Felix de Clopper. Dank zij vooral de papieren die een zijner nakomelingen, Mr. F. de Klopper, Hoofd-Commissaris van Politie alhier, mij bereidwillig ten gebruike afstond, ben ik in staat eenige mededeelingen te doen omtrent de herkomst van dien man. Tot de familiën dan, die wegens de vervolgingen den Protestanten aangedaan uit Frankrijk en Vlaanderen herwaarts kwamen, behoorde ook het geslacht de Bucquoy, welke naam, overeenkomende met het Hollandsche woord klopper, weldra door de familie vaarwel gezegd, en door de overzetting, tot geslachtsnaam verheven, vervangen werd. Ofschoon nu reeds ten tijde van den Tulpenhandel een zekere ‘Pieter de Clopper, Leedemaet der Ghereformeerde Kercke’, als schrijver te Leiden optrad, van wien een tiental geschriftjes in de Bibliotheek onzer Maatschappij (Catal. dl. I., blz. 234) wordt bewaardGa naar voetnoot1, zoo moet even- | |
[pagina 18]
| |
wel de grootvader van Felix de Clopper toch nog den ouden naam van de Bucquoy hebben gevoerd, terwijl ook één zijner broeders nog als Gozen de Bucquoy voorkomt. Maar reeds de vader van Felix noemde zich Jacob de Klopper; hij was, blijkens het begrafenisbriefje zijner eerste vrouw Catharina Goosens die 26 Mei 1701 overleed, brandewijn-kooper, op de St. Jacobs-gracht bij de Raamsteeg, en hertrouwde nog in dat zelfde jaar, den 18den September, met Johanna Wildenraad; wellicht was het 't gevolg van zijn beroep, dat hij bekend staat als niet heel best van gedrag te zijn geweest, en vrouw en kinderen vele onaangenaamheden te hebben aangedaan. De portretten nu van de Bucquoy, zijne vrouw, zijn zoon Jacob en diens vrouw Catharina Goosens benevens hunne kinderen, en dus ook dat van den tweeden zoon Felix, geschilderd als één familiestuk, waren nog aanwezig in den boedel van de Weduwe van Mr. Anthony de Klopper, van wien later sprake zijn zal, en zijn eerst in onzen leeftijd in het ongereede geraakt. Felix de Klopper, onze hoofdpersoon, werd 26 April 1683 geboren en trouwde vijf weken na het tweede huwelijk van zijnen vader, op 23 October 1701 met Maria Doterem; ook hij wordt toen als wijn-verkooper vermeld. Waar destijds zijne woonplaats te Leiden was schijnt niet be- | |
[pagina 19]
| |
kend te zijn, maar den 22sten Augustus 1709 kocht hij van Vrouwe Margaretha Helena van Swaenswijck, weduwe van den Heer Jeronimus de Hase, voor de som van 3300 gl. het huis op de Breestraat, hoek van de Wolsteeg, nu Wijk IV, No. 296, waar de vleeschhouwerij van Stikkelorum tegenwoordig isGa naar voetnoot1. Of het daar voor 't eerst was dat hij als koffieschenker optrad kan ik niet bepalen, wel, dat hij, volgens opgave van den Heer Elsevier, in 1716 als zoodanig voorkomt in het register van het familiegeld, waarin hij voor 10 gl. bijdroeg. In het jaar 1778 verschenen te Leiden twee geschriftjes, welke met omzichtigheid gebruikt eenigermate de leemte aanvullen, die het gemis van bronnen voor de lotgevallen der Leidsche Courant doet gevoelen. Van het eerste is de titel: Vriendentraanen, gestort bij het sterfbedde van mijnen geleerden boezemvriend Joan Christiaan Schutz. Benevens een Narigt aan den dichtlievenden leezer. Waar in eenige Ophelderingen van het voorgaande Gedicht, als mede eenige Bijzonderheeden, rakende den Auteur. Door J. le Francq van Berkhey. Te Leyden, bij Frans de Does, P.Z. 1778.’ Blz. 1-42 in dichtmaat, blz. 43-95, behelzende het voor ons doel belangrijk Narigt, in prozaGa naar voetnoot2. Het werd beantwoord en gedeeltelijk weerlegd in een': ‘Brief van een Vriend aan een Vriend, behelzende eenige Aanmer- | |
[pagina 20]
| |
kingen over het Werkje van den Heere J. le Francq van Berkhey, M.D. getyteld: Vriendentraanen, gestort by het sterfbedde van mynen boezemvriend Joan Christiaan Schutz, en byzonder aangaande de daar in voorkoomende opgave van den Oorsprong der Leidsche Courant. Te Leiden, by Andries Koster, Boekverkooper op de Botermarkt, 1778.’ 16 blz. 8o. Met omzichtigheid zeide ik moeten beide geschriftjes worden geraadpleegd; dit geldt vooral het eerste, want de schrijver is de dichter le Francq van Berkhey die bovendien ‘een sterke prikkel’ vond tot de zamenstelling èn van vers èn van narigt in de omstandigheid, dat hij, gelijk algemeen verzekerd werd, een legaat van 500 gld. uit de nalatenschap van zijnen vriend trok, en toen tevens de gelegenheid aangreep, ‘om zich zelven te wreeken over vermeende beledigingen’Ga naar voetnoot1. Zijne voorstelling | |
[pagina 21]
| |
nu ‘raakende de Stichting der Leydsche Courant’ is deze: ‘Men hadt in dien tijd’ - omstreeks 1719 - ‘in Holland het overal drok met het aanleggen van Couranten en NieuwspapierenGa naar voetnoot1, bijzonder de zulke, waar op men staat konde maaken. De brave Nederlander hadt een walg van al die Blaauwboekjes, Loogenschriften en Lasterblaaden, die de Factien, na hun welgevallen, verdichtten en verstrooiden, zedert de ongelukkige Dood der de Witten, en nog lang na den Dood van Willem den Derden, Hoogloffelijker Memorie, met manden vol in de Koffyhuizen, Kitten en Kroegen rond gevent wierden. Dit was dan oorzaak, dat ook binnen Leijden de Koffyschenkers op beschaafder Courantenpapieren bedagt wierden. Klop- | |
[pagina 22]
| |
per's Koffyhuis was hier het voornaamste, waar in de Overheid met den deftigen Burger, de Burger met zijn Overheid dagelijks verkeerde: Nieuws was de groote zaak, vooral goed en getrouw Nieuws; men schommelde steeds hier en daar wat op. Mijn Grootvader Jan Berkheij’ - van moeders zijde - ‘en Felix de Klopper, mitsgaders Samuel BavierenGa naar voetnoot1 waren Boezemvrienden, en stelden nu en dan iets op. Campo Weijerman, die toen ook in zijn kragt was, hielp ook al eens meê, doch dit was meest Scherts op de Franschen of op de Engelsche Torrijs en Whigs; ook kreeg den een en anderen Particulier wel eens een veeg uit de pan, en dit vooral, zoo als nu nog, las men gaarne, dog deze hadden ook weer hun Antagonisten. Zekere Doctor GorisGa naar voetnoot2 en de Oude Heer SnaakenburgGa naar voetnoot3 waaren ook in 't spel, doch kreegen op hun beurt de Drie Koningliedjes ook wel t'huisGa naar voetnoot4. Kort om, Klopper's Koffyhuis was de Beurs, daar de Kooplui en de spitsvondige Snaken bij een kwamen. Intusschen hadt boven al de schrandere Felix de Klopper, die een doorzigtig en kundig Man was, | |
[pagina 23]
| |
tot Vriend de Heer W. van MaanenGa naar voetnoot1 in 's Gravenhage, die zeer goede Correspondentie in de Politie hadt, en in Scriptis of in Losseblaedjes in Kloppers Koffyhuis alle eerste nieuws uit den Haag verzorgde. Somtijds waren deeze ook wel eens gedrukt. De toeloop in dat Koffyhuis vermeerderde sterk, om dat het meeste nieuws Echt was. De Pen kon 't niet inloopen, des men bedagt wierdt, om een gedrukte Courant binnen de Stad Leijden en elders te doen rouleeren. Het besluit gemaakt, en Consent van Hun Ed. Groot Achtbaare in der tijd verzogt, en edelmoedig en gulhartig aan den Heer Felix de Klopper toegestaan zijnde, bekwam deze de uitsluitende Privilegie om een Leijdsche Courant te drukken, zonder eenige aanmerkelijke of genoegzaam geene uitkeering.’ De officiële waarheid luidt in het Geregts-Dag-Boek NNN, fol. 243, in voce ‘Felix de Clopper’ evenwel niet zoo gunstig. Men vindt daar namelijk: ‘Die van den Geregte der Stad Leyden disponerende op het Versoek in de Reqte gedaen, hebben bij dezen, den Supplt geconsenteert en geoctroijeert, dat hij drie Maal ter Week alhier ter steede sal mogen doen drucken en uijtgeven een Nederduijtse Courant mits geen Couranten Off eenige Nouvelles hoe die genaemt soude mogen werden doende drucken en uijtgeven sonder sijn Naem daer onder te stellen en ter Secretarije ten behoeve dezer Stede betalende een somme van Tien honderd Guldens. Actum desen 9 December 1719.’ | |
[pagina 24]
| |
‘De Klopper’ - dus gaat le Francq van Berkhey voort - ‘deeze Privilegie nu ad Vitam bekoomen hebbende, ontbrak 'er niet alleen een goed en in de leevendige Taalen ervaaren Schrijver, maar ook een man van een goed en staatkundig Oordeel; nademaal in de Couranten van dien tijd meerder belang gesteld wierdt in de weezentlijke Nieuwstijdingen, dan in de voor een Lezer lastige Advertissementen.’ - Niet te onpas teekende de Brief-schrijver bij die ‘lastige advertissementen’ aan: ‘maar als men dezelven geen plaats vergunde, geloof ik dat de Drukkers van zyne (van le Francq namelijk) werken deerlyk zouden klagen; ja misschien zeer ras daar voor bedanken; en gevolglyk behoort men, immers een Schryver, geen middel te laaken, waardoor dezen bekend en den andren voordeel aangebragt wordt.’ ‘De Heer van Maanen,’ zegt het Narigt verder, ‘belang hebbende in de ZaakGa naar voetnoot1, zag met Arends oogen om na een goed voorwerp. Dit vondt hij dra in den bij hem denklijk voor deezen bekenden Heer J.M. Schutz.’ Waar deze Joan Michaël Schutz van daan kwam, en welke lotgevallen zijn deel waren, heeft le Francq ook in zijn Narigt opgeteekend. Zoowel hij die te Merseburg, als zijne vrouw Johanna Elizabeth Fridebeck die te Tonningen geboren was, waren gesproten uit deftige en geletterde Duitsche geslachten. In weerwil echter dat hij ‘door en door geleerd en taalkundig’ heet geweest te zijn, en dus, naar men verwachten kon, gemakkelijk eenen stillen werkkring had kunnen vinden, werd hij zwerveling, kwam in Zweedschen krijgsdienst, en viel daarna in handen van | |
[pagina 25]
| |
verscheiden personen waarvan de voornaamste zekere Graaf de Brink was, die bij de Fransche Marine in dienst zijnde hem gebruikte ‘om de Stukken, die hij hier en daar opzamelde, over te schrijven en te vertolken.’ Toen evenwel gemelde Graaf hem in den steek liet, besloot hij naar Holland te gaan, doch door stormweer overvallen landde hij eerst op de Jutsche kust aan en kwam vervolgens te Hamburg, waar zijne vrouw hem op den 4den December 1717 den zoon, Joan Christiaan Schutz schonk, ter wiens verheerlijking le Francq in 1778 de lier tokkelde. Kort daarop naar Holland scheep gegaan vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij ‘alle onderstand en gulhartige hulp vond, die Amsterdamsche Edelmoedigheid zelden braave Geleerden ontzegt.’ Het was hier dat hij andermaal stuitte op ‘den meergemelden Graaf de Brink, die diestijds voor Vrankrijk op de Hollandsche Zeezaaken influentie hadt, en die te Amsterdam, onder den Titel van Fransche Commissaris Generaal in de Zeezaaken in Holland, resideerde.’ Andermaal werd hij Secretaris van de Brink, maar ook andermaal liet deze hem ‘in de pekel zitten.’ Toen ‘in bekrompen omstandigheid en hierop aangezogt zijnde, bewilligde hij dra in 't voorstel’ hem door van Maanen gedaan, ‘dat van de zijde van de Klopper niet knibbelagtig behandeld wierdt. Men ging dan aan 't werk, en drukte een Leijdsche Courant, waar van de eerste in 't licht kwam den 4 Junij 1724.’ Na al het medegedeelde omtrent den oorsprong eener Hollandsche Courant te Leiden, waarvan aldaar in 1778 stellig eene min of meer juiste overlevering moet hebben bestaan, kan het geen verwondering baren, dat de brief-schrijver een aanval deed op dien datum van 4 Juni 1724. Want het heeft er veel van alsof le Francq van meening was dat op dien dag de allereerste Hollandsche | |
[pagina 26]
| |
Leidsche Courant uitkwam, terwijl het niet anders zijn kan dan dat de courant van dien dag de eerste was die uitgegeven werd onder medewerking van Joan Michaël SchützGa naar voetnoot1. En toch vergiste zich ook de beoordeelaar met te zeggen dat ‘het alle Uuren kan worden beweezen’, hoe de eerste courant door de Klopper bezorgd op Vrijdag 19 November 1719 verscheen. Nog op dit oogenblik wordt de volledigeGa naar voetnoot2 verzameling van Leidsche Couranten door Felix de Klopper op Maandag 20 November 1719 aangevangen, niet alleen bewaard maar nog steeds met zorg bijgehouden door de kinderen van eene zijner achter-kleindochters. Die eerbiedwaardige reeks - wier ruste op het zoo bij uitstek kalme vertrekje in het achtergedeelte van een deftig heerenhuis op de Hooigracht te Leiden alleen in den schoonmaaktijd wordt gestoord - vangt aan met Ao. 1719. No. 1. Opregte Leydse Maandagse Courant. Te Leyden gedrukt by Felix de Klopper, op de Breedestraat over het Stadshuys. Den 20 November 1719. Met Privilegie. 2 blz. folio, in 2 kolommen, met advertentiën en een klein Leidsch wapen tusschen twee klimmende leeuwen. Verandert reeds in het eerstvolgende nummer in het adres het woord Stadshuys in Stadhuys, het opschrift ‘Opregte’ blijft behouden tot op: Ao. 1720. No. 45. Opregte Leydse Vrydagse Courant, enz. Den 1 Maart 1720; want het volgende nummer luidt: Ao. 1720. No. 46. Leydse Maandagse Courant, enz. Den 4 Maart 1720. Tot op dien tijd verscheen ook de Woensdagsche courant - het blad kwam Maan- | |
[pagina 27]
| |
dag, Woensdag en Vrijdag uit - als: Extraordinaire Leydse Woonsdagse Courant, welke naam ‘Woonsdagse’ voor het laatst voorkomt bij: Ao. 1721. No. 49. Leydse Woonsdagse Courant, enz. Den 23 April 1721; acht dagen later vindt men reeds het woord: ‘Woensdagse.’ Verder verdient opmerking dat de nummering over de jaren 1719 en 1720 is blijven doorloopen, zoodat men hier heeft No. 1-18, 19-175, en dat bij Ao. 1720. No. 73. Leydse Maandagse Courant, enz. Den 6 Mey 1720, een grooter wapen met druipstaartende schildhouders werd aangenomen. Zoo vervalt in het adres van: Ao. 1722. No. 1. Leydse Vrydagse Courant, enz. Den 2 January 1722, zoowel het woord: ‘gedrukt’, als de woorden: ‘Met Privilegie’. Ongemoeid bleef de Klopper evenmin als Huysduynen. Deken en Hoofdlieden toch van het Boekdrukkers- en Boekverkoopers-gild, wier voorgangers in 1698Ga naar voetnoot1 reeds hadden beslist, dat het drukken alleen van couranten geen verplichting oplegde om zich in bedoeld gild te doen opnemen, verzochten in weerwil daarvan, den 6den Juli 1720 aan Burgemeesteren, dat Felix de Klopper zou worden gelast zich daarbij te laten inschrijven en den oirkondspenning te betalen. Nadat evenwel de Klopper hierop gehoord, en bovendien gebleken was dat ook Huysduynen als drukker van couranten nooit in het gemelde gild was ingeschreven, werd er bepaald, dat de Klopper van die verplichting zoo lang zou ontheven blijven als hij zich alleen met het drukken van couranten onledig hieldGa naar voetnoot2. | |
[pagina 28]
| |
Ook uit den Haag kwamen er klachten. In de vergadering namelijk der Staten-Generaal van Woensdag 13 Maart 1720 (zie Resol. blz. 174) werd eene Memorie gelezen van Prins Kourakin, extraordinaris Ambassadeur en Plenipotentiaris van zijne Czaarsche Majesteit, dd. 's Hage 11 Maart 1720, houdende klachten over de ‘Gazettes Flamandes de Leyden, de Rotterdam, de Haarlem & d'Amsterdam, sans en alleguer quelques Françoises qui n'ont pas esté plus moderées.’ Daarin nu was sprake geweest van ‘les dangereuses maladies de sa Majesté Czarienne; la disposition testamentaire qu'on suppose faussement qu'Elle a faite; les Commissions pretendues données à son Lieutenant General le Baron Weishach pour la Cour Imperiale, les instances qu'on attribue à sa Majesté pour avoir des Moines de la communion Romaine dans son Empire, afin d'y introduire la Religion des Latins.’ Door de Staten-Generaal werd de zaak naar die van Holland verzonden, waar ze op Zaterdag 16 Maart 1720 (zie Resol. blz. 171) onder anderen in handen werd gesteld van de Regeering van Leiden. In de Leydse Woensdagse Courant van 15 July 1722, No. 84, kwam de volgende advertentie voor: ‘Te Amsterdam by Joh. van Septeren, Boekverkooper in de Leydse straat, word uytgegeeven het alom beruchte Werk van Erdman Neumeister, Pastor te Hamburg, tegens het loffelyke Werk der Vereeniging van de Gereformeerde en Lutherse, als meede het Vertoog of de Verdeediging der Predikanten te Hamburg, aangaande de bewoordingen en spreekwysen van de gemelde Neumeister en Haan, en betreffende haare approbatie; met een nodig Voorbericht, betreffende de reden dezer uytgifte, in 8o. Binnen weinig dagen staat daar op te volgen het geleerde Gereformeerde Geschrift, genaamt Eenpaarige en Troostelyke Grontleerin- | |
[pagina 29]
| |
gen der Protestantse Kerken, benevens een Vermaaning en Gebed; als meede het geen de voorgemelden Neumeister, op den naame van de Calvinische Arglistigheid &c. daar tegen geschreeven heeft, in 8o.’ Maar een boekwerk aankondigen over welks verschijnen de Staten-Generaal zich, in vereeniging met de andere Gereformeerde Mogendheden, vroeger hadden beklaagd, dat ging niet aan! Daarom besloten dan ook de Staten-Generaal in hunne zitting van Woensdag 15 Juli 1722 (zie Resol. blz. 492) om die van Holland uit te noodigen maatregelen tegen deze uitgave te nemen, waaraan de Staten van Holland in hunne zitting van Vrijdag 17 Juli 1722, (zie Resol. blz. 337) in zooverre voldeden dat ze de Regeeringen der verschillende steden aanschreven om te zorgen, dat de couranten die werken niet meer aankondigden. Onder de berichten uit ‘Duytsland en d'aangrenzende Ryken’ las men in de Leydse Woensdagse Courant van 30 December 1722, No. 156, het volgende: ‘Munster den 24 December. Zeker Officier, zig aan een jonge Dame Feretti genaamt, in deze Stad verlooft en eenige tyd herwaards met haar als of zy getrouwd waren, geleeft hebbende, heeft haar eindlyk aan haar Grootmoeder ten Huuwlyk gevraagd, maar die wel verre van haar aan den Officier te geeven, heeft de onvoorzichtigheid gehad van hem over deze zaak Proces aan te doen: dit geval geeft hier groote beweeging, en men is verlangende om den uytslag te zien.’ Naar aanleiding van dit bericht ontvingen de Staten van Holland in hunne zitting van Dinsdag 26 Januari 1723 (zie Resol. blz. 103) eene missive van de ‘Hooghstift Munstersche Regeeringe verordonneerde geheyme en Hofraaden’ dd. Munster 16 Januari, met het bericht dat de gemelde ‘Grootmoeder genoodtsaackt was en geresolveert was soodanige lasteringen, haar | |
[pagina 30]
| |
en haar Nicht daar door aangedaan, rechtelijck te ressenteeren.’ Intusschen had de zaak, blijkens de Resol. der Stat. v. Holland van Zaterdag 13 Februari 1723, blz. 124, geen ander gevolg, dan dat de Klopper, door de Regeering van Leiden ondervraagd, antwoordde, dat hij zijn bericht had ontleend aan de Fransche Utrechtsche Courant van 22 December 1722. Met dat al voldeed, volgens le Francq van Berkhey, de Courant van 4 Juni 1724, ‘zoo wel, dat dezelve niet alleen de goedkeuring van 't algemeen wegdroeg; maar zelfs de aandacht der Staatkunde en der Hooggeleerden naar zig trok. Uit den Haag kreeg de Heer Schutz door den Heer van Maanen uit naam van verscheide Staatspersoonen opentlijke dankbetuiging, waar van deeze woordelijke Uitschrifte ten blijke strekt.
Dit was 't niet al; de Geleerden, die deeze Couranten lazen, verwonderden zig over 's Mans kunde in onze Nederduitsche Taale; het was met moeite te begrijpen, hoe een Mensch, die slegts een korten tijd in Holland geweest was, en meest al Hoogduitsch, Latijn, Fransch en Italiaans geschreven hadt, zoo goed en regelmatig, zoo kragtig en cierlijk, een deftigen Hollandschen stijl schreef.’ - ‘De Leijdsche Courant intusschen vervolgende, wierdt | |
[pagina 31]
| |
voor het beste Nieuwspapier van die tijden beroemt; dit kon de Nijd niet wel onverschillig aanzien. Campo Weijerman, wiens spookige geest nu de zak kreeg, en zwigten moest voor de beschaafde kunde en eerlijke sentimenten van den braaven Schutz, woelde sterk tegens deze Courant.’ Wij zullen er eenige staaltjes van geven, maar herinneren eerst dat Jacob Campo Weijerman, de zoon van een gewezen lakei en eene ex-sergeant, een scharrelaar is geweest van het eerste water, wiens bestaan eene aaneenschakeling was van oplichterijen, verleidingen, schaakpartijen enz. enz. - derhalve niet wat men solide noemt. Schilder en bij uitstek vruchtbaar pamflettist-journalist, eindigde hij in Maart 1747 zijn leven op de Gevangenpoort te 's Hage, waar het Hof van Holland hem sedert 22 Juli 1739 voor altijd onschadelijk had gemaakt. Zien we nu hoe Campo Weijerman met ‘broer Felix’ omsprong. Eerst ging het nog al schappelijk. In den Amsterdamschen Argus toch van 12 Juni 1720, No. 1, blz. 7 en 8 (deel III)Ga naar voetnoot1 schreef Weijerman: ‘De gehele wereld is boos en verstoort op den Lugdunschen Nouvellist, om dat hy meer en overvloediger geeft dan men begeerd; voornamentlyk de AugsburgistenGa naar voetnoot2 nemen zyne partye ter beurs, en beweren, dat men zyn schriftuur om de abundantie der Nouvelles behoorde te prefereren; maar enige andere menen dat de beknoptheid in de publyque Nieuwspapieren 't voornaamste requisit is, en zo oordeeld elk over deze laatst uitgegeven duble Nieuwscedullen, daar sommige Boekverkopers geweldig op schrollen; schoon | |
[pagina 32]
| |
zy wegens hun voordeel daar uit te halen onkundig schynen, voorgevende dat zy ze, schoon ze dubbeld is, aan hunne Calanten voor niet meer dan ene enkelde durven in rekeninge brengen; en Argus oordeelt 'er van, dat hy moest maken dat den Autheur wist, wat 'er in meer dan één Stad, het gemeen van zegt; en dat het voor hem te veel is gehasardeert, door al te wel te doen, zich zelf, ten kosten van tyd en vlyt, den roem te ontroven, in zo kort een tyd door zyne tydingen zich zo rechtvaardig verkregen: in zaken van ouden datum, en waarop elk in 't algemeen, zo wel kleine als groten, domme en kundige zien, is een kleine veranderinge ofte afwykinge van het gewonelyke, een complete en zeer grote misdaad.’ Verder in den Amsterdamschen Argus van 3 Juli 1720, No. 4, blz. 30 (deel III): ‘dat ik den Lugdunschen Mercuur wel speciaal heb willen prysen, gelyk hy verdiend, wegens 't fourneren van duble Nouvelles, waar uit klaar moet volgen, dat hy vigileert op goede en overvloedige Correspondentien, die hem precautioneren tegens de ongeordonneerde advertissementen, die men aan de Maas gebruikt, als men geen stof heeft om 't blaatje te vullen;’ en dan weer: ‘kan imant werden veracht om dat hy toont zo overvloedig te zyn, ten beste van 't gemeen, dan zyn predecesseur daar omtrent schaars en gebreklyk was? men behoeft naar het wapen nochte de ondertekeningen niet te zien, maar slegts op de Nouvelles en in zonderheit op de Fransche te letten, om te zien dat'er een ander Nouvellist permissie heeft gekregen, om de sleutels (die de Boeren op hun kaas zetten, al wonen ze by Delft) boven zyn papier te mogen voeren’Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 33]
| |
Een paar jaren later sloeg Campo Weijerman reeds een' anderen toon aan. In ‘Het papiere Voorhangsel voor den Amsterdamssen Hermes’ blz. 4 en 5 spreekt hij van ‘de Courant-styl van Broeder, hier schenkt me een bakje Coffi.’ En in den Amsterdamschen Hermes zelfGa naar voetnoot1 van Dinsdag 23 Juni 1722, blz. 311 en 312, schreef hij het volgende:
‘Lof van den Tandtrekker St. Felix.’
‘O! hoe weldaadig is het bloeijen der Boonen aan een Courantier, die, als een Turk subsisteert op een Boonsopje; en hoe gelukkig is een Hooge school die in haar boezem een Koffi-schenker koestert, die meêr qualiteiten bezit, als'er vlug zout schuilt onder een Slypsteen. By voorbeeld. Wanneer broêr Felix vanGa naar voetnoota Monsters gewaagt, is hy een tweeden LicetusGa naar voetnoot2. Wanneer hy de wanhoop van een Juffer, die haar Galant voor het Serail qualificeert, zo zedig beschryft, is hy een anderen AretynGa naar voetnoot3. Wanneer hy het koopryk Rotterdam in Holland plaatst, is hy een derden monsieur SansonGa naar voetnoot4. En wanneer hy zyn papiere Paket-boot met staatkundige remar- | |
[pagina 34]
| |
ques ballast, is hy iets meerder dan de Muider Tacitus, en iets minder dan Jan van Gyzen in prosa.’ ‘O Fenix Felix Courantier!
Hoe net past gy uw Perioden,
Waar op gy Ryp en Groen durft nooden:
Zo past een Torys hoed op 't Kopje van een Mier;
Zo past een Stamper in het ruim van een Mortier:
Zo past het Slagzwaard aan een Blooden.
Zo past het als een schorre Kraai
Lispt als een groene Papegaai.
Zo past Courant-stof aan een waanwys Koffi-schenker,
Gelyk een Koets van Staat zou paszen aan een Henker;
Gelyk het derde Rad zou paszen aan een Kar;
Of als een Raadsheers bef, zou passen aan een Nar.
Verstop uw Pen, stopt liever pypen
Doorlugte Kampioen, en Argus rechterhand,
Een Uil vangt immers altoos schand,
Die iets behand'len wil, 't geen hy niet kan begrypen.’Ga naar voetnoot1
Zoo wordt ook in No. 40, van 30 Juni 1722, blz. 320, gesproken van de ‘versch gekipte Coffi-Schenker’. En dan weer in No. 44, van 28 Juli 1722, blz. 349, van ‘Heeren Coffischenkers, die onvergenoegt zynde met hun Mahometaansche broodwinning, de Tabakstoppers verruilen voor schryfpennen; en, - die doorGa naar voetnoota sprookjes van Monsters, die zwangere Vrouwen een miskraem, op den hals jaagen, of de jeugd ontstichten door geile Aretynsche vertellingen. Hermes zal bezoekken, of het doendelyk is, om eenen verdwaalden Courantier te hervormen, in eenen zeedigen Coffischenker door een fabel. Want kinderen en Nieuwsschryvers moeten gedoceert worden door gelykenissen’ enz. enz. Straks wordt in hetzelfde nummer, blz. 351, | |
[pagina 35]
| |
‘Een Vingerhoed vol zouts, weggeworpen op Broêr Felix’, en dan gezegd: ‘Een Schryver dient zo wel de diepte van zyn geest te peilen, als een Coffischenker de Maat dient te weeten van zyn kopere Fontein. Ieder Beurzesnyder is geen Cartouche, ieder Dichter geen DasypusGa naar voetnoot1, nog ieder Pypen-stopper geen Courantier.’ Later in het 2e Deel, wordt in No. 4, van 20 October 1722, blz. 26, gesproken van den Leijdschen Courantier ‘wiens Perioden zo luchtig zyn als de marsch van een compagnie verminkte Invalides, die, by gebrek van een paar natuurlyke beenen, op een paar onnatuurlyke krukken voortscharrellen.’ Zoo leest men ook in Den Ontleeder der GebreekenGa naar voetnoot2 deel I, No. 8, van 29 November 1723, blz. 60 en 61: ‘De Leidsche Courantier is waarlyk een Harlequyn in de Courant, en een Simon de Vries in de Historie, en alles wat pas gaapen kan moet uitgalmen; Broêr Felix is een Aartskatoliek Courantier! Hier komt hy weer op 't Tooneel met een Engelschen Brouwer, die door de Dood uit de Brouwery der Wereld is gerukt, en die zo gemest was, dat hy, en de doodkist, zeventien hondert pond waaggewigt ophaalden. Begint de vloer van je Coffikamer niet te zinken, door 't gewigt van die loode Leu- | |
[pagina 36]
| |
gen, Broeder Felix, en is'er wel een PintoGa naar voetnoot1, of een MandevylGa naar voetnoot2, op den aardbodem, die tegen u de tanden durft laaten blikken, in Beuzelsprookjes?’ ‘Foei! tot driemaal, Foei! (zeg Ik) want Ik ken geen slimmer karakter dan dat van een Leugenaar, en speciaalyk, van een Leugenaar die zyn Grollen, week voor week, overgeeft aan den Drukpers, en die niet verblikt op de Waarheid, nog verbloost op de Leugen. Waarlyk die Courantier is een dubbelzinnig Dier, want hy verkracht een aan hem onbekende Deugd, de Waarheid; en hy scharrelt'er zo los over heen, als een blind Lierman, die, schoon dat hy blind gebooren is, op een duisteren Avond, nogtans de Ziende voorby loopt, op den helderen Dag.’ ‘Broer Felix kruipt langs de Distelvelden der leugen, terwyl hy zig beroemt van te wandelen in de Roozenlaan der Waarheid. Schoon dat hy, van huis tot huis, loopt struikelen, gelyk als een vernagelt Paerd, echter verzaakt hy een Leidsman. Hy is een Zeef waar langs de Paerlen der Vermaaning door heen rollen, en waar op de Schelpen der Kindsheid blyven leggen. Neen Nouvellist van de Tabaks-kist, gelooft niet dat wy langer de dierbaare Olie van onze Leevens lamp willen verspillen, aan uw Grillen, want uw Courant is gelyk aan 't Steegje dat dood loopt, en het is klaar te zien aan den tel van uw staatkundig Paerd, dat deszelfs Meester dampig is.’ | |
[pagina 37]
| |
‘Neen Broeder Felix, die uw Leezers bagatellen,
Loopt by den ruis vertellen
Onthouwt dees Les
Van Aristoteles
Speelt op geen eenen tyd voor Doctor en voor henker,
Of wort een goed Auteur, of blyft een Coffishenker.’
Straks nogmaals in No. 24, van 20 Maart 1724, blz. 185: ‘De Leidsche Courantier wil en zal zyn Leezers oubakke Champignons voordisschen, al zou'er Man en Maagd de dood aan eeten, en hoe Conscientieus dat hy ook is, op de toebereiding van zyn Coffi, echter waagt hy zyn Evennaasten, aan de vermufte Geur van zyn ouwerwetsche Courant. Hier dondert hy weêr op met een Brief die men zegt, dat door den Keizer van China zou geschreven zyn aan den Paus, en schoon dat die eige Brief, in 't jaar duizent zevenhondert en twaalf, gelyk als een Komeet, by Jan Alleman, is te zien geweest in de Leidsche Courant, echter komt de onvertzaagde Broeder Felix, die den Rykstaf zwaait over vyfhondert Tabakspypen, en over vyf en zeventig Coffibakjes, daar meê, op nieuws opdragen.’ ‘Maar weet, weet de Tacitus van Mocha wel dat de Juffers, die lieve Machiavellinnen, altoos onderstellen als een grondregel; dat een galant Man nooit zyn pligt laat steeken ten halve? Wel waarom'er dan het Antwoord van den Paus niet bygevoegt? dat Antwoord, dat de Paus met een beevende hand, reeds twaalf jaar geleeden opstelde op den Lessenaar van een Kardinaals rug,’ cet. cet. Eindelijk in No. 44, van 7 Augustus 1724, blz. 345: ‘Ha! dat onze Vriend Broeder Felix, de zinspreuk had achtervolgt van den Wysgeer GulistanGa naar voetnoot1 dan zou zyn Papier vry zwaarder van Geloofwaardigheid zyn dan zyn | |
[pagina 38]
| |
Coffikan, en hy zou naakt hebben bespeurt, dat de Leugen gelyk is aan een groote Wonde, dewelke altoos is verzelt met een onaangenaam Lidteiken. Gulistan zegt; Een galant Man maakt zig pryswaardig door de Waarheid, en verachtelyk door de Leugen; doch zo het mogt komen te gebeuren dat'er al eens een Scheutje onderliep van St. Anna, dan staat die Man, die familiaar is met de Waarheid, op den hoogste trap van Gelooflykheit.’ Ten slotte spreekt dan de schrijver drie regels verder van zijn' ‘Confrater Felix, die kopere Klopper van 't Hospitaal der Onwaarschynlykheid.’ Al dit geschrijf intusschen ‘hadt, gelijk het met laster gaat, weinig invloet op Weldenkenden. Meerder zwaarigheid deedt zig voor den schranderen en ijverigen de Klopper op in de ondermijning, die hij van andere Courantiers moest doorstaan. Zekere Jannekin, te UtrechtGa naar voetnoot1, deedt sterke aanbiedingen aan den Schrijver, om hem naar Utrecht te lokken. Amsterdam begon ook te woelen. Elders waren'er ook anderen op de been, dog de gewigtigste aanbieding was die, welke aan den Heer Schutz wierdt gedaan, door en van wegens de Ed. Geheimen Raad Vultejus, Geheimschrijver van Zijne Doorlugtige Hoogheid, waar bij den Heer Schutz een aanzienlijk Tractement en de Titel van Secretaris der Geheime Zaaken van Zijne Hoogheid, mitsgaders Avancement voor zijn Zoon en zorge voor de Weduwe, ingeval van overlijden, belooft wierdt.’ Schutz evenwel wees dit aanbod van de hand onder schriftelijke betuiging ‘dat hij in gemoede zig aan geene zoo groote ondankbaarheid konde schuldig maaken, om een braaf en eerlijk Patroon, die | |
[pagina 39]
| |
met hem zulk een gewigtige zaak ondernomen hadt, en hem bestendig wel deedt, te laaten zitten.’ Toen nu de Klopper ‘'s Mans Jaarwedde aanmerkelijk vermeerderde - was'er, van wie 't ook ware, bij den Heer Schutz niets te doen, om hem van den Heer Felix de Klopper af te troonen, en hij vernoegde zig ten spreuke te stellen: Labore Nutrior, Labore plector.’ Omtrent het overige personeel destijds aan de courant verbonden zou men geheel in het onzekere verkeeren, wanneer er niet aanteekeningen over waren betreffende de zilveren bruiloft door de Klopper in de maand October van het jaar 1726 gevierd. Daaruit toch weet men, gelijk reeds een mij onbekende in den Navorscher van 1861, blz. 89 aanteekende, dat, toen Felix de Klopper op Vrijdag 25 October 1726, zijn vijf-en-twintig-jarig huwelijk met zijn huisgezin en met zijne geassociëerden en officianten van de Leidsche Courant herdacht, - hij had zulks met zijne familie en vrienden twee dagen vroeger gedaan - aan den disch o.a. tegenover den zilveren bruidegom zaten de Heer W. van Maanen, deelgenoot van de Courant, en rechts van den Heer van Maanen Monsr. Fernandez, vertaler van Spaansch, Portugeesch en ItaliaanschGa naar voetnoot1 en Monsr. Joh. Michiel Schutz, secre- | |
[pagina 40]
| |
taris van het ComptoirGa naar voetnoot1 en links Dirk Lakeman, directeur van de drukkerij en Izak Seloos, een der drukkers. Het was in het jaar 1729 dat de Klopper zijne drukkerij naar elders overbracht, en wel naar de plaats waar ze tot Juli 1844 gevestigd bleef. Den 4den Mei 1729 toch kocht hij voor de som van 9700 gld. een huis uit den boedel van Catharina de Bane, wed. van wijlen Jacob des Tombe, en denzelfden dag voor 2700 gld. van Lidia van de Meer, wed. van Joh. Hoogwerff het huis daarnaast, staande het laatstgenoemde op de plek van het tegenwoordig Hôtel Levedag. Den 17den Mei daaraanvolgende verkocht hij zijne oude woning aan Jan LeembruggenGa naar voetnoot2. Er bestaat m.i. grond te vermoeden, dat zijn koffiehuis, zoo het al nog bestond, toen opgeheven is. Alsnu veranderde ook met de Maandagse Courant van 2 | |
[pagina 41]
| |
Mey 1729Ga naar voetnoot1 in het adres de aanwijzing ‘over het Stadhuys’ in ‘omtrent de Plaatsteeg,’ eene steeg die sedert ongeveer 20 jaren aan den openbaren dienst onttrokken is, maar waar vroeger de ingang was van de drukkerij der courant. Het is hier de plaats melding te maken van twee klachten tegen de courant ingebracht, de eene op het einde van 1729, de andere in het voorjaar van 1730. Met betrekking tot de eerste vertellen de Resol. der Staten van Holland van Vrijdag 16 December 1729, blz. 913, alleen dit weinige: ‘Geremarqueert zynde dat in de Haagsche en Leidsche Couranten van huiden niet alleen word gewag gemaakt van het Tractaat tusschen de Kroonen van Vrankrijk, van Groot-Brittannien, en van Spagne geslooten te Seville den 9 der voorleede maand, en van de accessie van deesen Staat aan het selve, maar dat ook in deselve Couranten staan eenige Articulen welke gedebiteert worden vervat te zyn in het voorschreeve Tractaat: en daar nevens door den Heere van Wassenaar van Obdam gerapporteert zynde, dat door de Heeren Gedeputeerden van de andere Provincien ter Vergadering van haar Hoog Mog. daar over huiden morgen veel misnoegen is betoont,’ enz. enz. Van de gevolgen der genomen besluiten toch vindt men geen spoor. Omtrent de tweede klacht zijn we beter ingelicht. In de Leydse Maandagse Courant van 13 Maart 1730, No. 31, was onder de berichten uit ‘Hanover den 7 Maart’ het volgende medegedeeld: ‘Van Moscou heeft men, dat daar bereids veel gesproken wierd van een Huuwlyk van de nieuwe Keyzerinne van RuslandGa naar voetnoot2 met een Prins Dol- | |
[pagina 42]
| |
gorukki, Broeder van de geweezen Keyzerlyke Bruyd; dat zulks ook de intentie van den overleeden Keyzer geweest was; en vermits niet alleen de nieuwe Keyzerinne zeer wel gezind was voor de Duytse Natie, maar ook de gantsche Familie van Dolgorukki voor het Rooms-Keyzerlyke Hof zeer geneegen was, trachtede de Graaf van Wratislau dat Huuwlyk onder de hand te bevorderen.’ Reeds waren er bijna twee maanden verloopen toen de Staten-Generaal in hunne bijeenkomst van Maandag 1 Mei 1730 (zie Resol. blz. 298) eene missive ontvingen van den Secretaris de Swart, dd. Moscou 6 April, houdende het bericht dat de Vice-Kanselier Baron van Osterman hem medegedeeld had order te hebben om uit naam van H.M. de verklaring af te leggen ‘dat haare Majesteyt seer geindigneert was over de exorbitante en onverdraagelijcke stoutheydt en buytenspoorigheydt der Utrechtsche, Amsterdamsche en Leydtsche Courantiers, door het debiteeren van soo een haatelijcke Nouvelle, als die van haare Majesteyts huwelijck met den Prince Dolgoroukei;’ in het bijzonder werden de Amsterdamsche Courant van 9 en de Leidsche van 13 Maart aangewezen. Door de Staten-Generaal naar die van Holland verzonden (Resol. van Woensdag 10 Mei 1730, blz. 340) kwam de missive in handen der Leidsche regeering. Deze nu rapporteerde, blijkens de Resol. Stat. v. Holland van Woensdag 17 Mei 1730, blz. 353, dat de Klopper medegedeeld had dat het bedoelde bericht uit Weenen en Hannover herkomstig was, maar dat hij nu beter ingelicht reeds op de zaak was teruggekomen. Werkelijk leest men dan ook in de Leydse Maandagse Courant van 15 Mey 1730, No. 58, onder de berichten uit ‘Hanover den 9 Mey,’ deze kluchtige mededeeling: ‘Volgens de Advisen uyt Rusland, waren de Geruchten, die voor eenigen tyd verbreid, en | |
[pagina 43]
| |
in sommige Hollandse Nieuws-Papieren ingevoegd waren geworden, als of de Keyzerinne van Groot-Rusland zouw trouwen met een Prins Dolgorukki &c., volkomen ongegrond, en door kwalykgezinde Menschen verzonnen, alzoo hooggem. Haare Keyzerlyke Majt diergelyk Voorneemen nooit gehad heeft.’ Het overlijden van J.M. Schutz, die op den 10den Februari 1734 aan de gevolgen van waterzucht, op 50jarigen leeftijd bezweek, is stellig eene gebeurtenis geweest die voor den eigenaar der courant hare eigenaardige bezwaren opleverde; toch heet het dat zijne plaats eerst twee jaren later, in 1736, ingenomen werd door zekeren Johannes Levinus Stammetz, die uit Weenen afkomstig wasGa naar voetnoot1. In het daaropvolgende jaar 1737 gaf de Klopper uitvoering aan eene zaak die hem reeds in 1728 door Heeren van den Gerechte was toegestaan. Het Geregts-Dag-Boek TTT toch maakt op fol. 192 verso gewag van het volgend verzoekschrift:
‘Aan de Edele Gr: Agtb: Heeren die van den Geregte der Stad Leijden.’ ‘Geeft met schuldige eerbiedigheijt te kennen UEd: Gr: Agtb. onderdanigen Dienaar Felix de Klopper, dat hij Supplt van UEd: Gr: Agtb: is begunstigt met de Kourantiers Plaatse alhier, dat hij Supplt geduurende den tijd dat hij Courantier is geweest, allesints getragt heeft, de kourant te brengen in een staat van Renommé, en alsoo het Verval waer inne dezelve ten tijde van sijn Voorsaet was geraakt, soo veel doenlijk te herstellen, dat | |
[pagina 44]
| |
hij Supplt daer toe zeer veel moeite, arbeijd en notable onkosten heeft moeten maken, en wel zoo verre dat hij Supplt daer aan tot nog toe het grootste gedeelte van sijne winsten heeft moeten te kosten leggen; dat vermits hij Supplt nu daar inne soo verre is gereusseerd, dat zijne Couranten geene van de minste in naam sijn, waaromme hij Supplt ootmoedelijk verzoekt, dat de gehoopte vruchten van zijne aangewende Debvoiren en excessive kosten, tot Voordeel van sijne Familie sal mogen verstrecken, ende sulcx dat des Supplts zoon Anthony de Klopper bij hem Supplt gevoegd magh werden soo als UEd: Gr: Agtb: sulcx aan sijn Predecesseur goedgunstelijk vergund gehad hebben, en aan den Fransen Kourantier alhier bij haare Ed: Gr: de Staaten van Holland en Westvriesland voor hem en sijne erfgenamen is geaccordeert geworden, derhalven soo keert hij Supplt sigh tot UEd: Gr: Agtb: ootmoediglijk verzoekende dat het UEd: Gr: Agtb: goede geliefte mogte weesen, den gemelde zijn Supplts zoon Anthony de Klopper met ende beneevens hem Supplt tot Kourantier aantestellen. 'Twelk doende etc. uijt Name van Supplt get. W. Dieningen.’ Niet minder sopperig was hetgeen ‘in margine stond geappostilleert. Die van den Geregte der Stad Leijden hebben bij deesen aan den Supplt geconsentt en toegestaan dat hij voortaan de Couranten sal mogen doen drucken op de naam van hem Felix de Clopper en op de naam van sijn soon Anthonij de Clopper ende dat bij aflijvigheijt van een van beijde de Langstleevende sal blijven continueeren als Courantier van deeze Stad de Couranten te doen drucken mits als nu betalende voor deese concessie een Recognitie van Duijsend guldens ten behoeve deser Steede. Actum desen 29 December 1728. Mij tegenwoordigh get. W. Groenendijk.’ | |
[pagina 45]
| |
Gemelde zoon, dien we straks als Mr. Anthony de Klopper zullen leeren kennen, was geboren 26 December 1724, zoodat de vader reeds spoedig genoeg partij trok van zijne jeugdige spruit. Welke aanleiding er nu bestaan heeft, om in 1737, toen die knaap nog geen 13 jaren oud was, uitvoering te geven aan het verlof reeds in 1728 toegestaan, kan ik niet bepalen; maar zeker is, dat in het adres van de Maandagse Courant van 15 Juli 1737, No. 84, plotseling het ‘gedrukt by Felix en Anthony de Klopper’ voor den dag komt. Welligt voelde de vader zijn einde naderen, dat op 29 Maart 1738 plaats vond, waarop terstond in het adres der Maandagse Courant van 31 Maart 1738, No. 39, alleen de naam van Anthony de Klopper werd geplaatst. Ik geef thans weer het woord aan le Francq van Berkhey, die - na het vermelden van het overlijden van Schutz, wiens eenige zoon toen pas 17 jaar oud was, en hoe bekwaam overigens ook, nog te jong was om de plaats van zijnen vader in te nemen - aldus voortgaat: ‘De Heer de Klopper zorgde voor de Weduwe en het Huisgezin: de Jonge Schutz tradt in vasten dienst van 't Comptoir, waar in hij alrede ter adsistentie van den Vader het een en ander verricht hadt. De Klopper hadt een talrijk huisgezin, en een Braven Zoon, in alles wat deeze Kinderen leerden, deelde ook de Jonge Schutz. Ja hij kreeg den eenigen Zoon van zijn Patroon, Anthonie de Klopper, tot Leerling, wien hij ook met zoo veel Lof onderweezen, en in zijn Studenten jaaren ter Promotie geadsisteert heeft, dat dezelve, met roem, tot Meester in beide de Rechten wierdt gepromoveerd.’ Zelf zoude hij ‘daar in gepromoveerd hebben, was het niet, dat de Weduwe van Felix de Klopper, (die intusschen overleden was,) dit liefst niet zag, dewijl haar Zoon Anthonie de | |
[pagina 46]
| |
Klopper, den Tijtel van Meester hebbende, en het recht der Courant op gunstig verleend Octroi der Ed. Groot Achtb. Magistraat op dezelve verstorven zijnde, het niet wel voegzaam scheen, dat den Heer Schutz ook de naam van Meester hadt. Te meer, wijl'er naderhand een bekwaam Persoon opvolgde, te weten de Heer J.L. Stammetz, een braaf en zeer kundig Man, die zekerlijk ook den roem verdient, van het bestuur der Couranten, geduurende den Weduwlijken staat van desselfs Meestresse, de Weduwe Felix de Klopper, en tot heden toe, bij de Weduwe Anthonie de Klopper, getrouwlijk te hebben behartigd. Dan of'er jalousie plaats greep over de Taalkunde van den Jongen Heer Schutz, die al wat maar vertaaling genoemdt wierdt tot zijn taak kreeg; dan of 'er eene oude vete was; deze Heer Stammetz, was gantsch niet Schutzagtig, en Schutz van zijn kant vrij naieverig; nogthans waaren zij eensgezind in het belang der Courant, tot dat eindelijk de Heer Anthonie de Klopper, tot Mannelijke jaaren gekomen zijnde, en desselfs Moeder Weduwe, hem deze importante post overlatende, het geheele bestuur in handen nam. Toen genoot de Heer Schutz een groot genoegen. De Jonge Heer de Klopper was niet min Edelmoedig dan de Vader, en leefde met Schutz zeer gemeenzaam, dog of 't in den aart des Heeren de Kloppers zat, dan of het aan het Humeur van Schutz eigen was, zij waaren eeuwig overhoop in 't stuk der Nederduitsche Taal, Schutz was vast in de spelling van ZewelGa naar voetnoot1, | |
[pagina 47]
| |
MoonenGa naar voetnoot1 en die der Ouden, en viel bijzonder op dat Eeuwig hakketeeren over de g en ch enz. De Klopper, die ook vast in de schoenen stondt, hadt veel op met de nieuwe spelling: Schutz had den Jongen Heer in de Taalen onderwezen, en was in dit opzigt ook Meester. De Heer de Klopper was nu Meester geworden over de Courant, en drong dus zijne spelling door, dog zoo dra hadt Schutz geen kans, dewijl hij meest de Courant schreef, of hij Corrigeerde naar zijn stijl en zin, en dit is de reden, dat men in de Couranten van dien tijd dikwijls doorslaande blijken van onderscheide stijl en spelling vindt’Ga naar voetnoot2. ‘Evenwel hoe 't ook liep, en hoe Critik de Heer Anthonie de Klopper, (die dit zekerlijk een weinig natuur eigen was;) met Schutz handelde, het hart was tog aan een verknogt, want onder veele aanzienlijke posten en diensten bij andere Courantiers, die den Heer Schutz wierden aangebooden, 't was den Moriaan geverfd; Schutz was van de Kloppers belangen niet af te trekken, en zij beminden elkander hartlijk, schoon hij naar geraden van zijnen dienst geene heele rijklijke bezolding hadt, die wel na de dood van Felix de Klopper, maar niet dan na de dood van de Heer Anthonie de Klopper eenigzins vermeerderd is, dan of 't met die Edelmoedige sentimenten van den Oude Felix de Klopper geschiet is, laat ik daar: althans zijne trouw verdienden dit dubbeld’Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 48]
| |
Ook tijdens het bestuur van Mr. Anthony de Klopper kwamen er klachten in over de courant. Het eerst in 1746, tijdens den Oostenrijkschen successie-oorlog, nadat Frederik de Groote tweemaal in en uit de coalitie tegen Maria Theresia was getreden. In de Leydse Woensdagse Courant van 3 Augustus 1746, No. 92, toch, kwam onder de berichten uit ‘Duytsland en aangrenzende Ryken’, het volgende bericht voor uit ‘Weenen den 23 July. Zedert dat het Hof het onaanneemlyk Vredes-Plan, 't welk de Koning van Pruissen door den Graaf van Podewills aan het zelve heeft doen ter hand stellen, verworpen en verklaard heeft, dat op dusdanige Conditien de Vrede met het Bourbonse Huis nooit zal of kan geslooten worden, zegt men in 't algemeen, dat de voorn. Graaf eerstdaags van hier naar Berlyn zal keeren, en dat zyne Pruissise Majt voor de derde maal den Vreede met dit Hof breeken zal, welk zeggen eenigen grond schynd te hebben, om dat het Hof de onverwagte tyding uit Silezien heeft ontfangen, dat de hooggem. Koning aldaar zeer groote Oorlogs-toebereidzelen doed maaken en den 27 dezer Maand te Breslau verwagt word, om een generaale Monstering over zyne Trouppes te doen, en vervolgens met dezelve den marsch aanteneemen; zynde dieswegens Woensdag een groote Raadsvergadering aan 't Hof gehouden, en kort daar na verscheide Couriers naar Petersburg, Dresden, Munchen, Londen en den Haag afgevaardigd.’ In de volgende courant, namelijk de Leydse Vrydagse Courant van 5 Augustus 1746, No. 93, was daarop in een ‘Extract uit een Brief van Berlyn den 30 July’ medegedeeld: ‘Het is niet buiten de verwagting van dit Hof, dat de Oorlogs-toebereidzelen, welke de Koning onze Souverain zedert eenigen tyd wederom heeft doen maaken, geleegenheid hebben gegeeven tot de gerugten, welke | |
[pagina 49]
| |
buiten 's Lands verspreid worden, dat zyne Majt. voorneemens was op nieuw met het Huis Oostenryk den Vrede te breeken; Ondertusschen is men over deze gerugten niet weinig verstoord, en van den anderen kant wegens het nieuwe Tractaat, 't welk onlangs tusschen het Hof van Weenen en den Keurvorst van Beyeren is geslooten, en wel inzonderheid over het of- en defensif Verbond tusschen de Hoven van Weenen en Petersburg, grootelyks verleegen. Men heeft zedert eenigen tyd alomme te kennen gegeeven, dat de voorn. toebereidzelen niet dan uit voorzorge en wegens het onzeker en gevaarlyk Doelwit van het laatstgenoemde Verbond in 't werk gesteld zyn, en zelfs word nu nog van onze Ministers verklaard, dat zyne Majt., als geen de minste rede tot ongenoegen tegen het Huis Oostenryk hebbende, niets ieveriger wenscht, als de goede Verstandhouding tusschen het zelve en Hem staande te houden en meer en meer aantekweeken; dat derhalven de gerugten van de schadelyke Oogmerken des Konings tegen het Hof van Weenen en nopens den aanstaanden marsch van zyne Majts. Trouppes ongegrond zyn; dat de Koning den 13 van de naastkomende Maand uit Silezien hier te rug zal komen; dat zig Dezelve derwaards heeft begeeven, om een byzondere maar niet een generaale Revue over de aldaar zynde Regimenten te doen, zonder het minste voorneemen te hebben, om dezelve in één Corps te verzamelen; dat de Ruitery, alleenlyk om de Voeragie gemakkelyker te krygen, uit Neder- naar Opper-Silezien trekken zal; dat het wel waar is, dat eenige Magazynen in Pruissen, Silezien en elders opgeregt worden, doch dat in dit alles niets, 't geen eenigsints den naam van buitengewoon verdiend, opgeslooten is; en dat by aldien het waar mogt wezen, dat de Regimenten in Pommeren en Pruissen bevel gekreegen hadden om zig | |
[pagina 50]
| |
tot den marsch gereed te houden, zulks in aanmerking van de Schikkingen, welken in Rusland worden gemaakt, en waar van de waare oogmerken onbekend zyn, voor een zeer natuurlyk gevolg daar van moest worden uitgeduid.’ ‘Voor het overige toond men hier onder de hand een Brief, die, zoo men zegt, van een voornaam Officier van de Rus-Keyzerlyke Trouppes in Courland aan één zyner Vrienden geschreeven is, en het volgende behelst:
Myn Heer,
UE vraagd my wat het voorneemen van myn Hof mogt wezen by het vergaderen van een zoo talryk Leger omtrent de Grenzen des Konings van Pruissen: Had UE my daarin niet voorgekomen, ik zoude UE misschien dezelfde Vraag gedaan hebben, alzoo ik daar omtrent duizend gissingen moet hooren, zonder het zekere tot nog toe te kunnen verneemen: Ondertusschen komen de gevoelens van de meeste hier in over een, dat deze Schikkingen gemaakt zyn, om tegen zekere nabuurige Mogentheid, in geval deze op nieuws ten voordeele van Vrankryk een diversie aan het Hof van Weenen maaken wilde, met nadruk te ageeren, en dezelve gelyk als in teugel te houden &c. Het waren deze mededeelingen waarin de Resident van den Koning van Pruissen, de Heer C. d'Ammon, aanleiding vond, om den 29sten Augustus van het jaar 1746, de volgende memorie bij de Staten-Generaal over te leggenGa naar voetnoot1. Hauts & Puissants Seigniers (sic).’ ‘Les insolences reïteréesGa naar voetnoot2 de l'Auteur de la Gazette | |
[pagina 51]
| |
Hollandoise de Leyde ont été portées à un point, que le Roi n'à pû, qu'en ressentir la plus grande indignation.’ ‘Ce miserable malgré tant de deffenses, & au mepris du Placard émané en dernier lieu, des Seigneurs Etats de la Province d'HollandeGa naar voetnoot1 a ose inserer dans les Feuilles No. 92 & 93 des Articles, qui tendent à persuader au publicq que sa Majesté est intentionnée de rompre la bonne union, qui subsiste entr'Elle & la Cour de Vienne, il a assaisonné ces calomnies de tout le Venim dont elles etoient susceptibles, & n'a rien oublié pour leur donner un air de vraisemblance.’ ‘En toute autre chose sa Majesté auroit, peut être, jugé l'extravagance de ce Gazettier indigne de son attention: Mais sensible à des bruits, qu'Elle regarde comme injurieux à sa gloire, & à la fidelité avec la quelle, Elle observe ses engagemens, Elle veut bien que tout le monde soit pleinement convaincu de leur fausseté.’ ‘Vous étes trop justes, Hauts & Puissants Seigneurs, pour tollerer une licence aussi effrenée, & pour souffrir, que dans le sein de vos Etats on ose impunement manquer de respect à une Tête couronnée, & à un Prince, que depuis le commencement de son Regne, s'est fait une étude toute particuliere de vous donner des marques de l'affection qu'il porte à vôtre Republique.’ ‘C'est dans cette persuasion, que le Roi m'a ordonné d'en porter plainte à Vos Hautes Puissances, & d'insister sur un chatiment sevère du coupable, & sur l'interdiction de sa Gazette pendant trois mois.’ ‘Sa Majesté a d'autant plus lieu, de s'attendre à une satisfaction prompte, & eclatante, qu'Elle ne demande que l'execution des Ordonnances même de l'Etat.’ | |
[pagina 52]
| |
‘Un tel exemple fera perdre à d'autres l'envie, de debiter ces sortes d'impertinences, & tiendra en bride tous ces Nouvellistes, qui pour rendre leur feuilles interessantes, abusent de la credulité du publicq, & débitent leurs réves politiques pour des realités.’ ‘(signé) C. d'Ammon.’ ‘Donné à la Haye le 29 Août 1746.’
Als naar gewoonte verzonden de Staten-Generaal de zaak naar die van Holland, in wier vergadering van Woensdag 31 Augustus 1746 (Resol. blz. 485) besloten werd de klacht te stellen in handen van de Regeering van Leiden, om zoo ze gegrond werd bevonden te procederen overeenkomstig de Resolutie van 5 Juni 1744. Veel haast werd er te Leiden niet gemaakt, want eerst den 9den November verzonden Burgemeesteren eene missive naar den Haag waarbij zij verklaardenGa naar voetnoot1 ‘dat zy van harten wenschten dat'er een bequaam en genoegsaam middel konde worden uitgedagt om de licentie der Courantiers voor te koomen, op een wyse dat de executie daar van generaal over de geunieerde Provincien en het Ressort van de Generaliteit op een gelyke voet van een goede uitwerkinge mogte zynGa naar voetnoot2, en dat zy ter voldoening aan haar Edele Groot Mog. voorgemelde Resolutie en aanschryving den Nederduitschen Courantier binnen haare Stad gehoort hebbende over het geene deselve in sijne Couranten van dit jaar No. 92 en 93 heeft geinsereert, als meede het geene deselve tot sijne verschooning heeft bygebragt, zy den selven Courantier hebben geordonneert om sig te vervoegen by den gemelden Heer Resident d'Ammon in den | |
[pagina 53]
| |
Hage, en den selven op het neederigste te betuigen, dat hy Courantier in de periodes van sijne gemelde Couranten, waar over by de voorschreeve Memorie is geklaagt, in het allerminste niet heeft gewilt de hooge eer en luister van hoogstgemelde sijne Koninglijke Majesteit te ledeeren of iets te schryven dat daar tegens eenige aanstoot soude kunnen geeven, en dat het hem ten uittersten smartede, dat hoogstgemelde sijne Koninglijke Majesteit daar over is geoffenseert; en daar beneevens den selven Heer Resident d'Ammon te versoeken daar van kennisse aan sijne hooge Principaal te willen geeven, en sijne goede officien te willen employeeren om verschooning desweegens van sijne Koninglijke Majesteit van Pruissen te erlangen; en dat zy Heeren Burgermeesteren wyders den selven Courantier, om hem in het toekoomende voorsigtiger te doen zyn, hebben bevoolen binnen driemaal vier en twintig uuren ten behoeve van de Armen der Stad Leyden ter Secretarye aldaar te betaalen de somma van ses honderd guldens, op poene van dat by nalaatigheid van dien, aan den selven Courantier het schryven van de Nederduitsche Courant geduurende den tyd van drie maanden soude worden geinterdiceert.’ Werkelijk vond ik dan ook op het Leidsch Archief in de Armenrekening, in dato 11 November 1746, aangeteekend: ‘ontfangen op ordre van Heeren Burgermren van de Courantier Klopper, over een boete uyt derselver kamer’ 300 gld. Was nu de Klopper voor de helft der opgelegde boete begenadigd, of was welligt die helft in handen gesteld van den Heer d'Ammon? want de vreemde Gezanten in den Haag verkeerden nog al eens in geldnoodGa naar voetnoot1. De Resol. der Staten-Generaal van Woensdag 5 Sep- | |
[pagina 54]
| |
tember 1753, blz. 587, maken melding van een voorstel van de Gedeputeerden van Friesland, om, daar in de Leidsche, Haagsche en Utrechtsche Couranten van eergisteren en gisterenGa naar voetnoot1 een gedeelte van het Tractaat van Commercie tusschen Z.M. den Koning der beide Sicilien en dezen Staat, voor weinige dagen te 's Hage gesloten, van woord tot woord was opgenomen, met het voornemen om ook het overige mede te deelen, en zulks onwelvoegelijk was zonder verlof van H.H.M., en vooral voor dat de Staten der verschillende provincien er kennis van droegen, - die licentie te onderzoeken en te straffen. De Gedeputeerden van Holland en van Utrecht werden met die taak belast. Maar in plaats dat de vermelde couranten hierdoor werden afgeschrikt, deelden ze intusschen ook het overige gedeelte van het tractaat mede, en op die omstandigheid vestigden de Gedeputeerden van Friesland in de bijeenkomst der Staten-Generaal van Vrijdag 14 September 1753 (Resol. blz. 600) andermaal de aandacht, zoodat die van Holland en van Utrecht nogmaals werden uitgenoodigd ‘om serieuselijck aan haare Courantiers te laaten afvraagen van wien sy het voorschreeve Tractaat maghtigh zyn geworden, en wie haar geauthoriseert heeft het selve buyten kennis van haar Hoogh Mogende publicq te maacken, en voorts om gemelde Courantiers diesweegens na behooren te doen corrigeeren, deselve wel scherpelijck te gelasten van sigh in het toekoomende te waghten van eenige Tractaaten, Memorien, Brieven, Resolutien of andere Stucken, den Staat concerneerende, sonder authorisatie publicq te maacken, aangesien de voorschreeve licentie van dag tot dagh verder | |
[pagina 55]
| |
gaande, het ten hooghsten noodigh is, dat eenmaal efficacieuse ordres daar teegens worden gestelt.’ En toch bleef het daarbij. Voor ik verder ga is het noodig te herinneren hoe ik in mijne studie over de Fransche Leidsche Courant, blz. 71, heb aangeteekend, dat de Courant van de Klopper om hare handelsberichten ook naar vreemde landen gezonden werd, om welke reden de klacht van den Deenschen Consul te Algiers in 1767 bij de Staten-Generaal ingebracht (t.a.p. blz. 53) wel tegen de Hollandsche Leidsche Courant gericht kan zijn geweest. De advertentiën bovendien, die bij iedere uitgifte eene aanmerkelijke ruimte innamen, en de meest uiteenloopende maatschappelijke belangen golden, maakten de courant belangrijk voor elkeen. De Amsterdamsche makelaars plaatsten er, even goed als in de Amsterdamsche, Haarlemsche, 's Gravenhaagsche of Rotterdamsche Couranten, de aankondigingen hunner veilingen in O.Z. en N.Z. Heeren-Logement of Brakke Grond, hetzij van koopmansgoederen en schepen, fondsen en aandeelen, vaste en meubilaire goederen, hetzij van spiegel- of tent-jachten, die liefhebberijen der 18e eeuw! Hope en Co. en andere bankiers en makelaars kondigden er de aanstaande betaling van Zweedsche, Fransche en Amerikaansche coupons aan; de W.-I. Compagnie vroeg er geld, en Regenten der Huiszittenhuizen riepen er de belangstellenden op voor hunne aanbestedingen. Die van Rotterdam plaatsten er hunne aankondigingen van Fransche en Spaansche wijnen in 't Logement het Zwijnshoofd, die van Dordrecht de aanstaande houtveilingen in den St. Joris Doelen. Maar ook zelfs buitenlandsche compagniën, zooals de Geoctroyeerde O.-I. in Zweden, zochten er naar plaatsing voor de aankondigingen harer veilingen te Gothenburg. En aan berichten | |
[pagina 56]
| |
betreffende jaar- en paarden-markten, loterijen, boekverkoopingen of nieuw verschenen boeken en brochures ontbrak het nooit, gelijk zoo menig ander soort, te veel om er zelfs een dragelijk overzicht van te geven. Inderdaad de 18e eeuw was het kinder-tijdvak der annonce reeds lang ontwassen! Mr. Anthony de Klopper, die 9 Augustus 1759 in het huwelijk was getreden met Levina Westerbaan, overleed 30 November 1771. Reeds onder zijn beheer had het uitwendige der courant van tijd tot tijd wijziging ondergaan. Het door mij geraadpleegde exemplaar der courant doet, hoe vreemd zulks ook luidt, zien, dat met het jaar 1734 de gewoonte was ingevoerd, om, wanneer er nog advertentiën te plaatsen waren waarvoor de ruimte ontbrak, de geheele courant opnieuw te drukken, maar zoo dat enkele advertentiën weggenomen en anderen in de plaats gesteld werden, waarvan het gevolg was, dat het publiek alsdan twee, slechts weinig van elkaar afwijkende exemplaren raadplegen moest; somtijds strekte dat herdrukken zich ook tot de nieuwsberichten uit. Sedert men er evenwel toe overging om de advertentiën ook in de breedte van het blad, als derde kolom, op te nemen - zulks vond het eerst plaats bij de Maandagse Courant van 10 October 1740, No. 122, nadat kort te voren in het adres van No. 116, van 26 September, de bijvoeging: ‘omtrent de Plaatsteeg’ vervallen was - schijnt zulks minder dikwijls te hebben plaats gegrepen. Toch vindt men er nog zelfs voorbeelden van na de invoering der zoogenaamde dubbelde courant, 4 blz. folio, waarvan de eerste was de Leydse Maandagse Courant van 10 Maart 1777, No. 30, met dit ‘NB. Deeze dubbelde Courant word overal voor de gewoone Prys uitgegeeven.’ Nadat men twee jaren later, bij de courant van 26 July 1779, | |
[pagina 57]
| |
No. 89, aangekondigd had: ‘NB. De dubbelde Couranten worden nu en altoos overal voor den gewoonen Prys uitgegeeven,’ verviel voortaan die mededeeling wanneer er eene dubbelde courant verscheen. Bij het overlijden van Mr. Anthony de Klopper bleek het duidelijk hoe nuttig de voorzorg geweest was van zijnen vader om het recht tot uitgifte der courant ook voor weduwe of kind gewaarborgd te zien. De zoon had zulks verzuimd, en van dat verzuim werd terecht of ten onrechte partij getrokken door den Leidschen boekverkooper Cornelis van Hoogeveen. Ik herhaal terecht of ten onrechte, want reeds vroeger bij de geschiedenis der Amsterdamsche CourantGa naar voetnoot1 heb ik aangetoond, hoe het recht van eigendom eener courant in de 18e eeuw geheel afhankelijk was van het verlof tot uitoefening daarvan door de plaatselijke overheid al of niet toegestaan; iets dat tijdelijk wel als wet gelden, maar toch nooit voor recht doorgaan kon. Le Francq van Berkhey heeft dan ook van Hoogeveen schrikkelijk den mantel uitgeveegd toen hij gewag maakte van de ‘gewigtige verandering, die na de dood van Anthonie de Klopper, door het aanbod van Cornelis van Hoogeveen, de Weduwe van Anthonie de Klopper, terwijl haar Man nog boven Aarde stondt, en de Droefheid geen tijd van rijp beraat verwierf, in zeer ongunstige omstandigheid bragt; en waar bij de uitkeering aan de Stad tot een schier onopbrenglyke Somme klom. Het past mij niet, om hier de Handelwijze van mijne Wettige Overheid te beoordeelen, de belangens der Stad zijn hunne wijze zorge toevertrouwd: maar welk een lage ziel de Heer Cornelis van Hoogeveen in deezen bezeten | |
[pagina 58]
| |
hebbe. Deswegen mag ik hier, als gelijk met zijn Ed. in Burgerstaat, wel eens vraagen of het bestaanbaar is met de gevoelens van iemand die eeuwig de onderkruiping laakt, die den breeden lof der Menschlijkheid zingt, die met het woord Eerlijk, Christelijk, Menschlievend, Verdraagzaam, Reden en Deugt speelt, als de Tierannige factien met het woord Vrijheid, of, zeg ik, dit bestaanbaar is, met de Burgerlijkheid, met de Edelmoedigheid, om een beroep te ondermijnen, dat de Voorouders uit den grond en ten hunne eigen kosten hebben tot stand gebragt, en waar aan de Wettige Overheid hunne bescherming niet alleen gegeven hadt, maar na rijp overleg voor een wel overwoogen Somma ter Stede voordeele bewilligd zouden hebben? om dit, zeg ik nog eens, eene Weduwe en Wees bitter te maaken, door het tot een' schier ondraaglijken last op te jagen; dan, de woelige en projectzieke Cornelis van Hoogeveen, die volkoomen in het projectmaaken en finantien bedreven schijnt, heeft hier denklijk een plasdankje mede tragten te verdienen: en misschien hadt het gelukt, hadt men Schutz maar kunnen overhaalen. Maar neen; dit was onmooglijk, nooit heb ik deezen braven Man, meer aangedaan gezien, nooit hem bitterder traanen zien storten, dan om de Dood van zijn Anthonie de Klopper, en nooit gramsteuriger, dan toen die Hoogeveensche Courant historie aan 't roeren was, en zoo hij ooit zijn pen billijk gebruikt hadt om te hekelen, was het toen, welk vaers, onder mij berustend, echter nooit het licht gezien heeft, dog misschien wel eens, door mij merklijk vermeerderd en verbeterd, den Heere Cornelis van Hoogeveen in druk zal toegezonden worden. Intusschen heeft het publicq reden van dankbaarheid, dat de Leydsche Courant niet in handen gekoomen is van een Drukker, dien 't niet scheelt wat hij voor grollen drukt, | |
[pagina 59]
| |
en die de Geheimen van zijn Drukkerij, zelfs die van zijn Patroonen aan elk uitdeelt’Ga naar voetnoot1. - ‘En wie weet, wat al ouwerwetsche Uittreksels, uit de Blaauwboekjes van vroeger dagen, 'er al in die Courant zouden geplaatst geworden zijn? Wat al Snakerijen en koddige Advertissementen, of plasdankers Loftuitingen men gezien hadt?’ - ‘Ja wie weet, of men de Leijdsche Couranten niet zouden hebben gelijk gezien aan de Londonsche Eveningh Post en andere Londonsche nieuwspapieren, waar in de doldriftige Engelsman zijn vrijheid tot de verregaandste God- Vorst- Magistraat- en Burger-hoonende Laster en Snapzugt uitstrekt. Gelukkig dan, zeg ik andermaal, dat de Courant niet in handen is gekoomen van zulke Lieden, die met zulke fijne draijen de Spil van de Drukpers neerschroeven.’ De onzekerheid was voor de Weduwe de Klopper gelukkig van korten duur; Hoogeveen bood aan eene jaarlijksche recognitie van ƒ 5000 te betalenGa naar voetnoot2, maar haar bod was belangrijk hooger. En zoo werd dan blijkens het Geregts-Dag-Boek OOOO, fol. 263, den 2den Januari 1772, toegestaan aan Levina Westerbaan, Wed. van Mr. A. de Klopper, zoo voor zich als voor haren minderjarigen zoon, het voortdurend drukken der couranten mits ten behoeve van de Stad jaarlijks betalende ‘een Somme van Agtduijzend drie Hondert Vijff en Seventig Gulden vrijgeld, boven de Vier Hondert en Vijftig Gulden 's Jaars, welke (gelijk dezelve door de voornoemde hare Overledene Man aan het Armkinderhuijs zijn uijtgekeert) ook voortaan door de Suppliante en casu quo door haaren | |
[pagina 60]
| |
voorsz. Zoon jaarlijks aan het gem. Huijs zullen moeten warden voldaan.’ Verder onder voorwaarde dat de suppliante of later haar zoon, altijd één vierde van gemelde som bij vooruitbetaling ter Thesaurie zou storten, en bovendien voldoende borgen stellenGa naar voetnoot1, alsmede kosteloos in hare couranten opnemen alle zoodanige advertissementen als Burgemeesteren en Regeerders zouden meenen te moeten doen; eindelijk dat de courant bij voortduring gratis zou geleverd worden aan allen die haar tot nog toe kosteloos ontvingen, en dat de courantiers zich gedragen | |
[pagina 61]
| |
zouden overeenkomstig de bepalingen vervat in eene bijzondere instructie. Met de Maandagse Courant van 6 Januari 1772, No. 3, werd het adres dan ook: ‘by de Wed. Anth. de Klopper’. Hoe hoog nu ook de som ware die voortaan als recognitie aan de stad voor de courant moest worden betaald, zoo blijkt uit dat cijfer van gld. 8375 toch overtuigend welke belangrijke winsten deze onderneming moet hebben afgeworpen; het groot aantal advertentiën, dat bij iedere uitgave opgenomen werd, leverde stellig de meest belangrijke bate. In hoeverre nu de betuiging eerlijk en opregt was, die door het kantoor werd afgelegd, toen in Augustus 1776 Jacobus Murray als concurrent dreigde op te treden, dat namelijk de Wed. de Klopper, ‘aan wie reeds, door eene zware uitkeering en verscheidene lasten, het water tot de lippen was gekomen, bij den minsten schok zoude moeten bezwijken, en, in geval door een nieuw op te rigten Papier hare inkomsten maar in 't minst verkort werden, dadelijk buiten staat zoude zijn hare engagementen te voldoen’Ga naar voetnoot1 - valt bezwaarlijk aan te wijzen. Met betrekking tot die ‘verscheidene lasten’ moet overigens aangeteekend worden, dat hiertoe behoorde eene uitkeering van 300 gld. volgens de Resolutie van Gecommitteerde Raden betrekkelijk de gemeene Middelen van 31 Juli 1751, waarbij werd ‘gereguleert op wat voet de Drukkers in de respective Steeden weegens het Middel van de gedrukte Papieren 's Lands Regt moeten betaalen.’ Later, vermoedelijk in 1797, werd die uitkeering met 2/3 verhoogd, en dus op 500 gld. gebragtGa naar voetnoot2. | |
[pagina 62]
| |
Den juisten dag van het overlijden van zijn' boezemvriend heeft le Francq van Berkhey niet opgegeven, wel dat eene plotseling opgekomen pleuris binnen weinige dagen een einde aan zijn leven maakte. Met betrekking tot de courant vermeldt hij evenwel nog, hoe Schutz ‘in 't Jaar 1753. met zekeren J. de Planke een reisje ter Schelvisvangst ondernam, 't welk hij uiteraart geestig als hij buiten zijne Studie was, in een particuliere Courant voor zijne Vrienden beschreef, en welk soort van Couranten hij dikwijls voor de Familie van de Klopper, hij Verjaaring, of HuwelijkGa naar voetnoot1, of voor andere Vrienden, aardig opstelde, dog deeze wierden nooit gemeen.’ Met den aanvang van het jaar 1780, toen de vorm van het blad iets grooter en eene nieuwe letter ingevoerd werd, onderging de courant bovendien èn in haar hoofd, door het wegvallen der onderscheiding van Maandagse, Woensdagse en Vrijdagse Courant, èn in haar adres eene wijziging. Het opschrift werd nu: Ao. 1780. No. 1. Leydse Courant. Maandag den 3 January.’, en het adres: ‘Te Leyden by de Wed. Anthony de Klopper op de Breede Straat;’ doch dit laatste werd reeds met No. 19, van Maandag 14 February ‘de Wed. Anthony de Klopper en Zoon.’ Bedoelde zoon was Mr. Felix de Klopper, die den 22sten Februari 1763 geboren werd, 23 December 1782 promoveerde, 1 Juli 1783 huwde met Elzelina du Rieu, en na haar overlijden op 18 October 1785, den 27sten December 1786 hertrouwd is met Sara Catharina Kroef. In datzelfde jaar 1780 overleed de eigenlijke redacteur van het blad J.L. Stammetz, die toen opgevolgd werd | |
[pagina 63]
| |
door Jan Cyfveer reeds sedert 8 December 1777 aan de courant verbondenGa naar voetnoot1. Sober zijn mijne berigten uit de veelbewogen jaren van 1780. Waarschijnlijk komt zulks daar van daan, dat het blad zelf zich te weinig inliet met de twistvragen die toen aan de orde van den dag waren, ofschoon het zich toch zonder voorbehoud schaarde aan de zijde der antistadhouderlijk-gezinden, waarvan de bewijzen voorhanden zijn bij de stukken, vooral betreffende Leidsche aangelegenheden, die telkens werden opgenomen. Dat zulks evenwel niet in den smaak viel van de leiders van het blad, bewijst onder anderen het volgende bericht in de courant van Vrijdag 22 April 1785, No. 48, onder de rubriek: Leyden den 21 April. Daar eene Courant meer geschikt moet zyn tot aankondiging van voorvallende gebeurtenissen, of insertie van authentyke Stukken, in zo verre men daar van kennis heeft, of daar toe vryheid bekomt, dan om eene verzameling te zyn van voor- en tegenschriften, over dusdaanige gebeurtenissen of Stukken; en ons Dagblad inzonderheid tot het laatste niet ingericht is, door de weinige plaats, en het ongenoegen over het niet plaatzen van Advertentien, verzoeken wy onze Begunstigers ons voortaan, met dusdanige Schriften niet | |
[pagina 64]
| |
meerder lastig te vallen, alzo wy genoodzaakt zouden zyn die te refuseeren, moetende zelfs heden alle ontfangen Nieuws-Tydingen, Zee-Nieuws en veele Advertentien uitstellen’Ga naar voetnoot1. Niet onaardig is zeker het getuigenis omtrent de courant afgelegd door de Vaderlandsche Staatsbeschouwers, het tijdschrift dat voor een groot deel uit de pen van Mr. Elie Luzac moet zijn gevloeid.. Op blz. 87 van het 1e deel leest men namelijk het volgende: ‘de Leidsche nederduitsche Courant - leezen we heel greetig, om dat hy ons vooraf onderricht van het geen zoo ter tafel van Hun Hoog Mogenden, als van hun Ed. Groot Mog. gebragt zal worden; wanneer daar besluiten op genomen zullen worden; als mede, hoe die zullen vallen, waar uit wy opmaaken, dat deze vooruitloopende nieuwsverteller eene nauwe verstandhouding moet hebben met eenige, of een der genen die tot een geheim Conclave, alwaar alles, geprepareerd, geresolveerd, en gearresteerd word, behoord. Want het zoude ons verstand te boven gaan, dat iemand vooraf zoude kunnen zeggen, wat'er in de Staats-Vergaderingen zal voorvallen, zoo'er te vooren, buiten die Vergaderingen geen overleg toe gemaakt wierd door die geenen, welken zich in staat bevinden, om het werk zoodanig te beleiden, dat het geen, wat zy voorneemen en besluiten, ook naderhand in die Vergadering voorgenomen en beslooten word; en zoo de Leidsche Courantier geen toegang had tot een of eenige der geenen, die dus aan dat belei- | |
[pagina 65]
| |
den van 't werk hebben. Wat'er van zy, wy leezen die Courant om zyne voorzeggingen.’ Eindelijk zij vermeld hoe de Haagsche Correspondent, die een patriottische spotvogel, maar volgens de Vaderlandsche Byzonderheden, II. 230, een infaam libel was, op blz. 300 van het 1e deel, van de Leidsche Courant spreekt als van Tante de Klopper, gelijk hij de Haarlemsche Courant Neef Enschedé noemt. Van klachten over de courant heb ik in dit tijdvak niets ontdekt; eerst bij het jaar 1793 is er in 't Vervolg op Wagenaar's Vaderl. Hist. deel 26, blz. 195, sprake van een verbod. De veldtocht namelijk van dat jaar was niet gelukkig geweest voor onze troepen; maar in weerwil daarvan gewaagden de legerberichten telkens van behaalde voordeelen, ofschoon de feiten daarmede in lijnrechten strijd waren. Zoo vond men ook de nieuwspapieren ‘doorgaans met voordeelige tydingen opgevuld. Wie het waagde nadeelen te vermelden, moest zulks boeten. Dit deedt in eenige voornaame Hollandsche Steden de Nederduitsche Leydsche Courant verbieden: dewyl men in dezelve, op berigten van buiten 's lands, hadt durven schryven, ‘dat veele vlugtende Hollanders ongelukkig in de mesthoopen der Boeren waren versmoord.’ ’ Het heeft moeite genoeg gekost te ontdekken dat dit bericht in de Leydse Courant van Maandag 3 Juny 1793, No. 66, voorkwam onder de rubriek Nederlanden, waar bij de berichten uit Brussel van 30 Mei, gezegd wordt, dat ‘te Meenen overleden’ is ‘de Baron van Quadt, Colonel van een Regiment in Hollandschen dienst, aan de gevolgen zyner wonden, in eene Actie met de Franschen by Doornik bekomen, by welke gelegenheid men meld dat veele vlugtende Hollanders ongelukkig in de mesthoopen der Boeren zyn versmoord.’ Dit verbod, zegt de schrijver | |
[pagina 66]
| |
van Wagenaar's Vervolg, werd ‘door veelen zo belachlyk als onregtvaardig gekeurd: dewyl men hadt behooren te weeten, dat men in Brabant en Frankryk gewoon is de mest in kuilen onder den grond gegraaven, te bergen; en het, uit die oorzaake, zeer mogelyk was, dat een deel der vlugtende Soldaaten, door verwarring, of door de duisternis, hals over hoofd in die mest-kuilen gezonken en versmoord waren, gelyk men verzekerd dat in waarheid gebeurd is.’ Vermoedelijk was het vermelde verbod het uitvloeisel van de Resol. der Staten v. Holland van Dinsdag 19 Februari 1793, waar men op blz. 203 leest: ‘Op het geproponeerde van de Heeren van de Ridderschap en Edelen tegen insertie van valsche en onrustende tydingen in de Couranten; hebben de Leden van die Steden, alwaar Couranten worden uitgegeven, aangenomen alle devoir in den haare te doen, dat hun Ed. Groot Mog. Resolutien en Ordres daaromtrend, behoorlyk worden gemaintineerd en naargekomen.’ Met betrekking tot de gewoonte die omstreeks dezen tijd doordrong, het plaatsen namelijk van geboorte-, huwelijk- en dood-advertentienGa naar voetnoot1, geldt voor de Leydse | |
[pagina 67]
| |
Courant hetzelfde als voor de Amsterdamsche, waar de dood-aankondigingen het eerst voorkomenGa naar voetnoot1; zoo vindt men dan in de Leydse Courant van Maandag 23 Juny 1794, No. 75, het eerste doodbericht. Het wapen der courant ging ik liefst met stilzwijgen voorbij. Vooreerst toch waren die koperen stempels, even als bij de Amsterdamsche CourantGa naar voetnoot2, zoo afschuwelijk, dat met dat ééne woord tegelijk alles is gezegd; en in de tweede plaats komt het mij vrij lastig voor de lotswisselingen er van aan te wijzen. Bij het onbeduidende der zaak zal het dan ook wel voldoende zijn aan te teekenen, dat bij de Maandagse Courant van 3 November 1755, No. 132, de druipstaartende schildhouders vervielen, en dat zoowel bij de titel-wijziging in het begin van 1780, als bij No. 52 van 1789, en bij No. 37 van 1794, nieuwe wapens werden ingevoerd, die sedert afwisselend, ja willekeurig, werden gebezigd. | |
[pagina 68]
| |
Het Vryheid, Gelykheid, Broederschap. (Het eerste Jaar der Bataafsche Vryheid) werd door de Leydse Courant bij haar nummer van Vrydag 23 January 1795 aangenomen. En alsof dit niet revolutionair genoeg ware, wierp het blad ruim twee maanden later zijn titel over boord. Eene andere verklaring toch heb ik niet te geven van het plotseling overgaan der Leydse Courant in Hollandsche Courant. Op Woensdag 1 April 1795 was No. 39 nog als Leydse Courant verschenen, toen het volgende nummer te voorschijn kwam onder den titel: Vryheid. Gelykheid. Broederschap. Hollandsche Courant. By de Wed. Anthony de Klopper en Zoon te Leyden. No. 1. Van Vrydag den 3 April 1795. (Het eerste Jaar der Bataafsche Vryheid). Het adres was nu in het hoofd der courant opgenomen, en het wapen uitgeworpen. - Wanneer nu in de Nieuwe Nederl. Jaarb. van 1795, blz. 4738 wordt gesproken van den schrijver der Hollandsche Courant, die in zijn nummer van 26 Juni een niet geheel juist verslag had gegeven van hetgeen kort te voren te Rotterdam was gebeurdGa naar voetnoot1, en ook van ‘het crediet, dat'er zoo binnen als buiten 's Lands aan dit Dagblad gehecht wordt,’ en wanneer dan op blz. 4782, No. 49 en op blz. 5807, No. 73 wordt vermeld, dan zal niet iedereen vermoeden, dat hier niets anders dan de Hollandsche Leidsche Courant wordt bedoeld. Ook in den DomkopGa naar voetnoot2 deel 1, blz. 327 wordt de Hollandsche Courant van Vrydag den 3 July 1795 vermeld, terwijl, naar 't schijnt, een enkel nummer, ver- | |
[pagina 69]
| |
moedelijk als iets bijzonders, opgegeven werd te behooren tot zekeren bundel couranten die in den Catal. Tydeman, deel 4, No. 551 voorkwamGa naar voetnoot1. Die naamwisseling hield stand tot op het einde van 1795. Het eerstvolgende nummer droeg weer het opschrift: Vryheid. Gelykheid. Broederschap. Ao. 1796. No. 1. Leydse Courant. Vrydag den 1 January. (Het eerste Jaar der Bataafsche Vryheid). Met het adres onder aan het blad: Te Leyden by de Wed. Anthony de Klopper en Zoon op de Breede Straat. Maandag 11 Januari 1796 was voor de courant het begin van het Tweede Jaar der Bataafsche Vrijheid, maar de volgende jaren van diezelfde soort begonnen steeds primo Januari, tot dat eindelijk die gekheid, gezamenlijk met het: Vryheid. Gelykheid. Broederschap. met No. 138, van Woensdag 18 November 1801 werd opgeruimd, in overeenkomst met de staatkundige gebeurtenissen van 16 October te voren. In het jaar 1802 kwam de courant weer eens in de knel. In No. 105 toch van Woensdag 1 September van dat jaar, was onder de berichten uit ‘Den Haag den 30 Augustus’ het volgende opgenomen: ‘Men verneemt van goeder hand, dat de twee Lieutenants-Generaal, Daendels en Dumonceau, de Generaal-Majors en de Colonels van Brigades, buiten effectiven dienst gesteld zyn. De Lieutenant-Generaal Daendels bevindt zich thans hier.’ 's Anderendaags, Donderdag 2 September, werd dit artikel ter vergadering van het Staats-Bewind besproken, ‘en in aanmerking genomen, dat niettegenstaande de Redacteurs, Drukkers en Schrijvers van de Publieke Nieuwspapieren | |
[pagina 70]
| |
binnen deze Republiek, ingevolge het Besluit van het Staten-Bewind van den 8 April laatstleden, No. 71, zyn gelast, van zich zorgvuldig te wachten om daden of besluiten van het Bataafsch Gouvernement, als Nieuwstijdingen, op te geven, van welker waarheid, zy niet ten vollen zyn overtuigd, zommige derzelve zich veroorloven, besluiten of daden, als genomen of gebeurd, in hunne Papieren te plaatsen, welke, of geheel zyn gefingeerd, of zoodanig verkeerd worden voorgedragen, dat ze de zaken in geheel ander daglicht, dan dezelve waarlijk zyn, voorstellen, en waar van, onder anderen, de Leidsche Courant van den 1 dezer, onder het Articul's Hage, opzichtelijk het, zoo gewild, buiten effectiven dienst stellen, der Generaals en Colonels van de Bataafsche Armée, een nieuw bewijs oplevert’ - ‘besloten, het Departementaal Bestuur van Holland, met toezending van Copie van het aangehaalde Besluit van 8 April laatstleden, No. 71, aan te schrijven, om den Redacteur of Schrijver van de Leidsche Courant, door de Regeering van de gemelde Stad, te doen ontbieden, en afvragen, van wien hy de voorschreve verzonnen Nouvelle heeft bekomen, met last, om hetzelve, in zijne eerstvolgende Courant, als onwaar on verdicht zijnde te retracteeren, met bijvoeging tevens, dat het Staats-Bewind, om moveerende redenen, heeft goedgevonden, zich daar mede voor dit maal te vergenoegen, doch in cas dat hy, of eenig ander Publicq Nieuwsschrijver, zich aan iets dergelijks mogt komen schuldig te maken, zonder eenige conniventie, de uitgave van deszelfs of derzelver Nieuwspapieren, voor den tyd van zes weeken, zal doen supprimeeren.’ Het Departementaal Bestuur van Holland voldeed terstond aan den opgedragen last, en berichtte in zijne missive van 7 September ‘dat de Redacteur van de Leijd- | |
[pagina 71]
| |
sche Courant, ter voldoening aan het Besluit dezer Vergadering, van den 2 te voren, No. 58, op aanschrijving van hetzelve Bestuur, door den Hoofd-Officier der Stad Leijden onderhouden zijnde, wegens eene adsertie in de Leijdsche Courant van den 1 dezer, opzichtelijk het, zoogenaamd, buiten effectiven Dienst stellen der Generaals en Collonels van de Bataafsche Armée, gemelde Redacteur niet hadt gedifficulteerd, om uit zich zelven, aan gemelden Hoofd-Officier, op te geven, dat zijne gewoone Haagsche Correspondent, Abraham SloosGa naar voetnoot1, hem die Nouvelle, als zeer authenticq, van hier hadt overgeschreven, en dat hy Redacteur de voorschreve adsertie, in de eerstvolgende Leijdsche Courant, zoude retracteren.’ Na deliberatie werd hierop besloten den ‘Hoofdschout van den Haag aan te schrijven en te gelasten - om gemelden Abraham Sloos, voor zich, te ontbieden, en den zelven, wegens zijne onvoorzichtigheid, in 't opgeven van voorschreve onware en verdichte tijding te reprimendeeren, met aanbeveeling, om zich in het vervolg meer omzichtig te gedragen, en zich zorgvuldig te wachten, om Daden of Besluiten van het Bataafsch Gouvernement, als Nieuwstijdingen op te geven, van welker waarheid hy niet, ten vollen, verzekerd’ wasGa naar voetnoot2. Naar aanleiding van een en ander las men in de Leydse Courant van Maandag 6 September 1802, No. 107, het volgende: ‘Leiden den 5 September. In een gedeelte | |
[pagina 72]
| |
der Exemplaren onzer Courant van den eersten dezer geplaatst hebbende, dat de twee Lieutenants-Generaals Daendels en Dumonceau, de Generaal-Majors en Colonels van Brigades, buiten effectiven dienst zyn gesteld, zyn wy geïnformeerd, dat dit bericht, hoe zeer ons opgegeeven als van goederhand gekomen, geheel onwaar en verdicht is, gelyk wy ook nader zyn ontwaar geworden uit het volgend ons van hoogerhand ter plaatsing toegezonden Extract uit het Register der Besluiten van het Staats-Bewind der Bataafsche Republicq’ (van 2 Sept.). De oprichting der Staats-Courant in het jaar 1805 geschiedde niet dan onder algemeen protest van den kant der journalistiekGa naar voetnoot1. Zoowel de courantiers van Rotterdam, Leiden, den Haag, Delft en Dordrecht, als die van Haarlem, Schiedam en Zwolle requestreerden bij het Staats-Bewind, zelfs ‘onder aanbod van de Advertentiën van den Lande kosteloos in hunne Couranten te plaatsen’, en de Wed. J. van Diesbach, te 's Hage, ‘Correspondente van bijna alle de Courantiers’ verzocht bovendien, dat de schade haar veroorzaakt door de oprichting der Staats-Courant, op de eene of andere wijze mocht worden vergoed. Maar niets mocht baten: de Bataafsche Staats-Courant, onder redactie van den vroeger zoo beruchten Wybo Fynje, verscheen op Woensdag 4 September 1805 in 't licht. In hoeverre er nu onwil in het spel was of wel onvermogen, om de nieuwe officieele courant binnen hare eigenaardige grenzen te doen blijven, laat ik in het midden: zeker is het, dat spoedig in het blad advertentien werden opgenomen, die niet in zijne kolommen t'huis | |
[pagina 73]
| |
behoorden. Hierover beklaagden de Leidsche ‘Stads Courantiers’ (sic) de Wed. Mr. Anthony de Klopper en Zoon zich bij de regeering hunner stad, die zich daarop den 30sten April 1806 met eene missive wendden tot het Staats-Bewind, dat in zijne bijeenkomst van 2 Mei (Notulen No. 10) besloot de klacht te stellen in handen van Commissarissen der Staats-Courant ten fine van rapport. Maar verder vertellen de Notulen niets. Elders heb ik reeds uitvoerig de maatregelen opgegeven die in den Franschen tijd met betrekking tot de dagbladen werden genomenGa naar voetnoot1. Onder verwijzing daarheen teeken ik aan, dat de Leydse Courant sedert het laatst der maand Januari 1811 in twee talen (kolommen) uitkwam, ten minste voor zooverre de nieuwsberichten betrof, en dat het eerste zoodanige nummer was, Ao. 1811. No. 13. - Gazette de Leide. Mercredi le 30 Janvier. - Leydse Courant. Woensdag den 30 January. Zulks duurde tot het einde van het jaar 1811, toen in No. 156, van Maandag 30 December, de volgende mededeeling werd gedaan:
‘Aan het Publiek.’
‘Daar er volgens de Wet slechts een Dagblad in elk Departement mag zyn, en daar door de Leydsche Courant vervallen is, hebben de Wed. A. de Klopper en Zoon de eer om het Publiek derzelver hartelyken dank te betuigen, voor het gunstig onthaal waar mede hetzelve hun Dagblad geduurende byna eene Eeuw heeft gelieven te verëeren.’ ‘Ter vervanging van de Leydsche Courant zullen zy een Dagblad uitgeeven van Bekendmaakingen, Aankondigingen en verschillende Berigten, van Leyden, het welk zy zullen | |
[pagina 74]
| |
tragten zoo belangryk te maaken als mogelyk is, zoo voor de Leezers in het algemeen, als byzonderlyk voor den KoophandelGa naar voetnoot1, en zy hopen dat hunne Vrienden en vorige Begunstigers wel de goedheid zullen willen hebben om dit nieuw Dagblad met dezelfde gunst en vertrouwen te verëeren, het welk zy aan hunne Courant vergund hebben.’ ‘Zy recommandeeren zich mitsdien aan alle Rechtbanken van het Departement om hun met de mededeeling van derzelver gewysdens te verëeren, en hun met derzelver aankondigingen te begunstigen.’ ‘Zij verzoeken ook de verdere Magten en Beampten hun de Berigten te willen doen toekomen, welken het eigendom zyn der Advertentiebladen, en, van welke men de optelling vind in de Leydsche Courant van den 2 December.’ ‘Hetzelfde verzoek doen zy aan de Heeren Kooplieden, wegens belangryke Handel- en Wissel-questien, welke zy altoos met dankbaarheid zullen ontvangen.’ ‘Zy verzoeken insgelyks de Heeren Boekhandelaars, het zenden van Advertissementen wel te willen continueeren; maar wat de aankondiging van Boeken betreft, moeten zy dezelve verwittigen, dat het verboden is by de aankondiging van Letterkundige Werken iets te plaatzen, hetwelk den schyn mogt hebben van aanbeveeling, of critiesch onderzoek van derzelver inhoud. Bovendien is het verboden die aankondigingen te plaatzen, alvorens zulks geschied is in het Algemeen Journaal van den Boekhandel, weshalven men de Heeren Boekhandelaars verzoekt, by hunne aankondigingen altoos het Nummer op te geeven waar in dezelve zyn geadverteerd.’ | |
[pagina 75]
| |
‘De prys der plaatzing van de Advertentien is, by besluit van Myn Heer den Prefect bepaald op 20 Centimes (of 2 Stuivers Hollandsch) voor elke korte regel, doch daar de Advertentien in de beide taalen moeten geplaatst worden, zal elke regel in het Fransch en Hollandsch te samen 40 Centimes of 4 Stuivers Hollandsch bedragen.’ ‘De prys van het Dagblad van Bekendmaakingen zou 6 Gulden zyn geweest, even als die van de Leydsche CourantGa naar voetnoot1, doch uit hoofde van het recht van Zegel is dezelve bepaald op ƒ 2:10:- voor 3 Maanden, op ƒ 5:- voor 6 Maanden, en op ƒ10:- voor 't geheele Jaar.’ ‘Men kan zich abonneeren aan het Kantoor der Drukkery of by de gewoone Uitgeevers voor 3 Maanden, voor 6 Maanden, of voor een geheel Jaar; en die geenen, welke genegen mogten zyn dit Advertentie-blad aan te houden, worden verzogt daar van voor den laatsten dezer Maand kennis te geeven, om daar door de naauwkeurige bezorging te bevorderen.’ In overeenstemming met dit bericht verscheen nu: Ao. 1812. No. 1. Affiches, Annonces et Avis divers de Leyde. Mercredi le 1 Janvier. - Advertentien, Aankondigingen en Berigten van Leyden. Woensdag den 1 January. Te Leyden by de Wed. Anthony de Klopper en Zoon, op de Breede Straat. 8 blz. 4o., in twee kolommen (talen) gedrukt, elke pagina genummerd, en verder met een wapen, en een zegelmerk: A-timbrer- à l'extraordinaire, waarbij met No. 2 een tweede dito komt: Bouches de la Meuse 5 C. Met No. 4 vervalt het wapen, en met No. 18, van Maandag 10 February wordt het zegelmerk een ander en wel van 3 C. omdat het blad voortaan maar 4 blz. groot was, ofschoon er ook nog wel nummers van 8 blz. voor- | |
[pagina 76]
| |
komen. Steeds bleven de dagen van uitgifte: Maandag, Woensdag en Vrijdag. In dien toestand ging alles door tot en met No. 138, van Woensdag 17 November 1813. Twee dagen later volgde: Ao. 1813. No. 1. Leydse Courant. Vrydag den 19 November. Te Leyden by de Wed. Anthony de Klopper en Zoon, op de Breede Straat. 2 blz. folio, in 2 kolommen, met een wapen, maar zonder zegelmerk. Intusschen was deze poging om dat kenmerk der overheersching te doen vervallen te vergeefsGa naar voetnoot1; de beide Fransche zegels (3 C.) kwamen reeds op No. 5, van Maandag 29 November, wederom te voorschijn. Met No. 14, van Woensdag 2 February 1814 gingen die merken over in het: Visé pour timbre Extra-ordinaire. Bosse. 3 Cents (voor eene dubbele courant 5 Cents), tot dat met No. 26, van Woensdag 2 Maart, de stempel: Departement der Monden van de Maas. Buitengewoon te Zegelen. 5 Penn. (voor eene dubbele courant 8 Penn.) op het blad komt. Eerst op No. 4, van Maandag 9 January 1815, vindt men het zegelmerk: 5 P. Zuid-Holland, ofschoon het oude ook nog gebruikt werdGa naar voetnoot2. Intusschen was aan het hoofd van het eerste nummer van 1815 een bericht geplaatst waaruit blijkt dat de Courant toen 1 gld. per maand kostte, zegel- en port-kosten daar onder begrepen; dat advertentien van 1, 2 of 3 regels tegen 30 stuivers werden berekend, maar bij 4 regels of meer ieder regel à 9 stuivers; daarentegen advertentien en programmas van | |
[pagina 77]
| |
genootschappen in halve regels, à 3 stuivers de regel; verder geboorte-, trouw- of dood-berichten van 1-6 regels 36 stuivers, elke regel daarboven 6 stuivers. Eindelijk trekken nog deze woorden de aandacht: ‘Wijders worden de Heeren Boekverkoopers, die ons met de Advertentien hunner uitgegeevene Werken gelieven te verëeren, verzocht het Nummer der Staats-Courant op te geeven, waar in dezelve zijn aangekondigd.’ Op dit stuk kwam dus voor de dagbladen met de omwenteling de vrijheid ook al niet. Tot de medewerkers aan de Leidsche Courant behoorde in dezen tijd de latere Hoogleeraar Nicolaas Godfried van Kampen. De thans hoogbejaarde oud-Hoogleeraar S. Muller heeft in eene Levens- en karakterschets van dien hooggeleerde in het jaar 1840 uitgegeven, dienaangaande het volgende aangeteekend (blz. 31-32; 52-54): ‘In 1801 kwam hij in betrekking tot de redactie van de Leidsche Courant, eene betrekking waarin hij letterlijk zijne pen stomp schreef, daar hem voor veertien dagen slechts ééne pen werd toegestaan, eene bijzonderheid, die genoegzaam verklaart, hoe hij naderhand op alle schrijfgereedschap zoo kinderachtig zuinig was. Het deelnemen aan het schrijven van een nieuwsblad, dat, hoewel niet gelijk staande met de vorige beroemde Gazette de Leide, enz. zich destijds nogtans onderscheidde door goede berigten, heldere overzigten en grondige redeneringen, toonde, dat van Kampen zijne krachten eenigzins begon te gevoelen, en in de stilte van zijne afgescheidenheid zich gewend had, den loop der wereldgebeurtenissen na te gaan, en met een oog te beoordeelen, dat door historische studie gescherpt en verlicht was. Maar terwijl hij alzoo voor eene schrale belooning een werkzaam deel had aan het schrijven van dat nieuwsblad, moest hij zich tevens de geringste werktuigelijke verrigtingen getroosten, | |
[pagina 78]
| |
die het verzenden en verspreiden van hetzelve vorderde.’ - ‘Zijn tijd was tusschen’ den winkel van de boekhandelaren Gebroeders Murray, waar hij werkzaam wasGa naar voetnoot1 ‘en het kantoor van de Leidsche Courant geregeld verdeeld.’ In het jaar 1810 werd aan van Kampen ‘door twee fortuinzoekers het voorstel gedaan, om de redactie op zich te nemen van een staatkundig nieuwsblad, dat te Alphen zou worden uitgegeven. Hij liet zich door allerlei schoone voorstellingen en blinkende beloften, aangedrongen door den naam van een' aanzienlijken en zeer vermogenden vaderlandschen geleerde, verleiden om aan dit voorstel gehoor te geven en begaf zich met zijn gezin naar Alphen. Reeds vóór zijn vertrek gingen hem echter de oogen open en zag hij, dat hij schandelijk misleid was.’ Vijf maanden bleef van Kampen daar, tot dat hij naar Leiden terugkeerde ‘in de maand April van het jaar 1811, zonder eenig vast bestaan en zonder vooruitzigten. De redactie der Leidsche Courant, die de medewerking van van Kampen had leeren kennen en waarderen, zocht hem op nieuw aan zich te verbinden, en de ijverige man liet zich in zijne verlegenheid gereedelijk overhalen, om zijne vorige werkzaamheden, voor eene geringe belooning, gedeeltelijk to hervatten.’Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 79]
| |
Hoe lang zulks geduurd heeft wordt t.a.p. niet vermeld, maar de Heer J.F.G. Meijer teekende in het levensbericht van Dr. Pieter Otto van der Chijs (Levensberichten 1869, blz. 220) aan, dat aan dezen in het jaar 1824, alhoewel vruchteloos, het aanbod gedaan werd om van Kampen als Redacteur - waarschijnlijk slechts medewerker - van de Leidsche Courant te vervangen. Van het mengelwerk, dat omstreeks dezen tijd in de courant voorkwam was de Remonstrantsche predikant Jan Roemer de schrijverGa naar voetnoot1, die in deze werkzaamheid omstreeks het jaar 1824 vervangen werd door, den toen in alles behalve ruime geldelijke omstandigheden verkeerenden, Mr. E.C. D'EngelbronnerGa naar voetnoot2, destijds wonende te Amsterdam, en wiens arbeid in de Maandagsche Couranten werd opgenomenGa naar voetnoot3. Nog tijdens het redacteurschap van Jan Cyfveer herdacht de Courant haar honderdjarig bestaan in de familie de Klopper. Een kort woord, vermeldende de lotgevallen van het blad gedurende de laatste eeuw, verscheen toen in de courant van Vrijdag 19 November 1819, No. 139, dat vermoedelijk als feest-nummer onder belangstellende vrienden werd uitgereikt, want in de gewone cou- | |
[pagina 80]
| |
rant van dien dag werd het niet opgenomenGa naar voetnoot1. ‘Naar tijdsomstandigheden’, en ‘niet zonder gevoel van de drukkende belasting onder het vorig Gouvernement op de Dagbladen gelegt, en welke nog werkelijk’ bleef voortduren, werd die dag ‘met hartelijke deelneming herdacht door Mevrouwe Sara Catharina Kroef, Weduwe van wijlen Mr. Felix de KlopperGa naar voetnoot2. Hare Aanhoorigen, de Redacteurs, en Knegts ter Drukkerij, onder uitboezeming van den Wensch:
Dat, daar men 100 jaar, deez' Courant heeft mogen drukken,
Dit weder nog eene Eeuw den Nazaat moog' gelukken!
Dat jaar op jaar dien druk met Zegen zij bekroond,
En dus de noeste vlijt op 't ruimste zij beloond.’
In het daaropvolgende jaar, 1820, werd Jan Cyfveer als redacteur vervangen door zekeren S.B. Cleman, die niet voor zijne taak berekend was, en eindigde met als koloniaal naar de Oost te gaan. Op hem volgde zekere Pieter VermehrGa naar voetnoot3, die, ziekelijk van gestel, genoodzaakt was de kopij bij zich aan huis op de Pieterskerkgracht in gereedheid te brengen, iets dat natuurlijk veel last veroorzaakte. Eindelijk volgde in 1827 de Heer S. van Dissel, rustend predikant van Katwijk, die, toen de Courant in 1844 in andere handen overging, nog aan de redactie was, maar later naar Suriname is vertrokkenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 81]
| |
Het was bij den aanvang van het jaar 1824 dat eindelijk de titel van Leydse in Leydsche Courant overging, terwijl met No. 6, van Woensdag 14 Januari, eene nieuwe letter werd ingevoerd, die met No. 157, van Vrijdag 31 December, nogmaals door eene andere werd vervangen. Wanneer evenwel het zegelmerk: Buitengewoon te Zegelen. Zuid-Holland. 1 1/2 of 2 1/2 C. op de courant is gekomen, valt moeielijk te beslissen, wegens het onhandig afsnijden van het door mij geraadpleegde exemplaar; maar met No. 30, van Maandag 10 Maart 1828, veranderde dat merk in twee anderen: Koningryk der Nederlanden. Buitengewoon te zegelen. en: Buitengewoon Zegel. Zuid-Holland. 1 1/2 of 2 1/2 C. - Bij het begin van 1832 vervielen de advertentien in de breedte van het blad, en werd het adres onder de laatste kolom: By de Wed. Anthony de Klopper en Zoon, te Leyden; zoo werd bij den aanvang van 1833 het formaat eenigzins grooter, terwijl bij het begin van 1835 eene nieuwe letter een gewijzigd aanzien gaf aan de courant; eindelijk werden met den aanvang van 1837 jaartal en nummer meer naar het midden gebracht, en ging de vroegere dagteekening: den 1sten January over in: 1 January. De beide zegelmerken Te Zegelen en 1 C. Zuid-Holland komen voor 't eerst voor op No. 53, van Woensdag 1 Mei 1844Ga naar voetnoot1.
De tweede echtgenoote, en weduwe van Mr. Felix de Klopper, Sara Catharina Kroef overleed 2 September 1824. Sedert dat tijdstip werd de courant in het belang zoowel der kleinkinderen uit het eerste huwelijk, als van de kin- | |
[pagina 82]
| |
deren uit den tweeden echt, nog aangehouden, maar toen eindelijk het laatste kleinkind den meerderjarigen leeftijd had bereikt werd tot de liquidatie besloten. Zulks vond plaats in het jaar 1844, en No. 77, van Woensdag 26 Juni van dat jaar, bevatte het bericht, dat met 1 Juli de courant zou worden uitgegeven door Mr. J.G. La Lau, die tegelijkertijd aankondigde, dat het blad voortaan ‘op heele vellen of in dubbel formaat’, en de Maandagsche Courant in plaats van Zondag-avond des Zaterdagavonds verschijnen zou. De courant veranderde nu geheel en al van uiterlijk. De titel werd: 1844. No. 1. Leydsche Courant. Maandag 1 July., en het adres onder de laatste kolom: Te Leyden ter Boekdrukkerij van J.G. La Lau; de vorm: 4 blz. klein folio, in twee kolommen, met eene nieuwe, nette letter, en een nieuw wapen; zegel: 1 1/2 C. De prijs bleef wat ze was 3 gld. in de drie maanden. Blijkens de ‘prijs-lijst voor het plaatsen van Advertentiën’ voorkomende in de laatste kolom alleen van dit eerste nummer, kostten gewone advertentien van 1-6 regels ƒ 1.50, iedere regel meer ƒ 0.25; bekendmakingen van geboorten, huwelijken en sterfgevallen van 1-4 regels ƒ 1.80, iedere regel meer ƒ 0.30, en zouden genootschappen of commissien voor programmas en bekendmakingen 10 Cts. per regel betalen; alles evenwel buiten ƒ 0.35 zegelrecht en briefport. Uiterlijk 's middags vóór drie ure moesten de advertentien worden ingeleverd. Verder behelst dit eerste nummer ‘een woord van den uitgever’, waarin van de Leidsche Courant als van eene ‘Stads-Courant’ gesproken wordt, hetgeen alleen in zooverre juist was, als het blad reeds jaren lang officieele mededeelingen van het Stedelijk Bestuur plaatste. - Eene wijziging in de inrichting van het hoofd bij den aanvang van 1845, en eene kleine om- | |
[pagina 83]
| |
zetting daarin bij No. 51, van Woensdag 29 April 1846, teeken ik pro memorie aan; de mededeeling dat afzonderlijke nummers voor 10 Cts. verkrijgbaar waren, geschiedde in 1845 voor het eerst. Belangrijker was de uitbreiding, met grooter letter en een nieuw wapen, die aan de courant in 1856 werd gegevenGa naar voetnoot1; doch de uitgever overleefde zulks slechts korten tijd. Den 10den Augustus 1857 toch overleed Mr. Johannes Gerard La Lau, in den ouderdom van ruim 58 jarenGa naar voetnoot2, hetgeen ten gevolge had, dat met No. 97, van Vrijdag 14 Augustus, de Wed. La Lau als uitgeefster optrad, en dat bij het begin van 1858 de courant overging op den Heer Dr. J.C. Drabbe, medelid onzer Maatschappij sedert den zomer van dat jaar.
Ook onder dezen nieuwen uitgever, die in zijn eerste nummer in dezelfde dwaling verviel als zijn voorganger door te gewagen van eene ‘Stads-Courant’, sloot het blad zich evenmin als vroeger aan bij de eene of andere staatkundige of godsdienstige partij: het was en bleef kleurloos. Eerst in 1862 kwam er wijziging in zijn uiterlijk; maar belangrijker is het na te gaan wat er alzoo sedert voorgevallen is over de uitgave van het verslag der handelingen van den Gemeenteraad. Toen tengevolge der bepaling in art 43 der Wet van | |
[pagina 84]
| |
29 Juli 1851, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der Gemeentebesturen, de raadsvergaderingen in het openbaar gehouden werden, stonden de punten van beschrijving, overeenkomstig art. 41, in de Courant, en werd het verhandelde onder het nieuws opgenomen, meestal bij het begin, maar nu en dan ook op een los blaadje, tegelijk met andere regeerings-aankondigingen, dat vrij van zegelrecht werd gehouden. Bij No. 6, van Vrijdag 14 Januari 1853, gaf evenwel de uitgever La Lau voor 't eerst, als Bijblad van de Courant, een Kort Verslag van de Zitting van den Gemeenteraad; maar dit Verslag, meestal te beknopt en te eenzijdig, voldeed niet. Toch hield het zich staande tot in 1862, toen in de Raadszitting van 27 Februari het voorstel van den Heer Dr. J.C. Drabbe werd aangenomen, om ‘een stenographisch verslag der handelingen van den Gemeenteraad, bij wijze van proefneming voor een jaar, in druk te leveren en uit te geven, tegen een subsidie van ƒ 500.’ Aanvankelijk beviel dit verslag vrij wel, maar tevens bleek dat het niet stenographisch maar tachygraphisch was; toch werd, in weerwil daarvan, in de Raadsvergadering van Donderdag 24 April 1862, op de mededeeling van den Heer Drabbe, dat het hem onmogelijk was stenographie te leveren, met 15 tegen 7 stemmen besloten het bedoelde proefjaar te laten doorgaan; tegelijkertijd werd het ‘Request van A.W. Sijthoff - den uitgever van het 1 Maart 1860 opgerichte Leidsch Dagblad, onder redactie van den Heer A. Montagne, Iz. -, ter bekoming eener geschikte plaats in de Raadzaal, tot het maken van aanteekeningen ten behoeve van het publiek’ afgestemd met 12 tegen 9 stemmen. Toen nu het proefjaar voor de Handelingen van den Gemeenteraad van Leiden, dat met de zitting van Donderdag 13 Maart 1862 was ingegaan, ten einde spoedde, | |
[pagina 85]
| |
werd de overeenkomst tusschen den Heer Drabbe en de Stad op 12 Februari 1863 voor 3 jaren bestendigd, even als later op 3 Februari 1866, ingaande 1 Maart daaraanvolgende. Later, bij gelegenheid der begrootings-discussiën over 1868, werd in de zitting van 22 November 1867 evenwel het verlangen geuit, dat in de Handelingen ook de Rapporten zouden worden opgenomen, en het verslag zelf meer bepaald stenographisch ingericht moest wezen. Beide punten bleven aangehouden, totdat bij het afloopen der bestaande overeenkomst, op 4 Maart 1869 het voorstel van den Heer Drabbe in behandeling kwam, om bij vernieuwing, onder toepassing der gewenschte veranderingen, voor de som van ƒ 700, met de uitgave voort te gaan. Mededinging echter van den kant van den Hr. Sijthoff, die voor de som van ƒ 425 het verslag, en voor ƒ 525 tevens de rapporten meende te kunnen bezorgen, maakte dat de zaak ongeveer hetzelfde bleef, en dat den 8sten April 1869 de overeenkomst met Dr. Drabbe voor den tijd van 3 jaren, voor de som van ƒ 500 werd hernieuwd. - Volgens Raadsbesluit van 23 September 1846 ontvangt de uitgever der Leidsche Courant bovendien nog uit de gemeentelijke kas eene som van ƒ 200, als tegemoetkoming voor het opnemen der officieele stedelijke mededeelingen. Bij het naderen van den tijd toen het dagblad-zegel zou komen te vervallen - dat gewichtige keerpunt in de geschiedenis der Nederlandsche dagblad-pers - kondigde de courant van Maandag 28 Juni 1869, No. 77, den invloed aan, welken dit op haar zou hebben. En zoo verscheen dan het blad van Donderdag 1 Juli 1869, No. 79, met de aankondiging: ‘De Courant verschijnt dagelijks, Zonen Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel jaars ƒ 3.-, franco p.p. ƒ 3.50; met het Ver- | |
[pagina 86]
| |
slag der Handelingen van den Gemeenteraad ƒ 3.35, franco p.p. ƒ 3.85. Het verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor ƒ 2.50 's jaars, buiten de expeditiekosten. Afzonderlijke nummers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents, franco p.p. 6 Cents’; een en ander in drie regels onder, en niet gelijk vroeger ter rechter- en linker-zijde van het hoofd. Den volgenden dag kwam daarbij nog dit bericht: ‘De prijs der Advertentiën is van 1-4 regels ƒ 1.-, iedere regel meer 25 Cents.’ De invloed dus, die de afschaffing van het zegel op de Leidsche Courant had, bestond hoofdzakelijk in het dagelijksch verschijnen tegen denzelfden prijs als vroeger. De laatste, stellig niet van belang ontbloote gebeurtenis in de geschiedenis van dit blad, was de wijziging in de spelling van zijnen naam, met No. 167, van Dingsdag 12 October 1869. De Hoogleeraar de Vries had namelijk in de Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van 5 Maart 1869, breedvoerig de vraag behandeld aan welke wijze van spelling ‘Leiden of Leyden’ de voorkeur moet worden gegeven, en daarbij ten voordeele van de eerste uitspraak gedaanGa naar voetnoot1. En van daar dat de courant op het vermelde tijdstip den naam van Leydsche Courant verwisselde voor dien van Leidsche Courant.
Amsterdam, December 1870. Mr. W.P. Sautijn Kluit. |
|