Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1793
(1793)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, te Leyden.Jaarlijksche vergadering,
| |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+den, dan doel troffen. Hun voetspoor te volgen, schoon met ongelijke schreden, moet mijn toeleg zijn; hen te achterhalen, ik laat staan, voorbijtestreven, is boven mijne krachten. De overweging hier van zou mij sterker bekommeren, kende ik Uwe goedwillige gevoelens niet, of konde ik mij niet verzekerd houden, dat mijn voorstel, hoe gebrekkig anders, met onverdiende toegenegenheid zal aangehoord worden. Gij kunt derhalven, en Gij wilt aanstonds mij mijne verlegenheid ontnemen. Ten blijke van deze Uwe gezindheid, vergenoegt Gij U, wanneer ik, zonder verderen omslag van woorden, zegge: zijt welkom in deze Vergaderinge.
Dan, mijn gevoel van droefheid te verdooven, is buiten Uw bereik; te meer, om dat Gij 'er mede in deelt, en Uw hart met het mijne treurt. Trouwens ik vervange hier, op Uw verzoek, de plaatse van den gewoonen Voorzitter dezer Maatschappije, den Hooggeleerden Heere Schultens, wiens kommervolle omstandigheden, sedert verscheiden maanden, ons gemoed ontrustten en treurig maakten. Gij, mijne Heeren, dit vertrouwe ik volkomenlijk, Gij zult gaarne, met alle onze Mede-leden, Uwe welmeenende en ernstige smeekbeden bij de mijne voegen, dat de HEERE GOD, naar Zijne magt en wijsheid, dien uitmuntenden Voorzitter van deze Letterkundige Maatschappije, welke zoo veele en doorslaande bewijzen van 's Mans ijver voor haaren welstand en bloeij, zoo wel als van Zijne zeldsaame kundigheden, tot nu toe ontfangen heeft, noch lang in Zijne gunste spare; Hem tot blijdschap van de Zijnen, en ten uitgebreidsten nutte van 's Lands Universiteit binnen deze Stad, den hoogsten ouderdom late bereiken; Hem krachten vergunne, om Zijnen gevestigden roem in de geleerde weereld noch verder uittebreiden, en Zijnen onsterfelijken naam, door het uitgeven van kundige schriften, meer bekend te doen worden; en Hem eerlang, kan 't zijn, in deze Vergaderinge doe wederkeeren!
De verhooring van dezen onzen oprechten wensch zou eenigermate de smerte verzachten, welke wij gevoelen door het gemis van twee voortreffelyke Leden, ons in 't afgeloopen jaar door den dood ontrukt, en die aan deze Maatschappije, sints veele jaaren, geen geringe eere aangedaan hebben. | |
[Levensbericht van Nikolaas Hinlópen]Was 'er ooit een Lid van waare verdiensten, en aan 't welke dit Genootschap veelvuldige verpligtinge hadt; was iemand der Leden standvastig in 't bijwonen der jaarlijksche algemeene Vergaderingen; toonde zich immermeer iemand recht geschikt tot het geven van den besten raad, of bereidvaardig tot alle mogelijke hulpe; was 'er ooit iemand, van wien men noch verwachten kon, dat hij de belangen dezer Maatschappije bestendiglijk behartigen zou en haare pogingen ondersteunen; zoodanig was zekerlijk de Heer Nikolaas Hinlópen. | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+Van zijne vroege jeugd, door wijdberoemde Mannen, in talen en wetenschappen grondig onderwezen, was Hij, in Zijnen verderen leeftijd, zoo bekwaam als iemand, om anderen, met voorzichtig beleid en onvermoeide vlijt, daar in te onderwijzen. Veelen in ons Vaderland, en vooral in Zijne geboorte-stad Hoorn, waren 'er getuigen van, zelfs na dat Hij van Zijnen voorgaanden post vrijwilligen afstand gedaan hadt, en tot de handhavinge van recht en billijkheid als Schepen van dezelfde Stad geroepen, of tot een ampteloos leven overgegaan en met de woon naar Alkmaar vertrokken was. Geduurende all' dien tijd, en tot Zijnen dood toe, die, al ware hij jaaren lang achtergebleven, echter noch te vroeg gekomen zou zijn, indien men alleenlijk het oog op 't belang der fraaije letteren gevestigd wilde houden, zonder acht te geven op de uitkomste van 's Mans voorbeeldig Godvruchtigen wandel; geduurende Zijnen gantschen leeftijd dan was onze Hinlópen met allen ijver bezig in de beoefeninge van veelerhande wetenschappen, doch bijzonderlijk in een noestig onderzoek zoo der oude en nieuwe talen, als der oudheden en geschiedenissen van ons Vaderland.
Wie, die smaak hadt, las niet met uitstekend genoegen Zijne naauwkeurige, oordeelkundige en veelzins nuttige Historie van de Nederlandsche Overzettinge des Bijbels, in 't jaar 1777 binnen deze Stad gedrukt? Wat anderen voor Hem daar omtrent gemeld hebben, Leusden, le Long, van Benthem, Rumpaeus, om nu de overigen te verzwijgen, kan naauwlijks in eenige aanmerkinge komen, na dat deze Historie elks aandacht naar zich getrokken, en dit gedeelte der Kerkelyke Geschiedenissen van ons Gemeenebest în 't helderste daglicht gesteld heeft.
Jammer is 't, dat Hij door den dood verhinderd wierde, de Historie van de Synode der Nederlandsche Kerken, die onder 't Kruis zaten, en in Duitschland en Oostfriesland verstrooid waren, in den jaare 1571 te Embden gehouden, te voltooijen en in 't licht te geven. Hier toe hadt Hij reeds een' aanzienlijken voorraad van zeldsaame en oorspronglijke gedenkstukken, deze merkwaardige Kerkvergaderinge betreffende, verzameld; en was dus in staat, om de gebrekkige verhaalen van sommigen te verbeteren, en de moedwillige misslagen van anderen ten toon te stellen en op geschiedkundige gronden te wederleggen.
Met deze en soortgelijke naspooringen zich bezig houdende, verzuimden Hij, midlerwijl, geenzins de van ouds geliefkoosde letteroefeningen, en vergat op verre na Zyn Grieksch en Latijn niet. Ik beroepe mij op 's Mans oordeelkundige aanmerkingen over Longus, welke aan een onzer hooggeachte Mede-leden, den Heere Tollius, zoo belangrijk voorkwamen, dat Hij dezelve aan den geleerden d' Ansse de Villoison toezondt. Geen won- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+der, dat deze gereedelijk die aanteekeningen wigtig genoeg keurde, om 'er eene plaatse aan te geven in zijne keurige uitgave van dien Griekschen SchrijverGa naar voetnoota, met bijvoeginge, dat Hij onzen Hinlópen voor een' zeer naauwkeurigen beoefenaar der fraaije letteren erkendeGa naar voetnootb. Hoe welgegrond deze lofspraak zij, konnen zijbest beoordeelen, die boven anderen in de kennisse der Grieksche tale en in de oordeelkunde uitmunten: en dit zou niet minder gebleken zijn, indien Hij, naar zijn bestek, de Godlijke boeken van 't Nieuwe Testament door eene betere overzettinge en bijgevoegde aanmerkingen, ten dienste van Zijne Landgenooten, hadt mogen ophelderen, en dit werk door den druk algemeen maken. Hoe veel goeds kon men ten dien opzichte met reden verwachten van een' Man, die den inhoud der Heilige Schriften wel verstondt, in 't Grieksch ongemeen bedreven was, en den aart der Nederlandsche tale op 't naauwkeurigste doorzien hadt.
Het zal bijkans onnoodig zijn, mijne Heeren, U te herinneren, wat deze Maatschappij aan den arbeidzaamen Hinlópen verschuldigd zij, niet alleenlijk door 't mededeelen van kundige Aanmerkingen, voorlang in haare Werken gedruktGa naar voetnootc, en't schrijven van eene Verbandelinge over 't duistere in de Taale van Constantijn Huijgens, welke in 't eerstvolgende deel zal te vinden zijn, maar ook en allermeest, zoo door het zijne toetebrengen tot het ontwerp van een algemeen Nederlandsch Woordenboek, als door op zich te nemen het samenstellen van eene Nederduitsche Spraakkunst, welke moeilijke taak, volgens het eenstemmige gevoelen der kundigste Leden van 't Genootschap, in geen betere handen kon betrouwd worden. Dan, helaas! onze verwachting daar op is nu, van dien kant, geheellijk afgesneden. Zijne hand rust thans van schrijven. Ook zwijgt Zijn mond in deze algemeene Vergaderinge, in welke Hij, naar Zyne heusche belofte, ten voorleden' jaare aan de Maatschappije gedaan, ons heden zou geleerd en vermaakt hebben door 't voorlezen van eene doorwrochte Verhandelinge, zoo niet de dood een einde van Zijn werkzaam leven op aarde gemaakt hadt, en ons in wintermaandGa naar voetnootd beroofd van 's Mans rijpe lettervruchten, waar op wij tegen deze zomermaand hoopten. | |
[Levensbericht van Joachim Rendorp]Geen mindere aandoening van droefheid wordt in ons verwekt, wan- | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+neer wij herdenken het onverwachte overlijdenGa naar voetnoote van den Heere Joachim Rendorp, Vrijheere van Marquette, die, zonder tegenspreken, onder de lofwaardigste Leden van deze Maatschappije behoorde geteld te worden. Gaan hoog aanzien en groote rijkdommen niet altijd gepaard met liefde tot nuttige wetenschappen, met meer dan gewoone kundigheden, en met een toereikend vermogen, om, tot onderricht van 't algemeen, lezenswaardige boeken te schrijven; vindt men in onzen leeftijd slegs weinigen onder de eerste Regenten en voornaamste Amptenaars in ons Vaderland, die daar toe een' heerschenden lust en de noodige bekwaamheid bezitten; droeg deze Maatschappij uit dien hoofde, en draagt zij noch roem op zulke Leden, in welken luisterrijke geboorte, aanzienlijke eer-ampten, standvastige liefde voor de edele konsten en wetenscbappen, waare geleerdheid en welbestierde schrijflust zich voorhenen vereenigden, of tot nu toe vereenigen; verdiende de Heer Rendorp ook onder deze soort van Leden gerangschikt te worden; dan bemerkt elk terstond, hoe groot vetlies Zijn dood aangebragt hebbe; wat deze Letterkundige Maatschappij, wat Zijne geboorte-stad Amsterdam, waar in Hij de Burgemeesterlijke waardigheid met zoo veel roems bekleedde, wat de Oostindische Maatschappij, voor welker belang Hij, op last van Hollands Staaten, waakte en werkte, ja, wat het gantsche Vaderland moete geoordeeld worden in Hem te missen. Vrienden en vijanden spraken, na Zijnen dood, wanneer laage vleijzucht en bitse nijd begonnen te zwijgen, uit éénen mond tot Zijnen lof, en gaven den gepasten roem aan Zijnen groote verdiensten. Was 't hier de plaats, om de bedrevenheid van den Heere Rendorp in het Staatsrecht der Nederlanderen te vermelden, ik konde de woorden van den Heere Paulus, in de opdragt van het eerste deel der verklaringe van de Utrechtsche Unie, de mijne maken. Wilde ik Hem van de zijde der Staatkunde, in 't bestier van Land en Stad betoond, doen beschouwen, ik zoude mij bedienen van de welbesnedene penne, welke Hem, kort na zijn sterven, uitvoeriger beschreven heeft als eenen Staatsman, die, in verscheidene betrekkingen, aan Stad en Land grooten dienst bewees; die met natuurlijke vlugheid, gezond oordeel en gelukkig geheugen, eene uitgebreide kennisse, vooral in de geschiedenissen en Staatsgesteldheid van ons Land, paarde; wiens onvermoeide arbeid, door Zijne vlugheid geholpen, Hem in onderscheidene posten veel en met lust deedt afdoen, waar door Hij ook veelal de ziel en 't leven der Vergaderingen was, in welke Hij zittinge hadt; die eene groote sterkte van geest bezat, wel eens te ijverig werdt, wanneer Hij tegenstand vondt, doch dit zwak openhartig be- | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+leedt en rijkelijk vergoedde door Zijne verkleefdheid aan waarheid en deugd, door Zijne Hollandsche rondheid en onkreukbaare eerlijkheid; die ten eenenmaale onbekwaam was tot alles, wat den minsten zweem van plooijen, vleijen en veinzen, zou konnen hebben; die, als een voorstander van Vrijheid, met veele braave Staatsmannen oordeelde, dat ook onze Regeerwijze voor verbeteringe kon vatbaar zijn, doch te gelijk overreed was, dat de klem van Regeeringe in het eene of andere deel van 't Staats bewind moete plaatse hebben, en dat een werktuig, gewoon te loopen, spoediger kan uit één gezet, dan een nieuw, welks uitslag onzeker is, opgericht worden; terwijl men beducht moet zijn voor regeeringloosheid en haare gevolgen, niet onverschillig zijn omtrent de middelen ter bereikinge van zijn oogmerk, en op zijne hoede blijven tegen de zijdelingsche uitzichten, invloeden en afhangelijkheid van alle vreemde Mogendheden, gelijk ook tegen ontwerpen, wier onbedachtzaamheid en middelen aftekeuren zijn. Als zulk een Staatkundige wordt de Heer Rendorp geteekend door iemand, wien 't aan geen gelegenheid ontbrak, om Hem van nabij te leeren kennen, en die, naar alle vermoeden, meer bijzonderheden omtrent Zijn karakter zou hebben konnen opgeven. Dan, laat ons 's Mans rondborstige verklaringen, niet lang voor Zijnen dood gedaan, uit deszelfs eigene GedenkschriftenGa naar voetnootf hooren: ‘Nimmer, schrijft Hij, heb ik verlangd met eenig voordeelig ambt bekleed te zijn, veel min iets gevraagd. Voor 't geen ik ben, heb ik aan niemand verplichtinge, dan aan mijnen Vader en aan mijnen Oom. - Gezegend met genoegzaame middelen, heb ik geen lucrative ambten noodig; en wat de eere aangaat, zoo heb ik, tot dus verre, het Burgemeesterschap mijner geboorte-stad aanzienlijk genoeg geschat, om in den kring, in welken ik geboren ben, boven 't zelve in ons Land niets te stellen. Ook is mij, van mijne jeugd af, door eenen allerwaardigsten en onbaatzuchtigsten Vader ingescherpt, - dat geen ingezeten van een vrij Land, die genoegzaam van middelen voorzien is, wil hij waarlijk vrij en onafhangelijk blijven, trachten moet, ambten of bedieningen door gunst te verkrijgen: dewijl hij door die gunstbewijzingen zich altijd minder of meerder verplicht maakt, en zich dikwijls in gevaar stelt, of minder rondborstig zijn gevoelen te kunnen zeggen, of van ondankbaarheid beticht te worden. - Mijne wijze van denken, op 't stuk van de publieke zaaken, van de Regeeringe, zoo van mijn Vaderland, als van mijne geboorte-stad, is altijd dezelfde geweest, en zal dezelfde blijven. Vrij, als de lucht, die ik inademe; door mijne omstandigheden volstrekt onafhangelijk; gezegend met goederen; gerezen tot den trap van eere, tot welken iemand van mijnen staat kan komen; kan ik zelfs geene aan- | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+vechting gevoelen, om mij anders, dan mijn geweten en oordeel voorschrijven, te gedragen. - Heb ik gefeild in mijne Staatkundige inzichten en gedrag, het is geweest ter goeder trouwe. Ik kan geen ander oogmerk hebben, dan 't welzijn van mijn Vaderland; mijn geheel bestaan is aan 't zelve verbonden, alle mijne goederen zijn binnen mijne geboorte-stad en binnen deze Provincie gelegen, of van dezelve afhangelijk; 't geen ik daar buiten bezit, is niet noemenswaardig; Engeland of Frankrijk kunnen het verlies niet verzachten, dat ik door den ondergang van mijn Vaderland zou lijden, en deelen derhalven niet met mijn Vaderland en geboorte-stad in het belang, dat ik in het bestaan en welvaren van deze neem’. Een Staatsman in dit Gemeenebest, een Amsterdamsch Burgemeester, die zoo denkt, zoo schrijft en handelt, verdient de lofspraak van de beste Redenaars.
Mijn bestek vordert, dat ik hier den Heere Rendorp van den kant der Geleerdheid beschouwe. Opgevoed onder 't opzicht van een' kundigen Vader, den Amsterdamschen Burgemeester Pieter Rendorp, kreeg Hij al vroeg smaak in nuttige konsten en wetenschappen. Zijn verblijf op 's Lands Universiteit te Leijden strekte Hem niet minder tot nut, dan tot vermaak. De Rechtsgeleerde Verhandeling, welke Hij, om Meester in de Rechten te worden, schreef en openlijk verdedigdeGa naar voetnootg, geeft 'er een genoegzaam bewijs van. Zijn langduurig verkeer in Frankrijk, Engeland, Duitschland, Italiën en andere vreemde Landen, Zijn vertrouwelijke en gemeenzaame omgang met Geletterden van allen rang, buiten en binnen ons Vaderland, was dienstbaar aan de opwakkeringe van Zijnen edelen smaak, die zich duidelijk ontdekte in eene kostbaare boekverzamelinge, waar van Hij geen ledig aanschouwer was, in eene keurige meenigte van oude gegraveerde steenen en der fraaijste schilderijen, welker waarde Hij van nabij kende, en in de ongemeene bedrevenheid ten aanzien der Bouwkunde. Het voorbeeld van Zijnen Vader, wiens smaak in Werktuig- en Bouwkunde genoeg bekend, en door den voortreffelijken Wagenaar geroemd isGa naar voetnooth, Zijne opmerkzaame reize door Italiën, het naarstige gebruik der uitmuntendste boeken, en eene geduurige oefening, stelden den Heere Rendorp in staat, om zelf een werk over de Bouwkunde te ontwerpen, doch welks uitgave, door Zijne an- | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+dere bezigheden, schijnt verijdeld te zijnGa naar voetnooti. Slaan wij het oog op Zijne Schriften, die door den druk algemeen gemaakt en nu in aller handen zijn, wij zullen daar uit ten overvloede bespeuren, dat de Heer van Marquette, bij 't klimmen Zijner jaaren, zelfs in een' tijd, wanneer Hij de gewigtigste posten in Staat en Stad bekleedde, niet voor zich zelven alleen de aangenaame vruchten van Zijne vroegere letteroefeningen plukte, maar 'er ook anderen deelgenooten van maakte. Ik beroepe mij op deszelfs Verhandelinge over de Militaire Jurisdictie, eerst in 't jaar 1773 gedrukt, doch enkel ten dienste van weinige goede vrienden, naderhand tot ongenoegen van den Schrijver herdrukt, en laatstelijk door Hem zelven, in 't jaar 1780, met eenige vermeerderingen uitgegeven, en voorafgegaan van eene opmerkelijke voorreden, waar in Hij het gevoelen, volgens 't welke Koning Filips van Spanje als Heer van de Nederlanden, tot den tijd der plegtige afzweringe en de openlijke vernietiginge der Graavelijke Regeeringe in den jaare 1581, erkend wordt, en 't gezag der Crimineele Ordonnantie van't jaar 1570 na de afschaffinge van die Regeerwijze verdedigt, en zich nadruklijk uitlaat tegen het gebruik der PijnbankGa naar voetnootk, van welke echter ten onrechte aangeteekend wordt, dat zij in Zeeland verboden is; welk laatste, zoo veel ik wete, nooit bewezen is, of kan aangetoond wordenGa naar voetnootl. Hoe verschillend anderen ook oordeelden over dezen en den verderen inhoud van die voorreden, men beschouwde echter de Verhandelinge zelve als keurigGa naar voetnootm, en uitmuntend, door welke de Heer Rendorp den Vaderlande geen minderen dienst bewezenGa naar voetnootn hadt, dan door die over 't Recht van de Jagt. Deze Verhandeling kwam in 't jaar 1777 te voorschijn; zij trok, door haaren inhoud en uit aanmerkinge van den Schrijver, de aandacht van veelen naar zich; en de Haagsche Burgemeester Dierquens poogde het gevoelen, in die Verhandelinge voorgedragen, opzettelijk te wederleggenGa naar voetnooto. Trouwens, 't kwam den meesten zeer vreemd voor, dat een Meesterknaap van Holland onbewimpeld en in 't openbaar durfde beweren, dat het recht der | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+ Jagt zich oorspronglijk niet bepaalde tot de eigene of bijzondere landen en bosschen van andere ingezetenen van ons Vaderland, maar alleenlijk tot onbeheerde landerijen, wildernissen, waranden en duinen, aan de Graaflijkheid toebehoorende. 'T kon niet anders, of dit denkbeeld moest aan de meesten, die 't recht van wild jagen bezaten en op hoogen prijs stelden, geweldig mishagen, en in tegendeel aan anderen, om verscheidene redenen, onbedenkelijk behagen. De eersten beschouwden deze Verhandelinge als gevaarlijk voor hun oud recht; de laatsten rekenden dezelve belangrijk voor de vrijheid en veiligheid van alle 's Lands opgezetenen; elk oordeelde 'er over naar zijn eigen vermaak, ongemak, schade en voordeel. Wat 'er ook van de zaak zelve zij, niemand kan twijfelen, of een Meesterknaap, die in zulken trant over 't recht der Jagt zou durven schrijven en zijn geschrijf opdragen aan den Opper-Houtvester en Opper-Duinmeijer van Holland, welke laatste eertitel aan sommigen onbekend was en hierom door hen bevit werdt, moest die edelmoedige karakters en vrije denkwijze bezitten, welke wij te voren in den Heere Rendorp opmerkten, en noch nader ontdekken in 't laatste werk, door deszelfs kundige hand geschreven, en eerst na Zijnen dood algemeen bekend geworden. Gij weet, dat ik bedoele de Memorien, dienende tot opheldering van het gebeurde, geduurende den laatsten Engelschen oorlog, onlangs te Amsterdam uitgegeven. Hier vindt men een aantal geschiedkundige bijzonderheden, waar door sommige gewigtige gebeurtenissen van onzen leeftijd in een zuiver daglicht gesteld worden, en welke, naderhand, aan onzijdige Historieschrijvers den weg wijzen zullen, om die geschiedenissen naar waarheid te verhalen en behoorlijk te beoordeelen. Wie de gesteldheid van ons Gemeenebest kent, zal gaarne toestaan, dat een Amsterdamsch Burgemeester, indien hij wil en durft, veele dingen kan ontdekken, die voor de meesten verborgen zijn. Wat men ook dacht over den voornaamen inhoud van dit werk, en hoe men anders oordeelde over eenige aanmerkingen, daar in voorkomende, hier in echter stemden alle kundigen in Nederland overéén, en VreemdelingenGa naar voetnootp geloofden insgelijks, dat deze Memorien verdienen geplaatst te worden onder de merkwaardige gedenkstukken voor de Vaderlandsche Historie der achtiende eeuwe.
Het korte bericht, betreffende de Heeren Rendorp en Hinlópen, waar mede ik Uwe aandacht tot hier toe zocht bezig te houden, doet ons zien, hoe groot verlies deze Maatschappij door 't afsterven van die werkijverige Leden ondergaan hebbe. Deze slag zou te grooter | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ moeten gerekend worden, zoo niet alle de noch levende Leden werkzaam bleven of wierden tot bevorderinge van haare belangen en ter' uitbreidinge van haaren luister. Laat ons derhalven, mijne Heeren, onze krachten hier toe vereenigen, onze pogingen verdubbelen, en ons genoegen vinden in de welvaart eener Maatschappije, waar van wij het ons, sedert veele jaaren, eene eere rekenden tot Leden aangenomen te worden. Laat ons verblijd zijn over de reeds aangewende moeite tot voortzettinge van eene der hoofdbezigheden van dit Genootschap, te weten, de toeredinge van een algemeen Nederduitsch Woordenboek; waar omtrent wij heden nader bericht verwachten. Laat ons genoegen groeijen door het uitzicht op de verkiezinge van twee nieuwe Leden, wier lang beproefde en geroemde kundigheden in de Nederlandsche tale, oudheden en geschiedenissen, aan deze Maatschappije voordeel en sieraad zullen bijzetten. Laat ons, indien misschien de hope minder is, des te vuuriger wenschen, dat wij en alle onze Medeleden het nut der Nederlandsche Letterkunde, voortaan, om strijd behartigen, en alles aanwenden tot bevorderinge van den bloeijstand dezer Maatschappije, welke bestendig en voorspoedig zij, zoo lang ons Vaderland zal blijven! De Vergadering zegt den Heere te Water dank voor deze zyne Aanspraak, en verzoekt dezelve ter plaatsing in de Handelingen. De Secretaris leest het volgende: |
|