Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1785
(1785)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaarlijksche vergadering, gehouden op Dingsdag den 28sten van Zomermaand, 1785. des morgens ten negen uure, en vervolgd des namiddags ten drie uure.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, H.A. Schultens][Levensberichten van Frans van Lelyveld, Carel Boers J.z., Rutger SchutteDe President opende de Vergadering met de volgende aanspraak.
WEL EDELE HEEREN! | |
[Levensbericht van Frans van Lelyveld]‘Ik opene deze Vergadering met de gewoone welkomstgroete, zeer verheugd zijnde, dat wy het geluk hebben elkander in goeden welstand te ontmoeten. Niet weinig echter word ik in deze myne blyde aandoening gestoord door het gemis van onsen waardigen Vriend, den Heere Frans van Lelyveld, wien, zedert de oprichting der Maatschappye, niemand onser, de Jaarlijksche Vergaderingen bywoonende, niet mede aldaar tegenwoordig, niet mede werkzaam gezien heeft. Gylieden weet, Myne Heeren, dat Hy ons door den dood ontrukt is. Dit verlies treft ons allen te sterker, naar mate wy van zyne bedrevenheid in alle de deelen der Nederlandsche Letterkunde, van zijn juist en welwikkend oordeel, van dien geest van orde, nauwkeurigheid en netheid, die Hem zo byzonder eigen was, van alle de voortreffelyke hoedanigheden van zijn verstand, alle de uitmuntende deugden van zijn hart, grootere voordeelen ontfangen en langduuriger genot hebben mogten. Een der eerste Grondleggers dezer Maatschappye ge- | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+weest zijnde, en dezelve uit kleine beginselen tot luister en aanzien hebbende helpen opvoeren, was zijn hart aan haare belangen geheel verbonden. Hy was onvermoeid bezig in het uitdenken en te werkstellen der beste middelen om dien luister te vermeerderen. Zijn werkzaame yver werd steeds aangewend om ons met raad of daad, in grootere of kleinere zaken, ten dienste te zijn. Alle de aantekeningen van het geen, nu zedert twintig jaren by ons verricht is, getuigen dit op de treffendste wyze. En noch sterker getuigen het onzer aller dankbaare harten, in welken de nagedachtenis van Frans van Lelyveld met een gevoel van verplichting, hoogachting en vriendschap, zo lang wy leven, zal gevestigd blyven. | |
[Levensbericht van Carel Boers J.z.][Levensbericht van Rutger Schutte]‘Deze ramp, der Maatschappye in den loop van dit jaar overgekomen, hebben Uwe Wel Edelheden uit den Brief van Beschryving gezien dat nog verzwaard wordt door den dood van twee anderen onzer Mede-Leden, den kundigen Heere Carel Boers J.z., en den Wel-Eerwaardigen Heere Rutger Schutte. Schoon deze beide Heeren, door de uitgestrektheid hunner bezigheden, en den verschillenden kring, waarin zy werkzaam waren, verhinderd werden om ten onzen dienste zo veel toetebrengen, als wy van den Heere van Lelyveld genoten, hebben zy ons echter meer dan eens op onderscheidene wyze aan zich verplicht. De Heer Boers, welke insgelijks tot de eerste Oprechters dezer Maatschappye behoorde, diende ons in onse Maandelijksche Vergaderingen meermalen met zynen verstandigen raad. En in den Eerwaardigen Schutte, van wien wy niet lang voor zynen dood, eene kleine, doch aangenaame proeve zyner Taalkundige oeffeningen ontfangen mogten, missen wy een uitnemend cieraad, hetwelk de naam van zulk een achtenswaardig Man, en de roem zyner uitgebreide geleerdheid aan onze Maatschappye byzette.
Wy hebben echter het genoegen, dat deze droevige herinnering aan de onaangenaamheden die ons wedervaren zijn, door blyder berichten aangaande den voorspoed der Maatschappye, kan worden afgewisseld. Het verlies onzer waardige Mede-Leden is op eene uitnemende wyze vergoed, eensdeels door de keuze, welke de Maandelijksche Vergadering gedaan heeft van den schranderen, oordeelkundigen, geleerden Heere Broes; anderdeels door de overkomst van den Heere te Water ter dezer plaatze. Wy hebben veel rede om ons gelukkig te achten in de gelegenheid, die ons hier door gegeven wordt om meermalen, en in meer byzondere gevallen, gebruik te maken van zyne kunde, zijn doorzichtig verstand en zynen | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ wyzen raad, terwijl wy volkomen vertrouwen mogen, dat Hy deze onze billyke hoop niet verydelen, maar zich steeds genegen zal toonen, om met ons medetewerken ten algemeenen nutte, en ter bevestiging van den roem dezer Maatschappye.
Voorts, Myne Heeren, zal het zo aanstonds by de behandeling van het eerste en tweede Punt, zo wel als uit het verslag van den Heer Secretaris, aangaande het voorgevallene in onze Maandelijksche Vergaderingen, aan Uwe Wel Edelheden blijken, hoedanig de tegenwoordige Staat der Maatschappye zy met betrekking tot de werkzaamheid harer Leden. Ik zal my op dit stuk thans niet breder uitlaten, noch Ulieder oordeel trachten voorintenemen. Alleen moet ik aanmerken, dat, schoon wy ons in dit Jaar over deze werkzaamheid niet zeer beroemen kunnen, wy echter gegronde aanleiding hebben tot eene betere verwachting voor het toekomende; en dat wy ons verheugen mogen in de dagelijks toenemende hoop om door den opgewakkerden yver onzer Mede-Leden den bloey, welvaart en luister onzer Maatschappye meer en meer te zien aanwassen. Voor het overige moet ik als Voorzitter, uit onser aller naam, aan die Heeren, van welken wy of eenige Verhandelingen of Bydragen tot de volmaking van ons Woordenboek ontfangen hebben, onzen hartelyken dank betuigen, en hen verzoeken om, zo veel hunne andere bezigheden het toelaten, de belangen der Maatschappye op gelyke wyze te blyven behartigen.
De Maatschappye erkent ook by deze gelegenheid haare verplichting aan die Heeren, welke, volgens het besluit der laatste Jaarlijksche Vergadering daartoe aangezocht zijnde, de goedheid gehad hebben zich bepaalder te verbinden om haar van tijd tot tijd eenige vruchten hunner werkzaamheid medetedeelen; en daar door eene der voornaamste hindernissen uit den weg te nemen, welke dreigden onsen voortgang te zullen stuiten. In het byzonder ook aan die Heeren, welke terstond na het genomene besluit zo bereidwillig waren om voorgangers tot deze verbintenis te zijn, en welker goed voorbeeld de uitkomst leert dat ter aanmoediging van verscheide Mede-Leden gestrekt heeft; terwijl wy niet twijffelen, maar ons met rede vleyen kunnen, dat de loflyke pogingen dezer Heeren om den luister onzer Maatschappye verder uittebreiden, wel ras ondersteund zullen worden door de medewerking van anderen, welke tot nog toe, afkeerig van alle denkbeeld van verbintenis, hetwelk zy misschien (men vegunne my dit met bescheidenheid te zeggen) te verre uitstrekken, en tot het hatelyke denkbeeld van dwang bren- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+gen, niets hebben willen beloven, maar teffens genoegzaam doen blyken, dat wy, ook zonder uitdrukkelyke belofte, mogen staat maken op hunnen yver om een gedeelte van hunnen nuttigen arbeid byzonderlijk ten dienste dezer Maatschappye aantewenden.
Langs dezen weg, Wel Edele Heeren, en door eenen vlytigen toevoer van alles wat nodig is, tot de vervaardiging van ons Hoofdwerk, het Algemeen Woordenboek onzer Tale, waar van de voorlopige schikking en toerusting door Uwe Wel Edelheden in zulke goede handen gesteld is, mogen wy ons verheugen in het aangenaame vooruitzicht om het groote doeleinde dezer Maatschappye gelukkig te bereiken, en door den opbouw der Nederlandsche Letterkunde aan ons Vaderland nuttig te zijn: waar toe ik van harten wensche, dat de goede God onze pogingen verder zegene.
De Vergadering bedankte den Voorzitter voor deze gepaste aanspraak, en verzocht dat dezelve in de Handelingen mocht geplaatst worden.
De Secretaris deedt, by wyze van Extract uit de Notulen, het volgende Verslag van de gewichtigste Handelingen der Maandelijksche Vergaderingen in den verloopenen jaare. |
|