| |
| |
| |
[Uitnodiging door P. van den Bosch]
[Levensberichten van Thomas Hoog, Johannes Henricus Folmer]
MIJN HEER!
Uit naam van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, heb ik de eer van U te noodigen op de Jaarlijksche Vergadering, welke gehouden zal worden op Dingsdag den 10den van Hooimaand, des morgens ten negen en des namiddags ten drie uren, in de Vergaderkamer van de Maatschappy, op de Oudevest, om de navolgende punten in overweging te nemen, en daarop de noodige besluiten te maken.
| |
I.
Het verslag van de Maandelijksche Vergadering wegens het Woordenboek der Maatschappye.
| |
II.
Het verslag der Heeren Gekommitteerden wegens de veranderingen, welke zy oordeelen dat in de 27ste en 28ste of eenige andere der Wetten, volgens welke de Maatschappy naar een Prijs laat schryven, behooren gemaakt te worden: welke Kommissie, volgens het besluit der Jaarlijksche Vergadering des jaars 1780, bestaat uit de Heeren Fontein, Calkoen, N. Hinlópen, Valk en de Malnoë, benevens den President en Sekretaris.
| |
III.
Het verslag der Heeren Gekommitteerden, nopens de bedenkingen op de Vrage, in de laatstgehoudene Jaarlijksche Vergadering gekozen. ‘Dewijl de Hollandsche Steden, onder de Graaflyke Regeering, steeds in aanzien en vermogen zijn toegenomen, in zoo verre, dat men in verscheide Charters, rakende zaken van veel gewicht, dezelve nevens de Edelen en Raden gemeld vindt, zoo tot het beramen der zaken als het bezegelen der brieven; is daar door eenige vermindering of bepaling van de Macht, welke de Graven eertijds geoeffend hebben, ontstaan?’ De Heeren de Malnoë, Tollozan, Calkoen, Twent en N. Hinlópen, die, in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1780, tot de bovengemelde Kommissie benoemd zijn, worden verzogt de bedenkingen, welke zy op het voorgestelde Onderwerp, of zelven gemaakt, of van andere Leden der Maatschappye ontvangen mogten hebben, drie weken voor het houden dier Vergaderinge mede te deelen aan den Heer de Malnoë, als den eerstgenoemden der Gekommitteerden.
| |
IV.
Het benoemen van zeven Gekommitteerden tot het beoordeelen der Verhandelingen, welke ter beantwoordinge der vastgestelde Vrage, voor den eersten van Wijnmaand des Jaars 1783, zullen inkomen.
| |
| |
| |
V.
Het verkiezen van een Onderwerp om naar een Prijs te laten schryven, om vastgesteld te worden in de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1782; waartoe voorgedragen worden.
In de Oudheid- en Historiekunde.
1. | Welke voor- en nadeelen, die invloed gehad hebben op den algemeenen welvaart van ons Vaderland, zijn er gesproten uit de veranderingen in den Waterstaat van Holland, van tijd tot tijd, voorgevallen? |
2. | Welke uitwerksels hebben, in ons Vaderland, de Kruisvaarten gehad op den Burgerstaat en op de Zeden der Natie? |
3. | Hoedanig was in Holland de gesteldheid van het Krijgswezen onder de Graven, ter tijd toe dat 'er een staandelegermagt in gebruik is gekomen? |
In de Taalkunde.
1. | Welke zijn de natuurlyke en zedelyke omstandigheden van een Volk, die een Taal verarmen of verryken, bevalliger of onbevalliger maken, of op andere wyzen invloed op dezelve hebben kunnen? en welken invloed hebben diergelyke oorzaken op onze Taal en Stijl in het byzonder gehad? |
2. | Waarin is Hooft, als Nederduitsch Schryver, onderscheiden van onze andere Schryvers? waarin behoort men te tragten hem naby te komen? en welke zijn daartoe de beste middelen? |
3. | Welke zijn de oorzaken van het groot verschil in de Spelling onzer Nederduitsche Taal? welke de middelen om dat verschil weg te nemen? |
In de Digtkunde.
1. | Welke van onze Digters hebben de grootste vorderingen in hunne kunst gemaakt, door het lezen en navolgen der Grieksche, Latijnsche, en andere buitenlandsche Digters? |
2. | Zijn 'er in Vondel, en anderen van onze beste Digteren, trekken van valsch Vernuft? Wat moet men kennen en in 't oog houden om die van ware Schoonheden te onderscheiden. |
3. | In hoe verre is een Digter verbonden zich te houden aan Historische en Philosophische waarheid? en hoe verre vermag, en hoe verre behoort hy zelfs daarvan af te wyken? |
In de Welsprekendheid.
1. | In hoe verre zijn de Digtkunst en Welsprekendheid in Aart, Vereischten, Bedoeling en Uitwerking van elkanderen onderscheiden? |
2. | Hoe moet een Redenaar, ter bereikinge van zijn oogmerk, op het verstand en de Hartstogten der menschen tragten te werken? |
3. | Lofreden op den Admiraal De Ruiter? |
| |
| |
| |
VI.
Het benoemen van vijf Gekommitteerden, om de bedenkingen van alle de Leden der Maatschappye op het gekozen Onderwerp te ontvangen, en benevens hunne eigene bedenkingen aan de volgende Jaarlijksche Vergadering voor te dragen.
| |
VII.
Het verslag der Maandelijksche Vergadering nopens het geen, in het aankoopen van Boeken voor de Maatschappy, verrigt is, in gevolge van het besluit der Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1780.
| |
VIII.
Het verkiezen van Leden; zijnde voorgesteld door den Heer N. Hinlópen,
De Wel Ed. Hooggel. Heer Everwijn Wassenberg, Professor te Franeker, een Taalkundige, bekend door zyne Verhandeling over de Friesche Namen.
Door den Heer Schultens.
De Wel Ed. Gestr. Heer Albert Jan de Sitter, Raadsheer der Stad Groningen, Lid van het Genootschap, pro excolendo Jure Patrio, een Oudheid- en Historiekundige.
| |
IX.
Het voorstel der Maandelijksche Vergadering, of de vryheid, om zoodanige Heeren, binnen Leyden woonende, als zy tot bevordering van het oogmerk der Maatschappye geschikt zal oordeelen, tot Leden te verkiezen, weder voor een Jaar zal verleend worden.
| |
X.
Het opnemen van de Rekening van den Penningmeester.
| |
XI.
Het bepalen der Toelagen.
| |
XII.
Het aanstellen der Amptenaren.
| |
XIII.
Het benoemen van Gekommitteerden.
Wyders heb ik de eer van U te berigten, dat de Maatschappy twee van hare Leden heeft verloren, door den dood van den Wel-Ed. gestr. Heer Mr. Thomas Hoog, Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Friesland, enz. enz. en van den Wel-Eerw. zeer Gel. Heer Johannes Henricus Folmer, Predikant te Dwinglo: en dat, in de
| |
| |
Maandelijksche Vergadering van Lentemaand dezes Jaars, tot Lid der Maatschappye verkozen is de Wel-Ed. Heer Willem Bilderdijk, Student in de Regten alhier; een Digter.
De Leden, welke eenige Excerpten, of eenigen anderen voorraad, ten dienste van het Woordenboek, mogten gereed hebben, worden verzogt die aan de Maatschappy te doen toekomen, voor het einde van Zomermaand, om te kunnen gebragt worden in het Verslag der Maandelijksche Vergadering, volgens het eerste punt van dezen Brief: en die Heeren, welke genegen zijn een Verhandeling of Digtstuk, 't zy met hunnen Naam, 't zy onder een Zinspreuk, in gevolge het beslotene op de Jaarlijksche Vergadering des Jaars 1777, aan de Maatschappy toe te zenden, worden verzogt zulks mede voor het einde van Zomermaand te doen.
Ik heb de eer van met agting te zijn,
MIJN HEER!
Uw Dienaar
[P. van den Bosch]
Leyden den [23 sten] van Bloeimaand 1781.
|
|