Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1775
(1775)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaerlijksche vergadering, gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 11. van Hooimaend 1775. des morgens ten negen uren, en 's namiddags ten drie uren vervolgd.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, Hendr. Twent][Levensbericht van Willem van Muyden, Jan de Kruyff]De President opende de Vergadering met de volgende Aenspraek:
WEL-EDELE HEEREN, EN HOOGGEAGTE KONSTGENOOTEN!
‘Het was geen gering bewys van het groot vertrouwen, waar mede Uwe Wel-Edelheden my hebben begunstigd, wanneer het Uwe Wel-Edelheden behaagde, in de Vergadering van voorleeden Jaer my met eenparige stemmen te verkiezen tot President van deze aanzienlyke Maatschappy: Het is dan, Wel-Edele Heeren! door de goedgunstigheid van Uwe Wel-Edelheden, dat ik op dezen dag, door onze Wetten bepaald tot het houden van eene Jaarlykse Vergadering, de eer heb Uwe Wel-Edelheden van harte te verwellekomen, en my te verheugen over den welstand, in welken Uwe Wel-Edelheden alhier verschenen zyn.
De bevordering tot dezen Post, op eene plegtige wyze aan my te kennen gegeven, verwekte in my niet alleen de sterkste gevoelens, die ik aan Uwe Wel-Edelheden op heeden opentlyk betuige, van | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ eene ware erkentenis, en opregte dankbaarheid voor de uitnemende Eer my aangedaan, maar ook een levendig begrip van myne geringe vermogens, en kundigheden, waar door ik vreesde op my te laden een last, waar onder myne zwakke schouders zouden moeten bezwyken: en deze vrees wierd niet weinig vermeerderd door de overweging van de groote begaafdheden, waar mede de Wel-Edele Gestrenge, zeer kundige, en beroemde Heer Daniel van Alphen, in wiens plaatze ik gesteld ben, dezen gewigtigen post tot nut van deze Maatschappy bekleed heeft; doch wiens zedige tegenwoordigheid my te rug houdt verder in zyn Wel-Edele Gestrengens welverdienden lof uit te weiden. De groote diensten, door zyn Wel-Edelen Gestrengen aan de Maatschappy betoond, zyn Uwe Wel-Edelheden door sprekende daden te wel gebleken, dan dat zy myne zwakke lofsprake zouden behoeven. De Handelingen van deze Maatschappy zullen altyd tot gewisse gedenktekenen van dezelven strekken, en steeds aan den dag leggen, welk eene verpligting de Maatschappy aan zyn Wel-Edelen Gestrengen heeft.
Hoe zeer ik dan, Wel-Edele Heeren! by my zelven van het gewigt van dezen aanzienlyken post overtuigd ben, kan ik evenwel niet nalaten, Uwe Wel-Edelheden te verzekeren, dat ik getragt heb, my de keuze van Uwe Wel-Edelheden niet geheel onwaardig te maken, en dat ik altyd in 't oog gehouden heb de behartiging van den waren voorspoed, en de vermeerdering van het aanzien dezer nuttige Maatschappy; en ik kan ook met het grootste genoegen, en eene volkomene blydschap betuigen, dat myne zwakke pogingen, en de regtmatige verlangens van Uwe Wel-Edelheden met eene allergunstigste uitkomst bekroond zyn.
Waarom zoude ik langer, Wel-Edele Heeren! vertoeven, om aan Uwe Wel-Edelheden van deeze heuchelyke gebeurtenis kennis te geeven? My dunkt, ik merke reeds eene betamelyke vreugde, en dankbare vergenoeging in deze Vergadering, daar ik Uwe Wel-Edelheden de aangename verzekering kan geeven, dat onze wenschen vervuld zyn; daar ik Uwe Wel-Edelheden kan aanspreken met den naam van Leden van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, verëerd met de Hooge bescherming van het Doorluchtig Hoofd van dit Gemeenebest; gevestigd door het Hoogste gezag; voorzien met de allergunstigste goedkeuring van de Hooge Overheid van dit ons lieve Vaderland.
Ik zal, zo kort my mogelyk is, Uwe Wel-Edelheden voordragen de wyze, op welke de Maatschappy deze voortreffelyke gunstbewyzen verkregen heeft, op dat ik der grote verrigtingen van dezen dag, waar toe Uwe Wel-Edelheden geroepen zyn, geen verhindering toebrenge; doch ik agte het nodig tot beter verstand van dit verslag, en eene regte aaneenschakeling van het geen voorgegaan is met het nu gebeurde, deze zaak wat hoger op te halen. | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ Na dat in de Jaarlykse Vergadering van den 10den van Hooimaand des Jaars 1770 vastgesteld was, dat het Eerste deel van de Werken dezer Maatschappy zoude uitgegeven worden, wierd door den Wel-Edelen Gestrengen Heer Daniel van Alphen, toen ter tyd President dezer Maatschappy, een Voorstel, tot deze zaak betrekkelyk, in de Maandelykse Vergadering van Herfstmaand des voornoemden Jaars gedaan, 't welk het Derde punt in den Brief van beschryving tot de Jaarlykse Vergadering, gehouden den 9den van Hooimaand des Jaars 1771, uitmaakte, en ook grotendeels door Uwe Wel-Edelheden wierd goedgekeurd.
Men stelde toen vast, dat de Maatschappy voor zich een gepast Zegel zoude uitdenken. Dat de edele grootmogende heeren staten van holland en westfriesland, by een Request, zouden worden verzocht, deze Maatschappy met hun hoogst gezag goed te keuren; dezelve onder en met den naam van de maatschappy der nederlandsche letterkunde te leyden te bekrachtigen, en het Zegel, 't welk de Maatschappy voor zich zoude aangenomen hebben, te bevestigen; en dat, wanneer de Maatschappy enen Voorrechtsbrief zoude hebben verkregen, dezelve voor het Eerste deel harer Werken zoude worden gedrukt. Tot het uitvoeren van welk besluit de Maandelykse Vergadering gelast wierd.
Dat de Maatschappy, bevorens het vragen van deze bekrachtiging aan de staten van dit Gewest; door hare Gecommitteerden aan zyne doorluchtige hoogheid, den heer prins erfstadhouder, zoude verzoeken, Haar in Zyne hooge bescherming te neemen, den titel van Beschermer van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden te aanvaarden, en Haar te vergunnen, om aan Hoogstdenzelven in die hoedanigheid het Eerste deel harer Werken optedragen.
Dat ook, uit naam dezer Maatschappy, aan de edele grootachtbare magistraat der stad leyden van de oprechting van dit Genootschap zoude worden kennis gegeven, en aan dezelve ene veilige en geruste verblyfplaats, en de handhaving dezer Maatschappy verzocht.
Dat de Gecommitteerden tot het doen der bovengemelde verzoeken, zo aan zyne hoogheid, als aan de magistraat van leyden, zouden kennis geeven van het voorneemen der Maatschappy, om aan de heeren staten een Voorrechtsbrief te vragen; en dat zy aan beiden zouden verzoeken, om deze onderneming, met hunnen vermogenden invloed op de raadplegingen van die Hooge Vergadering, te willen ondersteunen.
Na dat dit alles door Uwe Wel-Edelheden dus was besloten, zo hebben Uwe Gecommitteerden, gelast tot het doen van deze verzoeken, van de aan hun opgedragene Commissie aan de Maandelykse Vergadering het behoorlyk verslag gedaan, welke het alstoen oordeelde nodig te zyn, dat een Buitengewone Vergadering beschreven wierd tegens den 14den van Sprokkelmaand des Jaars 1772, in welke Ver- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+gadering aan Uwe Wel-Edelheden wierd kennis gegeven van de allergunstigste toestemming van hun edele grootachtbaarheden, de heeren burgemeesters en regeerders dezer stad, in de verzoeken der Maatschappy; als mede, dat het zyne doorluchtige hoogheid behaagd had, met eene zeer grote vriendelykheid aan Uwe Gecommitteerden te antwoorden, zig omtrent den gedanen voorslag nader te zullen beraden, en te verkiezen, dat het Eerste deel van de Werken der Maatschappy eerst werde in het licht gegeven, alvorens Hy zyne gedagten op deze gedane verzoeken zoude uitten; en verders, wanneer de Maatschappy mogte goedvinden aan de heeren staten een Voorrechtsbrief tot hare bevestiging te vragen, dies aangaande te zullen doen, wat in zyn vermogen was.
Uwe Wel-Edelheden dit verslag gehoord, en de bedenkingen daar uit gesproten in overweging genomen hebbende, oordeelden het noodzakelyk te zyn, dat er eenige verandering in 't bovengemelde Besluit van den 9den van Hooimaand des jaars 1771 gemaakt wierd: en stelden vast, dat men het Eerste deel van de Werken der Maatschappy in het licht zoude geeven; en wyders, dat men het aanbieden van een Request om Octrooy aan de heeren staten van dit Gewest, en het doen van een nader verzoek aan zyne doorluchtige hoogheid, tot een bekwame gelegendheid zoude uitstellen.
De Maandelykse Vergadering, dus met deze gewigtige zaak gelast gebleven, gaf aan Uwe Wel-Edelheden in de laastgehoudene Jaarlykse Vergadering ook kennis, dat, met opzigt tot de bovengemelde verzoeken, de zaken nog waren in dien zelvden staat, als ten tyde van het verslag, in de Buitengewone Vergadering van den 14den van Sprokkelmaand des jaars 1772 gedaan.
Deze zyn, Wel-Edele Heeren! in een kort bestek de voornaamste zaken, die vooraf zyn gegaan, en de grond hebben gelegd tot het geene, aan Uwe Wel-Edelheden thans moet worden voorgedragen.
Daar waren nu, sedert dien tyd, Wel-Edele Heeren! byna drie jaren verlopen, in welke de Maatschappy, met hare pryswaardige letteroefeningen voortgaande, ook reeds een Tweede deel van hare Werken in het licht hadde gegeven, het geen niet minder gunstig, dan het Eerste, door de geleerde wereld ontfangen werd, en het Derde deel stond wel haast ter drukperse bezorgd te worden: Het was dan geen wonder, Wel-Edele Heeren! dat de Maandelykse Vergadering, gedagtig aan den Haar toevertrouwden last, en zig met blydschap herinnerende het zeer vriendelyke antwoord van zyne doorluchtige hoogheid, op gepaste middelen bedagt was, om der Maatschappye haar lang bedoeld oogmerk te doen bereiken.
De Maandelykse Vergadering besloot dan, op den 7den van Grasmaand dezes Jaars, ter bevordering van de belangens der Maatschappye, aan den Hoog-Edelen Gestrengen Heer Raadpensionaris van Bleiswyk een Commissie af te vaerdigen, om aan Zyn Hoog-Edelen Gestrengen te | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ verzoeken, van de loffelyke pogingen der Maatschappye, tot de verkryging, zoo van de Hooge Bescherming van zyne doorluchtige hoogheid, als van de Brieven van Octrooy van hunne edele grootmogenden, door zynen veel vermogenden invloed, en voorspraak te willen bevorderen, en voorstaan: gelyk ook tevens aan dezelve Commissie de last gegeven werd, om ter zelvder tyd, indien de omstandigheden van zaken zulks vereischten, omtrent de belangens van de Maatschappy verder te handelen, zoo als zy oordeelde aan Haar het meest nuttig te kunnen zyn.
Het was, Wel-Edele Heeren! met de grootste blydschap, en vergenoeging, dat de Gecommitteerden het geluk hadden aan de Maandelykse Vergadering, op den 5den van Bloeimaand, een alleraangenaamst verslag van deze hunne volbragte Commissie te doen, en dezelve te verzekeren, niet alleen van de verpligtende bereidwilligheid, en opregten yver van den Hoog-Edelen Gestrengen Heer van Bleiswyk, om, zo veel in zyn vermogen was, het verzoek van de Maatschappy in de Vergadering van hunne edele grootmogenden te ondersteunen; maar dat Zy Gecommitteerden ook daar en boven het genoegen hadden gehad, uit den mond van Zyn Hoog-Edelen Gestrengen niet onduidelyk te mogen verstaan deszelvs gunstige gedagten, dat de Maatschappy thans een gewenscht vooruitzicht hadde van in haar verzoek, om de Hooge Bescherming van zyne doorluchtige hoogheid, te zullen slagen.
De Gecommitteerden, in gevolge van dien aan Hun gegeven last, het belang der Maatschappye ter harte neemende, en ook aangemoedigd door den goeden raad van den hooggemelden Heer Raadpensionaris, verzuimden deze voordelige gelegendheid niet; en hunne pogingen hadden zoo gelukkige gevolgen, dat Zy aan de Maandelykse Vergadering op denzelvden tyd van de zeer vriendelyke, en gunstige toestemming van zyne doorluchtige hoogheid in de verzoeken der Maatschappye konden kennis geven, dewyl het zyner doorluchtige hoogheid behaagd hadde, den Gecommitteerden, naar dankzegging voor de aan hem betoonde hoogagting, te antwoorden, dat, daar nu reeds Twee deelen van de Werken der Maatschappye het licht zagen, Hoogstdezelve met zeer groot genoegen gezien had de goede oogmerken van deze Maatschappy, ter bevordering van nutte Kunsten, en Wetenschappen: En dat het dies nu zyner doorluchtige hoogheid zeer aangenaam zoude zyn, de Bescherming der Maatschappye op Zich te neemen; met die voordeelige vergunning, dat in het Request, het welk aan hunne edele grootmogenden zoude worden aangeboden, op gelyke wyze, van zyne doorluchtige hoogheid's medeweten, en toestemming in dit verzoek, gebruik konde gemaakt worden, als het bataafsche genootschap te rotterdam zulks gedaan hadde: Dat ook wyders de Opdragt van het Derde deel harer Werken aan zyne doorluchtige hoogheid, onder den Titel van Beschermer van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te LEYDEN, zoude mogen geschieden. | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ Wie Onzer, Wel-Edele Heeren! die aandagtig het nu gegeven antwoord van zyne doorluchtige hoogheid met het vorige vergelykt, ziet niet, dat de Letteröefeningen van deze Maatschappy zodanig eene goedkeuring hebben verdiend, dat zyne doorluchtige hoogheid nu, by een verstandig onderzoek hare waardy in agting genomen hebbende, aan Dezelve daarom zyne Hooge Bescherming gunstiglyk verleend heeft?
Dit was, Wel-Edele Heeren! reeds over drie jaren onze gegronde hoop. Deze zyn nu de vrugten van Uwen arbeid.
Wie Onzer, Wel-Edele Heeren! bemerkt, uit het geen ik heb voorgedragen, ook niet de onwedersprekelyke bewyzen, waar door de Hoog-Edele Gestrenge Heer van Bleiswyk, dien Wy, tot eer van deze Maatschappy, onder hare aanzienlyke leden mogen beschouwen, getoond heeft, hoe zeer de bloey, en luister der Maatschappye Hem ter harte gaan; hoe zeer Zyn Hoog-Edele Gestrenge verdient hoog geagt te worden, als een waar Voorstander van nutte Kunsten, en Wetenschappen, vooral der zulken, die ons lieve Vaderland tot eere verstrekken?
Na een zo voorspoedig begin oordeelde de Maandelykse Vergadering, dat ook nu de eerste gunstige gelegendheid, die op handen was, door de byeenkomste van hunne edele grootmogenden, de heeren staten van holland en westfriesland, moest waargenomen worden, en besloot het Request ter verkryging der Brieven van Octrooy, 't welk den Leden voorgelezen, en door dezelven goedgekeurd wierd, ter Staatsvergadering in te leveren. Zy stelde, ten dien einde, het zelve in handen van den Wel-Edelen Gestrengen Heer Jan van Royen, Raad, en Pensionaris van deze Stad; en benoemde ter zelvder tyd eene Commissie, om aan de edele grootachtbaare heeren burgemeesteren en regeerders van deze stad kennis te geeven, zo van de verkreegene Bescherming van zyne doorluchtige hoogheid, als van het bovengemelde Besluit der Maatschappye; en om tevens hunne edele grootachtbaarheden te verzoeken, van, volgens het allergunstigst antwoord, aan Uwe Gecommitteerden op den 9den van Wintermaand van den Jare 1771. gegeven, deze onderneming der Maatschappye met de verlangde en toegezegde voorspraak wel te willen begunstigen, en met hunnen veel vermogenden invloed op de raadplegingen van die Hooge, en Souveraine Staatsvergadering ondersteunen.
Hadden Wy, Wel-Edele Heeren! over drie jaren reden, om Ons te verblyden over de goedkeuring van hunne edele grootachtbaarheden, daar Wy toen reeds begunstigd wierden met eene geruste, en veilige verblyfplaats binnen de Muuren van deze Stad; thans hebben Wy geene mindere reden van vergenoeging over de zoo vriendelyke toezegging, en de edelmoedig verleende hulp van hunne edele grootachtbaarheden in deze omstandigheid; | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ gelyk dan ook de uitkomst der zaken daar van een overtuigend bewys oplevert.
De Maandelykse Vergadering, deze gepaste middelen in 't werk gesteld hebbende, wagtte nu, uit deze gelukkige voorteekenen en gunstbewyzen, met verlangen een gelukkig bereiken van hare regtmatige wenschen af.
Dit heuglyk tydstip verscheen ook eerlang, Wel-Edele Heeren! want my wierd op een zeer vriendelyke wyze door den Wel-Edelen Gestrengen Heer van Royen, wiens goede pogingen ook zeer veel hebben toegebragt tot deze voorspoedige, en gelukkige uitkomst van zaken, en daarom door de Maatschappy altyd met lof, en dankbaarheid zullen behooren gedacht te worden, kennis gegeven, dat hunne edele grootmogenden het zoo zeer verlangde Octrooy aan deze Maatschappy, op eene allergunstigste wyze, in Hunne Souveraine Vergadering van den 20sten van Bloeimaand, hadden geschonken.
Deze zoo blyde en aangename tyding mede te deelen, konde ik niet van my verkrygen tot de aanstaande Maandelykse Vergadering uit te stellen: Ik beriep dan daartoe, op den 23sten van Bloeimaand, eene Buitengewone Vergadering, in de welke men ook terstond eene Commissie benoemde, om aan zyne doorluchtige hoogheid; den Hoog Edelen Gestrengen Heer Raadpensionaris van Bleiswyk; en hunne edele grootachtbaarheden, de heeren burgemeesteren en regeerderen deezer stad; te betuigen de opregte gevoelens van ware dankbaarheid, en erkentenisse dezer Maatschappye, voor de zoo uitnemende, en blykbare gunstbewyzen der Maatschappye betoond.
Hadden Uwe Gecommitteerden het geluk deze Commissie met alle voorspoed te mogen beginnen: Zy hebben ook het voorregt gehad dezelve op eene aangename wyze te eindigen, dewyl Zy van die Hooge Personen mogten verstaan het genoegen, 't welk Dezelven daar in namen, dat de Maatschappy nu hare oogmerken had bereikt, met betuiging, dat Zy gaarne alles wilden toebrengen, 't geen tot aanzien, en luister dezer Maatschappye konde strekken; en met hartelyke wenschen, dat de pogingen der Maatschappye, ter bevordering van nutte Kunsten en Wetenschappen, met allen voorspoed mogten worden bekroond.
Dit is, Wel-Edele Heeren! het kort begrip van de voornaamste zaken, die nu gebeurd zyn, waarin ik, zo veel my mogelyk was, de kortheid betragt heb, dewyl Uwe Wel-Edelheden zoo aanstonds, uit het voorleezen der Handelingen van de Maandelykse Vergaderingen, dezelven breedvoeriger horen zullen.
De Maandelykse Vergadering vertrouwt ook, dat Zy door deze | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ verrigtingen den aan Haar opgedragen last behoorlyk voldaan heeft, en des de goedkeuring van Uwe Wel-Edelheden zal mogen erlangen.
Ziet daar dan nu, Wel-Edele Heeren! den allergunstigsten Voorregtsbrief van Uwe Hooge Overheid, by den welken deze Maatschappy goedgekeurd en deszelvs aangenome Zegel bevestigd word! En ziet daar dan ook met eenen de vrugten van Uwen onvermoeiden arbeid, en de goedkeuring van Uwe nuttige Letteröefeningen!
Laat Ons dan verheugd zyn, Wel-Edele Heeren! dat Wy nu ook deze onze loffelyke Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, uit een klein getal van byzondere, en welmenende personen, dien met volle regt den eernaam van Grondleggers der Maatschappye toekomt, zyn beginzel genomen hebbende, verheven zien tot een gelyken rang met andere Maatschappyen, die niet alleen gestaafd zyn door het Hoogste Gezag, en begunstigd met het goedkeurend welgevallen van 's Lands Hooge Overheid; maar ook verëerd met de Hooge Bescherming van het Doorluchtig Hoofd van dit Gemeenebest!
Hoe groot is ons geluk, Wel-Edele Heeren! dat Wy onder de regering van Overheden mogen leven, die, de nuttige Wetenschappen op haren regten prys stellende, derzelver Beöefenaars met Haar wettig gezag voorstaan, en beschermen, en daar door der Wetenschappen eer en luister vergrooten!
Zulke voortreffelyke, en uitmuntende gunstbewyzen, Wel-Edele Heeren! moeten met eene ware dankbaarheid beantwoord worden. Is 'er immer een pligt, die Ons betaamt; het is voorzeker deeze. Ook ben ik volkomen overtuigd, dat deze de opregte gevoelens van Uwe Wel-Edelheden zyn.
Welaan dan, Wel-Edele Heeren! oefent dan ook voortaan dezen pligt! Toont, dat deze Maatschappy zulke gunstbewyzen is waardig geweest, en steeds blyven zal! Verdubbelt Uwe naarstigheid en vlyt, waarmede Gy zo loffelyk begonnen hebt, door de vrugten van Uwen arbeid aan deze Maatschappy, en, met hare goedkeuring, aan de geleerde Wereld mede te deelen; terwyl Wy met blydschap aan Uwe Wel-Edelheden kunnen kennis geeven, dat, in Louwmaand dezes Jaars, is goedgekeurd het Tweede stuk van den Heer Alewyn over de voornaamste Dichterlyke Vryheden; en dat aan deze Maatschappy weder ter goedkeuring is toegezonden eene Verhandeling over eenige gebreken in de Poëzy, van den Heer Macquet; door wiens kunde, en vlyt het Derde deel onzer Werken zal versierd zyn met eene Verhandeling over 't Schoon in de Poëzy.
Het is daarom ook, dat de Maatschappy aan deze beroemde Mannen, voor zulke uitnemende proeven van hunne aanhoudende naarstigheid, geen geringe agting, en dank verschuldigd is. | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+ Door zulke en diergelyke pogingen, tot bevordering van den luister der Maatschappye, zullen Wy, Wel-Edele Heeren! het meest onze diepe erkentenis, en dankbaarheid aan onzen Hooggeagten Beschermer, en aan alle onze Begunstigers, en Weldoenders, aan den dag leggen; en ook openlyk tonen, hoe dierbaar deze aan Ons geschonkene weldaden zyn.
Laat Uw yver dan niet verflaauwen, Wel-Edele Heeren! maar in tegendeel steeds toeneemen! Laat Ons allen door die genotene gunstbewyzen meer en meer aangemoedigd en opgewekt worden, om het voetspoor van zulken onzer Medeleden te volgen, welke onze Werken verrykt hebben met nuttige Verhandelingen, die der Maatschappye tot eere verstrekken, en den opbouw der Vaderlandsche Letterkunde allezins bevorderen, op dat ons lieve Vaderland nog meerdere vrugten van den roemwaardigen yver der Leeden dezer Maatschappye moge plukken, en dus de agting voor Dezelve hoe langer hoe groter worde!
Deze zyn ook Uwe ware, en edelmoedige doeleindens: zeer Geagte Konstgenoten! Wy zeggen Uwer Wel-Edelheden, die reeds zoo veel roem verdiend hebben door aan deze Maatschappy mede te deelen een Ontwerp tot het vervaardigen van een allernuttigst Werk, 't geen ons Vaderland nog ontbeert, het Algemeen, Omschryvend Woordenboek der Nederlandsche Tale; ook nu weder dank voor Uwen onvermoeiden vlyt, waar door Wy heden aan deze Maatschappy zien voorgesteld een Lyst van Taalkundige Vragen, welker nuttigheid by alle liefhebbers, en kenners der Nederlandsche Tale steeds hooggeagt moet worden. Vaart dus voort, Wel-Edele Heeren! op dat dit grootsche Gebouw, waar toe Wy bezig zyn de nodige Bouwstoffen, door de naarstigheid van veelen onzer Medeleden, zoo als Uwer Wel-Edelheden reeds, in 't voorleeden Jaar, daar van is kennis gegeven, 't geen ook op heden weder zal geschieden, op te zamelen, eindelyk tot eere van deze Maatschappy voltooid worde!
Nog wordt op heden ook weder aan Uwe Wel-Edelheden voorgesteld een aantal van Vragen, uit welke Uwe keuze eene zal moeten bepalen, die het onderwerp zal zyn, om naar den tweeden prys, dien de Maatschappy uitlooft, te schryven. Handelt dan verstandiglyk, Wel-Edele Heeren! in deze Uwe keuze: Verkiest een onderwerp, 't welk het aangename met het nuttige gepaard laat gaan, op dat dus ook hier uit blyke, hoe wezendlyk een voordeel het Vaderland van deze Maatschappy te verwagten heeft!
Ik zoude deeze Aanspraak, Wel-Edele Heeren! die langer, dan ik my voorgesteld had, geworden is, besluiten, indien ik niet verpligt was te betreuren het groot verlies van twee waardige Leeden dezer Maatschappye, die beiden door hunne betoonde diensten Haar zyn ten nutte geweest. | |
[Levensbericht van Willem van Muyden]Wie Onzer zoude niet ter harte gaan het gemis van den Wel-Eer- | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+waarden, en zeer geleerden Heer Willem van Muyden, in Wynmaand des voorleden Jaars Ons door den dood ontrukt? Wie zou niet betreuren het verlies van dien Man, wiens nederigheid, en vriendelykheid een voorbeeld tot navolging was; wiens bedrevendheid in de Vaderlandsche Historien, en Oudheden de verwondering dezer Maatschappye na zig trok? | |
[Levensbericht van Jan de Kruyff]En wie Onzer zyn onbekend de voortreffelyke hoedanigheden van den Wel-Edelen Heer Jan de Kruyff, in Louwmaand dezes Jaars, tot vermeerdering van onze regtmatige droefheid, uit dit leeven gescheiden, met wiens kragtig, en zoetvloeijend Grafschrift op den beroemden Heer Wagenaar het Tweede deel onzer Werken versierd is: wiens Dichtvuur, door het horen vermelden van de kloekmoedige daden onzer Voorvaderen in het uithouden van het langdurig beleg dezer Stad, nog een weinig tyds voor deszelfs smertelyk overlyden ten sterksten ontvonkt wierd; waar door dan deze Maatschappy ook billyk mogte verwagten, uit zyne ryke Dichtader nog meerder voordeel te zullen trekken?
Hoe groot, Wel-Edele Heeren! zoude onze blydschap zyn geweest, indien beide deze voortreffelyke Mannen, die verre boven mynen lof zyn, in de vreugde over deze heuchelyke gebeurtenis ook deel hadden mogen neemen! Dog laat Ons het verlies dier waardige Medeleden nu niet langer betreuren, maar liever Dezelven in eene goede nagedagtenisse houden, door hun loffelyk voorbeeld na te volgen: en Ons verheugen, dat Wy deze Maatschappy ook in dit Jaar verrykt zien met een Medelid, van wiens beproefde kundigheid, in zulken vroegen leeftyd, Zy zig alles goeds belooft! Laat Ons, Wel-Edele Heeren! althans blyde zyn, dat ook nu aan Uwe vrye goedkeuring worden voorgesteld zulke aanzienlyke, en kundige Mannen, die Wy vertrouwen, dit groot verlies te zullen kunnen vergoeden!
Ziet daar dan, Wel-Edele Heeren! het einde van myne Aanspraak bereikt. Ik erken het groot voorregt, 't welk ik genoten heb, dat ik aan Uwe Wel-Edelheden deze gunstbewyzen heb voorgesteld, boven onze verwagting, zoo voorspoedig tot eer, en luister van deze Maatschappy verkregen. Ik wensch Uwe Wel-Edelheden dan geluk: ja driewerf geluk, Medeleden van deze Maatschappy! Vergeet deze uitmuntende weldaden nooit, maar betoont altyd de ware gevoelens van een opregte dankbaarheid voor dezelven door de diepste hoogagting, die Wy aan zyne doorluchtige hoogheid, den heer prins erfstadhouder, onzen hoogen beschermer; aan hunne edele grootmogenden, de heeren staten van dit Gewest, onze hoogste overheid, onze gunstigste bevestigers, en goedkeurders; aan hunne edele grootachtbaarheden, de heeren burgemeesteren en regeerders van deze Stad, onze eerste weldoeners; en wyders aan alle die geenen, die deze Maatschappy, in het verkrygen van hare oog- | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+merken, met alle moogelyke trouw en yver ondersteund en geholpen hebben, verpligt zyn te bewyzen! Laat Ons altyd tonen, niet alleen te zyn Beminnaars van nutte Kunsten en Wetenschappen; maar ook door ons gedrag, in de Werken, die de Maatschappy aan het licht geeft, doen blyken den waren eerbied, die Zy aan hare Overheden, onder welker gelukkige en aangename regeering Zy veilig met hare Letteröefeningen het Vaderland tragt ten nutte te zyn, toedraagt; terwyl Wy Hoogstdezelven allen zegen, en voorspoed van den Hemel toewenschen!
Dat dan deze begunstigde, en door zoo groote Voorregten verëerde Maatschappy, die, zoo door het groot getal van hare aanzienlyke, en kundige Leden, als ook door hare uitgegeven Werken, den roem en de agting van alle brave Voorstanders, en Beminnaars der Vaderlandsche Letterkunde, reeds verkregen heeft; en ook in luister, eer en aanzien zodanig toegenomen is, dat Zy voor geen andere Maatschappyen behoeft te wyken, door de eendragt van hare Leden, die Haar groot gemaakt heeft; door hare loffelyke Wetten en Instellingen, die hare vaste grondvesten en steunpilaren zyn; door de aanhoudende naarstigheid en yver van hare Leden tot den opbouw der Vaderlandsche Letterkunde; langs hoe meer groeije en bloeije; het lieve Vaderland lang ten nutte zy; en niet eindige, dan met het einde van al het Ondermaansche! Dit is myn wensch! Deeze is myne hartelyke beede!
Eer Wy nu tot de verrigtingen van dezen dag overgaan, zal ik den Heer Secretaris verzoeken, om aan de Vergadering eerst voor te lezen de Handelingen van 't voorgevallene in alle de Vergaderingen van deze Maatschappy, zedert den 12den van Hooimaand des voorleden Jaars; en daar na de Brieven van Octrooy, door hunne edele grootmogenden aan deze Maatschappy zo gunstig verleend; als mede het Extract uit de Resolutien, daar by gevoegd.
De President werdt bedankt voor deeze Aenspraek, en verzogt dezelve aen den Secretaris in geschrifte te bezorgen, om dezelve in de Handelingen van deze Vergadering te voegen; waer in de President zyne toestemming heeft gegeeven.
De Secretaris las daerop voor de Handelingen der Gewoone en Buitengewoone Maendelijksche Vergaderingen, sedert de Jaerlijksche des voorleden Jaers gehouden.
Vervolgends las hy het Octroy van hunne edele groot mogenden, de heeren staeten van holland en westvriesland, by 't welk deeze Maetschappy met de hooge goedkeuring van de hooge overheid deezer Landen bevestigd is; benevens een Uittreksel uit de Besluiten van hunne edele groot mogenden, tot het Octroy betrekkelijk. | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+ Het Octroy is van deezen inhoud:
‘DE STAATEN van HOLLAND en WESTVRIESLAND doen te weeten: Alzoo ons te kennen is gegeeven by de Leeden van de Maatschappije der Nederlandsche Letterkunde te leyden;
Dat sedert eenige Jaaren binnen de Stad leyden een Gezelschap van Kunstminnaaren heeft gesubsisteerd, welk tot onderwerp in hunne bijëenkomsten had, het beöefenen der Nederlandsche Taal- Dicht- en Oudheid-kunde.
Dat dit Gezelschap van tijd tot tijd in getal van Leeden aangroeijende, eindelijk een ontwerp had gevormd, om het zelve tot eene meer algemeene en gereegelde Maatschappije uit te breiden, welk tot haar eenig oogmerk zoude hebben de beöefening en uitbreiding der Nederlandsche Letterkunde, hebbende de Grondleggers van deze Maatschappije zich tot het behandelen van zulke onderwerpen alleen bepaald, welke geene der Maatschappijen, door ons geoctroijeerd, opzettelijk en met uitsluiting van alle anderen tot haar bijzonder subject hadden genomen.
En dat ook dit ontwerp door het acçedeeren van een aanmerkelijk getal van Beöefenaaren dezer Kunsten en Weetenschappen, waar onder de Maatschappije het geluk had eenige uit de aanzienlijkste Leeden dezer Republicq te kunnen tellen, was in zoo verre tot stand gebragt, dat de Maatschappij reeds twee deelen van haare Werken der Geleerde Waereld had medegedeeld, en dezelve, behalven hare andere poogingen tot uitbreiding van de kennis Onzer Taale, den Lieffhebberen der Nederduitsche Taalkunde ook eene vraag had voorgesteld, op welker beste beantwoording zy de eer en belooning van eenen gouden penning met den naam van den Schrijver dier Verhandeling daar op gegraveerd, beloofd had, hoedanige vraag, genomen uit eenen van die Kunsten en Weetenschappen, welke tot haare beöefening behoorden, jaarlyks door haar zoude worden opgegeeven.
Dat, tot meerdere bevordering van deeze onderneeming, de Supplianten deeze hunne Maatschappij, even als alle andere soortgelijke Genoodschappen zoo in als buiten deeze Provincie, gaarne bekroond zagen met de honorable approbatie, en gesterkt met de veel vermogende auctoriteit van ons, zonder welke approbatie en confirmatie alle verrichtingen der Maatschappije alleen konden worden geconsidereerd als daaden van Persoonen niet gemunieerd met het gezach van den Souverain dezer Landen.
Dat zij Supplianten allereerbiedigst vertrouwden, dat aan hun de gemelde hooge approbatie en confirmatie door ons goedgunstelijk zoude worden verleend, gemerkt de Vaderlijke zorge van ons, in het aanqueeken van nutte Kunsten en Weetenschappen; gelijk ook | |
[pagina 13]
| |
Ga naar margenoot+ uit consideratie van de blijkbaare welmeenendheid van deze onderneeming, waar toe de onkosten door de Leeden dezer Maatschappije zelven, uit liefde tot de Letterkunde wierden gedragen.
Terwijl het ook ontwijfelbaar een allervoordeeligst denkbeeld van deze Maatschappije bij ons moest verwecken, dat zijne doorluchtige hoogheid de Heer erfstadhouder, prince van orange, nadat zijne doorluchtige hoogheid de twee uitgegeevene Deelen haarer Werken onder het oog had gehad, deeze Maatschappije op haar verzoek met Zijne hooge Protectie op het allergratieust wel had willen verwaardigen, met bijvoeging van deeze voor haar zoo hoog te schattene conçessie, omme van den Doorluchtigen Naam van Hoogstgemelde zijne hoogheid in zoo verre gebruik te maken, dat het zelve aan ons, met Hoogstdeszelvs gunstig medeweeten en communicatie onderdaanigst ingeleeverd wierd; Bij al het welk zij het genoegen had ook noch te kunnen voegen, dat de magistraat der stad leyden, insgelijks, op het allervriendelijkst, alle support aan de Maatschappije toegezegd, en ook reeds dadelijk, goedgunstiglijk verleend had.
Door dit alles aangemoedigd keerden derhalven de Supplianten zich eerbiedigst tot ons, ootmoediglijk verzoekende, tot meerdere aanwas van den luister dezer Maatschappije, en tot verdere aanqueeking der welmeenende oogmerken van derzelver Leeden, deeze Maatschappije met Onze hooge approbatie te verëeren, en met Onze Souveraine auctoriteit onder en met den naam van de Maatschappije der Nederlandsche Letterkunde te LEYDEN, te bekrachtigen en het Zegel met het omschrift Zegel van de Maatschappije der Nederlandsche Letterkunde te LEYDEN volgens de Teekening aan ons geëxhibeerd, goed te keuren en te bevestigen; En voorts aan deze Maatschappije te geeven zodanige andere en meerdere blijken van approbatie en Confirmatie, als Wij naar Onze hooge wijsheid tot nut en Luister van dezelve best geschikt zouden oordeelen; verzoekende de Supplianten, dat aan Hun daar toe mogten worden verleend brieven van Octroij in formâ:
Zoo is 't, dat Wij, de zaake en het verzoek voorschreeven overgemerkt hebbende, het prijslijk voorneemen van de Supplianten alzints laudeerende, en geneegen zijnde tot accres van deszelvs Luister zoo binnen als buiten 's Lands, op alle wijze te contribuëeren ter bevordering der Weetenschappen aan de Supplianten derzelver gedaan verzoek hebben geaccordeerd, zoo als Wij 't zelve aan Hen accordeeren bij deezen, en mitsdien geapprobeerd, zoo als Wij approbeeren bij dezen de voorschreeve Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, het zelve bekragtigende onder en met de Naam van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te LEYDEN, met approbatie en bevestiging van derzelver Zeegel met het rand- | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+schrift Zegel van de Maatschappije der Nederlandsche Letterkunde te LEYDEN.
Gelastende een ieder dien het aangaan zal, zich naar dezen te reguleeren. Gedaan in den Hage, onder Onzen Groten Zegele hier aan doen hangen den twintigsten Meij in 't Jaar Onzes Heere en Zaligmaakers duizend zeeven honderd vijff en seeventig.
(was geparapheerd)
‘P.v. BLEISWYK, vt.
(onder stond)
Ter Ordonnantie van de staaten.
(was geteekend)
A.J. ROYER’.
Dit Octroij is geschreeven op fransijn, en heeft onder aen eenen dubbelen fransijnen staert uithangen het Groot Zegel der staaten van den Lande van holland en westfriesland, gedrukt in Roode Wasch.
Het Uittreksel uit de Besluiten van hunne edele groot mogenden luidt dus:
Extract uit de Resolutie van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland in Haar Ed. Gr. Mog. Vergaadering genomen op
Saturdag den 20en Meij 1775.
Is geleezen de requeste van de Leeden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te leyden, te kennen geevende dat enz.
Waar op gedelibereerd zijnde, hebben Haar edele groot mogenden enz.
En is voorts nog goedgevonden en geresolveerd, dat het Octroij aan de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, bij Haar Ed. Gr. Mog. hier vooren verleend, geenzins praejudiciëeren zal aan het geene bij Haar Ed. Gr. Mog. op den 30en Julij 1761. aan de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haer- | |
[pagina 15]
| |
Ga naar margenoot+ lem, en op den 5den Julij 1770. aan 't Batavisch Genootschap der Proeff ondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam is geaccordeerd, noch aan diergelijke Etablissementen die in andere Steeden dezer Provincie zouden mogen worden opgerecht; Dat al verder 't voorschreeve Octroij tot geen gevolg zal mogen hebben, dat door dezelve Maatschappije publicquelijk zal worden gedoceerd; en dat eindelijk de Stucken die aan de voorschreeve Maatschappij zullen worden toegezonden, en waar van dezelve zal goedvinden gebruik te maken, in geene andere Taalen door dezelve Maatschappij zullen mogen werden gedrukt, als in de Nederlandsche Taal, of in die Taalen waar in dezelve door de Autheuren geschreeven zijn.
(onder stond)
‘Accordeert met de voorschreeve Resolutie, (voor zoo veel 't geextraheerde aangaat.)
(was geteekend)
A.J. ROYER’.
Men besloot, dit Octroy en het Uittreksel uit de Besluiten in de Handelingen van deezen dag te plaetzen; en ook vervolgends bij de Voorreden voor het Derde Deel van de Werken der Maetschappije te drukken, en aen 't gemeen mede te deelen; en dan daer bij te voegen een Afteekening van het Zegel, en ook van den Penning deezer Maetschappije.
De Opziener over de Uitgave der Stukken vertoonde aen de Vergadering drie afgedrukte bladen van het Stuk van den Heer Kluit, voor het Derde Deel der Werken geschikt, welker papier en druk door de Leden werden goedgekeurd.
De Heer van Lelyveld berichtte, dat Hy een brief ontvangen hadt van den Heere Tollius, bij welken die Heer verzogt, aan deeze Maetschappij te mogen opdraegen een Werkje, ten dienste der Studenten aen de Hoogeschool van harderwyk vervaerdigd, en dienende voor een aenleiding tot de Nederduitsche Tael, in welke die Heer sedert eenigen tijd lessen geeft. De Vergadering verklaerde, met veel genoegen het voorstel van den Heere Tollius aen te neemen, en verzogt den Heere van Lelyveld, zijn Wel-Ed. van dit genoegen te verwittigen.
De Heer de Malnoë deedt een voorstel, om als een Punt van de Raedplegingen der volgende Jaerlijksche Vergadering te dienen; of het geen tijd wierdt, om het getal der Leden deezer Maetschappije te bepaelen, bekleedende dit voorstel met eenige redenen? Men besloot dit Voorstel in den brief van beschrijving tegen het volgend Jaer te plaetzen, en hetzelve benevens de redenen in de Handelingen van deezen dag te stellen; zijnde van deezen inhoud: | |
[pagina 16]
| |
Ga naar margenoot+ WEL-EDELE HEEREN!
‘Reeds enige jaren geleden waren welmeenende Leden dezer Maetschappije van begrip, dat het noodzakelijk was, dat men bepaelde, uit hoe veele Leden deze Maetschappij zoude bestaen, boven welk getal gene nieuwe zouden mogen gekozen worden. Toen oordeelde men, en met rede, dat de tijd daertoe nog niet geboren was. Thans komt het mij voor, dat zodanige bepaling en tijdig is, en noodzakelijk wordt. Deze Maetschappij is tegenwoordig, zo door het bevestigend gezag van den Souverain, en de hooge bescherming van zyne doorluchtige hoogheid, als door het geen Zij reeds heeft in het licht gegeven, tot zulken aenzien geklommen, dat, daer te voren verscheide Liefhebbers der Weetenschappen, Luiden van rang, zich niet onverschillig getoond hebben omtrent het Lidmaetschap dezer Maetschappije, het voortaen meer en meer tot eer zal gereekend worden onder hare Leden te worden geteld. - Het voorstellen van Vragen, waerop naer enen prijs jaerlijks zal worden geschreven, en de Vertogen, welke men daerop verwacht, zullen genoeg vergoeden de schaersheid van Verhandelingen van hare Leden, om van tijd tot tijd een bundel Schriften te kunnen uitgeven; een drangreden, waerdoor de grootste en gewigtigste tegenwerping, tegen de eertijds voorgeslagen bepaling van 't getal der Leden, wordt weggenomen. En het is, daarenboven, nog betwistbaer, of het tot bevordering van den Luister der Maetschappije wel strekke veel uit te geven. Ik gelove, dat ene spaerzame uitgave van goede Stukken, maer vooral het ernstig bevorderen van het voorgenomen Plan van een Omschrijvend Nederduitsch Woordenboek der Maetschappije het meeste aenzien kan bezorgen. - Hoe meer nu de Maetschappij in luister klimme, hoe noodzakelijker het wordt het getal der Leden in dezelve te bepalen, wijl natuurlijk elk der Leden zijne goede Vrienden daeraen zal willen doen deel hebben; en de Maetschappij overladen zal raken met Leden, terwijl men ook mogelijk met de tijd dus geen prijs op de voorgestelde Vragen, dan alleen aen de Leden der Maetschappije, zal kunnen uitdeelen, vermits genoegzaem alle de kundigen van ons Land Leden dezer Maetschappije zullen worden; ten minsten, zo men daer op staet mag maken, dat de Leden der Maetschappije alleen zodanige tot Medeleden voorstellen, welke door ware geleerdheid uitmunten: en is dit zo niet, dan staet te vrezen, dat men deze Maetschappij eerlang uiterlijk vesterkt, doch wezenlijk verzwakt zal zien door een onnut aental van Leden. - Ik neme de vrijheid om deze en meer redenen, welke ieder der Leden bij zich licht zal opmaken, dit Voorstel tot de raedplegingen der naestkomende Jaerlijksche Vergadering voortedragen: Of het niet nuttig zij, dat 'er een zeeker getal van Leden worde bepaeld, welke voortaen deze Maetschappij zullen uitmaken; en zo ja; op hoeveel het zelve zal moeten worden bepaeld?
Noch berichtte de Heer de Malnoë, dat Hij een brief ontvangen | |
[pagina 17]
| |
Ga naar margenoot+ hadt van den Heere van Wijn, dienende tot geleide van twee Stukken aen deeze Maetschappij gezonden.
Het eerste was de Verhandeling over de Bellen; reeds in 't jaer 1766., onder den titel van Verhandeling over de Schellen; ingekomen en voor de eerste mael bij Gecommitteerden rond geweest zijnde, welke de Schrijver nu te rug zondt, om naer de Wetten der Maetschappije daer mede te handelen. Men besloot, dit Stuk te stellen in handen van dezelvde Gecommitteerden, voor zoo verre zij noch leven, en men gaf der Maendelijksche Vergadering volmacht, om over dit Stuk uitspraek te doen, nae dat de stembriefjes zouden zijn ingekomen.
In gevolge van dat besluit is dit Stuk gesteld in handen van de Heeren D. van Alphen, de Malnoë, Valckenaer, Tollozan, H. van Alphen, van Wachendorf en van de Wall, met verzoek, om hunne stembriefjes aen de Maendelijksche Vergadering te zenden.
Het andere Stuk heeft ten titel: Schetze van het leven en bedrijf van Heere Nikolaes, Heere van Putten en Strijen; over welk Stuk Gecommitteerden zullen benoemd worden.
De Heer Pestel maekte aen deeze Vergadering bekend, dat Hij een brief van den Heer Cancelier Frez ontvangen hadt, hoofdzakelijk behelzende, dat Hij wegens het Diploma van LUDOVICUS PIUS aen den Vorst van corbeia hadt geschreven, die wel moeite hadt laten doen, om 't gemelde Diploma te ontdekken, maer dat hetzelve in de Abtdij van corbeia in westphalen niet berustte, doch waerschijnlijk te corbeia in vrankrijk, waer van die in duitsland oorspronkelijk is, zou gevonden worden. De Heer Pestel, die voor zijne genomene moeite vriendelijk bedankt werdt, en wien men verder verzogt, zijne diensten in deeze zaek der Maetschappije te willen leenen, berichtte, dat Hij reeds na vrankrijk tot dat einde geschreven hadt. De Heer Kluit verzogt, bij die gelegenheid, een Copije van dien Brief des Canceliers Frez te mogen erlangen, 't welk Hem, ook met genoegen van den Heere Pestel, wier dit het naeste betrof, is ingewilligd.
De Heer Valk bragt, uit naem van den Heere van den Bosch; ter tafel, het Dichtstuk van laetstgenoemden Heere, betiteld: Eenvoudigheid in de Dichtkunde, welk Stuk voor de tweede reis bij Gecommitteerden noch moet rond gaen, en voegde er een verzoek bij, dat de Maendelijksche Vergadering mogt worden gemachtigd, om de stembriefjes, wanneer ze ingekomen zullen zijn, te openen, ten einde dit Stuk, goedgekeurd zijnde, in het Derde Deel van de Werken der Maetschappije te plaetzen. Dit verzoek werdt door de Vergadering ingewilligd.
De Penningmeester gaf te kennen, dat eenige Heeren reeds over den bepaelden tijd in gebreke gebleven waren, om hunne Toelage te be- | |
[pagina 18]
| |
Ga naar margenoot+taelen, en gaf daerom in bedenking, om die Heeren door den Briefschrijver nochmaels de Agtste Wet van het Eerste Hoofdstuk der Wetten van deeze Maetschappij, welke volgends 't Besluit der Jaerlijksche Vergadering van den 14den van Hooimaend 1772. dus is vastgesteld: ‘Die weigeren zal zich aen de besluiten ener Jaerlijksche Vergaderinge, het zy hy by dezelve tegenwoordig geweest zy of niet, te onderwerpen, of die drie achtereenvolgende Jaren zyne Toelagen niet zal betaeld hebben, zal niet langer als een Lid der Maetschappije aengemerkt worden.’ door een Brief te doen herinneren; met bijvoeging, dat, in gevalle, binnen den tijd van zes weeken nae het afzenden van den Brief, hier op geen andwoord inkwam, hij (Penningmeester) een assignatie op die Heeren trekken zou; 't welk werdt goedgekeurd; met Besluit, om in 't vervolg in soortgelijke gevallen op den zelvden voet te handelen.
Men ging vervolgends over tot de Punten in den Brief van Beschrijving vervat.
Aengaende het Eerste Punt, de behandeling der Taelkundige Vraegen, besloot men, dat alle de Leden deezer Maetschappije zouden verzogt worden, om hunne andwoorden, bijvoegsels, bedenkingen of ophelderingen aen de Heeren, die in deeze Commissie geweest zijn, en de Vraegen opgesteld hebben, te doen toekomen, voor de Maendelijksche Vergadering van Lentemaend 1776.
Ter voldoeninge aen het Tweede Punt las de Secretaris het volgende Verslag, aengaende het Algemeen Omschrijvend Woordenboek der Nederduitsche Tael.
WEL-EDELE HEEREN!
‘De Maendelijksche Vergadering heeft het genoegen met opzicht tot het Ontwerp van het Algemeen Omschrijvend Woordenboek te berichten, dat, ofschoon wel in dit Jaer niet veele uittreksels of andere aenmerkingen van de Leden deezer Maetschappije zijn ingekomen, Zij echter van den ijver en beloften tot bevordering van dit groot Ontwerp billijk durft verwachten, dat Zij in vervolg van tijd uit de Verzamelingen onzer Taelbeoefenaren een goede Bouwstof zal vergaderen, om aen 't Ontwerp der Maetschappije te voldoen. Het opstel van een lijst der Nederlandsche Taelgebruiken, 't welk zoo even het onderwerp van de raedplegingen deezer Vergadering geweest is, kan alreeds tot een bewijs verstrekken, dat de Leden, wien dit Werk was aenbevolen, niet werkeloos geweest zijn; en zal niet weinig toebrengen, om den arbeid der gesamenlijke Leden deezer Maetschappije aen te moedigen en gemakkelijker te maken. Ook kan de Maendelijksche Vergadering niet alleen verzekeren, dat verscheidene Leden aen 't vervaerdigen van de Bouwstof tot het Woordenboek arbeiden; maer ook, dat Haer reeds proeven van dien arbeid van anderen zijn toegekomen. Want de Heer Folmer heeft zich | |
[pagina 19]
| |
Ga naar margenoot+ aengeboden, om zijne opmerkingen omtrend de gemeene Drentsche Landtael der Maetschappije mede te deelen, en voorts in soortgelijke zaeken der Maetschappije van dienst te zijn, zendende daer en boven de opgave van eene en andere zaeken, de Spelling en Taelgebruiken betreffende, voor de Heeren, die daer van een lijst zouden opmaeken.
Daer en boven heeft de Heer de Bosch aen de Maetschappij gezonden zijne Exçerpten uit de Poëzij van MOONEN en het Vervolg van dezelve, ten dienste van het Woordenboek opgezameld.
Ook heeft de Maendelijksche Vergadering ontvangen een Lijst van Woorden, meest betrekkelijk tot de Artillerie en geheel behorende tot de kennis van een Oorlogs-Magazijn te Lande, voor het Woordenboek geschikt, en door den Heere Ermerins bij een gebragt.
Eindelijk heeft ook de Heer Lemke zijne Exçerpten uit de Heerlykheit der Rechtvaardigen van VOLLENHOVE aen de Maetschappij doen toekomen, met bijgevoegde verzekering, van, op gelijke wijze, uit de overige Werken van dien Haegschen Kerkleeraer zijne Uittreksels te zullen mededeelen. - Alle welke Heeren door den Briefschrijver behoorlijk bedankt zijn.
Men heeft behalven dit uit een bezonderen brief aen eenen der Leydsche Leden in 't zekere bericht, dat de Heer Palier, aen wien de Exçerpten van den Heer van den Berg, nopends de Landtael van de Bommelerwaerd gezonden zijn, in gevolge van de Handelingen der laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering, ijverig bezig is, om het lijstje der Woorden van der Gelderschen Dialect te vermeerderen, en vooral zich toelegt op de geenen, welke Kiliaen niet heeft, zullende dezelve, wanneer het getal wat aengegroeid is, aen de Maetschappij bezorgen.’
Met opzicht tot het Derde Punt besloot men, om voor dit Jaer een Prijsvraeg uit de Dichtkundige Klasse uitteschrijven: en men verkoos de eerste der opgegeevene Vraegen; namelijk deeze: ‘Welke zijn de algemeene oogmerken, die een Dichter moet bedoelen? welke zijn derhalven de eigenaertige onderwerpen voor de Dichtkunst? en welke zijn derzelver algemeene regelen? Men stelde, volgends het Vierde Punt, Gecommitteerden aen, die de inkomende andwoorden op de uitgeschreven Vraeg zullen beoordeelen, waer toe benoemd zijn de Heeren van Lelyveld, Fontein, Meijer, de Bosch, van Assendelft, van den Bosch, en Valk.
De Heeren Gecommitteerden tot den Penningstempel hebben, overeenkomstig het Vijfde Punt, verslag gedaen van hunne verrichtingen; | |
[pagina 20]
| |
Ga naar margenoot+ leezende ten dien einde voor een Contract tusschen den Heer Dibbetz, van wege de Maetschappije, ter eene, en Bt. Cn. van Calker, Medailleur te zeyst, ter andere zijde, gesloten; en brengende vervolgends ter tafel den Penningstempel, nevens een Proef van den zelven in Zilver. De Gecommitteerden werden voor hunne genomen moeite en gedaen verslag bedankt; de Penning werdt goedgekeurd; en de Penningmeester kreeg last tot betaeling: zijnde de Penning nevens de Teekening ter bewaering aen den Secretaris ter hand gesteld.
Ook werdt een Commissie gemaekt tot het vervaerdigen van een Stempel tot het Zegel voor de Maetschappij, volgends de goedgekeurde Teekening; en van noch een kleiner, om voor den Briefschrijver tot het sluiten der Brieven te dienen; tot welke Commissie dezelvde Heeren benoemd zijn, die met de verzorging van den Penning gelast waren.
Omtrend het Zesde Punt, de vermeerdering in de Wetten, door den Heer Valk voorgeslagen, vondt men goed, hetzelve tot de raedpledgingen des volgenden Jaers te verschuiven.
Het Zevende Punt is verworpen.
Vermits geen Stukken ten tweedemaele bij Gecommitteerden waren rond geweest, verviel de behandeling van het Agtste Punt.
Men ging over tot de behandeling van het Negende Punt, en zijn tot Leden der Maetschappije gekozen
De Wel-Edele Gestrenge Heer Mr. Marinus Joannes de Jonge, Raed en Oud-Burgemeester der Stad Zierikzee; en, wegens de Provincie van Zeeland, Gedeputeerd in het Collegie der Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden ter Ammiraliteit in het Noorderkwartier; enz. enz. te Zierikzee. Een Oudheid- en Historiekundige.
De Wel-Edele Heer Mr. Henrik Calkoen, Practizeerend Advokaet voor de Ed. Achtb. Vierschaer der Stad Amsterdam; Directeur van het Zeeuswsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen. Een Historiekundige.
De Wel-Edele Gestrenge Heer Mr. Joachim Rendorp, Heer van Marquette; Schepen der Stad Amsterdam. Een Historiekundige.
De Heer Joannes Lublink, de Jonge; wonende te Amsterdam. Een Tael- Dicht- en Historiekundige.
Aen welke Heeren door den Briefschrijver kennis van hunne verkiezing zal gegeeven worden.
De Vrijheid, om zoodanige Heeren binnen leyden wonende, tot | |
[pagina 21]
| |
Ga naar margenoot+ Medeleden te verkiezen, als de Maendelijksche Vergadering, ter bevordering van het oogmerk der Maetschappije, geschikt zal oordeelen; waer van het Tiende Punt meldt, is wederom voor één jaer aen die zelve Maendelijksche Vergadering vergund.
Om te voldoen aen het Elfde Punt, heeft de Penningmeester zijne Reekening vertoond, waer uit bleek, dat de Ontvang bedroeg ƒ 1743 - 12 - 8., dat daer tegen uitgegeeven was ƒ 501 - 19 - 0., en dat dus in Cassa bleef ƒ 1241 - 13 - 8., bedraegende de onbetaelde Toelagen een Somme van ƒ 770 - 0 - 0. De Penningmeester werdt voor zijne moeite bedankt en de Reekening goedgekeurd.
Men bepaelde, volgends het Twaelfde Punt, de Toelage voor dit Jaer op zeven Guldens.
Vervolgens werden de Ambtenaers, in gevolge van het Dertiende Punt, verkoren: als:
Tot President; Mr. Hendrik Twent. Secretaris; Adrianus van Assendelft. Briefschrijver; Pieter Vreede, Junior. Opziener over het uitgeven der Stukken; A.C. de Malnoë. Penningmeester; H.A. Dibbetz.
Eindelijk werdt aen het Veertiende Punt voldaen, door het aenstellen van Gecommitteerden ter beöordeeling der ingekomene Stukken; en zijn benoemd Voor het Stuk van den Heere Macquet, over eenige gebreken in de Poëzij; de Heeren van Assendelft, de Bosch, Kluit, Huizinga Bakker, Valk, en van Lelyveld. En voor het Stuk van den Heere van Wijn, waer van de titel is: Schetze van het leven en bedrijf van Heere Nikolaes, Heere van Putten en Strijen; de Heeren D. van Alphen, Kluit, van de Spiegel, de Malnoë, Pestel en van de Wall.
Voorts besloot men, op voorstel van den President, dat een Programma zou worden opgesteld ter bekendmaekinge van de uitgekozene Prijsvraeg, 't welk, even als in 't voorgaande Jaer, gedrukt, den Leden der Maetschappije medegedeeld, en in de openbaere Nieuwspapieren, en in- en buitenlandsche Tijdschriften, zal aengekondigd worden; en dat aen den Drukker van de Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken zal vergund worden, om het Octroy der heeren staeten, nevens de Protectie van zijne hoogheid, en al 't geen daer toe behoort, in die Jaerboeken te plaetzen.
De Penningmeester ontving de Toelagen van den Heere van Wijn, voor de Jaeren 1771. 1772. en 1773.; van de Heeren van de Wall, van Lynden, Hoog, en van de Kasteele, voor de Jaeren 1773. en 1774.; van de Heeren Mandt, Lemke, en Stijl, voor 't Jaer 1774.; van de Heeren Kluit en Paulus voor de Jaeren 1774. en | |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+ 1775; en van de Heeren van Lelyveld, Fontein, de Malnoë, Valk, D. van Alphen, Dibbetz, Tollozan, de Bosch, Meijer, van Engelen, Twent, van der Does en Pestel, voor het Jaer 1775.
(is geteekend)
Hendr. Twent.
Het vorenstaende komt over een met het Boek der Handelingen van de Maetschappij, berustende onder my
[A v Assendelftt] |
|