Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1773
(1773)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaerlijksche vergadering, gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 13. van Hooimaend 1773, des morgens ten negen uren, en vervolgd des namiddags ten drie uren.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, D. van Alphen][Levensbericht van Jan Wagenaar]De President opende de Vergadering met de volgende aenspraek:
WEL-EDELE HEEREN, HOOGGEËERDE KONSTGENOOTEN!
‘Terwyl het my tot een onuitspreeklyk genoegen strekt, dat ik al wederom het geluk mooge hebben van Uwe Wel-Edelheden, alhier tot deeze onze Vergaadering in een zoo aanzienlyk getal opgekoomen, te begroeten en te verwellekoomen; en my tevens te verblyden over dien gewenschten welstand, welken de goede God aan Uwe Wel-Edelheden alsnog schenkt; en welken Hy in Zyne dierbaare gunste nog een reeks van veele jaaren wil bestendigen! zoo kan ik echter niet ontveinzen myne zeer smertelyke aandoening over het verlies van onzen waarden Meedebroeder, den Wel-Edelen Heere Jan Wagenaar, wiens leevenslamp op den eersten dag der jongstverloopene Lentemaand is uitgebluscht. | |
[Levensbericht van Jan Wagenaar]‘Wie Onzer zal niet steeds met een innig leetweezen gedenken aan dien droevigen dag, op denwelken deezer aanzienlyke Maatschappy die zoo groote Man, een haarer eerste sieraaden, te vroeg helaas! | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ voor onze Maatschappy, werd ontrukt! Hoe moet niet het luisterryke Amsterdam, die door de geheele Weereld beroemde Koopstad, met ons treuren en zich in diepen rouw kleeden wegens het afsterven van deezen haaren Burger en Historieschryver, die zyne Meede-Christenen, niet alleen door zyn deugdzaam leeven en godvruchtigen wandel; maar ook door zyne, allezins stichtelyke, Lessen over het Verhandelen der Heilige Schrift; en andere de hemelsche leere, en waare Geschiedenissen der Christelyke Kerke, in de eerste eeuwe, tot een onwederspreekelyk betoog der Waarheid van den Christelyken Godsdienst, ophelderende Schriften; trachtede voortelichten; en die, te gelyker tyd, met eene noeste vlyt den zeer geringen oorsprong van die thans zoo magtige Stad; als ook haaren voortgang en spoedigen aanwas tot den hoogsten top van glorie, wanneer zy is geworden de verwondering van deeze en de voorbygegaane eeuwen, uit de gedenkstukken der voorige tyden heeft opgespeurd, en haaren tegenwoordigen toestand en groote voorrechten, ten nutte der tegenwoordige en toekoomende Weereld, met eene welversneedene penne te boek gebragt! Ja; hoe moet zich niet wegens dit zoo zielgrievend verlies getroffen vinden ons lieve Vaderland, die heerlyke zetel van Vryheid in den Burgerstaat en in den Godsdienst, het dierbaarste pand, op welks ongeschondene behoudenis Wy alsnog, Gode zy dank! onder de getrouwe bescherming van 's Lands wyze Vaderen, onze hoogstgebiedende en Souveraine Overheid; en van den Doorluchtigen Prins Erfstadhouder; met blyde harten moogen stoffen; en 't welk, verhoore de goede God myne ernstige bede! onder diezelfde hooge bestiering en waakzaamheid alhier zal bewaard blyven tot aan het einde der Eeuwen! Hoe moet, zegge ik, het gemis van onzen Jan Wagenaar het lieve Vaderland, welks oudste en nieuwste Geschiedenissen Hy met eene onvermoeide naarstigheid uit de geloofwaardigste schriften en berichten heeft byëen versaameld, en in een sierlyken, zoetvloeijenden, en door zyne netheid en klaarheid zeer aangenaamen, styl aan ons meedegedeeld; niet in eene bitterste droefheid dompelen!
Dus betreuren dit zwaar verlies, niet alleen het getrouwe Leyden; en het aanzienlyke Amsterdam; maar dit betreurt ook zelfs het gansche vryheidlievende Nederland; daar ze in Hem missen een ieverigen Voorstander van hunne nutte letteröefeningen; een deftigen Geschiedschryver; een zuivere waarheid en alle Christelyke deugden oprecht beminnenden Burger.
Twisteden oudstyds zeven Grieksche Steden over de eer van te zyn de wieg en bakermat van den oudsten en tevens voortreflyksten Dichter Homerus, wiens heerlyke Dichtstukken ons alles, wat schoon, wat verachtelyk; wat nuttig, wat schaadelyk; wat pryslyk, wat schandelyk zy; en dus de blanke deugd en zwarte ondeugd, met een onnaavolgbaar dichtvuur, afschilderen en aantoonen; en waaruit ook alle de uitmuntendste Dichters van vroegere en laatere tyden al het schoone en verheevene der godlyke Dichtkonst, als uit een altyd springende bron van leevend Poëtisch water, gewoon zyn te haalen: | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ Zonder twist nu moogen twee aanzienlyke Hollandsche Steden zich beroemen op haaren grooten Wagenaar: Het koopryke Amsterdam toch verheft zich te recht op dien voortreflyken Inboorling en Burger, die ook haare lotgevallen met alle oprechtheid heeft beschreeven; en het dwinglandyhaatende Leyden zal steeds aan Hem met dankbaaren lof gedenken, daar zy 's Mans naam onder de Leden van deeze binnen haare muuren opgerechte geleerde Maatschappy mag zien vermeld, 't welk aan haar geen geringen luister byzet.
Was het oude Halicarnassus, wel eerder de Hoofdstad van het niet onbekende Carien, doch thans, benevens veele andere schoone Steden van het aloude Griekenland, in eene duistere vergeetelheid bedolven, te recht grootsch op haaren Herodotus, dien Vader der Geschiedschryveren: Verheft zich alsnog het eertyds meerder, dan wel in deeze dagen, aanzienlyke Padua; welker stichting veelen aan den Trojaanschen Antenor toeschryven; op den vermaarden Historieschryver Titus Livius, die, zoo niet binnen haare muuren, ten minsten in haare naabyheid, en onder haar gebied, werd gebooren; en voor wien men aldaar in laatere dagen een kostbaar gedenkteeken heeft opgerecht: Met geen minder recht mag zich dan nu verheffen het door haaren koophandel en wyze bestiering alom vermaarde, en magtige, Amsterdam, binnen welker muuren de groote Wagenaar het eerste leevenslicht aanschouwde, en ook nu zyn koud gebeente rust; daar Hem de Achtbaare Regeering van die aanzienlyke Weereldstad, als eenen van haare braafste en deugdzaamste Burgeren, die zyne byzondere bekwaamheden en gestaadigen arbeid, tot stichtelyk onderwys van zyne Meede-Christenen; tot opbouwing der waarheid; tot opheldering van de zuivere eenvoudigheid der Leere in de allereerste Christelyke Kerke; tot bewys der waarheid van den Christelyken Godsdienst; tot vermeerdering der glorie van zyne Geboortestad; tot dienst van 't vrije Vaderland; gewoon was aanteleggen; en dus al zyn verstand, onvermoeide vlyt, en uitmuntende kundigheden, alleen ten algemeenen nutte te besteeden; steeds met alle verëischte eerbied en minzaamheid behandeld; en met eenige, naar zyne verlangens geschikte, eertitels, en andere gepaste en voordeelige gunstbewyzen, overlaaden heeft; terwyl alle zyne naagelaatene Schriften, en onder dezelven inzonderheid zyne voortreflyke Vaderlandsche Historie; versierd met het edele schoon eener Historie; naamlyk: de oprechte waarheid en onopgesmukte eenvoudigheid: opgesteld en beschreeven in eene zuivere Hollandsche taal; en bevattende, in LXXX. boeken, een juist aanëengeschaakeld verhaal der voornaamste gebeurtenissen en lotgevallen van dit ons gezeegende Vaderland, seedert deszelfs allereerste, en, wegens de onkunde dier eeuwen in deeze Nederlanden, allerduisterste beginzelen tot op de helft van deeze loopende Eeuw, en dus genoegzaam tot op deezen tegenwoordigen tyd; zynen onsterflyken naam het heerlykste Gedenkteeken, ook zelfs reeds by 's Mans leeven, hebben opgerecht; en zynen roem steeds zullen verëeuwigen tot aan het laatste Naageslacht, 't geen deeze zyne Schriften met geen mindere dankbaarheid en verwondering zal beschouwen, dan Wy in ons gevoelen op het zien der doorwrochte Schriften dier groote Man- | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+nen, welken het wyze Griekenland; het oude Rome; ons vrije Nederland; en andere oorden der beschaafde Weereld, alwaar nu of ooit eenige achting voor waare geleerdheid en onbesmette deugd is gevonden, immer hebben voortgebragt.
Maar, wat zal ik verder uitweiden in den welverdienden lof van deezen voortreflyken Man, wiens deugden en begaafdheden naar waarde te pryzen myne zeer kleine bekwaamheden, welker geringheid ik zelfs best gevoele, verre te booven gaat; en wiens naam alleen de laate Naakoomelingen aan het geluk deezer Eeuwe, aan dewelke Hy tot een uitmuntend sieraad verstrekt, met blydschap zullen doen gedenken; daar dezelve tevens den roem van 't scheepryke Amsterdam vergroot, en aan die schoone Ystad een meerderen luister byzet?
Laat Ons dan, zeer waarde Konstgenooten! met allen ernst betreuren het onherstelbaar verlies, 't welk, door het afsterven van deezen grooten Man, dit vrije Gemeenebest, ons gezeegend Vaderland; en nog in 't byzonder deeze onze loflyke Maatschappy, die zich thans met zyne gunst mogt vleijen, helaas! is overgekoomen! Dit verlies is voor onze Maatschappy waarlyk zeer groot. Wy weeten toch uit den mond van een onzer waardige Meedeleden, den voortreflyken en zeer kundigen Heere Fontein, 's Mans byzonderen Boezemvriend, wien Wy de eer hebben in deeze onze Vergaadering tegenwoordig te zien; dat onze Jan Wagenaar eene niet gemeene achting en geneegenheid voor deeze onze Maatschappy had opgevat; en, het zich een eer reekenende Lid van deeze Maatschappy te zyn, ook daarom had voorgenoomen tot vermeerdering van haar aanzien, zoo veel de vermoogens van zyn zwaklyk lichaam, 't welk door zeer pynlyke toevallen van tyd tot tyd werd bezocht en afgemat; en de beezigheden van zyn ampt; zulks toelieten; meedetewerken; en dat Hy ook daartoe reeds deeze en geene ontwerpen, welken Hy, zoo Hem een langer leeftyd was vergund geworden, meende naar verëisch uittewerken, te beschaaven, en in de noodige orde te brengen, had gereed gemaakt; gelyk Wy dan, ten blyke van 's Mans welmeenendheid en gunstige aandacht voor onze Maatschappy, door de bezorging van den door zyne schoone dichtgaven zeer beroemden Heere Pieter Huisinga Bakker, onzen veel geëerden Konstgenoot en Meedelid deezer Maatschappy, Broeder van den overleeden Heer Wagenaar, wien, meede alhier tegenwoordig, ik ook de eer heb deswegens te begroeten, met de tusschenkoomste van den welgemelden Heer Fontein, in Bloeimaand laatstleden ontvingen 's Mans Verhandeling, betiteld: Toets van de Egtheid der Rijm-Chronyke, die, op den naam van Klaas Kolijn, uitgegeven is: welke die overleeden Heer, kort voor zyn dood, nog had in 't net afgeschreeven, met voorneemen, om dezelve, zoo als Hy aan den Heer Fontein en anderen had gezegd, aan deeze Maatschappy te zenden, en aan haar oordeel optedraagen; waarin Hy door den dood is verhinderd geworden. Deeze Verhandeling nu, volgens 's Mans begeerte, aan onze Maatschappy gezonden, voor welker bezorging wy den Heere Fontein, en wel inzonderheid den Heere Huisinga Bakker, hartelyken dank zeggen, wordt heden ter tafel deezer Vergaadering, opdat ze door Uwe Wel-Edelheden zoude beöordeeld worden, gebragt.
| |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ Nog een ander spreekend bewys van 's Mans byzondere geneegenheid ter bevordering van den luister deezer Maatschappy hebben Uwe Wel-Edelheden daarin gezien, dat, wanneer men in onze Vergaadering van den 10. der Hooimaand van den jaare 1770., welke deeze groote, nu zaalige, Man met zyn byzyn verëerde, op het agtste punt van den Brief van Beschryving tot die Vergaadering, zijnde het uitdenken van Schikkingen tot het geven van pryzen aen hen, welke over opgegeven onderwerpen de beste Verhandelingen zullen ingeleverd hebben; met allen ernst raadpleegde, en te gelyk besloot, eene Commissie van negen Leden te benoemen tot het uitdenken van daartoe gepaste Schikkingen en het opmaaken van een Plan derzelven, wylen zyn Wel-Edelheid, als de eerste daartoe benoemde Gecommitteerde, zich dien last geenzins heeft onttrokken; maar, in tegendeel, denzelven met alle volvaardigheid op zich genoomen, en de verdere gesaamlyke Gecommitteerden met zynen voorzigtigen raad en getrouwe hulpe bygestaan; terwyl dan, door der Gecommitteerden verëenigden arbeid, deeze alstoen benoemde Commissie een zoo gelukkig gevolg heeft gehad, dat Zy een Ontwerp van Schikkingen, volgens welke onze Maetschappy naer enen prijs zal laten schryven, vervaardigd, en aan de Maandelyksche Vergaadering voorgedraagen heeft; dewelke dan ook nu, ter voldoening aan den verderen inhoud van het opgemelde Besluit, het zelve Ontwerp, gedrukt zynde, in den Brief van Beschryving tot deeze tegenwoordige Vergaadering aan alle de Leden van onze Maatschappy heeft rond gezonden, ten einde men het zelve, naar den inhoud van het tweede punt van deezen Beschryvingsbrief, heden in naadere overweeging neemen; en tevens, naa een gehouden ernstig onderzoek, en de verëischte raadpleeging, alle zoodaanige Schikkingen, welken, om naar eenen Prys te laaten schryven, mogten noodig gevonden worden, beraamen en vaststellen zoude.
En, waarlyk! geen wonder; dat deeze waardige Man, naadat Hy de beezigheden van onze Vergaaderingen van naaby had beschouwd, en sommige proeven van den arbeid eeniger onzer Leden, die met een onvermoeide vlyt hunne pennen, tot vermeerdering van den roem deezer loflyke Maatschappy en ten algemeenen nutte, hebben gebruikt; met zyn oordeelkundig oog doorloopen, alvoorens dezelve proeven aan de geleerde Weereld door den druk werden meedegedeeld; ook, seedert dien tyd, eene byzondere liefde en achting voor deeze onze loflyke Maatschappy opvattede, en een gunstig voorneemen vormde, om haare poogingen met de edelste vruchten van zyne doorkneede Letterkunde, dewelke in alle de deelen der gestaadige letteröefeningen van deeze Maatschappy doorstraalde, van tyd tot tyd te ondersteunen; naardien Hem, zoo iemand, te recht bekend was het onwaardeerbaar voordeel, 't welk dit ons lieve Vaderland uit de gestaadige letteröefeningen van deeze Maatschappy konde trekken, wanneer der Taal- Oudheid- en Historiekunde daardoor in veele opzigten een allezins ophelderend licht wordt aangebragt; der schoone Poëzy een groote en luisterryke glans bygezet; en der zoo noodige Welspreekendheid de haar toekoomende eer en hoogachting beweezen. Dit toch hield de zoo schrandere Wagenaar voor eene zeekere | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ zaak, dat, hoe zeer de arbeid van kundige en met een verheeven geest begaafde Mannen, die zich met eene gestaadige naarstigheid binnen hunne stille Boekvertrekken in de beschaafde Weetenschappen oefenen, en naaderhand, volgens hunne volstrekte verpligting, waarmeede zy aan het Menschdom verbonden zyn; hunne vorderingen en ontdekkingen aan anderen, om die daardoor te leeren, getrouwlyk openleggen; veel nuts tot vermeerdering der kennis van het Algemeen aanbrengt; nochtans niets meerder tot bevordering der geleerdheid en uitbreiding van alle Weetenschappen meedewerkt, dan, wanneer verscheide wakkere en met zoodanigen geest bezielde Mannen, met zulk een pryswaardig voorneemen, zich verëenigen, en op sommige bepaalde tyden te saamen vergaaderen, ten einde elkanderen de treflyke vruchten van hunne vlyt oprechtlyk meedetedeelen en den anderen met hunnen onderlingen arbeid te ondersteunen; gelyk ook, hunne werken aan het oordeel van hunne Meedebroederen te onderwerpen; volgens het zelve te beschaaven en te verbeeteren; en eindelyk, naa eene volkoomene goedkeuring, de beste Verhandelingen aan de geleerde Weereld door den openbaaren druk toetezenden; om dus met te minder moeite het bedoelde oogwit, zynde het algemeene welzyn, zoo van het tegenwoordige; als van de toekoomende Geslachten; te bereiken.
Maar, wat zal ik al meerder zeggen van onzen grooten Wagenaar, wiens afsterven aan deeze Maatschappy, welke nog veel goeds van Hem te wachten had, een onherstelbaaren slag heeft toegebragt! Hy toch was de vraagbaak voor allen, die zich op de oefening der Nederlandsche Letterkunde trachten toeteleggen, Hy was de Kroon van het luisterryke Amsterdam; en is verre verheeven booven mynen, ja booven allen, lof. Het zal dan, opdat ik van deezen zoo grooten Man niet te min zegge, best zyn hiervan aftescheiden met, dit Grafschrift:
Hier rust het stoflijk deel des grooten WAGENAARS:
's Mans uitgebreid Verstand schiep hem Verwonderaars:
Zijn vlugge en schrandre ziel, door werkzaamheid gedreeven,
Heeft van haar glansrijk schoon het schittrendst' blijk gegeeven.
Hy schreef door Wijsheid zelve, in 't spoor van eer, geleid,
Voor Vaderland, voor Stad, voor Deugd, voor Eeuwigheid.
Nooit kan hem 't fijnst vernuft dien grootschen roem betwisten:
Maar! schrik niet, sterke Geest! by was, by stierf een Kristen.
welk voortreflyk, en met een edelen zwier en onopgesmukte waarheid vervuld, Grafschrift, waardig, om ter altoosduurende gedachtenis van den grooten Wagenaar met goude letteren op de zyn koud gebeente dekkende Grafzerk geplaatst te worden, Wy verschuldigd zyn aan de verheevene dichtader van den zoetvloeijenden Dichter, den Wel-Edelen Heere Jan de Kruyff, onzen veel geëerden Meedebroeder, wien, alhier tegenwoordig, ik de eer heb voor | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ de aan my gedaane meededeeling van dit zonderling en openbaar bewys van zyne uitneemende en ongeveinsde hoogachting voor de heerlyke verdiensten van den beroemden Wagenaar by deezen openlyk myne waare dankzegging te betuigen.
En, wie kan zich verwonderen, dat de met zoo uitmuntende denkbeelden en doorkneede kennis begaafde Wagenaar in die gedachten stond, dat de verëenigde letteröefeningen eener Maatschappy van geleerde en braave Mannen het meeste tot vermeerdering der algemeene kunde in allerleije Weetenschappen konnen toebrengen; daar zulks ook, reeds van oude tyden af, is geweest het begrip der grootste Mannen, die in het wyze Griekenland, en het magtige Rome, ooit het daglicht hebben aanschouwd? waarom dan meede de beroemdste Geleerden van laatere eeuwen deeze, door de ondervondene uitneemende nuttigheden gestaafde, gedachten meerder en meerder hebben gekoesterd en opgekweekt.
Dit doelwit toch gaf de geboorte aan die vermaarde Wysheidsschool, welke de onvergelykelyke Plato, die groote leerling van den grooten Socrates, dien Prins der oude Wysgeeren, die van Hem, welken men voor den Wysten der Stervelingen hield, al het kostelykste en verheevenste hunner beste Zeedenleer ontleenden; in een niet onaangenaam oord ontrent de poorten van het glorieryke Athene, de geleerde zeetel der beschaafde Weetenschappen, en de zoogvrouw der nutte Konsten, stichtte. Deeze School toch was niet anders, dan eene Vergaadering der geleerdste en bekwaamste Wysgeeren van dien tyd, welken aldaar over verscheide, en wel over de moeilykste en diepzinnigste, stukken der Wysbegeerte en Zeedenkunde onderling spraken; elkanderen onderrichteden; en hunne ontdekkingen en bevindingen aan het kundig onderzoek, en schrander oordeel, van hunne geleerde Medgezellen onderwierpen.
Naar deezes voorbeeld stichtte ook een gelyke Wysheidsschool de voortreflyke Wysgeer en beroemdste Reedenaar, welken het zoo grootsche en de geheele Weereld gebiedende Rome ooit heeft gezien; de groote M. Tullius Cicero, over wiens diepe wysheid en doordringende welspreekendheid alle eeuwen met eene zoodaanige verwondering zyn aangedaan, dat de roemryke vermelding van zynen naam niet, dan met het menschelyk geslacht, een einde konne neemen. Deeze edele Romein liet zyne aangenaame Landhoeve, in de naabyheid van zyne Vaderstad geleegen, bekwaamen tot een stille Vergaaderplaats van zyne geleerdheidminnende Vrienden, om zich aldaar met hen, op het loflyk voetspoor van den grooten Plato, in de zielverlustigende Weetenschappen te oefenen, en hunne onderlinge kunde ten algemeenen nutte aanteleggen; gelyk dan ook uit deeze Schoole, welker gedachtenis 's Mans vrygemaakte slaaf Laurea Tullius met een zeer fraay Dichtstukje heeft verëeuwigd, eenigen zyner zeedenkundige schriften, die allen waaren Geleerden tot op deezen dag nog tot eene gestaadige verwondering strekken, en ook, wegens derzelver voortreflykheid, de tyden wel zullen verduuren, zyn voortgekoomen.
| |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ Ook zyn aan dat zelfde grondbeginzel haaren oorsprong verschuldigd alle die zoo beroemde Maatschappijen der Weetenschappen, welken men, naadat de Beschaafde Studien haare, door de woeste onkunde der duistere eeuwen verloorene, achting hadden wedergekreegen, alstoen, eerst in Italie; vervolgens in Frankryk; en naaderhand ook in Engeland; Duitschland; Deenmarken; Zweeden; Rusland; en elders, heeft ingesteld, met dat heilzaam gevolg, dat de fraaije Konsten, en alle edele Weetenschappen, door de onvermoeide vlyt der Geleerden, tot dien luisterryken trap van aanzien thans zyn opgeklommen, welken men voor twee eeuwen niet had konnen denken ooit te zullen worden bereikt, zoodat het geheele Menschdom dagelyks, uit die ongelooflyke vorderingen der Geleerden, een onwaardeerbaar nut trekt.
Wat wonder dan, dat ook deeze roemwaardige zucht, om geleerde Maatschappijen te stichten, zich in het vrydenkend hart van den braaven Nederlander, steeds bezield met eenen hoogen eerbied voor waare Geleerdheid, en altyd ieverig, om het welzyn van het Menschdom te bevorderen en zyn geluk te vermeerderen, heeft gevestigd; zoodat men, seedert weinige jaaren, in den kleinen omtrek van dit vrije Gemeenebest verscheide Genootschappen, allen strekkende ter vermeerdering van de kennis in allerleije Weetenschappen, heeft zien gebooren worden. Van alle deeze Maatschappijen kan ons lieve Vaderland zich zeer veel goeds belooven, inzonderheid voor de volgende Geslachten, welken dus geleegenheid zullen hebben, om op de vorderingen van deeze eeuw, welken aan de Weereld door de geduurige zorg der in Maatschappijen verëenigde Geleerden worden meedegedeeld, hunnen verderen arbeid te bouwen, en hunne kunde op een veel gemaklyker wyze, dan hunne Voorvaders, te vermeerderen en uittebreiden.
De groote nuttigheid der Geleerde Maatschappijen in 't breede aantetoonen, waartoe my een groot veld openstaat, zoude men nu van my konnen verwachten; maar, alzoo ik vreeze, de noodige beezigheden van deezen dag, met wydloopiger te zyn, merklyk te zullen verhinderen, zal ik zulks verder met stilzwygen voorby gaan, en het zelve thans aan Uwe kundige beschouwing overlaaten; en nu nog maar met één woord spreeken van deeze onze loflyke Maatschappy, dewelke met haaren gestaadigen arbeid niets, dan alleen de bevordering der studien, inzonderheid onder onze Nederlanders; en overzulks het welzyn van het algemeen, voornaamlyk van onzen Vaderlander; bedoelt, gelyk zy deswegens ook in iever voor geene der andere Maatschappijen behoeft te wyken; waarvan een duidelykst kenmerk is het zoo grootsche voorwerp, 't welk zy voorneemens is met onderlinge hulp ter uitvoer te brengen, en naar 't welk alle de geleerde Taalöefenaars hunne oogen reeds hebben gewend; te weeten: Het vervaardigen van een Algemeen, Omschryvend Woordenboek der Nederlandsche Taal.
Van dit Ontwerp is aan alle de Leden deezer Maatschappy, bereids voor eenigen tyd, een Beredeneerd Plan gezonden, 't welk naa- | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+derhand van nog eenige Byvoegzels en Aanmerkingen op het zelfde Plan is gevolgd geworden.
Uwe Wel- Edelheden allen zullen uit het een en ander deezer Stukken reeds gezien hebben, hoe veel de Maatschappy nu al is verschuldigd aan den getrouwen iever van onze zoo waarde Meedebroederen en Konstgenooten, de Wel- Edele Heeren Kreet; van Lelyveld; Tollius; Kluit; Hinlópen; Alewyn; de Vos van Steenwyk; Bruining; van den Bosch; Rossyn; Scheidius; Bondam; Valckenaer; vanden Berg; Arntzenius; en Te Water; zoo in het ontwerpen en vervaardigen van dit Beredeneerd Plan; als in het meededeelen van hunne Byvoegzels en Aanmerkingen op het zelve Plan: door welk alles dit moeilyk, doch voortreflyk, Werk, waarvan het eerste Voorstel door den taalkundigen Heer vanden Berg, bereids voor eenigen tyd, aan deeze Maatschappy is gedaan, dan nu een groot licht heeft gekreegen; dewyl ons de wyze, op welke hetzelve met de gewenschte vrucht zal konnen volbragt worden, is aangeweezen. Ik noem dan des met allen lof en schuldige verpligting de naamen van alle deeze Wel-Edele Heeren, die zich met eene onvermoeide vlyt beïeverd hebben, om der Maatschappy met hunne taalminnende bekwaamheden en achtingwaardige kundigheden voortelichten; en ik bedank Hunne Wel-Edelheden, uit naam onzer gansche loflyke Maatschappy, voor de onwaardeerbaare diensten, door hunnen schranderen arbeid der Maatschappy in deeze schoone stukken beweezen; terwyl ik het welzyn en den bloei deezer Maatschappy aan hunne getrouwe zorg verder beveele; hunne zoo nuttige hulp in het uitvoeren en volmaaken van dit grootsch ontwerp verzoeke; en by deezen alle de Leden van deeze loflyke Maatschappy noodige, om met verëende krachten de handen aan 't werk te slaan, opdat deeze groote, doch tevens nutte en noodzaaklyke, onderneeming, waaruit de volgende leeftyden aanmerklyke voordeelen zullen konnen trekken; en dewelken daarom ook altyd met eene recht dankbaare erkentenis zullen gedenken aan die Heeren, welken tot het vervaardigen van een zoodaanig, naar waarde nooit genoeg te schatten, Woordenboek hunne noeste vlyt hebben besteed; eens een gewenscht einde mooge bekoomen.
Ik zal my niet ophouden met aan Uwe Wel-Edelheden het nuttige, en het noodzaaklyke, van zulk een Woordenboek te betoogen; of de schoone gevolgen van dit, aan Uwe Wel-Edelheden meedegedeeld, zoo treflyk Ontwerp voortedraagen: dit toch is reeds door de welversneedene pennen der zeer bekwaame en geleerde Opstelleren van dit grootsch Ontwerp met zoo veel klaarheids en juistheids aangetoond, dat ik my volstrekt buiten staat bevinde, daarby ietwes tot meerdere opheldering, of sterkere aanmoediging, te voegen.
Des zal ik, Wel-Edele Heeren en veel Geachte Konstgenooten! nu alleen de vryheid neemen, van aan Uwe Wel-Edelheden in bedenking te geeven, of het niet zal noodig zyn, en daarom, by onze overweegingen op het eerste punt van den Brief van Beschryving tot deeze onze tegenwoordige Vergaadering, 't welk van dit Berede- | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ neerd Plan en de Aanmerkingen en Byvoegzels op het zelve gewaagt, ook niet zal behooren te worden vastgesteld, om eene Commissie te benoemen, door dewelke dit Beredeneerd Plan, en de daarop gevolgde Byvoegzels en Aanmerkingen, naader zouden worden beproefd en onderzocht; en vervolgens daaruit een verkort, doch wel geschikt en geregeld, Ontwerp van zulk een Algemeen, Omschryvend Woordenboek der Nederlandsche Taal gemaakt; en om dan vervolgens dat verkort Ontwerp, by zoodaanige Verhandelingen, welken, naa de bekoomene goedkeuring der Maatschappy, in het volgende Derde Deel der Werken van deeze Maatschappy zullen worden geplaatst, te voegen, en op die wyze der geleerde Nederlandsche Weereld meedetedeelen. En met deeze myne bedenking heb ik dit oogmerk, om niet alleen voor de Weereld, welke de kennis onzer Nederlandsche taal mogte ter harte neemen, een proeve van den kundigen iever en gestaadige werkzaamheid van deeze onze loflyke Maatschappy, ten nutte van ons lieve Vaderland, openteleggen; maar, om ook tevens allen en een iegelyk, die, schoon geen Leden der Maatschappy zynde, lust en geneegenheid mogte hebben, om, met Ons, aan dit grootsche Onderwerp de bereidwillige hand te leenen, en ter volkoomene uitvoering van zulk een Woordenboek meedetewerken; en ook, op die wyze, het Algemeen een onwaardeerbaar nut te helpen aanbrengen; tot het leenen van zynen dienst en arbeid uittelokken en aantespooren, met belofte van zulks openlyk, met eene dankbaare melding van zynen naam, te zullen erkennen; terwyl ik echter meene, dat men in het Voorbericht, 't geen voor het nu reeds ter drukpersse zynde Tweede Deel van de Werken deezer Maatschappy zal worden geplaatst, eenig gewag van dit voorgenoomen Ontwerp van een zoodaanig Woordenboek zoude behooren te maaken, en tevens te berichten, dat hetzelve Ontwerp in het naastvolgende Deel der Werken zoude worden ingelyfd.
Deeze zyn nochtans, Wel-Edele en zeer Geleerde Heeren! alleenlyk op dit punt myne bedenkingen, dewelken ik, ter deezer geleegenheid, als myn byzonder begrip aan Uwe Wel-Edelheden opdissche; en zal ik inmiddels met vermaak en genoegen verwachten, wat Uwe Wel-Edelheden hierontrent, naa eene ernstige en rype overweeging, zullen goedvinden vasttestellen en te bepaalen: en, terwyl ik dit verwachte, zal ik nu, opdat Wy tot die beezigheden, waartoe dit uur Ons roept, moogen overgaan, deeze myne aanspraak besluiten met het gewoone verzoek aan den Heer Secretaris, om alle de Handelingen van het geene, seedert onze gewoone Jaarlyksche Vergaadering van den veertienden der Hooimaand van het voorleeden jaar, in alle de Vergaaderingen van deeze Maatschappy is voorgevallen, te willen voorleezen, ten einde aan Uwe Wel-Edelheden dus niets van al het by ons verrichtte worde onthouden.’
Den President werd verzocht deze aenspraek in geschrifte aen den Sekretaris te behandigen, om in de Handelingen van dezen dag te worden gedrukt; welk verzoek door denzelven werd toegestemd.
| |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+ De Sekretaris las de Handelingen der Maetschappye zedert de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering.
De Briefschryver bracht ter tafel de navolgende brieven; als:
Enen brief van den Heer Burmania, bevattende deszelfs gevoelen over sommige punten van den Brief van Beschryvinge.
Enen brief van den Heer Fortman, dienende ten geleide van zijn Stembriefje over de Verhandeling van den Heer Kluit; en bevattende ene aenbieding van dien Heer om aen het toereden van een Nederduitsch Woordenboek medetewerken.
Enen brief van den Heer te Water, waerin dezelve, onder andere, zyne hulpe aenbiedt in het verzamelen van min bekende woorden, uitdrukkingen en spreekwyzen, uit Brabantsche en Vlaemsche Schryveren, voor een Nederduitsch Woordenboek.
Enen brief van den Heer Cleyn, waerin dezelve zich genegen toont om het een of ander Werk te lezen en uittetrekken, om te dienen tot het vervaerdigen van het evengemelde Woordenboek; gelijk hy ook daerby der Maetschappye ten gebruik aenbiedt een Nederduitsch Woordenboek, genaemd: Trium Linguarum Dictionarium, Teutonicae, Latinae, Gallicae, quod edidit aegidius radaeus Ao. 1587.; en aen de Maetschappy toezendt een Vaersje op het Werk van den Heer Meerman, over de Drukkonst, geteekend met de zinspreuk: Vivitur parvo bene: om daermede naer welgevallen te handelen: welk Vaersje gelezen en den Sekretaris in bewaringe gegeven is.
Enen brief van den Heer Halsema, waerin dezelve zyne gedachten over sommige deelen van het beredeneerd Plan tot het toereeden van een Nederduitsch Woordenboek opgeevt; en met enen verklaert voorgenomen te hebben, indien dit werk ondernomen wierd, daertoe te zullen excerperen het Ommelander Landrecht van 't Jaer 1601.
Alle welke brieven voor raedgevingen zijn aengenomen. Met opzicht tot de vier laetstgenoemde is besloten, daerover, voor zo verre die tot het Beredeneerd Plan betrekkelijk zijn, nader te raedplegen, wanneer het eerste punt van den Brief van Beschryvinge zal zijn behandeld.
De Briefschryver behandigde den Sekretaris de Verhandeling van den Heer Macquet over het Schoon in de Poëzy, welke hy van de Gekommitteerden tot het beoordeelen daervan had ontvangen; nog ene Verhandeling van den Heer Alewijn, zijnde het tweede Stuk der Verdediging van de voornaamste Dichterlyke Vryheden, door dien Heer ter Maetschappye ingeleverd; en wyders een Dichtstukje zonder naemteekening, getiteld, de Messias in navolging van pope.
Den Briefschryver is gelast, de eerstgemelde Verhandeling aen den Schryver te bezorgen; en den Sekretaris, de twee laetstgenoemde Stukken te bewaren.
De Heer Kluit leverde de navolgende voorstellen ter Maetschappye in:
‘I. De Heer Huydecoper heeft in zyne Lambacheriana p. 513. enz. gebruik gemaakt van een Hoogduitsche Chronijk van Horneck, | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+ die zijn werk begint met den dood van Keizer Frederik II. a. 1250. en eindigt a. 1309. waarin gevonden wordt een verhaal, hoe 't zich in de Nederlanden byzonder in de Graafschappen van Holland en Zeeland heeft toegedragen, toen door den dood van Jan I. de eerste Graaflyke familie was uitgestorven, en Jan van Henegouwen van Vrouwelyke zyde komende in dezelve wilde succederen, gelijk hy ook onder den naam van Jan. II. gesuccedeerd is, en Keizer Aelbrecht zulks niet wilde gedogen, zonder zyne toestemming. Dit Stuk gelijktydig, ja vroeger noch dan M. Stoke, bevat derhalve vele dingen ons Land betreffende. Wordt voorgeslagen, om, door een of meerder kundige handen, dit Werk getrouw en zonder partyzucht zoo veel mogelijk woordelijk in 't Nederduitsch te vertalen. 't Is te vinden in het Derde Deel van de Scriptores Rerum Austriacarum van hieron. pez, die de twee eerste Deelen uitgaf te Leipzig a. 1721. en 1725. doch dit Derde Deel te Regensburg a. 1745. II. Ik heb 't genoegen der Vergadering te berichten, dat ik in de Traditiones Corbeienses falkii heb aangetroffen een Diploma Ludovici Pii a. 839. waarby die Keizer aan enen Graaf Gerulf enige goederen van groote uitgestrektheid geeft in Ducatu Frisiae, in Pago Westracha, in Villis Camminge, Hunder en zoo voord. Deze Gerulfus is tot noch toe onzen Historiekundigen onbekend geweest in betrekking tot ons Land: daar het klaar is, dat hy de gene is, uit wien onze Graaflyke Vorsten en Heeren met hunne goederen gesproten zijn. Dit Diploma dan, 't welk noch in Autographo bewaard wordt in de Abdy van Corbeia, het alleroudste stuk zijnde dat ooit ons Land betreffende geproduceerd is, of mogelijk worden kan, was ten hoogsten waardig, dat in koperen plaat gebracht uitgegeven werde. Op deze wyze zoude ik ook het gaarne voor onze Landsgenoten uitgeven in myne Historia Critica Comitatus Hollandiae, die ik thans onder handen hebbe. Maar, als een particulier persoon verzogt, om dat Diploma dus te vervaardigen, zoude zulks geweigerd worden; daar een Maatschappy van Letterkundigen van Nederland zich daar voor interesserende, men hetzelve mogelijk bekomen zoude, om het, op kosten derzelver Maetschappy, als het oudste gedenkstuk van ons Land in Koper te laten graveren.
Daarby heb ik de eer provisioneel der Maatschappy te communiceren, dat het bekende Charter van Graaf Dirk V. van a. 1083. 't welk de Heer Heda zegt originaliter gezien te hebben, maar 't geen de Heer Huydecoper zegt, dat Heda niet gezien heeft, noch heeft kunnen zien, om dat het gefingeerd, absurd en valsch is, ook nog originaliter te zien is, en berust by den Heer Predikant Royer, door wiens goedheid ik hetzelve naauwkeurig heb afgecopieerd met oogmerk om het ter perse te vervaardigen. Van dit Charter kon ik hetzelfde als het vorige proponeren, namelijk om het, onder opzicht van deze Maatschappy, in plaat te laten brengen. Zijnde dit de twee oudste stukken onzer Landshistorie. | |
[pagina 13]
| |
Ga naar margenoot+ III. Of de Maatschappy niet zoude goedvinden, om aan hun Lid Mauregnault, Schepen te Vere, te verzoeken, dat hy zijn' Broeder, wonende in 't Eiland Schouwen, wilde animeren, om de Maatschappy te vereeren met zyne Aanteekeningen over de Idiotismi van het Schouwensche Eiland; of anders de Maatschappy den weg te wyzen, hoe zich aan zijn' Broeder te adresseren.’
De twee eerste voorstellen zijn der Maendelijksche Vergaderinge ten onderzoek en ten uitvoer, indien zy dezelve uitvoerlijk vindt, aenbevolen; en omtrent het derde is besloten, den Heer Mauregnault te verzoeken, deze Aenteekeningen van zijn Heer Broeder voor de Maetschappy te vragen: welk den Briefschryver gelast is.
De Opziener over het uitgeven der Stukken vertoonde den Leden elf afgedrukte Bladen van het Tweede Deel van de Werken dezer Maetschappye.
De Heer van den Bosch gaf der Vergadering kennis, dat hy bezig was met het vervaerdigen van een Dichtstukje, betiteld: De ware Hoogdravendheid altijd eenvoudig; welk by binnen korten tijd ter Maetschappye zoude inleveren: waerom hy verzocht, dat op deze Vergadering Gekommitteerden ter beoordeelinge van hetzelve mogten verkozen worden. Waerop geraedpleegd zijnde, is daertoe besloten.
De Heer Huisinga Bakker berichtte der Vergaderinge, dat in de laetstgedrukte Naemlijst van de Leden dezer Maetschappye de Heer Wagenaar als Lid van het Zeeuwsche Genootschap te Vlissingen, bekend stond; dat die Heer wel tot Lid van dat Genootschap was verkozen, maer daervoor had bedankt: welke fout de Heer Huisinga Bakker verzocht dat in ene volgende uitgave van die Naemlijst zoude worden verbeterd; waertoe besloten is; en is den Sekretaris gelast deze verandering in de geschrevene Naemlijst der Leden van deze Maetschappy te maken.
De Heer van Lelyveld stelde voor, of men niet zoude kunnen goedvinden den Heer de Kruyff te verzoeken, het Grafschrift, door hem op wylen den Heer Wagenaar gemaekt, en door den President in zyne Aenspraek ingevlogten, in de Maetschappy inteleveren, om, ingevalle het door Gekommitteerden zoude goedgekeurd worden, in het Tweede Deel van de Werken dezer Maetschappye gedrukt te worden; welk voorstel aengenomen, en waerin door den Heer de Kruyff toegestemd zijnde, heeft de Vergadering tot Gekommitteerden, ter beoordeeling van dat Dichtstukje, gekozen de Heeren Kluit, van Spaan en Meijer, welke hunne gedachten over hetzelve, by het hervatten der Vergaderinge, heden namiddag zouden mededeelen.
De Heeren Kluit, van Spaan en Meijer hebben het bovengemelde Grafschrift der uitgave waerdig gekeurd; waerop de Vergadering beval, dat hetzelve in het Tweede Deel van de Werken dezer Maetschappye zal worden gedrukt. | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+ Men ging over tot het raedplegen over de punten, in den Brief van Beschryvinge vervat.
Op het I. Punt, het Plan tot het vervaerdigen van een Nederduitsch Woordenboek, en de Byvoegsels en Aenmerkingen op het zelve, werd besloten: Dat de Maetschappy zich zal benaerstigen, om een Nederduitsch Woordenboek toetereeden, grootendeels gevormd naer het Ontwerp in het Plan, en de Byvoegsels en Aenmerkingen op dat Plan, vervat; uit welk Plan, en de gemelde Byvoegsels en Aenmerkingen, zy een nader Kort Ontwerp zal doen vervaerdigen, om te dienen tot een Leidraed voor allen, die denzelven in het bewerken van hunne onderwerpen zullen verkiezen te volgen, zonder echter iemand daeraen te willen bepalen.
Tot Gekommitteerden om dit nader Ontwerp te vervaerdigen zijn de Heeren van Lelyveld, Hinlópen, vanden Berg, Kluit, Fortman, Kreet en van den Bosch benoemd; welke Gekommitteerden dit Ontwerp in de Maendelijksche Vergaderinge zullen inleveren, door welke hetzelve in de Jaerlijksche Vergaderinge zal worden gebragt.
Ter bevordering van dit voornemen, om zulk een Woordenboek uittegeven, besloot men dit verzoek in deze Handelingen te plaetsen: ‘Allen den Leden dezer Maetschappye, die enige Aenteekeningen, welke zy tot het vervaerdigen van een Nederduitsch Woordenboek dienstig zullen oordeelen, bezitten; of die genegen zullen zijn tot bereiking van dit groot oogmerk in 't vervolg medetewerken, wordt verzocht, alle hunne Aenmerkingen aen de Maetschappy te zenden, welke dezelve zal bewaren; en aen de Maetschappy te melden, welk Werk zy voornemens zijn tot dat oogmerk te lezen en uittetrekken, waervan de Sekretaris aenteekening zal houden; zullende de Maetschappy, wanneer 'er genoegzame voorraed zal verzameld zijn, het nodige gebruik van de ingekomene Aenmerkingen, tot het samenstellen van zulk een Woordenboek, maken, en in een Voorbericht de Namen der genen, welke hunne verzamelingen daertoe hebben ingezonden, melden.’ De Heer Kluit leverde daerop enige by hem reeds gemaekte uittreksels in de Maetschappy in, voor welke die Heer door de Vergadering is bedankt, en welke den Sekretaris in bewaringe zijn gegeven.
Men gelastte wyders den Briefschryver, de Heeren Fortman, te Water, Cleyn en Halsema, uit naem der Maetschappye, te bedanken voor het aenbod, door elk hunner by hunne reedsgemelde Brieven gedaen; dezelve te verzoeken, hunne Aenteekeningen aen de Maetschappy te zenden, en de drie eerstgenoemde Heeren te vragen, om, wanneer zy eenig werk beginnen, aen de Maetschappy den tytel van dat Boek, welk zy voor hunnen taek nemen, optegeven. | |
[pagina 15]
| |
Ga naar margenoot+ Op het II. Punt, zijnde het Ontwerp van Schikkingen om naer Pryzen te laten schryven, geraedpleegd zijnde, zijn alle de artikels daervan als Wetten der Maetschappye aengenomen, mits echter enige daerin ingeslopene Tael- en Spelfouten wierden verbeterd; welke Wetten by de uitgave van het Tweede Deel van de Werken dezer Maetschappy, achter het Voorbericht, zullen worden gedrukt.
De Vergadering verzocht de Gekommitteerden, welke dit Ontwerp van Schikkingen hebben in orde gebracht, zich nog te willen verledigen tot het uitvinden van ene teekening voor den Penning, welke aen den Schryver der beste Verhandeling zal worden toegewezen; welk werk die Gekommitteerden op zich genomen hebben; zijnde aen dezelven de Heer Dibbetz, in de plaets van wylen den Heer Wagenaar, tot Gekommitteerde toegevoegd.
De Maendelijksche Vergadering is gelast, om in den Brief van Beschryvinge tot de naestkomende Jaerlijksche Vergadering, drie onderwerpen uit elk gedeelte van de oefeningen dezer Maetschappye voortedragen.
Het III. Punt in overweginge genomen zijnde, is deze Wet vastgesteld, en besloten, dezelve als de IX. Wet in het I. Hoofdstuk der Wetten te plaetsen: ‘Niemand der Leden zal eenig Werk, of een gedeelte van eenig Werk der Maetschappye, in eenig openbaer Geschrift aenkondigen, of doen aenkondigen, eer de Maetschappy dat Werk op haren Naem aen het algemeen hebbe medegedeeld.’ By gelegenheid van welk besluit nog is vastgesteld, dat men voortaen, by het uitgeven van een deel der Werken van de Maetschappy, in het Voorbericht melding zal maken van die veranderingen in, en vermeerderingen van de Wetten der Maetschappye, welke zedert de uitgave van een vorig Deel daerin zijn gemaekt; gelijk ook van het afsterven van hare Leden en het verkiezen van nieuwe Leden.
Voorts is den Sekretaris aenbevolen, in het afdruksel der Wetten, welk den nieuwverkozen Leden der Maetschappye zal gezonden worden, alle de veranderingen en vermeerderingen, daerin zedert de laetste uitgave der Wetten gemaekt, intevoegen.
Volgens het IV. Punt werden de stemmen der Gekommitteerden, over het beoordeelde Stuk van den Heer Kluit over de tegenwoordige Spelling der Nederduitsche Taal, opgenomen; en tot Gekommitteerden, om met den Sekretaris de Stembriefjes te openen, benoemd de Heeren Meijer en Huisinga Bakker; welke der Vergaderinge berichtten, dat het zelve Stuk ter uitgave goedgekeurd werd: waerop de Vergadering de uitgave daervan beval, en besloot die Verhandeling in het Derde Deel van de Werken der Maetschappye te doen drukken.
| |
[pagina 16]
| |
Ga naar margenoot+ In gevolge van het V. Punt, werden tot Leden dezer Maetschappye verkozen:
De Hoog-Ed. Geboren Heer Jonkheer Wigbold Jan Theodoor Baron vander Does, Vryheere van beide de Noortwyken, enz.; beschreven in de ordre van de Ridderschap en Edelen van de Provincie van Holland; wegens dezelve Gecommitteerd ter Vergadering van Hun Hoog-Mog.; Castelein-Drossaerd over Stad en Lande van Heusden, mitsgaders over de Heerlijkheden Engelen en Vlymen; Hoogheemraed van Rhijnland; Eerste Commissaris van 's Lands Posterijen; Meesterknaap van de Houtvestery van Holland; enz. enz. enz.: een Oudheid- en Historiekundige.
De Hoog-Ed. Gestr. Heer Mr. Pieter van Bleiswijk, Raedpensionaris van de Ed. Groot-Mog. Heeren Staten van Holland en Westfriesland; Curator van 's Hollands Universiteit te Leyden; enz. enz.: een Oudheid- en Historiekundige.
De Hoog-Ed. Gestr. Heer Mr. Hendrik Fagel, Griffier van de Hoog-Mog. Heeren Staten Generael der Verëenigde Nederlanden; Honorair Lid van het Bataefsche Genootschap der Proefondervindelyke Wijsbegeerte te Rotterdam; enz. enz.: een Oudheid- en Historiekundige.
De Hoog-Ed. Gestr. Heer Mr. François Fagel, Griffier van de Hoog-Mog. Heeren Staten Generael der Verëenigde Nederlanden; Directeur van de Hollandsche Maetschappy der Wetenschappen te Haerlem; Honorair Lid van het Bataefsche Genootschap der Proefondervindelyke Wijsbegeerte te Rotterdam; enz. enz.: een Oudheid- en Historiekundige.
De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Herman Schomaker, J.U.D. Advokaet-Fiscael der Finantie van de Graefschap Zutphen, en Sekretaris derzelve Stad; Lid van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, en van het Groninger Genootschap, Pro Jure Patrio excolendo: een Tael- Oudheid- en Historiekundige.
De Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Jan van Lier, Ontvanger Generael, en Lid van den Loffelyken Etstoel des Landschaps Drenthe; Lid van de Hollandsche Maetschappy der Wetenschappen te Haerlem; wonende te Assen: een Oudheidkundige.
Voorts omgevraegd zijnde, of men zoude voldoen aen het verzoek in den Brief van Beschryvinge gemeld, om de Heeren, behoorende tot het Collegie van Gemachtigden tot de keuze van nieuwe Rijmpsalmen, in | |
[pagina 17]
| |
Ga naar margenoot+ eens te verkiezen, is daertoe besloten; en zijn tot Leden verkozen, als Tael- en Dichtkundigen:
De Hoog-Ed. Hoog-Welgeb. Heer Willem Baron van Lynden, Heer tot Hemmen; te Niewmegen.
De Wel-Ed. Gestr. Heer Mr. Thomas Hoog, Raedsheer in den Hoogen Raed in Holland.
De Wel-Eerw. Heer Jozua van Iperen, A.L.M. Phil. Doct. Lid van de Hollandsche Maetschappy der Wetenschappen te Haerlem, en van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen; Predikant te Vere.
De Wel-Eerw. Heer Jacobus Hinlópen; Predikant te Utrecht.
De Wel-Eerw. Heer Georgius Lemke; Predikant te Harlingen.
De Wel-Eerw. Heer Dirk Semeins van Binnevest; Predikant te Deventer.
De Wel-Eerw. Heer Theodorus Lubbers; Predikant te Groningen.
De Wel-Eerw. Heer Johannes Henricus Folmer; Predikant te Dwinglo.
De Wel-Ed. Heer Mr. P.L. van de Kasteele; Advokaet in 's Gravenhage.
De Wel-Eerw. Heer Johannes Cuperus; Predikant te Vollenhoven.
Op het voorstel in het VI. Punt, is besloten, der Maendelijksche Vergaderinge de vryheid, om zodanige Heeren, binnen Leyden wonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy ter bevorderinge van het oogmerk der Maetschappye geschikt zal oordeelen, wederom voor een jaer te verleenen.
Volgens het VII. Punt, hoorde men de reekening van den Penningmeester, en keurde die goed. Uit dezelve bleek dat by kas bleef een duizend zes en negentig guldens agt stuivers; en dat de nog onbetaelde Toelagen bedroegen vierhonderd twee guldens tien stuivers.
De Toelage, het onderwerp van het VIII. Punt, werd bepaeld op zeven guldens.
Het IX. Punt was het aenstellen der Amtenaren; waer toe verkozen zijn: | |
[pagina 18]
| |
Ga naar margenoot+ In gevolge van het X. Punt, werden tot Gekommitteerden, om de ingeleverde Stukken te beoordeelen, gekozen,
In de Taelkundige Klasse:
De Heeren Kluit, Kops, van den Bosch, van den Berg, Tollius en Schultens.
In de Dichtkundige Klasse:
De Heeren van Assendelft, Huisinga Bakker, van Spaan, Kops, Meijer en Roullaud.
In de Oudheid en Historiekundige Klasse:
De Heeren van de Wall, Kluit, D. van Alphen, Valckenaer, van Muyden en Schultens.
De Penningmeester ontving de toelagen van de Heeren van Assendelft, voor het Jaer 1772.; Burmania, Roullaud en van Spaan, voor de Jaren 1772 en 1773.; Dibbetz, van Lelyveld, de Bosch, van der Pot, Valk, Fontein, Tollozan, Huisinga Bakker, Kops, D. van Alphen en Kluit, voor dezen Jare 1773.
(Is geteekend)
D. VAN ALPHEN.
Het vorenstaende komt over een met het Boek der Handelingen van de Maetschappy, berustende onder my
[Anthony Cornelis de Malnoe] |
|