Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1771
(1771)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||
Handelingen van de Maetschappye der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaerlijksche vergadering gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 9. van Hooimaand 1771. des morgens ten negen uren en des namiddags ten drie uren vervolgd.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, D. van Alphen][Levensbericht van Henrik Cannegieter, Nicolaus Tholen, Marten Schagen]De President opende de Vergadering met de volgende aenspraek:
WEL-EDELE HEEREN EN HOOGGEACHTE KONSTGENOOTEN!
‘Wanneer ik de eer had in het voorleeden jaar de laastgehoudene Jaarlyksche Vergaadering deezer Letterkundige Maatschappy met eene korte aanspraak te openen, zoo nam ik wel de vryheid, om aan Uwe Wel-Edelheden voortedraagen, dat, schoon onze Byëenkoomst op dien dag voor Ons allen als een zeer heuglyk tydstip moeste worden aangemerkt, naardien men toen eerst het saamenstel der Grondwetten deezer loflyke Maatschappy tot een zoo volkoomen stand zag gebragt, dat men thans met alle reeden, indien Uwe Wel-Edelheden slechts altyd deezer Grondwetten stipte en onpartydige naakooming gelieven in acht te neemen, op haare duurzaamheid mooge hoopen, alzoo alle ophelderende byvoegzels en kleine veranderingen, dewelken men in 't vervolg van tyd, naar voorvallende geleegenheden en opkoomende, gansch onvoorziene, omstandigheden van zaaken, mogte goedvinden ook ontrent dat saamenstel van Wetten te beraamen, nooit (immers zoo ik vertrouwe) zullen konnen worden geöordeeld te zyn van dien aart, dat dezelven tot ondermyning der onwrikbaarste grondvesten van deeze Letterkundige Maatschappy zouden strek- | |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
ken, indien slechts (volgens myn te meermaals met een ernstigen en welmeenenden naadruk geüit verlangen) deeze Vergaadering daarop lette, dat in die Wetten deezer Maatschappy nimmermeer eenige veranderingen, dan dewelken tot haare instandhouding ten hoogsten noodzaaklyk, jaa zelfs volstrekt noodig, zyn; en dies nooit de zoodaanigen, dewelken uit eenig ander, minder aandacht waardig, oogmerk voortspruiten; worden ondernoomen: dat, zegge ik, echter niets dien dag luisterryker voor deeze onze Maatschappy zoude konnen maaken, dan alleen de vaststelling der openbaare uitgaave van eenigen der beste, aan het onderzoek der Maatschappy overgelaaten, en reeds beöordeelde, stukken, opdat alle onze Landgenooten het roemwaardig oogmerk van haare instelling van naaby zouden konnen beschouwen, en ook sommige welmeenende Leden van deeze Maatschappy en andere kundige Mannen mogten worden uitgelokt, om door hunnen vernuftigen arbeid den welgeöefenden Vaderlander een uitmuntenden dienst te bewyzen, zich zelven eene weezenlyke eer te verwerven en tevens den roem deezer Maatschappy te vermeerderen: maar ik had ook daarby vervolgens het genoegen van ten zelfden dage door deeze Vergaadering te zien neemen dit treflyk Besluit, dat de, naar het voorschrift der Wetten, goedgekeurde Stukken, als Werken der Maatschappy, zouden worden gedrukt en uitgegeeven. Gelyk nu dit Besluit alstoen reeds tot myne zonderlinge blydschap strekte, dewyl ik daardoor zag naaderen dat gelukkige uur, tot hetwelke het beslissend oordeel der wereld over het waare oogmerk der Letterkundige Maatschappy, van dewelke men zich veel goeds beloofde, echter bleef opgeschort, en in hetwelke de achting en het aanzien deezer Maatschappy meerder en meerder zouden moeten toeneemen, als de zoo voortreflyke eerstelingen van haaren kundigen en nuttigen arbeid met eene algemeene toejuiching der geleerde Nederlandsche wereld, dewelke naa dezelven reikhalst, naar verdiensten werden bekroond: zoo wordt, Wel-Edele Heeren! deeze myne blydschap op heden nog merklyk vergroot, dat men op deezen dag, op denwelken ik wederom de eer heb Uwe Wel-Edelheden alhier in deeze Vergaadering te begroeten en te verwellekoomen en my in Uwen welstand te verheugen, aan Uwe Wel-Edelheden mag berichten, dat alle de toen goedgekeurde Stukken reeds zyn afgedrukt, en dat dus het eerste deel der Werken van deeze Maatschappy eerstdaags in 't openbaar zal konnen worden uitgegeeven, wanneer het kort Verhaal van de opkoomst, den voortgang en tegenwoordigen stand deezer Maatschappy, 't welk voor dit deel, in gevolge van het Besluit deezer Vergaadering, moet worden geplaatst, in orde zal zyn gebragt, 't geen men gemeend heeft, dat behoorde te worden uitgesteld, totdat by deeze Vergaadering op het Voorstel, door my in de Maandelyksche Vergaadering van Herfstmaand van den voorleeden Jaare gedaan, en aan Uwe Wel-Edelheden met den Brief van beschryving gezonden, een Besluit zal zyn genoomen. Dit Voorstel nu, Wel-Edele Heeren! is alleen met dit oogwit geschied, om daardoor een meerder vertrouwen en een grooter achting in het oog der wereld, dewelke steeds aan den uiterlyken schyn blyft gehecht, voor deeze Letterkundige Maatschappy te winnen, en dus ook haare bestendigheid, zoo verre zulks in ons vermoogen is, te bevorderen, wanneer zy het geluk mag genieten, van den Doorluchtigen | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ Prins Erfstadhouder als haaren Beschermer en Voorstander te aanschouwen; haaren zetel door de Wel-Edele Groot-Achtbaare Regeerderen deezer Stad in alle veiligheid binnen deeze muuren te zien gesteld; en dan ook eindelyk in de getrouwe en vaderlyke hoede van de Hoog-Edele Groot-Moogende Heeren Staaten van Holland en Westfriesland te worden genoomen en door deeze 's Lands hoogste en alleen gebiedende Overheid met de noodige Voorrechten begunstigd. Dit, en ook dit alleen, bedoele ik; doch geenzins, om op die wyze voor deeze Maatschappy eenig gezag te verwerven, om gebiedende voorschriften in Taal- Letter- of Dichtkunde intevoeren. Dit zy verre van my! De beschaavende letteröefeningen beminnen booven al eene ongeschondene Vryheid: Ook konnen deezen nooit een met magt gebiedenden Gezaghebber of Wetgeever dulden. En dies kan deeze Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde nooit eenig ander wettig gezag verkrygen, dan 't geen gegrond is op zoodaanige onwrikbaare bewyzen, die 't gezond verstand der welgeöefende Letterkundigen van de onwederspreeklyke waarheid haarer stellingen ten vollen en in dier voegen overtuigen; dat hetzelve, naa een bedaard onderzoek en eene aandachtige vergelyking van zyn eerst opgevat begrip met het nieulyks voorgestelde gevoelen, vrywilliglyk van dit zyn eerst aangenoomen gevoelen afgaat en het nieulyks voorgestelde omhelst. In alle weetenschappen, die, aan elkander door een allernaausten en onscheidbaaren band verknoft zynde, onzen geest beschaaven en het verstand verlichten, zyn toch zoodaanige volkoomene overtuigingen de eenigste banden voor het gezond verstand, 't welke zich nooit geheel vertrouwt op het schrander vernuft en de doorgeöefende kunde, zelfs van den allergeleerdsten; noch zich geheel en al verlaat op zyn oordeel; maar 't welke steeds de vryheid van onderzoek bemint, en dezelve met alle mooglyke middelen voorstaat en aanmoedigt. Een aanhoudend onderzoek der zaaken kan alleen de kennis vermeerderen, en behoort daarom door een iegelyk, die de verëischte bekwaamheden daartoe bezit, met alle bedaardheid en vrymoedigheid in 't werk gesteld te worden; doch, alleen met oogmerk, om de, 't zy door onkunde verduisterde, 't zy door de langheid der tyden in een diepe vergeetelheid bedolvene, waarheid het noodige licht bytezetten en haaren beneevelden glans optehelderen; maar geenzins, om een anders gevoelenden op een laffe manier te heekelen, te bedillen, of te beschimpen; of ook met een meesterlyk gezag zyne eigene gevoelens doortedryven en alleen te doen stand grypen. Dit alles toch benaadeelt de weetenschappen en bederft de beste letteröefeningen; daar een verstandig en vrymoedig gedaan onderzoek, op eene heusche wyze voorgesteld en met wel gewoogene bewyzen gestaafd, de zucht tot alle beschaafde studiën doet aanwakkeren; de kennis vermeerdert; en de uitbreiding der treflykste en nutste weetenschappen op het krachtigste bevordert. En, gelyk het aanmoedigen tot een vry onderzoek der waarheid alleen zyn moet het doelwit van alle ter voortplanting der weetenschappen opgerichte en wel geschikte Maatschappijen, zoo zal ook dit eenige oogmerk deezer Letterkundige Maatschappy voor een iegelyk onpartydig oordeelaar genoeg te zien zyn uit het beloop haarer Wetten, volgens dewelken alle zoodaanige Stukken der uitgaave waardig gekeurd, en dus als Werken der Maatschappy aangemerkt konnen worden, in | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ welken de geleerde Schryvers hun gevoelen op eene bescheidene wyze hebben voorgesteld, beweerd, en naar hun gemaakt ontwerp klaarlyk betoogd en verstandiglyk uitgewerkt; zonder dat echter door die uitgaave of aanneeming de Maatschappy kan worden verstaan, alle zulke gevoelens, schoon dezelven in haare Werken zyn geplaatst, voor de haaren te erkennen; veel minder, eenigen derzelven, als volstrektlyk beweezene waarheden, aan de wereld, met eenig gezag, te willen opdringen; terwyl zy alle dezelven aan het vrije onderzoek van ieder oordeelkundig Geleerden geheel en al overgeeft, waarom zy ook Stukken, dewelken verschillende, jaa zelfs volstrekt tegen elkander strydende, gevoelens vervatten en voorstaan, in haare Werken toelaat, wanneer dezelve Stukken in het overige aan haar oogmerk beantwoorden, en wegens hunne weezenlyke waarde haare aandacht verdienen. Dus ziet dan het eerste deel der Werken van deeze loflyke Maatschappy eerlang het licht en pronkt aan 't hoofd met den naam van den grooten Huydecoper, wiens zonderlinge iever en aanhoudende werkzaamheid tot uitbreiding der Nederlandsche Taal- Dicht- Oudheid- en Historiekunde allen waaren minnaaren der Vaderlandsche Letteren een gestaadig spoor en prikkelend voorbeeld ter naavolging strekt; wiens doorkneede kennis der alleroudste Vaderlandsche Geschiedenissen Hem een gewisse Vraagbaak, ook zelfs voor daarin verre gevorderde en welgeöefende Verstanden, heeft gemaakt, en Hem eene onsterflyke eer, die alle de tyden zal verduuren, gebaard, zoodat alleen de alom beroemde naam van deezen aanzienlyken Man genoeg zy, om aan deeze Letterkundige Maatschappy een schitterenden luister bytezetten. En deezen lof zal niemand, schoon Hy ontrent sommige punten anders mogte gevoelen, aan deezen grooten Man ooit konnen betwisten. Getuigen daarvan zyn de braave en zeer kundige Gebroeders, Mattheus en Justus van Leeuwaerden, beiden in hun leeven zeer geachte Nederlandsche Taalminnaars, welker geleerde Aanmerkingen over den in dit deel geplaatsten taalkundigen Brief van den Heer Huydecoper door de roemwaardige en getrouwe vlyt van den veel begaafden en zeer geleerden Heer Nozeman aan deeze Maatschappy zyn bezorgd, en daarom ook in dit zelfde deel, als aangenoomene Werken van de Maatschappy, der geleerde Nederlandsche wereld worden meedegedeeld. Den Brief van den uitmuntenden Huydecoper vervangt hier wederom eene taalkundige Verhandeling van den voortreflyken Nanninga, wiens te vroegtydig afsterven, aangezien 's Mans alom bekende groote bekwaamheden, niet alleen deeze onze Maatschappy, maar zelfs de geheele geleerde wereld, moet betreuren; terwyl de byzondere aandacht en de getrouwe naarstigheid van den veel geachten en zeer kundigen Heer Hinlópen, wiens zeedigheid my, die de eer heb van Hem alhier te ontmoeten, daarom verbiedt althans in zynen welverdienden lof uitteweiden, aan deeze Verhandeling geen gering licht hebben bygezet. Op deeze volgen de nooit naar waarde genoeg te pryzen wel uitgewerkte Stukken van de zeer geleerde en zeer aanzienlyke Heeren van de Wall en Alewyn, in welken deezer beiden zeer lofwaardige Mannen groote bedreevenheid in onze Vaderlandsche taal, oudheden en geschiedenissen, en hunne onvermoeide vlyt tot bevordering van den luister deezer Maatschappy, op het helderste doorstraalen; des wy van ganscher harte wenschen, dat hunne nog bloeijen- | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
Ga naar margenoot+de levenstyd worde uitgerekt tot eenen zeer hoogen en met alle verlangde voordeelen gezeegenden ouderdom, op dat, en deeze Maatschappy, en de geheele geleerde wereld, nog veele uitmuntende vruchten van hunne groote bekwaamheid en aanhoudende naarstigheid moogen plukken! Ook vindt men in dit deel geplaatst een klein, doch treflyk, Dichtstukje van den zeer waardigen Heer van den Bosch, in 't welke 's Mans groote begaafdheid ontrent het sierlyke van eenen aangenaamen Lierzang zoo heerlyk schittert, dat Hy met den Griekschen Pindarus en den Romeinschen Horatius om de eerkroon schyne te stryden. Met zoodaanige keurlyke Schriften van zulke door groote geleerdheid en veele uitmuntende begaafdheden vermaarde Mannen, om welker wel verdienden lof naar hunne rechte waarde te melden zich myne staamerende tong gansch onbekwaam vindt, praalt nu dit eerste deel der Werken van deeze voor den Vaderlander zoo nuttige Maatschappy, in dewelke zoo veele aanzienlyke en bekwaame Mannen worden gevonden, dat de Nederlandsche geleerde wereld, die, op dit eerste deel haare verwonderende aandacht vestigende, den goeden voortgang deezer Maatschappy reeds met blydschap beschouwt, met recht van haare aanhoudende werkzaamheid en daardoor steeds toeneemende vorderingen alles goeds konne verwachten; en tevens vastlyk vertrouwen, dat ook deeze Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde voor geene andere soortgelyke Maatschappijen immermeer de vlag zal behoeven te stryken, zoo lange daarop wordt gelet, dat men steeds nuttige en werkzaame Mannen tot Meedeleden van dezelve aanneeme; alle de aan Haar overgeleeverde Stukken met alle mooglyke onpartydigheid beöordeele; en om geene reedenen eenige geleerde en braave Mannen, van welker groote kunde, treflyke gaaven, en vlytigen arbeid de Maatschappy zich ten allen tyde een aanmerklyk voordeel kan belooven, buiten dezelve sluite. Intusschen strekt dit deel niet alleen tot een eeuwigduurenden lof der beroemde Mannen, aan welker veel begaafde pennen deeze Letterkundige Maatschappy verschuldigd is alle de in hetzelve geplaatste Stukken, in dewelken niet alleen eenige Vaderlandsche Oudheden en Geschiedenissen worden opgehelderd; maar ook inzonderheid veel lichts aan de Nederlandsche Taal, welker opbouwing en beschaaving, ontrent haare spelling, woordenkoppeling en verbuiging, woordenschikking en voeging, spreekwyzen, en haare verscheide andere eigenschappen, één der hoofdoogmerken van deeze Maatschappy is, wordt bygezet; en nog daarenbooven eene proeve van de welgepaste sierlykheid onzer Taale tot beöefening der Dichtkunde is meedegedeeld; terwyl insgelyks dit deel den luister deezer Maatschappy zelve, dewelke zich op zulke uitmuntende Mannen, als haare Leden, met alle vrymoedigheid mag verheffen, tevens vermeerdert. Laat Ons dan, veel geëerde Konstgenooten! zoo veel zulks in ons vermoogen is en onze andere noodige beezigheden aan een iegelyk Onzer hetzelve toelaaten: Laat Ons toch de loflyke voetstappen van deeze onze zoo bekwaame en zoo arbeidzaame Meedeleden, van welker kunde en vlyt de geleerde Nederlandsche wereld thans zulke schoone vruchten, dewelken Hen door de uitgaave van dit eerste deel reeds een benydenswaardigen roem hebben verworven, mag plukken, voortaan | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ met allen iever en eene aanhoudende naarstigheid drukken; en ook alle de krachten van onzen werkzaamen geest inspannen en alle onze bekwaamheden besteeden, om door gestaadigen en verstandigen arbeid onze kennis te vermeerderen, opdat Wy, de vruchten onzer letteröefeningen der geleerde wereld meededeelende, dus met het uitbreiden deezer weetenschappen aan onze Landgenooten moogen nuttig zyn, en ook tevens de eer en het aanzien van deeze Letterkundige Maatschappy, welker Leden Wy allen zyn en welker bloei en aanwas Ons allen even zeer ter harten gaan, nog meerder en meerder doen toeneemen! Maar, zacht ..... Waartoe heden deeze zoo algemeene aanmoediging? Veelen onder Uwe Wel-Edelheden behoeven daartoe niet te worden aangespoord: Getuigen toch des werkzaamen ievers van veelen Uwer Wel-Edelheden zyn nog verscheide reeds voorheen aan Uwe Wel-Edelheden bekend gemaakte Stukken, over dewelken de Maatschappy haar oordeel tot hier toe niet heeft geveld, welker getal, geduurende den loop van dit jaar, nog is vergroot met zes andere proeven des nutten arbeids van eenigen onzer veel geachte Konstgenooten; naamlyk; met een aan deeze Maatschappy in Louwmaand laastleeden gezonden Dichtstuk van den door zyne zoetvloeijende en Dichtlievende Verlustigingen reeds genoeg vermaarden Heer Bernardus de Bosch, betiteld: De Christen, meestendeels gevolgd, naer het Hoogduitsch van den Heer Gellert: en met eene der Maatschappy in de jongste Bloeimaand meedegedeelde Oudheidkundige Verhandeling van den Wel-Edelen en zeer geleerden Heer Mr. Hieronymus van Alphen, over den Eed der Utrechtsche Bisschoppen genaemd den Eed met zeven Stolen: aan welken in den voorleeden Zoomermaand volgde een naader bewys des aanhoudenden arbeids en allezins pryswaardigen ievers van den, reeds zoo straks met roem vermelden, Wel-Edelen Gestrengen Heer Mr. Zacharias Henrik Alewyn, tot opbouw van deeze onze loflyke Maatschappy, aan welker oordeel deeze aanzienlyke Man zyne Verdediging van de voornaamste dichterlyke vryheden, als eene nieuwe proeve van zyne aandachtige oefeningen in de Schriften onzer beste Dichteren, en van zyne juiste oordeelkunde over alle dezelven, onderwerpt: en waarby nu onlangs, in onze laaste Maandelyksche Vergaadering van voorleeden Vrydag, den vyfden der tegenwoordige Hooimaand, gekoomen zyn nog deeze drie Stukken; als; een Dichtstuk van den, zoo straks door my insgelyks met lof genoemden, Wel-Edelen Gestrengen Heer Nicolaas Hinlópen, door Hem aan de Vryheid, het dierbaarste goed der reedelyke Stervelingen, toegeëigend: verder eene taal- en dichtkundige Proeve van Tael- en Dicht-sieraden, Ons door den Wel-Edelen Heer Frans van Lelyveld, wiens tegenwoordigheid my niet toelaat zyne wel bekende verdiensten met de verëischte lofspraak te melden, meedegedeeld: en dan laastlyk Drie Herderskouten door de nette pen van den Wel-Eerwaardigen Heer Engelbertus Matthaeus Engelberts, die, wegens de Hem eigen zynde sierlykheid van taal en verheevenheid van styl, dewelken allezins in zyne uitgegeevene Schriften doorstraalen, zyn naam alom beroemd heeft gemaakt, in een ongebonden styl beschreeven en aan het onderzoek der Maatschappy overgelaaten. Alle deeze zes Stukken, als zoo veele spreekende bewyzen van der Heeren Schryveren doorkneede ervaarenheid, onvermoeide naarstigheid, en hartelyke zucht voor den bloei dee- | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Ga naar margenoot+zer Letterkundige Maatschappy, zullen heden ter deezer tafel worden gebragt, om vervolgens, naar het voorschrift onzer Wetten, door de Gekommitteerden, dewelken Uwe Wel-Edelheden zullen goedvinden daartoe te benoemen, te worden beöordeeld. Booven dit alles heeft ook de zeer naarstige Heer Henrik Pieterson, schoon Hy onder de Leden deezer Maatschappy niet geteld worde, zyne byzondere achting voor haare kunde en zyn volstrekt vertrouwen op haare onpartydigheid aan den dag gelegd, wanneer door Hem zyne taalkundige Bedenkingen over de CH; over de lydende Deelwoorden; over de Byvoeglyke Naamwoorden; over de plaatsing van de letter T in de Werkwoorden; en over het Lidwoordeken één; aan deeze Maatschappy in de laast voorbygegaane Lentemaand met twee zeer beleefde brieven zyn gezonden en aan haar onderzoek en beöordeeling overgelaaten geworden. En dit is (immers naar myne kleine bevatting) gewislyk aantemerken, als een aangenaame vrucht van het zoo evengemelde by Uwe Wel-Edelheden in het voorleeden jaar vastgestelde en weinig tyds daarnaa alom bekend geworden Besluit der uitgaave van dit thans gereed leggende eerste deel der Werken van deeze Letterkundige Maatschappy. Hoe zeer nu zulks tot vermeerdering van den roem deezer Maatschappy strekke, zullen Uwe Wel-Edelheden allen ligtlyk bezeffen! | |||||||||
[Levensbericht van Henrik Cannegieter][Levensbericht van Nicolaus Tholen][Levensbericht van Marten Schagen]‘Doch, helaas! by dien zoo blykbaaren aanwas van den luister deezer Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, is aan dezelve een zeer grievende slag toegebragt door het verlies van drie voortreflyke Leden, de Heeren Mr. Henrik Cannegieter; Mr. Nicolaus Tholen; en Marten Schagen; welke braave Mannen de alverslindende dood in de Oogst- Herfst- en Wyn-maanden van het jongstafgeloopen jaar aan Ons heeft ontrukt. Dat toch het gemis van drie zulke waardige Leden deeze onze Letterkundige Maatschappy grootlyks moet treffen, zal een iegelyk, wien hunne uitmuntende bekwaamheden bekend zyn geweest, met my moeten belyden. En wien Onzer toch is onbekend de weergaalooze ervaarenheid van dien Hooggeleerden Heer Cannegieter in de Taalen, Oudheden en Geschiedenissen, zoo van andere Landen, als wel inzonderheid van dit ons Nederland, om welker groote kunde aan Hem door de Edele Moogende Heeren Staaten van Gelderland de aanzienlyke waardigheid van 's Lands Historieschryver was opgedraagen, en van welke 's Mans groote geleerdheid altyd spreekende getuigen zullen zyn des zelven wel uitgewerkte schriften, zoo wel die door Hem by openbaare uitgaave reeds der geleerde wereld zyn meedegedeeld; als ook die nog onder zyne onuitgegeevene, doch ter uitgaave gereed leggende, schriften worden bewaard, van dewelken het wel voornaamlyk te wenschen was, dat zyne wel doorwrochte en met veele zeldzaamheden en allezins weetenswaardige zaaken vervulde Vaderlandsche Oudheden het licht eens mogten aanschouwen? En ook wie Onzer, die eenigzins van naaby geweeten heeft, met welke groote bedreevenheid in de Vaderlandsche Historien en Oudheden de Wel-Edele Heer Tholen was begaafd, en van dewelke deeze Maatschappy, tot welker Lid Hy eerst in Hooimaand van het voorleeden jaar, en dus maar zeer weinige weeken voor zyn afsterven, werd verkoozen, derhalven zeer uitneemende vruchten zoude hebben konnen plukken, indien zyn levensdraad niet zoo spoe- | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Ga naar margenoot+dig was afgeknipt geworden, zal niet den vroegtydigen dood van deezen braaven Man met allen ernst betreuren? En eindelyk, wie Onzer heeft niet altyd met eene groote verwondering beschouwd den aanhoudenden iever en den gestaadigen lust, dewelken de zeer arbeidzaame en oordeelkundige Heer Schagen ten allen tyde, zonder het minste blyk van heerschzucht; doch onder het neederig betoon van alle vriendlykheid, dewelke, Hem natuurlyk eigen zynde, ook daarom dien deugdzaamen Man by allen, die zynen oprechten en vroomen wandel van naaby kenden, deed beminnen; heeft aangewend, om alles, wat in zyn vermoogen was, bytebrengen, 't geen eenigzins tot voortzetting der pryswaardige oogmerken van deeze onze Maatschappy, welker welzyn deeze braave Man, die onder haare eerste en oudste Leden werd geteld, grootlyks ter harte nam; en dus tot uitbreiding van haar luisterrykst aanzien en achting konde strekken? Van alle die geroemde groote bekwaamheden en voortreflyke gaaven deezer drie uitmuntende Mannen, die verre booven myn geringen lof verheeven zyn, en van dewelken ik daarom liever verder zal zwygen, dan van Hen te weinig zeggen; te meerder nog, daar de tyd, die Ons tot andere beezigheden roept, aan Ons niet toelaat breedvoeriger in hunne verdiensten uitteweiden; ziet zich thans deeze Letterkundige Maatschappy voor altyd beroofd! Laat Ons dan, waarde Konstgenooten! allen te saamen onze gemeene poogingen verdubbelen, om met alle mooglyke vlyt en verëende krachten aan den verderen opbouw deezer Letterkundige Maatschappy te arbeiden, opdat daardoor aan Haar dit geleedene verlies worde vergoed; haar luisterryk aanzien dagelyks meerder en meerder aanwasse; en haare duurzaamheid blyve tot aan het laaste Naageslagt! Dit is myn hartelyke en oprechte wensch! En ook hiermeede zal ik deeze myne aanspraak tot Uwe Wel-Edelheden sluiten, ten einde Wy tot die beezigheden, dewelken Ons heden alhier geroepen hebben, moogen overgaan; naadat ik met eenige weinige woorden aan Uwe Wel-Edelheden tot een gering geschenk voor deeze Maatschappy zal hebben aangebooden dit exemplaar van de Beschryving der Stad Leyden, wel eer te saamen gesteld door wylen den Heer Frans van Mieris, en, naa 's Mans overlyden, door my vervolgd. Wie deeze Heer Frans van Mieris zy geweest? welke uitmuntende bekwaamheden Hy door zyne naarstige letteroëfeningen had verkreegen? welke groote voordeelen Hy door zyne verwonderingwaardige kennis en bedreevenheid in de Vaderlandsche Oudheden en Geschiedenissen, die in zyne uitgegeevene Werken, 's Lands oudste en duisterste Historien dikmaals ten klaarsten ophelderende en van de groove misslagen der voorige Kronykschryveren en oudere Geschiedboekeren zuiverende, allezins doorstraalt, aan de gansche geleerde wereld heeft toegebragt? en welke meerdere treflyke verdiensten deeze roemwaardige Man heeft bezeeten? is niemand Uwer Wel-Edelheden onbewust. Zulks heb ik ook in myn Voorbericht, geplaatst voor het tweede deel van dit Werk, met eene zoodaanige breedvoerige lofspraak, hoedaanige ik meende aan zyne gedachtenis verpligt te zyn, tot een altydduurend gedenkteeken van myne waare hoogachting voor 's Mans verdiensten naar de eenvoudige waarheid aangeteekend; en zal ik daarom althans hiervan niets meerder zeggen. Dit exemplaar nu, | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ 't welke ik, als een klein, doch oprecht, bewys van myne zuiverste hoogachting voor deeze Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, meene aan Haar verschuldigd te zyn; te meerder, daar ik, in gevolge van het verlof door Uwe Wel-Edelheden my voorheen gunstiglyk verleend, haaren oorsprong, voortgang en tegenwoordigen staat beknoptlyk en, zoo ik hoope, voldoende aan het oogmerk Uwer Wel-Edelheden, aan wien ik de naadere opgaave van al het geen tot eene meerdere en algemeene bekendmaaking deezer Maatschappy zal worden noodig gevonden, volgens het voorige Besluit deezer Vergaadering, allezins heb overgelaaten, in het achter het tweede deel deezer Beschryving gevonden wordende Byvoegzel heb verhaald: Dit exemplaar, bidde ik, dat door deeze Letterkundige Maatschappy met die geneegenheid, met dewelke hetzelve door my aan deeze tegenwoordige Vergaadering thans wordt aangebooden, ook mooge worden ontfangen! Verwaardig my toch, Wel-Edele Heeren en Hooggeachte Konstgenooten! Verwaardig my met deeze gunste, dewelke by my voor een zonderling geluk zal worden gehouden, en aan dewelke door my, zoo lang ik adem haale, met een innerlyk genoegen en met eene betaamlyke erkentenis zal worden gedacht; alzoo ik het my steeds tot een eer reekene, niet alleen een Lid van deeze Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te zyn; maar ook, en zulks wel inzonderheid, eenig deel van Uwer Wel-Edelhedens achting te moogen genieten! Nu verzoeke ik den Heer Sekretaris aan Uwe Wel-Edelheden de Handelingen van het seedert den tienden der Hooimaand van het voorleeden jaar in alle de Vergaaderingen van deeze Maatschappy voorgevallene, van hetwelke de kennis aan Uwe Wel-Edelheden toekoomt, voorteleezen.
De President gaf hierop den Sekretaris een net gebonden afdruksel van de twee Deelen der Beschryvinge van de Stad Leyden, voor welk geschenk die Heer door alle de Leden bedankt werd; ook is denzelven verzocht zyne aenspraek in geschrifte den Sekretaris te behandigen, om ze in deze Handelingen te voegen. De Sekretaris las de Handelingen der Maetschappye sedert de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering. De Briefschryver bracht ter tafel de navolgende brieven, welke de Sekretaris voorlas; als Enen brief van den Heer Kreet, waerin dezelve tot een punt van beschryving voor de naestvolgende Jaerlijksche Vergadering opgaf dat noch het stuk van den Heer Kluit over de tegenwoordige spelling der Nederduitsche Taele, noch enig ander stuk over de spelling handelende, onder de Stukken der Maetschappye zoude werden uitgegeven, maer al wat over die stoffen van tijd tot tijd inkomt, afzonderlijk gedrukt, en aen alle de Leden gezonden, met verzoek daerop derzelver aenmerkingen mede te deelen aen een te benoemene Commissie, ten einde een regelmatige spelling, om door de Maetschappy uitgegeven en gebruikt en mag 't zijn door hoog gezag in de Schoolen ingevoerd te werden, te ontwerpen. Enen Brief van den Heer van den Berg, waerin hy der Vergaderinge zyne gedachten over enige punten van den brief van beschryvinge mededeelt; en der Maetschappye voordraegt | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ of het hare eer niet vordere, dat zy by ene uitdrukkelyke wet vaststelle, dat gene vertalingen van vreemde Dichtstukken, hoe schoon ook, onder hare Werken zullen worden uitgegeven. welk voorstel besloten is in den brief van beschryving tot de naestkomende Jaerlijksche Vergadering te voegen. Enen brief van den Heer Pieterson, waerin een Klinkdicht, aen de Maetschappy, gesloten was; welk voorgelezen en aen den Sekretaris in bewaringe gegeven is. Den Briefschryver is gelast dien Heer voor zyne vriendelijkheid by enen brief te bedanken. De President gaf den Sekretaris om voor te lezen een Vaers aen de Maetschappye, door het Kunstgenootschap tot zinspreuk voerende Kunst wordt door arbeid verkreegen; welk aen hem was behandigd, om het aen deze Vergadering te bezorgen: het zelve is den Sekretaris insgelijks in bewaringe gegeven, en den President werd verzocht de Zenders daervan voor deze blijk van hoogachtinge jegens de Maetschappy te bedanken. De Opziener over het uitgeven der Stukken bracht ter tafel de afgedrukte Verhandelingen, uitmakende het eerste Deel van de Werken dezer Maetschappye; over 't welk de Vergadering haer genoegen te kennen gaf. Men ging voorts over tot het raedplegen over de voorstellen in den brief van beschryvinge tot deze Vergadering vervat.
Op het I. punt, het voorstel van den Heer van der Pot, en het verslag der Gekommitteerden tot het onderzoek daervan, in de Handelingen van de Jaerlijksche Vergaderingen van 1769 en 1770 te vinden, is besloten; eerst gene veranderingen in het verslag der Gekommitteerden voorgesteld aen te nemen; ten tweede het getal der Leden voor deze Maetschappy voor als nog niet te bepalen.
Het II. Punt, betreffende enige voorgeslagene veranderingen en invoegsels in de Wetten dezer Maetschappye, in overweginge zynde genomen, is vastgesteld omtrent de voorstellen van den Heer Valk,
| |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
Alle welke reeds gemaekte en in deze Vergaderinge nog te makene veranderingen gebracht zullen worden in de uitgave van de Wetten der Maetschappye voor het eerste Deel van hare Werken. De voorgeslagene Wetten van den Heer de Malnöe zijn in dezer voege aengenomen; dat in het XII Hoosdstuk, achter de vierde Wet deze twee Wetten zullen worden ingevoegd.
Na raedpleging over de verandering in de agtste Wet van het I. Hoofdstuk, door den Penningmeester opgegeven, is het nemen van een besluit op dit punt tot de naestvolgende Jaerlijksche Vergadering verschoven; en den Briefschryver gelast die Heeren, welke sedert drie of meer Jaren verzuimd hebben hunne toelagen te betalen, ernstig te verzoeken, voor dien tijd hunne agterstallige toelagen aen den Penningmeester te bezorgen. Het voorstel van den Heer D. van Alphen, gedaen in de Maendelijksche Vergadering van Herfstmaend 1770, zijnde het onderwerp van het III. punt, is grotendeels door de Leden goedgekeurd, en vastgesteld Dat de Maetschappy voor zich een gepast Zegel zoude uitdenken: 't welk aen ene Kommissie is gesteld; welke hare gedachten daerover aen de Maendelijksche Vergadering zal opgeven; waerna die Vergadering een Zegel voor de Maetschappy zal vaststellen en doen vervaerdigen. Tot Gekommitteerden werden benoemd de Heeren D. van Alphen, Valk, Dibbetz, van Lelyveld en Tydeman; welke laetstgenoemde Heer aen die Kommissie drie schetsen van een Zegel ter hand stelde. Dat by een Request aen de Edele Grootmogende Heeren Staten van Holland en Westfriesland zoude worden verzocht deze Maetschappy met hun hoogst gezag goed te keuren, dezelve onder en met den naem van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden te bekrachtigen, en het Zegel, welk de Maetschappy voor zich zal aengenomen hebben, te bevestigen; dat, wanneer de Maetschappy enen Voorrechtsbrief zal hebben verkregen, dezelve voor het eerste Deel harer Werken zal worden gedrukt: tot het uitvoeren van welk besluit de Maendelijksche Vergadering gelast is. Dat de Maetschappy, bevorens het vragen van deze bekrachtiging aen | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ de Staten van dit gewest, zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinse Erfstadhouder, zoude verzoeken, haer in zyne hoge bescherming te nemen, den titel van Beschermer van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden te aenvaerden, en aen Hoogstdenzelven in die hoedanigheid het eerste Deel harer Werken te mogen opdragen. By gelegenheid van dit besluit bood de Heer van der Pot der Maetschappye aen een Vaers een zyne Hoogheid, om na gunstige toestemming van Hoogstdenzelven aen het hoofd van de Werken der Maetschappye geplaetst te worden; waervoor die Heer bedankt werd: zijnde dit Vaers ten onderzoek gegeven aen de Heeren Valk, van den Bosch, en de Kruyff, welke van hunne goed of afkeuring aen de Maendelijksche Vergadering zullen verslag doen; welke Vergadering, wanneer de Kommissie het zelve goedgekeurd, en zyne Hoogheid in de uitgave bewilligd zal hebben, dat Vaers voor de Werken der Maetschappye zal doen drukken. Om dit verzoek aen zyne Hoogheid te doen zijn de Heeren President, van Wijn en Twent benevens den Sekretaris gekommitteerd. Dat uit naem dezer Maetschappye aen de Edele Grootachtbare Magistraet der Stad Leyden van de oprechting van dit Genootschap zoude worden kennis gegeven, en aen dezelve ene veilige en geruste verblijfplaets, en handhaving dezer Maetschappye verzocht: tot welke Kommissie de Heeren President, van Assendelft en Schultens benevens den Sekretaris zijn benoemd. Dat de Gekommitteerden tot het doen der bovengemelde verzoeken, zo aen zyne Hoogheid als aen de Magistraet van Leyden, zullen kennis geven van het voornemen der Maetschappye om aen de Heeren Staten een Voorrechtsbrief te vragen; en dat zy aen beiden zullen verzoeken deze onderneming met hunnen vermogenden invloed op de raedplegingen dier Hoge Vergadering te ondersteunen.
Het IV punt, zijnde de voorgestelde Vraeg van den Heer Alewijn, dienende tot bekorting van den tijd in het rondzenden der ingeleverde Stukken by de Gekommitteerden, overwogen zijnde, is om verscheide gewigtige redenen geoordeeld, datmen het zelve niet konde aennemen; doch is besloten, om alle vertraging in dit stuk zo veel mogelyk weg te nemen, het afschryven der ingeleverde Verhandelingen en der Aenmerkingen van de Gekommitteerden op dezelve af te schaffen; en is der Maendelijksche Vergaderinge gelast in de Wetten der Maetschappye alles door te halen, wat daerin met opzicht tot het afschryven der Stukken en Aenmerkingen is vastgesteld.
Het V. punt was het opnemen der Stemmen van de Gekommitteerden over de beoordeelde Stukken en Verhandelingen: en zijn tot het openen der Stembriefjes op de gewone wyze de Heeren van Assendelft, Hinlopen en de Sekretaris benoemd: welke na dit verricht te hebben der Vergaderinge kennis gaven, dat gene der beoordeelde Stukken door de Gekommitteerden ter uitgave waren goedgekeurd.
In gevolge van het VI. punt ging men over tot het stemmen over de Heeren, welke der Maetschappy tot Leden waren aengeprezen; waertoe verkozen zijn | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ De Wel Ed. Heer Henricus Arntzenius, J.U.D. & Prof. en Rector der Latijnsche Schole te Zutphen, een Historie- en Oudheidkundige. De Wel-Eerw. Heer Jona Willem te Water, Predikant te Vlissingen, en Lid van de Maetschappy der Wetenschappen aldaer, een bekend Tael- Oudheid- en Historiekundige, en de Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Laurens van der Spiegel, Burgemeester van ter Goes, een, door zyne uitgegevene Verhandeling over den oorsprong der Vaderlandsche Rechten, bekend Nederlandsch Oudheid- en Historiekundige.
Den Briefschryver en Sekretaris is gelast deze Heeren behoorlijk kennis van hunne verkiezing te geven, en wanneer zy deze verkiezing zullen aengenomen hebben, hun de vereischte papieren te bezorgen.
Op het VII. punt is besloten, de Maendelijksche Vergaderingen de vryheid voor één Jaer te verlenen, om zodanige Heeren, binnen Leyden wonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy ter bevorderinge van het oogmerk der Maetschappye geschikt zullen oordeelen.
De Rekening van den Penningmeester, uitmakende het VIII. punt in den brief van beschryving, werd behoorlijk opgenomen; en bleek daeruit in kas te zijn de Somme van Zeven honderd zeventien Guldens, zes Stuivers, en acht Penningen.
Men bepaelde, ingevolge van het IX. punt, de Toelage voor dit Jaer, welke, om de buitengewone kosten, dit Jaer zullende vallen, op zeven Guldens werd gesteld
Het X. punt was het aenstellen van Amptenaren, en zijn verkozen
Het XI. punt was het verkiezen van Gekommitteerden ter beoordeeling van de nagenoemde ingekomene Stukken, als Een Dichtstuk, De Christen, meestendeels gevolgd naer het Hoogduitsch van den Heer Gellert, door B. de Bosch.
De Verhandelingen, over de CH, over de Byvoeglyke Naemwoorden, over de plaetsing van de Letter T, en over het Lidwoordeken een door H. Pieterson.
De Verhandeling, over den Eed der Utregtsche Bisschoppen genaemd den Eed met de zeven Stolen, door Mr. H. van Alphen.
De Verhandeling, betiteld, Verdediging van de voornaemste Dichterlyke Vryheden door Mr. Z.H. Alewijn.
Een Dichtstuk, aen de Vryheid, door N. Hinlópen. | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ Drie Herderszangen in Prose door E.H. Engelberts.
De Verhandeling, tot opschrift hebbende, Proeve van Tael en Dichtsieraden, door F. van Lelyveld.
In de Taelkundige Klasse werden tot Gekommitteerden benoemd de Heeren Kluit, Kops, van den Bosch, van den Berg, Tollius, Schultens. In de Dichtkundige Klasse de Heeren van Assendelft, Kops, Fontein, van der Pot, de Kruyff, Paludanus. In de Historie- en Oudheidkundige Klasse de Heeren van de Wall, D. van Alphen, Valckenaer, Tydeman, van Muyden, Wagenaar. Tot het beoordeelen der Proeven van Welsprekendheid de Heeren Valckenaer, van Engelen, Fontein, Valk, Schultens, Hinlópen.
Den Sekretaris werd gelast de Vraeg van den Heer van Wijn, in den brief van beschryving tot deze Vergadering gemeld, namelijk Wie zijn al Voogden geweest over Graef Floris den v. en tot hoe lang heeft ieders Voogdy geduurd? Op de Lijst by de andere te voren opgegevene Vragen aen te teekenen. Nog is besloten den Drukker van de Werken dezer Maetschappy te gelasten gene afdruksels van het eerste Deel van de Werken der Maetschappye aen iemand, die geen Lid der zelve is, te leveren, voordat hy aen die Leden dezer Maetschappye, welke een afdruksel daervan by hem zullen besteld hebben, het zelve zal hebben bezorgd; en worden de Leden, die voor de algemeene uitgave verkiezen zullen een afdruksel van dit Deel by den Drukker Daniel Vygh te kopen, verzocht, binnen drie maenden na dezen dag, denzelven daervan kennis te geven. De Penningmeester ontsing de Toelagen voor dit Jaer van de Heeren Tydeman, Dibbetz, D. van Alphen, van der Pot, Valk, van Engelen, Kops, Engelberts, de Crane, Fortman, Hinlópen, Oosterdijk, Fontein, Wagenaar, Huisinga Bakker, van Assendelft, van Lelyveld, de Bosch, Twent, Schultens, van Muyden, de Malnöe en van den Heer van Wijn voor 1769 en 1770. van den Heer van Asch van Wijk voor 1766, 1767, 1768, 1769 en 1770; en nog van de Heeren Tydeman, Oosterdijk en van Assendelft voor 1770.
(Is geteekend)
D. VAN ALPHEN.
Het vorenstaende komt over een met het Boek der Handelingen van de Maetschappy, berustende onder my.
[A.C. de Malnoë] |
|