Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1769
(1769)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaerlijksche vergadering, gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 11. van Hooimaend 1769. des morgens ten negen uren, en 's namiddags ten drie uren vervolgd.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, D. van Alphen][Levensbericht van Johan Lulofs, Leonard van Wolde]De Vergadering werd door den President met de volgende aenspraek geopend.
WEL-EDELE HEEREN, EN HOOGGEËERDE KONSTGENOOTEN!
‘Hoe zeer ik my verheuge, dat het op deezen dag aan my wederom gebeuren mooge, Uwe Wel-Edelheden allen in eenen zoo gewenschten welstand alhier in deeze Vergaadering tegenwoordig te zien en te verwellekoomen; zoo kan ik tevens myn leetweezen niet ontveinzen over het gemis van twee zeer waardige Leden, welken door den alverslindenden dood, seedert onze jongste Jaarlyksche byëenkoomst, aan deeze Maatschappy zyn ontrukt, naamlyk, de Heeren Johan Lulofs en Leonard van Wolde. Het verlies van beide deeze wakkere Mannen is voor de Maatschappy waarlyk groot en zeer grievend, naardien zy gewislyk van hunne bekwaamheden nog veele uitmuntende vruchten zoude hebben geplukt, wanneer aan hen een langer leeftyd was vergund geworden. | |
[Levensbericht van Leonard van Wolde]Hoe zeer toch de laastgemelde Heer, in wiens licht de bloeijende Gorinchemsche Kerkgemeente voor eenigen tyd zich heeft moogen | |
[pagina 2]
| |
Ga naar margenoot+ verblyden, door zyn getrouwen arbeid tot opbouw der Nederlandsche Taalkunde allezins getracht heeft het oogmerk deezer Maatschappy te bevorderen, blykt ten vollen uit zyne aan deeze Maatschappy ter beöordeeling toegezondene Verhandelingen, zoo over de verbuiging onzer zelfstandige Naamwoorden; als over de verbuiging der stoflyke Adjectiven; in welke beide genoegzaame blyken van 's Mans naarstigheid, aandacht en kunde doorstraalen: terwyl ook wederom niemand zal konnen ontkennen, dat het der Maatschappy tot een zonderlingen luister verstrekte, den eerstgemelden Heer onder haare Leden te moogen tellen. | |
[Levensbericht van Johan Lulofs]Hoe groot daarom het genoegen van de eerste Instelleren deezer Maatschappy geweest zy, dat hen vergund werd den wydvermaarden Lulofs, een der meest slonkerende starren aan den trans van Hollands Hoogeschool, en een veel geacht Lid van verscheide, zoo Buitenlandsche, als Inlandsche, geleerde Genootschappen, met zyne vriendelyke toestemming op den lyft der Leden van deeze, als toen by hen pas ontworpene, en thans nog in haare eerste opkoomst zynde, Maatschappy aanteschryven, zullen zy allen, zoo veelen van dezelven zich alhier bevinden, als nog konnen getuigen! En, waarlyk, het was ook een uitsteekende eer voor deeze Maatschappy, waarop zy zich in haaren eersten oorsprong billyk konde verheffen, dat zy als haaren Voorstander mogt begroeten een zoo uitmuntenden Man, wiens groote kundigheden in alle de deelen der Wiskonst en Wysbegeerte uit zyne schriften altoos zullen blyken; wiens ervaarenheid in Taal- en Dichtkunde, zoo uit andere stukken, als uit zyne aan deeze Maatschappy van tyd tot tyd meedegedeelde aanmerkingen, genoeg bekend is; wiens hooge verheevenheid van geest niet konde dulden, dat een ander daarin met hem gelyk, veel min booven hem, gesteld zoude worden; noch hem ooit toeliet zich aan eens anders oordeel te onderwerpen, maar aan hem tevens alle vrymoedigheid gaf, om in allerhande weetenschappen ontrent de hem voorkoomende punten op het vaardigste zyn gevoelen te uitten; en aan wien ook door 's Lands hoogstgebiedende Staaten, uit een vol vertrouwen op 's Mans welmeenendheid en kundigheden, het oppertoezigt over al het geene tot onze Rivieren eenige betrekking heeft, was opgedraagen, terwyl over het door deeze zyne geduurige werkzaamheden toegebragte nut, waaraan hy, alleen tot welzyn van dit ons Vaderland, alle zyne voortreflyke bekwaamheden heeft te koste gelegd, wel ligtlyk de laatere en onpartydige Naakoomelingschap uit de Staats Registeren en 's Lands Jaarboeken eerst een recht en juist oordeel zal konnen vellen. Beide deeze uitmuntende Mannen, welker leevenslamp thans is uitgebluscht, hebben nog onze laaste Jaarlyksche Vergaadering alhier bygewoond en de zoo noodige vaststelling van eene nieuwe wyze in 't beöordeelen der aan deeze Maatschappy overgeleeverd wordende Stukken, geheel verschillende van de te vooren by de Wetten bepaalde, met hunne door klem van reedenen bekrachtigde toestemming bevorderd, zoodat alstoen is beslooten, eenige Leden te benoemen, door dewelken de Wetten der Maatschappy zouden worden naagezien en in dezelven de, wegens deeze met alle gewenschte eendragt goedgevondene vaststelling, verëischt wordende veranderingen te | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ maaken, opdat deezen in de tegenwoordige Vergaadering zouden konnen worden onderzocht en als reeds beraamde Wetten aangenoomen. Van deeze gemaakte veranderingen zal thans door de Heeren Gekommitteerden aan deeze Vergaadering worden verslag gedaan, waarby dezelven aan het bescheiden oordeel van Uwe Wel-Edelheden onderworpen zullen worden. Dit nu is wel het gewigtigste punt der beraadslaagingen van deezen dag, gelyk aan Uwe Wel-Edelheden uit den Brief van beschryving genoeg gebleeken is. Het onderzoek hiervan kan wel met alle vrymoedigheid, doch behoort ook tevens met alle vriendelyke bedaardheid te geschieden, terwyl niemand van alle de Leden deezer Maatschappy immermeer, of deeze Heeren Gekommitteerden, of de alhier te Leyden woonende Leden, behoeve verdacht te houden, dat hen ooit eenigen lust zoude bekruipen, om alleen het geheele bestier der Maatschappy te hebben. Neen, Wel-Edele Heeren! dit zy voor altoos verre van Ons! En ik kan Uwe Wel-Edelheden, uit naam van alle de Leden, die alhier te Leyden woonen, oprechtlyk betuigen, dat Wy van begrip zyn, dat in eene, 't zy grootere, 't zy kleinere, Maatschappy de bestiering volgens de vastgestelde Wetten alleen moet geschieden; en dat Wy niets meerder ter harte neemen, dan, voor zoo veel in Ons is, met eendragtiglyk te saamen gevoegde harten en handen van alle de Leden, tot vergrooting van den luister deezer Maatschappy meedetewerken; en daarom ook gestaadiglyk verlangen van Uwe kundige raadgeevingen gediend te worden. Met deeze Uwe kundigheden, hoopen Wy, dat Uwe Wel-Edelheden Ons in dit onderzoek wel zullen willen bystaan, opdat het lichaam der Wetten van Onze Maatschappy dus op een vasten voet worde gebragt en alle geduurige veranderingen worden voorgekoomen; waarom men ook in dit onderzoek voornaamlyk zal hebben te letten, dat de meeste zaaken, hier te verhandelen, reeds, als Wetten der Maatschappy, by de voorgaande Vergaaderingen zyn vastgesteld geworden, en dat derhalven dit onderzoek zich genoegzaam alleen tot de schikkingen der Wetten en de daarby gebruikte woorden en uitdrukkingen behoore te bepaalen, tenzy de veranderingen, in het vyfde punt van den Brief der beschryving voorgedraagen, mogten worden goedgekeurd. De geduurige veranderingen der Wetten toch zyn waarschynlyk aantemerken, als een voornaame oorzaak, waardoor de meerdere wasdom deezer Maatschappy wordt verhinderd, terwyl de geheele Nederlandsche wereld het oog op Ons gevestigd houdt en reikhalst naa de uitgaave van eenige door deeze Maatschappy goedgekeurde Stukken, dewelke door de telkens hervatte beraadslaagingen over het lichaam der Wetten vertraagd wordt. Dit verzwakt het gunstiglyk opgevatte oordeel over de onderneemingen deezer Maatschappy, en zal, indien het nog verder voortgezet wordt, in 't kort den geheelen ondergang der Maatschappy bewerken en het heilzaame oogwit van haare eerste Instelleren geheel te leur stellen. | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ Want wie, die verstandig en bedaard denkt, zal zich ooit van eene zoodaanige Maatschappy, welker Wetten geene bestendigheid hebben, maar dagelyks zonder groote noodzaaklykheid worden veranderd of vermeerderd, alleenlyk naar de begrippen van sommige, dewelken, uit een bedrieglyk voorkoomen van eenige zaaken, ligtlyk eenen ongegronden argwaan opvatten; of wel van anderen, welker oprechte, doch te naaugezette en elkanderen gestaadig ongelyk zynde, denkbeelden, by eene ernstige overweeging van zaaken, zich, of zelden, of bynaa nooit, tot een zeeker en vast punt konnen bepaalen, maar dikmaals heen en weder worden geslingerd, eenige goede en voordeelige gedachten konnen voorstellen, of van dezelve iets nuttigs verwachten? Integendeel, ieder oordeelkundig mensch zal den val van zulk eene Maatschappy naaby stellen.
Daarom, Wel-Edele Heeren! naardien het zeeker is, dat 'er onmooglyk ontrent alle gevallen, die immer konnen voorkoomen en nooit vooruit gezien worden, door de Wetten eenige bepaalingen zyn te maaken, en ook zelfs door de wyste en voorzigtigste menschen geene schikkingen konnen worden beraamd, dewelken de berispingen van de zoodaanigen, die wel een schrander verstand, doch ook tevens een knibbelachtigen aart, bezitten, immermeer zullen konnen ontvlieden, noch der kitteloorigen argwaan eenigzins ontgaan; zoo laat Ons, de Wetten eens vastgesteld hebbende, dezelven getrouwlyk bewaaren en naaukeuriglyk in acht neemen, doch ook tevens alle lichtvaardige veranderingen en overtollige vermeerderingen zorgvuldiglyk vermyden, en liever, naar de wyze lessen van Lykurgus, Xenophon en Aristoteles, ontrent sommige punten van geringe waarde eenige toegeevendheid gebruiken, dan door eene onnutte en dikmaals herhaalde verandering der Wetten, het welke die groote Mannen niet onaartig by eene geweldige en ongereegelde beweeging der vochten in een welgesteld menschlyk lichaam, 't geene daardoor in het uiterste gevaar van eene heevige krankte, gevolgd somtyds door het verlies van 't leeven, gebragt wordt, vergeleeken hebben, het lichaam der Maatschappy aan eenig merklyk gevaar bloot te stellen!
Hierontrent toch is deeze Onze Maatschappy gelyk aan alle, 't zy groote, 't zy kleine, Burgerstaaten, voornaamlyk aan de zulken, die aan het willekeurig gezag van één Overheerscher niet zyn onderworpen geworden, maar in dewelken de natuurlyke Burgerlyke Vryheid, of volkoomenlyk, of ten deele, nog is overgebleeven; en in alle dewelken men de Wetten, die het bestier van den Staat raaken, volgens het zeggen van Dion Chrysostomus, heeft aantemerken als de ziel van den Staat, naardien, gelyk een gezonde ziel het menschlyk lichaam in eenen gewenschten stand bewaart en op eene wel gereegelde wyze bestiert, ook dus zoodaanig een Burgerstaat door zyne goede Wetten alleen in eene betaamlyke orde gehouden en geregeerd wordt, zoodat zonder Wetten geen Staat eenigzins bestaan konne. Geeft nu de geduurzaamheid van eene aangenoomene wel gereegelde leevenswyze, gestaadiglyk met een wys en standvastig oordeel verzeld en door het zelve geleid wordende, de sterkte van eens menschen geest, waarin eene altoos duurende rust woont, te ken- | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+nen; en brengt integendeel de daarin door eene onbestendigheid van oordeel geduuriglyk gemaakte verandering de zwakheid van zynen geest en zyn woelzieken aart aan den dag; zoo is 't ook zeeker, dat het dikwyls herhaalde voorstel van verandering of vermeerdering deezer eens vastgestelde Wetten een duidelyk bewys is van den zwakken en wankelenden toestand, waarin zich een Burgerstaat bevindt; terwyl zich de magt en sterkte van een welgestelden Staat uit de geduurzaamheid van zyne eens aangenoomene regeeringswetten aan aller oogen ten klaarsten vertoonen; en de minste verandering, dewelke in zyne grondwetten wordt ondernoomen en zyn vastgesteld bestier aan geduurige wisselvalligheden onderwerpt, den Staat beroert en zyne inwendige sterkte ten eenenmaal ondermynt. En, even als die geenen, dewelken onvoorzigtig eenige geheel onbekende of ongewoone spyzen of dranken nuttigen, of ook wel eenige nieuwe en onbeproefde geneesmiddelen gebruiken, zeer ligtlyk niet alleen hunne gezondheid, maar ook somtyds hun leeven zelfs, in het uiterste gevaar brengen; zoo wikkelen insgelyks alle de zulken, die naa eenige verandering in het bestier of in de regeeringswetten van zoodaanigen Burgerstaat haaken, niet alleen zich zelven, wien de droevige uitslag van hunne onbezonne onderneemingen gansch onbekend is, in de allergrootste moeilykheden, maar berokken insgelyks den Staat een groot aantal van beklaaglyke onheilen en onoverkoomlyke rampen, welken dezelve ter naauwer nood, en niet dan met eenig verlies van zyne oude Vryheid, kan ontworstelen; en leggen alzoo meesttyds de eerste, doch ook tevens gewisse, grondslagen, op dewelken in 't vervolg van tyd, met een geheelen ondergang der nog weinige overgebleevene Vryheid, eene volstrekte en jammerlyke overheersching zal gevestigd worden. Verstandiglyk gaf daarom de vermaarde Veldheer Alcibiades als den veiligsten weg op, in het Staatsbestier en in de Wetten, zoo als dezelven eens vastgesteld en aangenoomen zyn, niets te veranderen, naardien men, eenige misslagen trachtende te verbeeteren, dikmaals in anderen, daar tegenovergestelden, en dewelken meesttyds nog veel grooter, arger en gevaarlyker zyn, zal vallen. Om deeze zelfde oorzaaken stelt ook de beroemde Reedenaar Kleon, van Halikarnassen, dat niets schaadelyker voor eenen Staat is, dan aan de eens vastgestelde Wetten haare verbindende kracht wederom te ontneemen; en dat zulk een Burgerstaat, wiens grondslag op slechte, doch tevens vaste en onbeweeglyke, Wetten rust, veel zeekerder gegrondvest en ook dies veel hooger te achten is, dan een zoodaanige, in denwelken zeer goede, doch te gelyk aan dagelyksche wisselvalligheden onderheevige, Wetten gevonden worden; dewyl de geduurige verandering der Wetten, die in deezen Staat plaats heeft, dikmaals oorzaak is, dat den Burgeren onbekend zy, welke rechten moeten gevolgd worden; daar in dien anderen alle de Burgers volstrektlyk weeten, aan welke bevelen zy gehoorzaamheid verschuldigd zyn; waardoor dan eene gestaadige overtreeding en schending der Wetten, dewelke men in den eerstgemelden Staat bynaa nooit, immers zeer zelden, kan vinden, in den laastgemelden noodzaaklyk heerschen moet. Ook moogen de Burgers van den eerstgemelden Staat altoos onder zich eene aangenaame, verkwiklyke en stille rust | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ genieten; terwyl de laastgemelde Staat dagelyks door bittere onlusten en alles vernielende beroerten op het heevigst wordt geschud, en dies ook zyne Burgers op een zeer beklaaglyke wyze inwendig door de allerdeerlykste rampen en onheilen geteisterd en ten laasten jammerlyk in zich zelven verteerd worden. Met dit zeer wyze oogmerk, om zulke zoo zorglyke, en voor alle vrije Staaten inzonderheid naadeelige, gevolgen in het Gemeenebest der Lokrenzeren te verhoeden, heeft de groote Wetgeever Zaleukus zyne Wetten met dit bevel beslooten, dat die geen, dewelke eenige nieuwe Wetten wilde invoeren, genoodzaakt zoude zyn, dezelven met den strop om den hals te koomen voorstellen, en, de voortreflykheid der nieuwe Wetten booven de oude beweezen hebbende, geheel vry en ongestraft moest na zyn huis gezonden; doch, integendeel, by afkeuring van deeze nieuw opgegeevene Wetten, aanstonds met dien zelfden strop gewurgd worden. Te recht toch begreep die uitmuntende Man, dat daardoor op de beste wyze alle lichtvaardige verandering van zyne met groote wysheid ingestelde en by de vrije Lokrenzers eendragtig aangenoomene Wetten konde worden verhoed; de altoos hoogstnoodige eensgezindheid onder de Burgers behouden, en dus de Staat in eene geduurzaame en ongestoorde vreede by zyne Vryheid bewaard blyven; jaa zelfs meerder en meerder in luister toeneemen; naardien niet ligtlyk iemand zoude worden gevonden, die, om de glorie te hebben van eenige nieuwe Wetten voortestellen en de oude afteschaffen, zich in zoodaanig gevaar zoude begeeven.
Deeze voor alle Burgerstaaten zoo schaadelyke gevolgen, welken de geduurige veranderingen der bestierende Wetten naa zich sleepen, zoude ik alhier breeder konnen betoogen, doch de meenigvuldige en gewigtigere beezigheden, tot welker verhandeling Wy huiden zyn te saamen gekoomen, en onder dewelken het onderzoek en (zoo als ik hoope, voor altoos en op een geduurzaamen voet) de vaststelling der veranderde Wetten, in gevolge van het voorgemelde beraamde ontwerp, wel het voornaamste punt is, roepen ons tot derzelver afdoening, waarom ik de behandeling van deeze zoo nuttige en heilzaame waarheid liever tot eene andere geleegenheid, indien ik in my eens wederom een daartoe geneegene en even goede luim mogte bespeuren, zal spaaren; terwyl ik meene, dat het gezegde althans genoeg zal zyn, om te konnen besluiten, dat, gelyk men, de Wetten het zelfde in een Burgerstaat zynde met de verstandige ziel in een mensch, van zoodaanigen Burgerstaat, in denwelken eene geduurige verandering en onnutte vermeerdering der bestierende Wetten heerscht, waaruit de groote zwakheid van dien Burgerstaat duidelyk blykt, even zoo min eene uitsteekende verwachting in het uitvoeren van eenige heilzaame zaaken moet hebben; als men van zulken Man, die door eene ongestaadigheid van oordeel en telkens verwisselende gedachten geduuriglyk, dan herwaards, dan derwaards, geslingerd wordt, 't geen het klaare bewys is der zwakheid van zynen geest, en in geen wys Man immer kan vallen, ooit iets groots, iets voortreflyks, iets uitmuntends, iets verheevens, zal konnen te gemoet zien, dat, zegge ik, men ook van deeze Onze Maatschappy, zoo lang men zich met de geduurige verandering en onnoodige vermeerdering | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ van haare Wetten, raakende de behandeling der zaaken en de wyze van oordeelvelling over de ingeleeverde Stukken, zal ophouden, weinig goeds en nuttigs te hoopen heeft; waarom ook dit tot hier toe door de Maatschappy gehouden gedrag aan een iegelyk groote aanleiding moet geeven, om haare bestendigheid in twyffel te trekken. Dusdaanig is helaas! de tegenwoordige kwynende gesteldheid van deeze Maatschappy; en op deeze ongunstige wyze begint men nu van dezelve te oordeelen en te spreeken. En waarlyk, Wel-Edele Heeren! wat wonder is 't, dat sommige deeze gedachten reeds by zich voeden, en onze Maatschappy thans, als geheel werkeloos, en bynaa stervende, beschouwen! By veelen toch was verwacht, dat door de Maatschappy bereids het een of ander Stuk over onze Vaderlandsche Letterkunde door de drukpers aan de Nederlandsche wereld zoude zyn meedegedeeld geworden. Dit nu is niet alleen tot hier toe niet geschied, maar men kan zelfs alsnog geen tyd vooruit zien, op welken aan die verwachting eenigzins zal konnen worden voldaan, zoo lang men niet met elkander overéénstemme ontrent de wyze, op dewelke de Maatschappy haar oordeel van goed of afkeuring over de ingeleeverde Stukken zal geeven, en dezelve op eenen vasten en voldoenden voet, en tevens op de beknopste manier moogelyk, bepaale. Zulks dan is ten hoogsten noodig en kan insgelyks op huiden behoorlyk geschieden, indien men slechts goedvinde, om, naa gedaan onderzoek van het gemaakte ontwerp der in de laastgehoudene Jaarlyksche Vergaadering eenigzins, en wel voornaamlyk op dit punt, veranderde en ook tevens beraamde Wetten, alsnu het gansche lichaam der Wetten van deeze Maatschappy, met alle mooglyke eendragt en in een vol vertrouwen op elkanders goede en welmeenende inzigten, aanteneemen en als volstrekt onwrikbaar vasttestellen. En dit is (immers naar myn gering oordeel) het eenige middel, om deeze Maatschappy te behouden, haar wasdom te bevorderen, en op goede gronden te verwachten, dat Ons veele schoone Stukken zullen worden toegezonden; terwyl ik, die in het voorleeden jaar het genoegen heb gehad aan Uwe Wel-Edelheden te moogen bekend maaken, dat, geduurende dat jaar, aan de Maatschappy veele fraaije Stukken tot opheldering der Vaderlandsche Oudheid- Taal- en Dichtkunde door eenige kundige Leden waren meedegedeeld, althans met leetweezen zoude moeten zeggen, dat 'er, geduurende dit jaar, geen één stuk is ingekoomen, indien Wy niet by Onze jongste Vergaadering, op den zevenden dag van deeze Hooimaand alhier gehouden, op het alleronverwachtst waren verblyd geworden door een zeer verpligtenden brief van onzen veel geachten Konstgenoot, den Heer Bernardus de Bosch, dien ik ook nu de eer heb van in deeze Vergaadering tegenwoordig te zien en te begroeten, en welke brief verzeld was met een alleredelmoedigst bewys der nyvere vlyt van dien beroemden Dichter, zynde 's Mans Taal- en Dichtkundige Aanmerkingen, ter verbetering van zyn voorheen uitgegeeven eigen werk, zyner Dichtlievende Verlustigingen, dewelken die kundige Heer aan het oordeel deezer Maatschappy onderwerpt. | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ Ook is deeze traagheid, dewelke men in dit jaar ontrent het niet toezenden van eenige Stukken aan deeze Maatschappy heeft ondervonden, naar alle waarschynlykheid alleen aan den nog wankelenden toestand onzer Grondwetten toeteschryven, naardien wel ligtlyk veelen daardoor worden afgeschrikt, om iets, tot vermeerdering van den roem der Maatschappy en tot haaren verderen opbouw, aan dezelve meedetedeelen, zoo lang het lot der Maatschappy dus onzeeker blyft. Laat Ons dan, veel geëerde Konstgenooten! zoo veelen Wy het eerste oogmerk der doorzigtige Instelleren van deeze Maatschappy als nuttig keuren, en in den aanwas van haaren luister een welgevallen hebben, met verëenden iever, naa eene onveranderlyke vaststelling der Grondwetten, daartoe onzen eendragtigen arbeid besteeden, om, met aflegging van allen ongegronden argwaan en met vermyding van alle onnutte vitterijen en haatlyke knibbelaarijen, deeze Maatschappy niet alleen op altoosduurende grondvesten verder optebouwen, maar ook nog meerder en meerder in bloei en aanzien te doen toeneemen! Dit is het, dat ik de vryheid neeme, aan Uwe Wel-Edelheden niet alleen voortedraagen, maar zelfs op het krachtigst aantebeveelen; en ik wenschte wel, dat ik woorden, sterk genoeg, om hierin mynen waaren ernst uittedrukken, kon vinden. Hiertoe wil ik alles, wat eenigzins in my is en myne post, waarin ik door de Maatschappy gesteld ben, vordert, gaarne besteeden; doch, naardien ik myne geringe vermoogens zeer wel kenne en gevoele, zoo bidde ik Uwe Wel-Edelheden my hierin te willen ondersteunen, terwyl ik my op Uwer aller hulp geheel verlaate! Laat Ons verder, dit eene verricht hebbende, ook daartoe met verëende zinnen saamenspannen, dat, zoo spoedig als op eene betaamlyke en met de eer der Maatschappy allezins overëenkoomende wyze kan geschieden, eene en andere der ingeleeverde Stukken, welken de Maatschappy der uitgaave waardig zal keuren, ten dienst van onze Landgenooten worden in 't licht gebragt, opdat daardoor de iever tot den opbouw der Nederlandsche Letterkunde aanwasse, en de voorheen voor deeze Maatschappy opgevatte, doch nu bynaa verstorvene, achting mooge herleeven! Doch het is tyd, dat ik, om Uwe aandacht niet langer te verveelen, een einde van deeze myne, reeds al te lang geduurd hebbende, aanspraak maake, opdat Wy het werk van deezen dag konnen aanvangen. Alvoorens echter verzoek ik den Heer Sekretaris, om aan de Heeren Leden de Handelingen van alle de by deeze Maatschappy, seedert den 12. van Hooimaand van het voorleedene jaar, gehoudene Vergaaderingen voorteleezen, opdat ook Uwe Wel-Edelheden de behoorlyke kennis van al het voorgevallene moogen erlangen.’
De Sekretaris las vervolgens de Handelingen der Maetschappye, sedert de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering, den Leden voor. De Briefschryver gaf aen den Sekretaris de door hem ontvangen brieven, welke dezelve der Vergaderinge voorlas; als Enen brief van den Heer van Schwartzenberg, dienende tot geleide van zyne toelage voor het laetstafgelopen Jaer en van het eerste deel van | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+ het Placäat en Charterboek van Vriesland, door hem onlangs uitgegeven, en der Maetschappye vereerd: welk boekdeel den Sekretaris in bewaring is gegeven; en is den Briefschryver gelast dien Heer voor dit aengenaem geschenk, van wege der Maetschappye, door enen brief, vriendelijk te bedanken; en besloten in dien brief den Heer Uitgever van dit Boek in bedenking te geven, of hy niet allernoodigst vond dat 'er by dit werk een Glossarium van de daer in voorkomende Friessche en andere verouderde woorden door hem gevoegd wierd, het zy hy dat by het werk, het zy afzonderlijk, of wel op beide wyzen tot algemeener nut verkoze uit te geven: Enen brief van den Heer Tydeman, bevattende zyne gedachten over sommige punten van den brief van beschryving, in welken brief hy tot Leden dezer Maetschappye voorstelt, om in de naestvolgende Jaerlijksche Vergadering verkozen te worden: Ook had de Heer Tydeman in dezen brief gesloten een verzegeld briefje, bevattende zijn oordeel, in hoedanigheid van Gekommitteerde tot het beoordeelen der Taelkundige Stukken, over die verhandelingen, welke hem ten onderzoek waren toegezonden; doch welk briefje de Vergadering besloten heeft ongeopend aen hem te rug te zenden, vermits de Schryvers dier Stukken, van de aenmerkingen, door de Gekommitteerden daerop gegeven, nog geen gebruik hebben gemaekt, en deze Stukken andermael onder het oog dier Gekommitteerden moeten worden gebracht, alvorens zy hun oordeel daerover aen de Jaerlijksche Vergadering kunnen mededeelen. Enen brief van den Heer Tollius, en enen van den Heere Engelberts, waerin zy de redenen van hunne afwezendheid van deze Vergadering opgeven, en de laetst genoemde Heer der Maetschappye hoop geeft een Stukje te zullen inleveren. Enen brief van den Heer Mandt, van zyne verandering van Standplaets en zijn aenstaend vertrek van Oostvoorn naer Ouderkerk aen den Amstel, aen de Maetschappy kennis gevende, in welken brief hy zyne Toelage voor het laetstverlopen Jaer had ingesloten. Enen brief van den Heer van Thye Hannes, waerin hy zyne gedachten over de punten van den brief van beschryving tot deze Jaerlijksche Vergadering aan de Maetschappye mededeelt, en zyne Toelage voor het laetsverlopen Jaer ook gesloten was; stellende hy te gelijk daarby tot Lid dezer Maetschappye voor, indien by deze Vergadering daerover gestemd konde worden, | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ Doch, vermits het met de Wetten dezer Maetschappye strydig is, dat over de verkiezing van dien voorgestelden Heer, in deze Vergadering, zoude worden gestemd, is besloten, den Heere van Thye Hannes door den Briefschryver, deze Wet te laten herinneren, met byvoeging, dat, zo hy zulks verkoos, men den Heer Haak, in den brief van beschryving tot de naestvolgende Jaerlijksche Vergadering, als der Maetschappye tot Medelid aengeprezen, zoude stellen. De Opziener over het uitgeven der Stukken bracht ter tafel de afgedrukte vellen van het Stuk van den Heer Huydecoper, over den Ablativus Absolutus, en berichtte dat men bezig was met het drukken van het laetste blad. De Heer Nozeman deelde der Vergaderinge mede, dat hy bezitter was van den brief, op welken het Stuk over den Ablativus Absolutus, door den Heer Huydecoper in de Maetschappye ingeleverd, tot een antwoord had gediend; gelijk ook nog van enige aenmerkingen op dat Stuk van den Heer Huydecoper; en gaf in bedenking, of deze brief en die aenmerkingen, (indien de Heer Huydecoper van die aenmerkingen niet reeds in dit ingeleverde Stuk gebruik had gemaekt) niet gevoeglijk als bylagen achter het Stuk van den Heer Huydecoper in de Werken dezer Maetschappye zouden kunnen worden geplaetst, wanneer dezelve, door hem der Maetschappye ter hand gesteld, en, op gelyke wyze als het Stuk van den Heer Huydecoper, onderzocht, der uitgave waerdig werden gekeurd: waer by die Heer nog verzocht dat voor enen korten tijd het Stuk van den Heer Huydecoper aen hem ter lezinge werde gegeven, om te zien, of die Heer van de meergemelde aenmerkingen op zijn Stuk gebruik hebbe gemaekt. Waerover geraedpleegd zijnde, is den Heere Nozeman door den President verzocht dezen brief en de aenmerkingen, indien deze aenmerkingen niet reeds door den Heer Huydecoper gebruikt zijn, in de Maetschappy in te leveren; en is denzelven het verzochte gebruik van een afdruksel van het Stuk van den Heer Huydecoper toegestaen; welk afdruksel den Sekretaris gelast is, zodra het laetste blad van dat Stuk geheel afgedrukt is, aen denzelven te bezorgen. Wyders is besloten dien brief en de aenmerkingen, zoo dra dezelve zullen zijn ingeleverd, door buitengewone Gekommitteerden te laten onderzoeken: waertoe de Heeren van Lelyveld, Valk, en van den Bosch benoemd zijn; welke Gekommitteerden aen de Maendelijksche Vergadering verslag zullen doen, of zy die Stukken ter uitgave goedkeuren; wanneer de Maendelijksche Vergadering dezelve ter drukpersse zal bezorgen, en in het eerste Deel van de Werken dezer Maetschappye, afzonderlijk, achter de verhandelingen der Leden, als zijnde door iemand, welke geen Lid dezer Maetschappye is geweest, opgesteld, zullen doen plaetsen. De Heeren Schagen en van der Pot, leverde elk een stukje in; het eerste was betiteld, Davids Lijkklacht over Saul en Jonathan; tot verdediging van David; het twede was ene afteekening van een schildery, verbeeldende Vrouwe Maria van Utrecht, in haer leven Huisvrouw van Mr. Jan van Oldenbarneveld, en een Vers door hem op deze beeldtenis gemaekt; voor welke stukken de President die Heeren uit naem der Maetschappye bedankte. | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+ Vervolgens begon men te raedplegen over de Punten, in den brief van beschryving tot deze Jaerlijksche Vergadering, vervat, waer van
Het I. behelsde het bepalen van onderwerpen, door welker behandeling naer zekeren prijs zoude worden gedongen; 't welk wederom tot de raedpleging van de naestkomende Jaerlijksche Vergadering is verschoven.
Alvorens men overging tot de behandeling van het II. punt in den brief van beschryving, stelde de Heer van der Pot voor, of niet het III. punt in dien brief, behelzende een voorstel om het getal der Leden van deze Maetschappy te bepalen, voor het II. punt, bevattende de verkiezing van nieuwe Leden, behoorde verhandeld te worden, om dat, zo besloten wierd, het getal te bepalen tot die Leden, welke reeds Leden der Maetschappye waren, dit II. punt van zelve verviel; by welke gelegenheid die Heer de volgende aenspraek deed:
MYNE HEEREN EN HOOGGEÄCHTE MEDEBROEDERS!
‘Toen de Naamlijst van Uitmuntende Mannen, allen Leden dezer Maatschappye, welker Getal jaarlijks aangroeit, my onder de oogen kwam, stond ik verbaasd; het scheen my toe dat, binnen weinige jaren, niet alleen alle de Naauwkeurige Vaderlandsche Geschichtschryvers, alle de Juiste Oordeelaars, alle de nette Beschavers der Nederduitsche Tale, de Naarstige Opdelvers der Hollandsche Aloudheid, de Welsprekende Redenaars, en Overvliegende Dichters der Zeven Vrye Landschappen, tot Waardige Leden dezer Maatschappye zouden zijn ingelijfd; maar dat, op dien voet, ook zeer vele Heeren, wier Uitmuntendheid bestaat, niet in de beöeffening van Letterkunde, maar in het zien oeffenen, en in het toejuichen, van dezelve, het Getal der Leden tot op honderden zouden kunnen vergrooten; waarom ik mijn voorstel, op de Jaarlijksche Vergadering van den jare 1768, heb ingebragt: of het niet nuttig ware, dat 'er een Getal van Leden, welke deze Maatschappy zouden uitmaken, bepaald wierde.
Dit Voorstel, mijns bedunkens, de grond zijnde waarnaar het Getal van Leden, nu te verkiezen, mogelijk, zoude moeten gericht worden, diende afgehandeld te worden voor het 2de Punt van den brief van beschryving. - Doch my zy vergund, Myne Heeren, alvorens wy over het 2de of 3de Punt raadplegen, myne gedachten aan Ulieden rondborstig mede te deelen. -
Ik zie deze Maatschappy aan als eene Verëeniging van de Allerwijste en Bedrevenste Mannen in alle de deelen der Vaderlandsche Letterkunde, wier uitmuntende Verrichtingen, allen, de Eeuwigheid moeten waardig zijn: Dit vordert de Eer der Maatschappye, dit vordert de Eer van alle de Leden, dit vordert de Eer van ons Vaderland van Hen af. - Doet nu (men duide, ô Wyze Broeders! | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+ myne Hollandsche Rondheid niet kwalijk!) doet nu deze Achtbare Verëeniging van Allerwijste en Bedrevenste Mannen, hare Verkiezing van Nieuwe Leden, altoos gepaard gaan met die wyze Omzichtigheid en vooraf gaande Kundigheid, wegens de Uitmuntendheid der voorgestelde Heeren; met die verzekerde bewustheid dat hare keuze de glory der Maatschappye, en de ondersteuning harer Onsterflijkheid bevordren zal?.... Zoo my vergund zy myzelf hierop te antwoorden, zoo zegge ik, Neen: Aan weinigen, ja aan zeer weinigen en dikwijls geenen, der tegenwoordig zijnde Leden, is de Aangeprezene in Perzoon of Uitmuntendheid in Letterkunde bekend. - Dit verwonderde, dit hinderde my, van den tijd af dat ik de eer genoot van tot Lid dezer Maatschappye verkoren te zijn, gelijk ik niet duister, in myne Aanspraak aan de Maatschappye, voor mijn Hofdicht, heb doen blyken. Zints heb ik mede een Witte of Zwarte Boon geworpen, zoo gelijk de Atheniënzers hunne Keursteenen wierpen, om het Lot der Groote Mannen van hunnen staat, ter verbanning of behoudenis, te helpen beslechten; zonder te weten waarom; enkel op een Voorschrift van Taalkundig, Dichtkundig, Historykundig, enz. en ik sta nu op het punt om zulks nogmaals te doen. Zoo kunnen, veeltijds, de beste Mannen verworpen, en de minste verkoren worden! ... Ware het des, myne loffelyke Kunstgenooten! ware het des niet zeer nuttig het Getal der Leden dezer Maatschappye te bepalen? ware het des niet zeer noodzakelijk eene schikking te maken, door welke nader bepaald worde, welke Uitmuntende Hoedanigheden, van Kunst en Kennis in de Letterkunde, een Man behoore te bezitten indien Hy ter Verkiezinge zal aangenomen worden; en waardoor Hy, die Iemant tot Lid dezer Maatschappye voorstelt, zal gehouden zijn, ampele Berichten van de Bekwaamheid en Kunst van den Voorgestelden Heere ter dezer Tafele te brengen, die door den Secretaris, overluid zullen gelezen worden, alvorens men ter Verkiezing van nieuwe Leden stemmen zal? Niet het Groot Getal, maar de hooge Uitmuntendheid der Leden maakt de waarde! - Het voegt (zegge ik nogmaals) het voegt dezer Maatschappye niet iets te verrichten of uittegeven 't geen middelmatig is, of iets 't geen slechts zonder fouten is: neen; alles wat zy voortbrengt moeten Meesterstukken, Uitmuntende Werken zijn, zulk eene Broederschap waardig, en waardig der Aandacht en Verwondering van onze Tijdgenooten en Late Nakomelingen! - Dit, dit is Mannenwerk, en hiertoe wordt het Puik der Nederlandsche Vernuften verëischt! van zulke Vernuften die zoo tierig niet aangroeien als wel noodig zijn zoude, om het Getal van de Leden dezer Maatschappye onöphoudelijk te vermeerderen! -
Schoon my het vermoogen ontbreekt, brandt mijn Hart nogthans door yver! - Duidt myne Rondborstigheid ten goede; en laten wy, ô Broeders! laten wy, yder naar mate van onze vermogens, ter voldoeninge aan onze verplichting, alles in 't werk stellen 't geen dienen kan om deze Maatschappy op te beuren tot die Alleruitstekendste Waardigheid waarin zy behoort te pronken: opdat, onder den Goddelyken Zegen, het Vaderland Haar moge Aanzien en Eeren als het Oogelijn harer Maatschappyen!’ - | |
[pagina 13]
| |
Ga naar margenoot+Voor welke aenspraek de President den Heer van der Pot bedankte, en uit naem der Vergaderinge verzocht die in geschrifte aen den Sekretaris te bezorgen, om in de Handelingen van deze Vergadering geplaetst te worden. Wyders over het voorstel, om het III. punt in den brief van beschryving, voor het II. te behandelen, geraedpleegd zijnde, is besloten de orde, in dien brief gehouden, te volgen.
Men heeft dan volgens het II. punt verkozen
Van welke verkiezing den Briefschryver gelast is die Heeren kennis te geven, op zodanige wyze, als, na de raedpleging over het 3de Lid van het V. punt in dezen brief van beschryving, zal vastgesteld zijn; zullende de Sekretaris omtrent het zenden der uittreksels uit de Handelingen van deze Vergadering, behelzende de verkiezing dier Heeren, zich daernaer ook moeten gedragen.
De Heer Valk, stelde tot Lid dezer Maetschappye voor, om in de naestvolgende Jaerlijksche Vergadering verkozen te worden,
Het III. punt in overweging genomen zijnde, te weten, het voorstel of het nuttig ware, dat 'er een getal van Leden, welke deze Maetschappy zouden uitmaken, bepaeld wierd, is het zelve niet aengenomen; Doch is besloten Gekommitteerden te benoemen om de aenspraek van den Heere van der Pot, tot aendrang der noodzakelijkheid van dit voorstel, in deze Vergadering even te voren gedaen, te onderzoeken, en, in de naestkomende Jaerlijksche Vergadering, verslag te doen, of zy een middel hebben kunnen uitvinden, door welk de Leden der Jaerlijksche Vergadering ene betere en meervoldoende kundigheid van de bekwaamheid der genen, welke tot Leden dezer Maetschappye worden voorgesteld, kunnen verkrygen; na welk verslag men dacht beter in staet te zullen gesteld zijn om over het bepalen van een getal van Leden, welke deze Maetschappy zouden uitmaken, te raedplegen: En zijn tot Gekommitteerden benoemd de Heeren van den Bosch, Valk en D. van Alphen.
Op het IIII. punt is besloten wederom voor een Jaer aen de Maendelijksche Vergaderingen de vryheid te verlenen om zodanige Heeren, binnen Leyden wonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy ter bevordering van het nut en voordeel der Maetschappye geschikt zullen oordeelen.
Het V. punt, was het maken van veranderingen in de Wetten.
Over het 1e. gedeelte van welk punt geraedpleegd zijnde, is besloten, het getal der Gekommitteerden ter beoordeeling der ingeleverde Verhandelingen, in elke Klasse der Nederlandsche Letterkunde, op zes, in plaetse van op negen te bepalen. | |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+ Na overweging van het 2e. gedeelte van dit V. punt, rakende de Stukken, welker Schryvers overleden zijn, is het zelve dus vastgesteld. ‘De Stukken, welker Schryvers overleden zijn, eer zy van de daerop gegeven aenmerkingen gebruik hebben gemaekt, zullen, indien zy door de Gekommitteerden ter uitgave zijn goedgekeurd, zonder verandering gedrukt worden, ten ware de Jaerlijksche Vergadering van enige wezenlyke misslagen in dezelve onderricht, goedvond die volgens meerderheid der stemmen te verbeteren.’ Het 3e. gedeelte van dat zelvde punt, betreffende de wyze, op welke men den nieuwverkozen Leden van hunne verkiezing zal kennis geven, is volgens het voorstel in den brief van beschryvinge, in dezer voege vastgesteld. ‘Zy zal den nieuwverkozen Leden, die te Leyden wonen, door den Sekretaris, den anderen, door den Briefschryver, van hunne verkiezing kennis geven; hun verzoeken op die bekendmaking, binnen een maend, te antwoorden; en aen ieder van hun, die de verkiezing zal aengenomen hebben, een uittreksel uit de Handelingen der Vergaderinge, waerin zy verkozen zijn, en een afdruksel der Wetten, benevens een Naemlijst der Leden dezer Maetschappye bezorgen.’ Het voorstel, in het 4e. gedeelte van dat punt vervat, om ene Wet te maken, by welke bepaeld worde, dat wanneer de zaken op de Jaerlijksche Vergadering, in eenen dag, niet kunnen worden afgedaen, die Vergadering daegs daer aen niet zal mogen worden vervolgd, maer dat, tot afdoening der onafgehandelde punten, ene buitengewone Vergadering zal moeten worden beschreven, is na rype overweging verworpen.
Het VI. punt, zijnde het onderzoeken en vaststellen der veranderde Wetten, ontworpen door de Gekommitteerden, in de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering, daer toe benoemd, werd voorts het onderwerp der raedplegingen; welk Ontwerp door den Sekretaris is voorgelezen: en is het zelve, wat het zakelyke betreft, geoordeeld met het in de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergadering vastgestelde over een te stemmen; doch is besloten het zelve in handen van vier Gekommitteerden te stellen, om den stijl, de taal en de schikking der hoofdstukken daerin nog nader te onderzoeken, te beschaven, en des noods te veranderen; gelijk ook nog om daerin die veranderingen te maken, welke het beslotene in deze Vergadering omtrent het voorige V. punt noodzakelijk maekt; waerna de Wetten, onder opzicht van de Maendelijksche Vergadering en die Gekommitteerden, in denzelvden vorm als de vorige, zullen worden gedrukt, en aen de Leden bezorgd: Zijnde tot Gekommitteerden benoemd de Heeren van den Bosch, Valk, de Malnoë en Fontein. By gelegenheid van het lezen van dat Hoofdstuk der Wetten, welk handelt over het werk der Gekommitteerden, is besloten, dat voortaen, in den brief van beschryving tot de Jaerlijksche Vergadering, by een naschrift, aen de Gekommitteerden herinnerd zal worden, hun oordeel over de ingeleverde Stukken, welke zy ten tweden male zullen gezien hebben, op de Jaerlijksche Vergadering in te zenden. | |
[pagina 15]
| |
Ga naar margenoot+ Het VII. punt, behelzende het voorstel, of voor het eerste Deel der Werken van de Maetschappy zal worden gesteld een kort verhael van derzelver Opkomst en Voortgang, benevens derzelver Wetten, en een Naemlijst der Leden, is tot de raedpleging van de naestkomende Jaerlijksche Vergadering verschoven.
Het VIII. punt was het hooren van de Rekening van den Penningmeester: welke voorgelezen, met de quitantien vergeleken, goedgekeurd en geteekend is; waer by bleek, dat op den 10. dezer maend nog vijf honderd drie en veertig guldens, vier stuivers en agt penningen in de kas waren; bedragende toen de agterstallige Toelagen daerenboven nog honderd negen en tagtig guldens.
Op het IX. punt, zijnde het beramen der geldmiddelen, is besloten, dat de Toelage voor elk lid, even als in het laetstleden jaer, zal zijn vijf guld. vijf stuiv.: welke Toelage door de Heeren Schagen, Scheidius, Schultens, Tollozan, van Muyden, van der Pot, de Malnoë, Hinlopen, Dibbetz, Valk, Fontein, de Bosch, D. van Alphen, van Lelyveld en Kops, en voor de afwezende Heeren Versteeg, Engelberts, de Crane, Fortman, Wagenaar en Huisinga Bakker, aen den Penningmeester betaeld is; die ook de Toelagen voor het laetstverlopen Jaer van de Heeren Schagen en Fortman ontvangen heeft.
De Leden tot het X. punt, het aenstellen der Amptenaren, getreden zijnde, hebben voor het volgende Jaer verkozen.
Het XI. punt was het benoemen van Gekommitteerden.
Waertoe, om de Dichtstukken en Dichtkundige Verhandelingen te beoordeelen, benoemd zijn de Heeren Fontein, de Kruyff, Kops, van den Bosch, Meyer, en Versteeg. Tot Gekommitteerden, om de Taelkundige Stukken van den overleden Heer van Wolde te beoordeelen, de Heeren Fontein, van Lelyveld, Schultens, Valk, Kluit en Hinlopen. In de andere Klassen der Nederlandsche Letterkunde zijn gene Gekommitteerden benoemd, naerdien gene stukken, tot dezelve behorende, gedurende dit laetstafgelopen Jaer, zijn ingeleverd. Wyders is besloten den Heer van Burmania, uit naem der Maetschappye, door den Briefschryver, voor zyne medegedeelde bedenking over het nut van het vervaerdigen ener Chronologische Tabelle, betrekkelijk tot de Geschiedenissen van de Nederlanden; en van ene Verzameling van merkwaerdigheden, omtrent den leeftijd, levensloop, wyze van schryven, en gezag der Nederlandsche Schryvers, te bedanken, en hem te betuigen, dat de Maetschappy zulk een Werk niet beneden derzelver oogmerk en instelling oordeelt. | |
[pagina 16]
| |
Ga naar margenoot+ Eindelijk is den President verzocht zyne aenspraek, waermede hy deze Vergadering geopend had, aen den Sekretaris, in geschrifte te bezorgen, om dezelve in de Handelingen van deze Vergadering te voegen; 't geen dezelve heeft aengenomen; en is de Vergadering, naerdien niemand der Leden iets meerder voor te stellen had, gescheiden.
(Is geteekend)
D. VAN ALPHEN.
Het vorenstaende komt over een met het Boek der Handelingen van de Maetschappy, berustende onder my
[A.C. de Malnoë] |
|