Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1768
(1768)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1766-1800]– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Handelingen van de Maetschappye der Nederlandsche Letterkunde te Leyden.Jaerlijksche vergadering gehouden in den Schutters Doelen te Leyden, op Dingsdag den 12. van Hooimaand 1768. des morgens ten negen uren en 's namiddags ten drie uren vervolgd.Ga naar margenoot+[Aanspraak van de voorzitter, D. van Alphen][Levensbericht van Jan Jacob van Mauriçius, Wouter Rudolph Nanninga]De President opende de Vergadering met de volgende aenspraek:
WEL-EDELE HEEREN EN HOOGGEËERDE KONSTGENOOTEN!
‘Het is my tot geen gering genoegen, dat ik wederom de eer mooge hebben, Uwe Wel-Edelheden, alhier, zoo talryk, tot het houden van deeze Vergaadering, te saamen gekoomen, te verwellekoomen, en my in onzer aller goede gezondheid te verheugen; daar ik U Wel-Edelen tevens mag verwittigen, dat ook, geduurende dit jaar, veele fraaije stukken, tot opheldering der Vaderlandsche Oudheid- Taal- en Dichtkunde aan deeze Maatschappy door eenige kundige Leden zyn meedegedeeld, van dewelken aan Uwe Wel-Edelheden straks uit onze Handelingen eene naadere opening zal worden gegeeven. Gelyk dit intusschen, Wel-Edele Heeren! niet weinig het oogmerk deezer loflyke Maatschappy bevordert, zoo moet het ook allezins aan haar tot eenen altoosduurenden roem verstrekken, dat door haare Leden met zoo veel iever en eendragt, in het voorleedene jaar, de eerste grondvesten tot haare duurzaamheid, als in een onverganglyk çiment, zyn vastgelegd geworden door de zoo eenpaarige vaststelling van haare Wetten. | |
[pagina 2]
| |
Deeze Wetten toch hebben het aanzien der Maatschappy merklyk vergroot en haare pryswaardige oogmerken in een helder daglicht gesteld. Doch, gelyk de enge bepaaldheid van het menschlyk verstand aan de allerwysten zelven nooit toelaat, by de eerste oprechting van eenig Genootschap aan alle de punten van zyne eerstingestelde Grondwetten eene zoodaanige volmaakte gedaante te geeven, dat daarby tegen alle moogelyke zwaarigheden de noodige voorzieninge worde gedaan; en men, integendeel, by alle eerst opgerechte Genootschappen steeds gewaar wordt, dat eenige van tyd tot tyd zich ontdekkende moeilykheden, dewelken in het eerste begin niet hebben konnen worden naagespeurd, dagelyks eene nieuwe aanleiding verschaffen, om door geringe verschikkingen in de eens goedgekeurde Grondwetten zoodaanige veranderingen te wege te brengen, door dewelken dezelve Wetten eindelyk worden gebragt tot dien trap van volmaaktheid, denwelken het aan 't menschdom vergund is te beklimmen: Even dus is het ook met de in het voorleedene jaar vastgestelde Wetten deezer Maatschappy geleegen, ontrent dewelken (schoon deezen anderzins in alle opzigten de Grondwetten der Maatschappy blyven) eenige kleine verschikkingen (meestal, naar het geen in andere soortgelyke Maatschappijen plaats heeft, ingericht) zullen dienen te worden gemaakt, indien men eens de gewenschte vruchten van den roemenswaardigen arbeid der kundige Leden zal willen plukken, en alzoo het beöogde doelwit der Instelleren van deeze Maatschappy bereiken. Deeze zoo noodige verschikkingen maaken de raadslagen van deezen dag gewigtig en moeilyk, gelyk Uwe Wel-Edelheden uit de afgevaardigde Brieven van Beschryving hebben vernoomen. Maar, Wel-Edele Heeren! geene punten zullen ooit zoo moeilyk vallen, dat de opgekoomene zwaarigheden niet uit den weg zouden konnen worden geruimd, indien men met een eenpaarigen iever daartoe arbeide en alleenlyk het welzyn der Maatschappy in acht neeme; en ook daarom alle andere inzigten ter zyde stelle. Dit nu zal hier ten hoogsten noodig zyn, en daartoe past het ons met alle eendragt de handen in één te slaan. Zoodaanige eendragt, die den bloei der Maatschappy alleenlyk ten oogmerke heeft, gelyk dezelve verëischt wordt in alle raadpleegingen, dewelken over den welstand van eenige, het zy grootere, het zy kleinere, Genootschappen by de onderlinge Leden, wien de bestiering van dezelven is aanvertrouwd, gehouden worden, is ook alhier van de grootste noodzaaklykheid, opdat de Maatschappy bestendig zy, en haar aanzien meerder en meerder toeneeme. Dit breeder te betoogen, zoude aan Uwe kundige aandacht gewislyk verveelen; anderzins zoude ik uit de oude Geschiedboeken, zoo van de Grieken en Romeinen, als van andere naabuurige en verafgeleegene Volken, met een grooten omslag van uitgezochte woorden en leerzaame voorbeelden ligtlyk konnen bewyzen, dat, wanneer de eendragt onder de Leden van eenig Genootschap ophoudt en het gemeene welzyn dus uit het oog verlooren wordt, het zelve alsdan spoediglyk vervalt en zich ten verderve spoedt; ja, zelfs geheel ten niete gaat; en ook daarentegen ten klaarsten konnen aantoonen | |
[pagina 3]
| |
Ga naar margenoot+ het onschatbaare nut, 't welk uit eendragtige en bedaarde raadpleegingen, dewelken niets anders, dan het gemeene welzyn, ten doelwit hadden, gestaadiglyk is gebooren geworden: gelyk dan ook, door de eendragt der aanzienlykste Leden en der hoogste Vergaaderingen van ons verëenigde Gemeenebest, dit ons lieve Vaderland tot den tegenwoordigen gelukkigen stand van Vryheid in den Burgerstaat en den Godsdienst is verheeven, daar het zelve, indien het door geduurige tweedragt was verscheurd, ligtlyk ten prooi van onzen gemeenen Vyand ware geworden, zoo dat wy onder het zwaardrukkende juk van eene eeuwige slaverny zouden hebben moeten bukken; gelyk dit bittere lot, zoo ras de tweedragt onder ons de overhand neemt, en een iegelyk meerder zyn eigen voordeel, dan het algemeene welzyn, bedoelt, zoo wel aan dit thans gezeegende Gemeenebest te beurte zal vallen, als het voorheen den magtigsten vrijen Staat der eertyds sobere, werkzaame en dappere, doch naaderhand door vadzige overdaad tot eene weelderige lafheid vervoerde, Romeinen, dewelken alstoen hunne vryheid voor de slaafsche keetenen van eenen geweldigen Alleenheerscher, uit oorzaak van hunne tweedragt, hebben moeten verwisselen, getroffen heeft. Waarom dan ook de hoogstgebiedende Staaten deezer zeven vrije Landschappen, dit alles met veel wysheid opmerkende, tot een Zinspreuk hunner, met behoud van elks vrije oppermagt, aangegaane verëeniging, hebben aangenoomen dit bekende: Eendragt maakt magt. | |
[Levensbericht van Wouter Rudolph Nanninga][Levensbericht van Jan Jacob van Mauriçius]Maar, zacht . . . . . De meenigvuldigheid der gewigtige op deezen dag te houdene overweegingen gebiedt my deeze myne aanspraak te bepaalen; naadat ik nog met een enkel woord zal hebben gewag gemaakt van het groote verlies, het welke deeze Maatschappy, geduurende den loop van dit jaar, heeft moeten ondergaan in twee van haare voornaamste Leden; ik meen, de Heeren Wouter Rudolph Nanninga en Mr. Jan Jacob van Mauriçius; beiden Mannen verre booven mynen lof, welken de bleeke dood heeft weggerukt en ons van hunnen kundigen bystand in de bevordering van den luister deezer Maatschappy ontzet. De Maatschappy heeft groote reeden, om te treuren over het verlies van beide deeze Leden, welker laastgemelde, schoon in eenen goeden ouderdom, echter te vroeg voor onze Maatschappy, het ons allen wachtende noodlot heeft moeten ondergaan, naadat Hy zich, zoo door zyne wyze en voorzigtige staatkunde, als door zyne geleerde schriften, in dewelken een onwaardeerbaare schat van Oudheid- en Historiekunde wordt gevonden, en zich ook geen geringe blyken van 's Mans zoetvloeijende dichtader ontdekken, eenen onsterflyken naam had verkreegen: terwyl het leven van den eerstgemelden, die, als een braaf en deftig Schriftgeleerde, by zyne studi in de godgeleerdheid ook die der nuttige wysbegeerte voegde, en van zyne zeer groote bekwaamheden in dezelve aan de geleerde wereld een weldoorwrocht bewys heeft naagelaaten, in zynen bloei helaas! is afgesneeden, waardoor dus alle de goede verwachting, dewelke men van 's Mans uitmuntende gaaven van verstand en oordeel had opgevat, te leur is gesteld geworden. Beide deeze beroemde Mannen nu hebben door hunnen naarstigen arbeid, ten nutte hunner Vaderlanderen inzonderheid aangewend, zich zelven een grooten naam verworven, 't geen ook aan deeze Maatschappy, | |
[pagina 4]
| |
Ga naar margenoot+ als haare waardige Leden, geen geringen luister heeft bygezet; terwyl nog de Maatschappy zich van hunne getrouwe hulp, indien het den Hemel behaagd had, hunne dagen verder uitterekken, alles goeds konde en mogte belooven; gelyk dan meede door den eerstgemelden Heere aan haar reeds was gezonden zyne korte, doch geenzins te verachtene, Verhandeling over de verbuiginge van het werkwoord laten, als een hulpwoord der gebiedende of toevoegende wyze gebruikt. Laat ons, Wel-Edele Heeren! wien allen de bloei deezer Maatschappy zeer ter harte gaat, de loflyke voetstappen van deeze braave Mannen met allen iever drukken, om, door onze nuttige letteroefeningen, ook onze naamen der onsterflykheid toetewyden, en daardoor den roem deezer Maatschappy meerder en meerder te vergrooten! Laat ons, die deeze Maatschappy, om haare pryswaardige oogmerken, zeer hoog schatten, ook alle onze vermoogens inspannen, om haar aanzien te vermeerderen, haar nut te bevorderen, dit aangevangen gebouw op de reeds gelegde grondvesten te voltooijen, en dus de bestendigheid deezer Maatschappy, zoo veel in ons is, tot by de laatere Naakoomelingschap te doen duuren! Doch, wil men met eenigen grond op haare duurzaamheid hoopen, zoo worden gewislyk nog eenige kleine veranderingen en nutte verschikkingen in haare, schoon reeds goedgekeurde, Grondwetten vereischt: immers, naar myne kleine bevatting en gering oordeel, 't welk ik gaarne aan kundiger onderwerpe. Dat wy dan, Wel-Edele Heeren en Hooggeëerde Konstgenooten! op huiden ons benaarstigen, om, naadat een iegelyk zyne eigene begrippen aan het algemeene welzyn der Maatschappy hebbe opgeöfferd, met alle moogelyke aandacht de opgegeevene punten bedaardelyk te overweegen; met eenpaarige harten en handen tot het in stand houden deezer nieuwe Maatschappy te arbeiden; en tevens, naa een naaukeurig onderzoek en ryp overleg, eendragtiglyk vasttestellen zoodaanige schikkingen, door dewelken het bedoelde oogwit, de bloei en luister deezer Maatschappy en haare duurzaamheid tot aan het laaste Naageslacht, het meest konne worden bereikt! Doch, opdat alles in eene behoorlyke orde geschiede, zoo bid ik U Wel-Edelen, myne zwakke poogingen in het bestieren der gewigtige raadpleegingen van deeze Vergaadering met Uwe meêr vermoogende hulp te ondersteunen en myne geringe kunde door Uwe bekende ervaarenheid voortelichten, ten einde alles tot vermeerdering van den luister deezer Maatschappy gedije: en verzoek ik den Heer Sekretaris, om, alvoorens wy tot het overweegen van het eene of andere overgaan, aan Uwe Wel-Edelheden alle de Handelingen der Vergaaderingen, seedert den 14. van Hooimaand van het voorleedene jaar by deeze Maatschappy gehouden, voorteleezen, opdat al het in dezelven voorgevallene tot Uwe kennis gebragt worde, zoo als het behoort.
Waerop de Sekretaris de Handelingen der Maetschappye, sedert de laetstgehoudene Jaerlijksche Vergaderinge, voorlas.
De Heer van der Pot vereerde der Maetschappye een in Franschen band gebonden afdruksel van zijn Dichtwerk, tot opschrift hebbende, | |
[pagina 5]
| |
Ga naar margenoot+ Endeldijk, Hofdicht, en andere Gedichten; en verzocht den Sekretaris het Gedicht aen de Maetschappye, voor dit werk geplaetst, der Vergaderinge voor te lezen: welke lezing geschied zijnde, is de Heer van der Pot, voor dit geschenk, door den President, uit naem der Maetschappye, op de volgende wyze, bedankt:
WEL-EDELE HEER!
‘De Maatschappy acht zich ten hoogsten verpligt voor de eer, door Uwe lieflyke dichtpen aan haar beweezen. Zy is geheel verstomd en weet geene woorden uittevinden, genoeg geschikt, om aan U haare dankbaarheid te betuigen, daar Gy haar naam door Uwe sierlyke zangen der onsterflykheid reeds hebt toegewyd. Welk een onwaardeerbaar geluk voor deeze Maatschappy, het geene zy zich, pas in haare eerste jeugd zynde, geenzins had durven belooven, dus door de treflyke pen van een groot en beroemd Dichter verëeuwigd te worden! Zoo lang toch, als dit gelukkige Gemeenebest staat en in het zelve aan braave en getrouwe Voorstanderen van Vryheid in Burgerstaat en Godsdienst de verschuldigde achting wordt beweezen; zoo lang zal ook Uw Endeldijk in eene heuglyke gedachtenis blyven: ja, zoo lang de deugd op haaren waaren prys wordt gesteld; zoo lang zullen ook Uwe schoone dichtstukken met allen lof naar hunne rechte waarde verheeven, de naam van van der Pot met roem gemeld en tevens deeze Maatschappy gelukkig geschat worden, dat zy te eeniger tyd U onder haare Leden heeft moogen tellen. Intusschen verblyden wy allen ons, dat wy U, schoon reeds zoo verre in jaaren gevorderd, met zoo veele gezondheid en zoo heerlyke vermoogens van geest en lichaam moogen zien gezeegend, en wenschen, dat de goede God, die U in allen opzigten zoo mildelyk met weldaaden heeft overlaaden, nimmermeer ophoude, Zyne gunstryke zeegeningen over U en Uw Huis overvloediglyk uittestorten! Hy spaare U nog veele jaaren in den lande der levendigen, opdat de Maatschappy nog veele vruchten van Uwen kundigen iever plukke, en nog meenigmaal door Uwe wyze raadgeevingen, tot vermeerdering van haaren luister, verlicht worde! En, wanneer eens de alvernielende dood U, zat van alle aardsche zeegeningen, aan ons zal hebben ontrukt, zoo worde door deeze Maatschappy op den grafzerk, geschikt ter overdekking van Uw koud gebeente, tot een altoosduurend aandenken gesteld:
de roem van 't dichterdom, de vroome VAN DER POT,
't sieraad der maatschappy, wacht hier het zaaligst lot.
Men ging vervolgens over tot het raedplegen over de punten, in den Brief van beschryvinge vervat, waervan Het I. behelsde het bepalen van onderwerpen, door welker behandeling naer zekeren prijs zoude worden gedongen; 't welk tot de raedpleging der naestkomende Jaerlijksche Vergaderinge is verschoven. Het II. was de verkiezing van nieuwe Leden: waertoe verkozen zijn de Wel Eerw. Heer Ahazuerus van den Berg, Predikant te Barneveld; een Dichter en Taelbeoefenaer: | |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+ de Wel Ed. Heer . . . . . van Halsma, Meester in de beide Rechten te Groningen; een Tael- en Oudheidkundige: En is den Sekretaris gelast, acht uittreksels uit de Handelingen dezer Vergaderinge, vervattende elk de verkiezing van een dezer Heeren, aen den Briefschryver te bezorgen, welke aen ieder dier Heeren een, behelzende deszelfs verkiezing, zal toezenden, met bygevoegd verzoek, dat die verkozen Heeren binnen een maend hun antwoord op deze bekendmaking aen de Maetschappye gelieven te doen toekomen; waerna de Sekretaris den Briefschryver de noodige afdruksels der Wetten, en Naemlijsten der Leden van deze Maetschappye ter hand zal stellen, om dezelve aen zulke Heeren, die de verkiezing zullen aengenomen hebben, aftevaerdigen. De Heer van der Pot gaf, by gelegenheid der behandelinge van dit punt, als een onderwerp van raedpleging, voor de naestkomende Jaerlijksche Vergaderinge, op: ‘Of het niet nuttig ware, dat 'er een getal van Leden, welke deze Maetschappye zouden uitmaken, bepaeld wierde.’ Het III. punt vervattede het voorstel, of de vryheid, op den 14. van Hooimaend 1767., wederom voor een jaer, aen de Maendelijksche Vergaderingen verleend, om zodanige Heeren, binnen Leyden wonende, tot Medeleden te verkiezen, als zy tot nut en voordeel der Maetschappye zullen noodig oordeelen, niet behore verlengd te worden: welke vryheid een de Maendelijksche Vergaderingen wederom voor een jaer is toegestaen. Het IV. punt was, het Beredeneerd Plan van Punten tot afschaffing van het rondzenden der Stukken, welke in de Maetschappye ter beoordeelinge worden ingeleverd, aen alle derzelver Leden, als eene aenleiding ter nadere overweging van deze stoffe, der Maetschappye voorgedragen door Jan Kornelis Valk. Op het eerste Punt van het zelve Plan, waerin de Opsteller, zoo uit de langdurendheid van tijd, welke tot dit rondgaen der Stukken by alle de Leden der Maetschappye vereischt wordt, en de nadeelige gevolgen, daeruit voortvloeiende, als uit de nutteloosheid van dat rondzenden, de Noodzakelijkheid aendringt van het afschaffen dezer wyze van beoordeeling der Stukken, is, na overweging der redenen, aldaer tot bewijs van dat gestelde bygebracht, besloten, dat de stukken, in de Maetschappy ter beoordeelinge ingeleverd, voortaen niet meer aen alle de Leden der Maetschappye gezonden, en de Wetten, daervan sprekende, voor afgeschaft gehouden zullen worden, en dat men een | |
[pagina 7]
| |
Ga naar margenoot+ ander bekwaem middel om de Stukken te onderzoeken, in de plaets van het verworpene, zal trachten te stellen. Op de omvrage, door den President gedaen, of men dit Plan tot een grond van raedpleging over dit nieuw te vinden middel zoude leggen, dan of men hetzelve zoude ter zyde stellen, is besloten, dat men dat Plan van Punt tot Punt zoude nagaen, en onderzoeken, in hoeverre daeruit eenig bekwaem middel ter beoordeelinge der Stukken door de Maetschappy zoude kunnen worden overgenomen. Het tweede Punt van dit Plan in overweging genomen zijnde, is vastgesteld, dat tot het beoordeelen der Stukken, die in de Maetschappy zijn ingeleverd, en wyders ingeleverd zullen worden, byzondere Kommissien zullen worden benoemd voor de byzondere takken van Wetenschap en Kunst, tot welke de oefeningen van deze Maetschappy zich uitstrekken, aen de Leden van welke Kommissien de ingeleverde Stukken ten onderzoek zullen gezonden worden; aen elke Kommissie die Stukken, welke tot den byzonderen tak, waertoe dezelve is aengesteld, behoren. Op het derde Punt is vastgesteld de verdeeling dezer Kommissie dus te maken: eene Kommissie voor de Tael; eene voor de Proeven van Welsprekendheid; eene voor de Dichtstukken en Verhandelingen over de Dichtkunst; en eene voor de Oudheid- en Historiekunde. Op het vierde Punt is besloten, dat de Jaerlijksche Vergadering deze Kommissien alle jaren op nieuw zal benoemen. Op het vijfde Punt is dit besluit genomen: de Maendelijksche Vergadering zal beoordeelen, tot welken tak van Nederlandsche Letterkunde elk Stuk, der Maetschappye gezonden, behoort; welk Stuk de Sekretaris vervolgens, aen de Leden, binnen Leyden wonende, welke in die Kommissie benoemd zijn, zal behandigen, by welke hetzelve ten onderzoek zal rondgaen; en zal de laetste dier Leydsche Gekommitteerden hetzelve den Sekretaris te rug bezorgen, die het dan met de gemaekte aenmerkingen, of zo 'er geen Leydsch Lid in die Kommissie mochte zijn, aen den Briefschryver zal ter hand stellen, door wien het aen de buiten Leyden wonende Leden dier Kommissie zal gezonden worden, welke hetzelve zullen onderzoeken, hunne aenmerkingen, door welker inagtneming zy oordeelen dat stuk te kunnen verbeterd worden, daer byvoegen, en dus, volgens eene nevensgaende lijst, onder de Gekommitteerden rondzenden. Deze Gekommitteerden zullen de Stukken, welke hun toegezonden worden, met alle mogelyke spoed lezen, en na dat dezelve rond geweest zijn, met de gemaekte aenmerkingen aen den Briefschryver te rug zenden; en de Leden dier Kommissie zullen de aenmerkingen van hunne Medegekommitteerden voor andere buiten die Kommissie geheim houden. De Briefschryver zal elk onderzocht Stuk, met een afschrift der gemaekte aenmerkingen, aen den Schryver bezorgen, die daervan zulk gebruik, als hy nuttig oordeelt, gemaekt hebbende, dat Stuk aen den Briefschryver, of zo hy te Leyden woont, aen den Sekretaris zal behandingen. De Stukken, te rug gekomen, zullen nogmaels by de Kommissie, aen wier beoordeeling zy staen, rond gaen, als te voren, om gelezen | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ en beoordeeld te worden, of dezelve, zo als zy dan gesteld zijn zullen, onder de Verhandelingen der Maetschappye zullen worden uitgegeven of niet. Ieder Lid ener Kommissie, zijn oordeel dieswegen bepaeld hebbende, zal, in een besloten en verzegeld briefje, de melding dier Stukken, aen welke hy zyne stem ter uitgave geeft, voor de Jaerlijksche Vergaderinge aen den Sekretaris bezorgen, of aen den Briefschryver overzenden, om door dezen aen den Sekretaris behandigd te worden. De Sekretaris zal deze briefjes, gesloten en verzegeld, brengen op de eerstkomende Jaerlijksche Vergaderinge, op welke het den Leden van elke Kommissie zal vrystaen, die met zich te brengen, en dezelve aldaer den Sekretaris ter hand te stellen. Het oordeel van alle de Leden ener Kommissie in dezer voege op ene Jaerlijksche Vergaderinge gebracht zijnde, zal deze den Sekretaris en nog twee van hare Leden benoemen, om in ene byzondere kamer deze briefjes te openen, en der Vergaderinge vervolgens bekend te maken, welke Stukken met ene meerderheid van ten minsten twee derde gedeelte der stemmen van die Kommissie, aen welke zy ter beoordeeling gegeven waren, goedgekeurd zijn om uitgegeven te worden. De Sekretaris en de twee benoemde Leden zullen in handen van den President beloven, aen niemand te zullen ontdekken, welke der Gekommitteerden een Stuk hebben goed of afgekeurd. De Jaerlijksche Vergadering zal de goedgekeurde Stukken, als Werken der Maetschappye die zullen worden uitgegeven, door den Sekretaris laten aenteekenen. Doch vermits enige Leden 'er op aendrongen, dat niet de Gekommitteerden, maer de Jaerlijksche Vergadering zelve over het goed of afkeuren der Stukken zoude oordeelen, zo stelde de Heer Valk voor, of men die Heeren niet zoude verzoeken een middel te willen uitdenken, en dat aen de Leydsche Leden te zenden, waerby het mogelijk gemaekt werd, dat de geheele Jaerlijksche Vergaderinge, zonder dat de Stukken by alle de Leden rondgezonden werden, over de ingeleverde Stukken haer oordeel van goed of afkeuringe gave; welk voorstel aengenomen, en door den President aen die Leden gedaen is. Op het zesde Punt is besloten, dat by de namen der Leden welke na de Vergaderinge van den 7. van Hooimaend des Jaers 1767. verkozen zijn, in de gedrukte Handelingen der Jaerljksche Vergaderinge voortaen gevoegd zal worden, in welken tak van bedrevenheid in de Nederlandsche Letterkunde zy der Maetschappye zijn aengeprezen, en dat de Sekretaris dit zal aenteekenen op de Lijst, welke hy van alle de Leden der Maetschappye houdt, en hetzelfde voegen by de Naemlijst van alle de Leden, welke aen de nieuwverkozen Leden gezonden wordt. Op het zevende Punt is besloten, dat het getal der Leden voor elke Kommissie op negen zal bepaeld zijn. Het agtste en negende Punt zijn op deze wyze in een gesmolten: Wanneer een of meer der Leden, tot eene Kommissie benoemd zijnde, bedanken, of gedurende de Kommissie overlyden, gelijk ook, wanneer iemand van de Gekommitteerden zelf een Stuk, door die Kommissie beoordeeld moetende worden, ingeleverd heeft, zal de Maendelijksche Vergadering een ander Lid of Leden in die Kommis- | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+sie in de plaets der bovengenoemden stellen; zo, dat, met opzigt tot het laetste geval, die geen, welke in de plaets gesteld is van dien Gekommitteerden, die zelf een Stuk ingeleverd heeft, over dat Stuk alleen zal oordeelen. Het tiende Punt is dus overgenomen: Dat aen elke op de Jaerlijksche Vergaderinge nieuwbenoemde Kommissie alleen die Stukken, onder derzelver verdeeling behorende, welke voor die benoeming in de Maetschappy zijn ingeleverd, ter beoordeeling zullen gezonden worden. By gelegenheid van welk Punt is vastgesteld, dat men in elken Brief van beschryvinge tot eene Jaerlijksche Vergaderinge, voortaen van de Stukken, in dat Jaer in de Maetschappy ingekomen, melding maken zal. Op het elfde Punt is besloten, dat men de op de Jaerlijksche Vergaderinge nieuwverkozen Leden voor dat jaer niet tot de Kommissien zal mogen stemmen; doch dat het vrystaet een Lid in meer dan eene Kommissie te benoemen. Op het twaelfde punt geraedpleegd zijnde, is verstaen: Dat men tot het aenstellen der Kommissien behoorde overtegaen; waertoe de volgende Heeren zijn benoemd: als
In de Taelkunde,
De Heeren Huydecoper, Kreet, van Lelyveld, Kluit, van Wolde, Alewijn, Tollius, Nozeman, Tydeman.
Over de proeven van Welsprekendheid,
De Heeren Ruhnkenius, van Goens, Lulofs, Engelberts, Schultens, Scheidius, Mandt, Rossyn, Tydeman.
Over de Dichtstukken en Verhandelingen over de Dichtkunst.
De Heeren vander Pot, Paludanus, van den Bosch, de Kruyff, van Assendelft, Valk, Trip, Schutte, Versteeg.
In de Historien en Oudheidkunde,
De Heeren Wagenaar, van Muyden, van de Wall, D. van Alphen, Tollozan, van Wijn, de Malnoë, Valckenaer, van Wachendorf.
En is vastgesteld, dat voortaen in den Brief van beschryving voor elke Jaerlijksche Vergaderinge het benoemen van Gekommitteerden als een vast Punt zal worden opgegeven. Het dertiende Punt is dus vastgesteld: Dat men by het verzenden van de gedrukte Handelingen dezer Vergaderinge, de Leden, onder welke de Stukken, die thans rondgaen, berusten, verzoeken zal, dezelve met de aenmerkingen ten spoedigsten aen den Briefschryver te rug te zenden. Het veertiende Punt is insgelijks uit het Plan overgenomen, namelijk: Dat men de aenmerkingen, die de Leden reeds op de rondgezonden Stukken zouden mogen gemaekt hebben, met de Stukken aen | |
[pagina 10]
| |
Ga naar margenoot+ de byzondere Kommissien zal zenden, en den Schryveren van die Stukken dezelve ook doen toekomen. Het vijftiende Punt is dus beraemd: Dat door eene Kommissie de Wetten van de Maetschappye zullen worden naergezien, en daerin zoodanige veranderingen gemaekt, als door het vaststellen van deze nieuwe wyze van 't beoordeelen der Stukken, in dezelve vereischt worden; dat op de aenstaende Jaerlijksche Vergaderinge die veranderingen als Wetten zullen worden vastgesteld; welke daerop ook uitdrukkelijk zal moeten beschreven worden. Tot deze Kommissie zijn benoemd de Heeren Fontein, van den Bosch, Valk, van Muyden, Nozeman, en de Malnoë.
Vervolgens ging men over tot het raedplegen over het V. Punt van den Brief van beschryvinge; zijnde het maken van eenige verandering in de Wetten. De eerste voorgestelde verandering, zijnde die van de tweede Wet van het I. Hoofdstuk, in dezer voege, dat de Leden twee afschriften van de Stukken, die zy inleveren, aen de Maetschappye zouden moeten doen toekomen, is door de Leden afgekeurd; maer by gelegenheid van de overweging daervan, is voorgesteld, en besloten, dat men de ingeleverde Stukken zal laten afschryven, alvorens die aen de Leden van de Kommissien te zenden, welke afschriften onder den Sekretaris zullen blyven berusten, en dat vervolgens de oorsprongelyke Stukken aen de Kommissien ter beoordeeling zullen gezonden worden. De tweede verandering, zijnde het stemmen over de Amptenaren door middel van boonen, is insgelijks by de Leden niet aengenomen, maer besloten de Wet ten dien opzichte te laten, zo als zy is. Het derde voorstel om eene Wet te maken, dat gene Stukken dan aen Leden, zich binnen de Zeven Vereenigde Landschappen en de Generaliteits Landen onthoudende, gezonden zullen worden, door het veranderen van de wyze van 't beoordeelen der Stukken, van zelfs vervallende, is in de plaetse daer van tot eene Wet gemaekt: Dat niemand der Leden, zich buiten de Zeven Vereenigde Landschappen of Generaliteits Landen onthoudende, in ene Kommissie tot het beoordeelen der Stukken zal mogen gestemd worden, en dat iemand, gedurende zyne Kommissie voor enen langen tijd buiten 's lands gaende, door de Maendelijksche Vergaderinge een ander in deszelfs plaets zal worden benoemd. Op het vierde voorstel, betreffende de bepaling van de wyze, op welke men handelen zal met Stukken, welker Schryvers, eer zy de aenmerkingen, op hunne Stukken gemaekt, beoordeeld zullen hebben, overleden zijn, is deze Wet vastgesteld: Dat in gevalle de Schryver van eenig ingeleverd Stuk overleden is, voor dat hy de aenmerkingen, daerop gemaekt, zal hebben beoordeeld, de Jaerlijksche Vergaderinge eene Kommissie zal benoemen, om dat Stuk te onderzoeken, hare aenmerkingen daerop te maken, en dat, wanneer het Stuk ter uitgave door die Kommissie goedgekeurd zal zijn, hetzelve, zo als het ingeleverd is, met de daerop gemaekte aenmerkingen, by wyze van aenteekeningen, daer onder zal gedrukt worden. Vermits nu de Heer Nanninga, die een Stuk, getyteld, Verhandeling over de verbuiginge van het Werkwoord laten, in de Maetschappy heeft ingeleverd, overleden is, voor dat hy de aenmerkingen daerop gemarkt, heeft gezien, zo zijn in gevolge van deze Wet door de Jaerlijksche Vergaderinge, tot Gekommitteerden, om dit Stuk te onderzoeken, gekozen, de Heeren Kreet, van Lelyveld en Nozeman. | |
[pagina 11]
| |
Ga naar margenoot+ Het VI. Punt van den Brief beschryving, namelijk, hoe men zal handelen met het Stuk van den Heer Huydecoper over den Ablativus Absolutus, door dien Heer in de Maetschappy ingeleverd, in overweging genomen zijnde, is daerop besloten, dat dit Stuk ten spoedigsten by eene byzondere Kommissie, waertoe de Heeren van Lelyveld, Lulofs, en Valk benoemd zijn, zal worden onderzogt, en beoordeeld; Dat de Leden van die Kommissie hun oordeel aen de Maendelijksche Vergaderinge zullen mededeelen, welke, wanneer het Stuk ter uitgave goedkeurd zal zijn, hetzelve ter drukpersse zal bezorgen, en den Heere Huydecoper het genoegen geven van zelf de proeven daervan naer te zien; Dat de afgedrukte bladen aen den Sekretaris zullen worden ter hand gesteld, die dezelve in de Kasse der Maetschappye zal bewaren, tot dat 'er een Deel van de Werken der Maetschappye zal worden uitgegeven, aen 't begin van welk dit Stuk zal geplaetst worden. Omtrent het VII. Punt is bepaeld, dat de Werken der Maetschappye in quarto zullen worden gedrukt, in dien vorm als het Dichtstuk Endeldijk van den Heer vander Pot; zijnde voor het overige deze zaek aen de Maendelijksche Vergaderinge aenbevolen. Het VIII. Punt was, het horen van de Rekening van den Penningmeester; welke voorgelezen, met de quitantiën bewezen, goedgekeurd en geteekend is; blykende nog by Kasse te zijn, vier honderd en dertig Guld. en agt stuiv.; staende nog te betalen eene rekening aen den Boekverkoper vander Eyk, van ƒ 96 - ii -, welke men vergeeten had van denzelven af te vragen, en in de uitgave te brengen, doch welke in het volgende jaer in de uitgave zal worden verantwoord. By het opnemen van deze Rekening bleek ook, dat verscheiden Leden dezer Maetschappye verzuimd hadden hunne Toelagen, zoo die in 't jaer 1766. als in 't jaer 1767. waren vastgesteld, aen den Penningmeester te bezorgen, waerom den Briefschryver belast is die Heeren op het vriendelijkst by gelegenheid daertoe aen te manen, en hun de derde en elfde Wet van het I. Hoofdstuk der Wetten van deze Maetschappye indachtig te maken; zullende de Penningmeester aen den Briefschryver de namen van deze Leden ten dien einde opgeven. Op het IX. Punt is bepaeld, dat de Toelage van elk Lid voor dit jaer zal zijn vijf Guld. vijf stuiv. Volgens het X. Punt tot het aenstellen der Amptenaren getreden zijnde, heeft de Vergaderinge voor het volgende Jaer verkozen aen welken laetstgenoemden de Briefschryver voor den Heer Tollius, en de Heer Paludanus, de Toelagen voor 't laetstverlopen jaer betaeld hebben; de Penningmeester ontfing de Toelage, in deze Vergadering vastgesteld, van de Heeren van Assendelft, van Lelyveld, van Wijn, van den Bosch, Schultens, Wagenaar, Fontein, H. van Alphen, de Malnoë, Valk, van Muyden, D. van Alphen, vander Pot, Dibbetz, en Tollozan; waer by de Penningmeester ook zyne Toelage voegde.
De President bracht in omvrage, of men het Vraegstuk, door den Heere Kluit, in de Vergaderinge van den 15. van Grasmaend 1768. opgegeven, om als een Stuk van onderzoek den Leden van de Maetschappye op de Jaerlijksche Vergaderinge aen te pryzen, niet in de | |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+ gedrukte Handelingen dezer Vergaderinge behoorde te plaetsen, ten einde alle de Leden der Maetschappye daer van zouden kennis krygen; waertoe besloten is. Hetzelve Vraegstuk is dus opgegeven: ‘By Alkmaer ligt een Geest, die van Castricum, Limmen, Heylo, Alkmaer, Pancras, naer Schagen loopt; de Vrage is, of dit ook de eerste Zeeweer geweest is? en of de duinen, die 'er nu zijn, niet een later Zeeweer zijn? Tussen de Keeten en de Helder waren voor anderhalve eeuw nog geen duinen, ter plaetse daer Oldenbarneveld eene Kade heeft laten aenleggen.’
De Heer Kreet gaf nog als een punt van beschryving voor de naestkomende Jaerlijksche Vergaderinge op, dat 'er eene Wet gemaekt behoort te worden, dat de zaken op de Jaerlijksche Vergadering niet op eenen dag kunnende afgedaen worden, die Vergadering op den volgenden dag niet vervolgd zal mogen worden, maer dat tot de afdoening van de onafgehandelde punten eene buitengewone Vergadering zal moeten worden beschreven.
De President herinnerde de Vergadering, dat uit de Handelingen van den 3. van Wiedemaend 1768. was voorgelezen, dat 'er een Stukje in de Maetschappy van wegen een Lid derzelve was ingeleverd, 't welk niet met den naem van den Schryver was onderteekend, doch dat die had te kennen gegeven, dat hy zich zoude bekend maken, wanneer het Stukje ter uitgave goedgekeurd zoude zijn; Dat het inleveren van dat Dichtstukje door een Lid, zonder byvoeging van deszelfs naem, scheen te stryden tegen de tweede Wet van het I. Hoofdstuk van de Wetten der Maetschappye; Dat hy der Vergaderinge in overweginge gaf, of men dit Stukje om die reden wel konde aennemen; Waerop geraedpleegd zijnde goedgevonden is, dat het Stukje aen den Heere Lulofs, die hetzelve, uit naem van den Schryver, aen de Vergadering bezorgd had, door den Sekretaris zoude worden te rug gegeven, met verzoek van hetzelve aen den Heere Dichter van dat Klinkdicht, met byvoeging van de boven opgegeven redenen, te willen ter hand stellen.
De President rondgevraegd hebbende, of iemand der Leden nog iets voor te stellen had, is door enige der Leden voorgedragen, of men den President niet zoude verzoeken de aenspraek aen de Vergaderinge, en de dankbetuiging aen den Heere vander Pot, voor het geschenk van zijn Dichtstuk door den President heden gedaen, in schrifte aen den Sekretaris te behandigen, om in de Handelingen van dezen dag geplaetst te worden, waertoe besloten is; en aen welk verzoek de President, na betuigd te hebben, dat Hy dezelven zoo veel aendachts en eers onwaerdig keurde, echter, om aen de gezaemlyke Leden der Vergaderinge genoegen te geven, heeft aengenomen te zullen voldoen.
(Is geteekend)
D. VAN ALPHEN.
Het vorenstaende komt over een met het Boek der Handelingen van de Maetschappye, berustende onder my
[A.C. de Malnoë] |
|