is gedurende de oude cultuur gedacht dat volmenschelijk leven op deze wereld te bereiken is door samengaan van volmaakte natuurlijkheid en volmaakte geestelijkheid. Zoo heeft men beide gezocht....te vergeefs. Afgezien nog van het feit dat het natuurlijke over het algemeen zich niet meer volmaakt vertoont, kan het geestelijke zich nooit volmaakt vertoonen, omdat het zich veruiterlijken moet om zich te realiseeren. Veruiterlijking is, van af het geestelijke gerekend, degradatie. Het kan dus nooit met het volmaakt natuurlijke in gelijkwaardige verhouding komen.
In aanvang van de cultuur is het natuurlijke, zoo niet volmaakt, toch domineerend in de mentaliteit en het geestelijke onbewust. We zien het in beelding. In vorm is geen gelijkwaardige tegenstelling van het een en het ander. De vorm moet gereduceerd worden tot tweeheid van stand van de rechte lijn om evenwicht te realiseeren.
In de mentaliteit moet dus het domineeren van het natuurlijke verminderen. Want de mentaliteit bestaat door physiek en geest. Het physiek zal dus anders moeten worden. En het geestelijke zal tot bewustheid moeten komen. De cultuur schijnt dus in tegengestelde richting te gaan: vermindering van physiek, vermeerdering van geest. De vermindering van physiek is echter een creatie van een ander physiek: geen verslapping. Zij zou een verfijning genoemd kunnen worden als ook dit geen misverstand kon geven. Hoe dan ook, het physieke moet zijn volle functie behouden om één te kunnen zijn met den bewusten geest. Zoo zal de cultuur in zekere periode volkomen eenheid bewerken, de gelijkwaardigheid van physiek-geest volmenschelijkheid mogelijk maken en daarmede evenwicht in het reëele leven.
Door vorm wordt het bizonder karakter van elk ding bepaald. Het ‘beeldt’ zich, 1e door den aard der oppervlakte, 2e. door de kleur hiervan, 3e door de verhouding van stand, 4e door de verhouding van maat. De beeldende uitdrukking van vorm is bepaald: onveranderlijk, buiten tijd gerekend. In tijd is alles veranderlijk. Buiten tijd is alle vorm even schoon. In tijd is er verschil in graad van schoonheid: is er zelfs leelijk en schoon. Buiten tijd is alles goed: in tijd is goed en kwaad. Buiten tijd is de moraal onveranderlijk. In tijd is de vorm der moraal veranderlijk. Buiten tijd is de psychologie onveranderlijk. In tijd verandert de mentaliteit, dus de psychologie wijzigt zich. Zoo kan, in vormcultuur, de moraal op de psychologie van den vorm gebaseerd worden, zooals Richet haar op de psychologie gegrond heeft. Maar dan komt tevens aan het licht, dat de basis niet onveranderlijk is, zooals de oude cultuur gedacht heeft. In de nieuwe cultuur wordt de vorm opgeheven, dus de oude moraal eveneens. De nieuwe cultuur zal echter niet zonder moraal zijn. De nieuwe moraal zal gebaseerd zijn op universeele verhouding.
Tijd is cultuur: in de loop der cultuur verandert de vorm. Vormen veranderen in verschillend tempo. Zoo komen de vormen in verschillende, dus in onevenwichtige verhouding, tegenover elkaar gedurende de vormcultuur. En niet voor een veelheid van vorm gelijkelijk verdiept is en dus evenwichtige verhouding ontstaat, is er mogelijkheid tot vormopheffing in die veelheid. Dan verschijnt de nieuwe cultuur.
De physionomie en psychologie van den vorm zijn bekend en erkend. Elke vorm, elke lijn, elke kleur heeft zijn eigen karakter en beteekenis. De physionomie behoeft zich niet tot het gelaat alleen te bepalen. We kunnen als physionomie de meest uiterlijke verschijning van elken vorm, in de geabstraheerde vormen de psychologie van den vorm bestudeeren. Hoewel deze toch ook uit den meest uiterlijken vorm te kennen is. De physionomie geeft meest aanleiding tot dwaling. In den natuurlijken vorm is òf veel vergroeid òf zij is niet ontwikkeld. Zoo kan schoonheid veroorzaakt zijn door eigenaardig standhouden der natuur, die haar volmaaktheid soms voortzet ondanks allerlei uiterlijke of innerlijke invloed. En toch, indien we slechts zuiver konden zien, ook zonder beïnvloed te zijn door conventioneele begrippen, zou elke vorm ons zijn inhoud zeggen. Hoewel physionomie en