Indische Letteren. Jaargang 22
(2007)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
De vervorming van de provincie
| |
De ‘kwaaie Duup’Het Indische leven van Eddy du Perron was vol perkara's. Om bij zijn familie te beginnen: zijn vader Charles Emile du Perron, bijgenaamd de ‘kwaaie Duup’, was bij menige perkara betrokken. De man had een groot eergevoel en daarbij een opvliegende aard, eigenschappen die hem nochtans niet in een maatschappelijk isolement brachten, want hij behoorde tot de heersende klasse. En al was hij het zwarte schaap van de familie, deze steunde hem door dik en dun. Een wat verder verwijderd familielid zei over hem: ‘Hij gold als een nietsnut en een losbol die op zijn moeders zak teerde. Hij gewon diverse kinderen in de kampong, wat tot “perkara's” leidde die met moeders geld moesten worden gesust.’ Doordat hij slecht met geld kon omgaan, raakte hij ook dikwijls in moeilijkheden.Ga naar eind1 Een van de door hem verwekte kinderen werd als ‘anak mas’ opgenomen in het huishouden van zijn moeder.Ga naar eind2 Dergelijke perkara's uit het intieme leven liepen meestal met een sisser af - als er maar geld tegenover stond. | |
[pagina 38]
| |
Ch.E. du Perron sr., ‘de kwaaie Duup’, in februari 1922 (coll. A.E. du Perron).
| |
[pagina 39]
| |
Een vriend van Du Perron sr., de ritmeester A.M. Hoogeveen (1854-1891), die in Het land van herkomst figureert als de heer Veersema, had volgens de verteller te weinig met geld rondgestrooid, waardoor zijn verhouding met de gehuwde vrouw van een van zijn vrienden hem duin kwam te staan. Hoogeveen stierf nadat vier bedienden van zijn vriend Axel Holst hem hadden afgeranseld en met een sabel bewerkt. Door de politie ondervraagd, hielden de bedienden zich van de domme: ze meenden dat het een dief was geweest.Ga naar eind3 Volgens sommige Bataviase kranten wist Holst wel degelijk wat er aan de hand was en had hijzelf zijn bedienden opgedragen de indringer te grazen te nemen. In zijn roman geeft E. du Perron de volgende verklaring: Maar hij [de ritmeester] gaf te weinig fooien aan het personeel, dat voor deze ontvangsten moest opblijven, of de dame had zich een enkele maal met de huisjongen zelf vergeten - wat een onzegbare schande is voor een europese vrouw van het Koningsplein en wat bovendien, in dit geval, het gevoel van de huisjongen in het spel bracht.Ga naar eind4 Du Perrons veronderstelling dat de dame zich met de huisjongen zou hebben vergeten opent een nog schandelijker perspectief dan de zo schandalige verhouding tussen een Indo-europees meisje en een Indonesische tuinjongen, beschreven in de roman Schuim van goud van J. Treffers, die na zijn verschijning in 1934 maar drie weken in de boekwinkel heeft mogen liggen.Ga naar eind5 Het land van herkomst verscheen in 1935 en bevatte behalve het geval van de ritmeester diverse anekdotes over Du Perrrons ouders, onder meer over de Europese maîtresse die Ducroo sr. er voor zijn trouwen op na had gehouden. De journalist H.C. Zentgraaff, door Du Perron op de korrel genomen voor zijn prachtboek Atjeh, keerde zich in de Java-Bode van 15 oktober 1938 tegen Het land van herkomst. Zentgraaff schrijft onder meer: Wij kunnen, zooals reeds is gezegd, snel al het vuil en de viezigheid passeeren welke Du Perron in zijn boek heeft opgetast, doch wanneer men leest hoe deze scribent de meest elementaire opvattingen van behoorlijkheid schendt door bespreking van het intieme leven van zijn ouders, moet men zich toch even beraden ten aanzien der vraag: welke motieven hem hiertoe drijven. Zentgraaffs conclusie luidt dat Du Perron een exhibitionist is en een Streber, als zo velen in zijn groep van quasi-intellectuelen, quasi-geleerden en quasi-kunstenaars. Volgens Zentgraaff dringt dit soort lieden hun opvatting op aan de gemeenschap, maar het goede Indië moet zich daartegen verweren. Immers, in Indië, aldus Zentgraaff, ‘liggen de maatschappelijke factoren anders dan in de vermoeide over-intellectueele en zwoele milieus van Europa; onder het licht dezer | |
[pagina 40]
| |
sterke zon en in eene hard werkende samenleving kunnen de verwordingsverschijnselen niet zoo goed gedijen.’ Ik kom later terug op deze kennelijk zo gezonde heer.
Eén ding is zeker: het huwelijk van Du Perron sr. met de gescheiden plantersvrouw Madeline Bédier de Prairie heeft rust in zijn leven gebracht. Voortaan geen perkara's meer, althans geen vrouwengeschiedenissen. Wel bleef hij slecht omgaan met geld en liet hij zich beetnemen door de befaamde oplichtster Marietje van Oordt, een Indo-europese dame die enige maanden zijn landhuis in Batavia bewoonde zonder ooit de huur te betalen. Zij werd door de Raad van Justitie te Batavia veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf.Ga naar eind6 Een perkara die een veel grotere schaduw heeft geworpen over het leven van Du Perron sr. was van financiële aard. De precieze toedracht is niet bekend, maar er moet sprake zijn geweest van een geschil met een of meerdere van zijn zakenrelaties. Het moet om een aanzienlijk geldbedrag zijn gegaan en de kwaaie Duup had halsstarrig elk compromis van de hand gewezen. Zijn tegenpartij had hem daarop voor de Raad van Justitie gedaagd en deze gevraagd om de schuldenaar in het geval van een veroordeling te gijzelen zolang hij niet had betaald.Ga naar eind7 Du Perron zag wel aankomen dat de vordering zou worden toegewezen en had met zijn vriend de advocaat mr. Th. Thomas een plan bedacht om zijn tegenstrever te slim af te zijn: hij zou zijn voornaamste bezit, 110 toonderaandelen in de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen Gedong Menu, overdragen aan zijn vrouw, met wie hij buiten elke gemeenschap van goederen was getrouwd, en aldus buiten het bereik van zijn schuldeisers brengen. Vervolgens zou mr. Thomas namens Du Perron aangifte doen van diens faillissement om gijzeling onmogelijk te maken.Ga naar eind8 Thomas moest echter na de overdracht van de aandelen ten minste veertig dagen met zijn aangifte wachten, zodat de Weeskamer - de instantie die faillissementen behandelde - geen juridische gronden zou vinden om de aandelenoverdracht ongedaan te maken.Ga naar eind9 Aldus gebeurde: voortaan werd de N.V. Gedong Menu officieel geleid door mevrouw Du Perron.Ga naar eind10 Maar het tweede deel van het plan werd niet tijdig uitgevoerd: mr. Th. Thomas, die het juist in deze periode erg druk had met eigen zakelijke belangen, vergat het faillissement aan te geven. Het gevolg was dat, toen de Raad van Justitie de vordering van Du Perrons tegenpartij toewees, er van een faillissement geen sprake was. De nalatigheid van mr. Thomas had tot gevolg dat de verbouwereerde Du Perron in de gevangenis belandde, zoals ook in Het land van herkomst wordt beschreven. Du Perrons advocaat zorgde ervoor dat hij de gevangenis weer mocht verlaten, hoewel daar ‘enige tijd’ overheen ging. Over Du Perrons gijzeling is in de Indische pers niets terug te vinden, maar zijn faillissement is wél gepubliceerd.Ga naar eind11 | |
[pagina 41]
| |
Du Perron verliet de gevangenis op 2 oktober 1915 en kon daarna via zijn vrouw zaken blijven doen. Het failliet had echter een zeer lange nasleep. In de Javasche Courant zijn vier uitdelingslijsten gepubliceerd inzake het faillissement Du Perron, de laatste in december 1926, enkele maanden nadat hij zichzelf in Brussel van het leven had beroofd.Ga naar eind12 Het bestaan van de uitdelingslijsten wijst erop, dat de weeskamer in al die jaren beslag heeft weten te leggen op vermogensbestanddelen, bij voorbeeld door verkoop van meubels en kunstwerken uit Du Perrons persoonlijk bezit. Soms kwamen er ook mensen langs bij zijn woning in Bandoeng die hem wilden spreken en door zoon Eddy moesten worden afgepoeierd.Ga naar eind13 Het failliet heeft dus wel degelijk aan Du Perron sr. geknaagd en zelfs geleid tot zijn vertrek uit Indië. Zolang hij in Indië woonde, werd hij met grote regelmaat met de affaire geconfronteerd. Zo was de weeskamer, als curatrice inzake zijn faillissement, gemachtigd om aan hem gerichte brieven en telegrammen te openen en had hij voor elk verlaten van zijn woonplaats, dus ook voor zijn vertrek naar Europa, toestemming nodig van de rechter-commissaris.Ga naar eind14 Dit verklaart waarom Du Perron ook na zijn vertrek naar Europa officieel bleef ‘gedomicilieerd’ in Bandoeng, waar hij zijn huis had aangehouden.Ga naar eind15 | |
GrondenkwestiesVeel Indische perkara's in de financiële sfeer gaan over huizen en gronden. In Het land van herkomst passeert in het achtste hoofdstuk zo'n perkara de revue, waar gesproken wordt over een proces dat Ducroo sr., nog voor zijn huwelijk, had gehad met ‘de erfgenamen van een oude Chinees over een huis dat op zijn gronden stond’. In de roman gaat het verhaal aldus verder: de avond voordat dit proces beslecht zou worden, dat hij zeker was te zullen winnen, lag hij in bed erover te denken, toen er opeens zo hevig aan geschud werd dat het ijzerwerk rammelde. Mijn vader, die eruit sprong om er onder te kijken, denkend dat een van zijn honden de oorzaak kon zijn, zag na veel afgestreken lucifers niets. Vermoedend dat de oude Chinees hem een lesje had willen leren, deed Ducroo het geval hoofdschuddend af. Ernstiger verstoring trad vele jaren later op, toen er weer een kwestie met Chinezen was, ditmaal om gronden. E. du Perron beschrijft hoe zijn vader ‘kwijnend op lange stoelen lag, omdat hij iedere nacht om 2 uur precies wakker schrok alsof hij geroepen werd. Hij dacht dat hij gek zou worden, had lust in niets, kortom, scheen een voorproef van zijn latere neurastenie te krijgen, waartegen alle Europese doktoren onmachtig bleven en die zij als ziekte zelfs niet | |
[pagina 42]
| |
F.R.J. Verhoeven en E. du Perron, maart 1939, voor de kop van Pieter Erberveldt, geëxecuteerd in 1722 om een grondenkwestie (coll. A.E. du Perron).
| |
[pagina 43]
| |
verklaren konden’. Een hadjivrouw hielp Ducroo sr. van de bezoeking af. De goena-goena waarmee hij was bewerkt bleek afkomstig te zijn van ‘een paar Chinezen, die een stuk grond niet gekregen hadden’ waar Ducroo zijn zinnen op had gezet.Ga naar eind16 Deze gebeurtenis had tot gevolg dat Du Perron sr. zich ging bezighouden met het occulte en zich gedurende een tijd overgaf aan spiritistische séances.
Een andere grondenkwestie kwam naar voren tijdens een logeerpartij van Eddy du Perron bij George Johan Pieter du Perron (1871-1952), wiens vader Pieter Johannes de jongste zoon was van Eddy du Perrons overgrootvader Louis du Perron.Ga naar eind17 ‘Oom George’ woonde in Tjilatjap op Java's zuidkust, waar Eddy bij hem logeerde van 21 tot 26 september 1937. Oom George's vrouw Dolly deed hem bij die gelegenheid uitvoerig uit de doeken, hoe ze bestolen waren en Eddy noteerde haar verhaal voor latere verwerking.Ga naar eind18 Het luidt als volgt: Pieter Johannes du Perron was de ‘radja van Tjilatjap’ geweest. Als enige daar wonende Europeaan had hij van alles bezeten: huizen, gronden met klappers en onbebouwde grond. Het vreemde was dat de oude heer Du Perron kort voor zijn dood naar Holland was gegaan zonder iets te zeggen. Zijn zoon George zat op dat moment in de Oosthoek, nadat hij eerder in Europa voor natuurarts had gestudeerd. Aanvankelijk had de oude heer niets van zijn zoons ambitie begrepen, want hij was toch rijk genoeg? Maar toen George zich weer bij zijn vader wilde voegen, die al sinds 1875 weduwnaar was, had deze hem gezegd: ‘Maak jij nu maar je eigen carrière. Later zie je dan wel als ik dood ben wat hier voor je is’. Misschien wilde hij geen pottenkijkers hebben, zelfs niet zijn eigen zoon. Deze bleef dus vol vertrouwen in zijn Oosthoek zitten. In werkelijkheid had de oude heer een verhouding met een Indische dame, een knappe vrouw. Misschien was hij voor haar naar Europa gevlucht? Toen hij terugkwam in Indië, overleed hij na twaalf dagen plotseling aan een hartverlamming, maar wat erger is: ‘Zijn erfenis viel niet mee.’ De zuster van Dolly had gezegd: ‘Is dat nu de radja v. Tjilatjap? Dan hebben wij nog meer.’ Later [werd] vermoed dat hij vergiftigd was. Zijn trommel met papieren (die vol moest zijn, volgens zijn mandoer) was half leeg. Huiszoeking werd gedaan bij de indiese dame. Niets gevonden. Zij had er wschl. ook niets mee te maken. Na vele jaren moeilijk leven - financieel had de nalatenschap weinig opgeleverd - begon op een dag het gevecht om de gronden. Iemand van het bestuur wilde een riool aanleggen vlakbij het erf van de Du Perrons. Tante Dolly zei: ‘Niets ervan, [...] van mij krijgt u geen vergunning. Dat is duPerrons-grond.’ De man die het riool moest aanleggen ‘aarzelde, zei gouvernementsgrond; zij zei: laat mij dat op papier | |
[pagina 44]
| |
zien. Man bang geworden, zei tegen haar: Geeft u mij dan papier dat u geen bezwaar hebt. - Wàt? barstte tante uit, ik ben geen kind! enz. Oom liep gauw naar binnen.’ Sindsdien werden er jaren achtereen onderzoekingen gedaan op het kadaster. Er werden thuis nummers gevonden, op papier, die volgens tante allemaal op de naam van de oude Du Perron stonden, maar de verkoopakten bleven onvindbaar. Toch gaf tante niet op, want Pieter Johannes was haar in een droom verschenen, een rol in zijn hand, en had zijn armen links en rechts uitgebreid om de omvang van zijn bezit aan te geven. Het was allemaal duPerrons-grond, maar het gouvernement had die grond verkwanseld. Ze waren beroofd door Chinezen en Javanen in samenwerking met het gouvernement en het kadaster. Althans volgens tante. Oom George was minder zeker van zijn stuk. Zij was er trots op, dat de oude heer haar had uitgekozen om aan te verschijnen: ‘alsof hij wist dat oom te zwak is; ik ben brutaal, ik durf alles zeggen.’ De zaak werd toevertrouwd aan een advocaat in Semarang die de naam had een ‘fox-terriër’ te zijn. Diens vrouw had gezegd: ‘als mijn man 't niet aanneemt, dan verliest u 't. Maar als mijn man 't aanneemt...’ ‘En hij had aangenomen. Maar alles ging in 't geheim. Want dit wordt een Justitie-zaak. Wat een blamage voor 't goevernement!’ Hier onderbreekt tante Dolly haar verhaal om neef Eddy toe te voegen: ‘Zentgraaff is een prachtvent. Want hij had op zulke knoeierijen gewezen. Iemand had hun daarop gewezen. Weliswaar in Banoemas, maar dat was 't zelfde als hier. Zonder meeknoeien v/h kadaster was dit nooit kunnen gebeuren.’ Tante vervolgt haar verhaal: En denk eens: wat een geld, als 't goevernem[ent] en iedereen alle verschuldigde huur zou moeten betalen! 't Is geheim, maar heel Tjilatj. spreekt erover. Alle kennissen zeggen: tante Dolly, als u nu alles terug hebt, gaan wij mee op reis, ja? Eddy vermoedt dat tante Dolly met haar hersenspinsels een bron van vermaak is in het stadje: Zelf gelooft zij er vast aan: wil reizen, enz. Men heeft haar altijd voorspeld dat zij rijk zal worden. Nou, en oom is 't nooit geweest. 40 jaar beroofd, en hij rijdt in een sadotje rond; de dieven in auto's. Je krijgt hartzeer als je dat bedenkt. Zelfs als hij alles nu terugkrijgt... Er zijn inlanders die zweren wilden dat alles van oude duP. was. Er zijn Chinezen die narekenen hoeveel er teruggegeven moet worden. Zaak v. millioenen! Allerlei eigendomspalen vormden tot op de dag van Eddy's bezoek het bewijs van Du Perrons claim. ‘En al die eigendomspalen moeten van een Europeaan zijn geweest, en de oude DuP. was zowat de enige Europeaan in Tjilatjap. Een van die palen werd overgroeid door een | |
[pagina 45]
| |
boom: “alsof hij die omarmd had, zeggend: daar komen jullie niet aan”.’ Tante zegt: ‘Ja, als die palen eens spreken konden!’ Sommige palen zijn nog hoog, andere helemaal afgesleten. ‘Als iem. zo'n paal wegneemt komt tante patrouilleren en ze bedreigen; dan plaatsen ze ze weer.’ Eddy du Perron verwondert zich dat niemand tante durft antwoorden. S.S.-station, B.P.M., zelfs het kerkhof: volgens haar was het allemaal ‘duPerrons-grond’. De soos was een schenking van de oude Du Perron, maar omdat de wet een schenking alleen onder levenden erkende, was de soos volgens tante Dolly nu weer van de nakomelingen. Oom was wel lid geworden van de soos, maar ging er nooit heen. Expres niet. Eddy du Perron noteert droog: ‘Oom als oude gek wschl. en tante als oude furie bij soosmensen bekend.’ | |
Dossier ZentgraaffEddy luisterde naar zijn furieuze tante en knikte op de juiste momenten. Het verhaal klonk hem bekend in de oren. Het was een verhaal dat hoorde bij zijn familie, een verhaal in het genre ‘poëtische kolder’. Hij zag er de poëzie van de provincie in, de vervorming van de provincie.Ga naar eind19 De twee oude, in hun illusies gevangen mensen, betrokken alle gebeurtenissen in Tjilatjap op zichzelf. Zij waren als het ware het brandpunt van de stad. Het was in zekere zin symbolisch voor de wijze waarop Europeanen hun rol in Indië beschouwden. Dit geldt dan vooral de particulieren, zij die - zoals Zentgraaff en menige planter - Indië zagen als het land waar zij door hun noeste arbeid iets groots verrichtten. Voor B.B.-ambtenaren lag de zaak weer anders: die moesten gezien hun functie de belangen van de inlanders in het oog houden, en na de invoering van de Ethische Politiek ook hun welvaartspeil trachten te bevorderen. In het verhaal van tante Dolly klinkt wantrouwen en rancune door tegen het gouvernement, en niet zonder reden. Het gouvernement had immers al sinds gouverneur-generaal Van der Capellen ernaar gestreefd om particuliere landerijen op te kopen en terug te brengen tot het landsdomein. Mogelijk is Pieter Johannes op deze wijze zijn gronden kwijtgeraakt. Zelf dankte Du Perron zijn eerste huis na zijn terugkeer in Indië, een ruime planterswoning in Tjitjoeroeg, aan wat zich gemakkelijk tot een perkara had kunnen ontwikkelen. Zijn tante Emma Crone-Loonen had een schuld van f 19.000 aan zijn moeder wegens een in 1921 door de N.V. Gedong Menu gesloten hypotheek, en omdat Du Perron na de dood van zijn moeder enig aandeelhouder was geworden van deze N.V., voelde tante Emma zich een beetje opgelaten tegenover haar neef. Zij had jarenlang geleefd onder de druk van haar schuld, die in 1936 ondanks vele aflossingen nog steeds niet was gedelgd.Ga naar eind20 Zij zag geen kans hem ooit af te betalen, maar op loopafstand van haar huidige woning stond een leegstaand huis, gemeubileerd en al, waar zij en | |
[pagina 46]
| |
haar man vroeger hadden gewoond. Zij bood haar achterneef en zijn gezin dit huis voor gratis bewoning aan, om iets terug te doen. Du Perron stond er echter op om tante Emma vijfentwintig gulden per maand te betalen. Du Perron heeft het een jaar lang in Tjitjoeroeg uitgehouden. Hij kreeg het geregeld op zijn heupen van oom en tante Crone en hun ‘imbeciele verheerlijking en opklaring bij elke rang en titel die er valt’. Zijn afkeer van de sfeer van geborneerde planters kleurt menig opstel in zijn postume bundel Indies memorandum. De meeste van die opstellen waren verschenen in het Bandoengse tijdschrift Kritiek en Opbouw. Ook de held van de planters, H.C. Zentgraaff, kreeg met Du Perron te maken in de kolommen van Kritiek en Opbouw. Het begon, zoals gezegd, met Du Perrons recensie van Zentgraaffs boek Atjeh, dat begin 1938 was verschenen en in duizenden exemplaren over de toonbank ging. Zentgraaffs reactie liet niet lang op zich wachten, want al op 15 oktober publiceerde hij op de voorpagina van de Java-Bode zijn artikel ‘Sluipend gif’, expliciet verwijzend naar een fascistisch werkje met dezelfde titel, welks auteur een bloemlezing had gegeven van de ‘vuiligheden’ in voorpublicaties van Het land van herkomst.Ga naar eind21 Ik heb eerder enkele passages uit Zentgraaffs artikel geciteerd. Hij besloot zijn stuk met een oproep tot een ‘radicale schoonmaak onder de pathologische figuren en exhibitionisten van dat slag’. Du Perron kon niet onmiddellijk op deze aantijgingen reageren, want een hartaanval had hem in het ziekenhuis doen belanden. Inmiddels hadden allerlei andere scribenten zich overgegeven aan een polemiek pro en contra Zentgraaff. De kampioen van de particulieren met zijn veelgelezen dagblad werd door velen gevreesd. Hij zou beschikken over dossiers van belangrijke mensen in de Indische samenleving en het was dus zaak hem niet te hard te vallen. Geprikkeld door deze geruchten, had Du Perron juist uitgezien naar een kans om de oude heer publiekelijk aan te pakken. Du Perron stelde niet alleen Zentgraaff aan de kaak, maar ook de benauwde mentaliteit die de nestor der Indische journalistiek had opgeblazen tot de geweldenaar voor wie iedereen beducht moest zijn. In zijn tweede stuk tegen Zentgraaff, ‘Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...’, gaf Du Perron een beeld van Zentgraaffs carrière. Begonnen als een kampioen tegen allerlei onrecht, was deze ‘revolver-journalist’ uitgegroeid tot een ‘bully’: ‘een donderaar, een despoot voor zwakkeren, beurtelings bravo, klabak en straatprediker, al naar het uitkomt’. Daarbij dacht en voelde de oude heer Z. als een NSB'er, zonder toe te geven tot die partij te behoren. Mogelijk werd Du Perron bij deze schets geïnspireerd door een brief van zijn andersdenkende vriend Leo Jansen. Deze had immers zijn bewondering voor Zentgraaff uitgesproken. Toen Du Perron hem had gevraagd hoe het mogelijk was ‘de valschemunter Zentgraaff’ te bewonderen, had Leo Jansen geant- | |
[pagina 47]
| |
woord: ‘De “aantrekkelijkheid” die Z. voor me heeft, is die van een zekere schilderachtigheid, die ook sommige eerlijke struikroovers eigen is. Dergelijke menschen begaan niet alleen schurkenstreken, ze verdedigen ook 't recht. En Z. houdt er wel degelijk een soort van geweten op na. Hij is een beetje aftandsch. Zijn doorhollen is wat erg primitief en ouderwetsch.’Ga naar eind22 Jansen vond Zentgraaff sympathieker dan een halve dominee als Ritman (hoofdredacteur van Bataviaasch Nieuwsblad) die Indië vanachter zijn schrijftafel ziet, verstrikt in de halfslachtigheid der z.g. ethici’. Du Perron moest niets hebben van Jansens gezichtspunt en heeft op eigen wijze met Zentgraaff afgerekend. Het zou wellicht bij een lokale rel zijn gebleven als Zentgraaff zelf niet telkens had gereageerd als een dolle stier die een rode lap krijgt voorgehouden. Hij was dan ook overtuigd van de boodschap die hij te brengen had: in de Java-Bode van 26 november publiceerde hij zijn commentaar ‘Gravers en knagers’, waarin hij zich wederom keerde tegen ‘degeneratieverschijnselen’ en ‘destructieve groepjes’, die volgens hem altijd een sterk joods element bezaten. Daartegenover beklemtoonde hij nogmaals de positieve krachten van ‘de nationale réveil’. Verder reageerde hij op Du Perrons stuk door per deurwaardersexploot een reactie te sturen aan Kritiek en Opbouw. Zijn reactie verscheen in het nummer van 1 december. Du Perron liet Zentgraaffs stuk volgen door een brief aan Ter Braak waarin hij zich vrolijk maakte over ‘deze oude abruti, - die niet tellen kan, niet logies denken kan, niet lezen, niet schrijven, niet overschrijven kan, die alleen tekstvervalsen kan en als een kroeghouder interpreteren, die voor zijn herkauwerij niet zonder de hulp van een psychiater en een deurwaarder kan, dat zet men je hier godbeter't voor als een “groot polemist!”’Ga naar eind23 Opnieuw schakelde Zentgraaff de deurwaarder in om een weerwoord geplaatst te krijgen. Hij wenste Du Perron, de schrijver van zoveel vuiligheid, de vergetelheid toe; de man hield er vreemde methoden op na ‘om de Kunst te dienen: het stooten met een mestvork in eene schaal perziken.’Ga naar eind24 In een naschrift beaamde Du Perron, dat hij nog wat ‘met de mestvork’ zou prikken, maar ‘dat de oudeheer zichzelf voor een schaal perziken aanziet, - kijk, dat moet weer een streek van de tropenzon zijn geweest’.Ga naar eind25
Hiermee kwam een einde aan deze polemiek waarvan het belang beperkt bleef tot een klein stukje Indië, de ‘provincie van de provincie’. Misschien zag Zentgraaff in dat hij bezig was reclame te maken voor Kritiek en Opbouw.Ga naar eind26 Inderdaad was het aantal abonnees gedurende de woordenstrijd aanzienlijk gestegen. In het archief van J.H.W. Veenstra vond ik nog een andere verklaring, opgetekend uit de mond van B. Sluimers, oud-hoofdredacteur van AID-De Preangerbode: Zentgraaff zou zijn opgehouden met de polemiek, omdat Du Perron ter ore was gekomen dat hij in zijn jonge jaren een ‘perkara’ aan de broek had | |
[pagina 48]
| |
gehad. Hij had een negenjarig Javaans meisje verkracht. Die zaak was getoetoept. Du Perron bezat, aldus Sluimers, afschriften van de zaak. Hij had Sluimers gevraagd om Zentgraaff te waarschuwen dat ze in Kritiek en Opbouw zouden worden gepubliceerd als hij zou doorgaan met de polemiek. Met deze verrassende interpretatie wil ik besluiten. Sluimers zette Du Perron op de plaats van Zentgraaff en maakte van hém de man die in het geniep met dossiers zwaait. Dit laatste komt me zeer ongeloofwaardig voor. Het lijkt erop dat de provincie hier wraak neemt op de man die haar zo duchtig had aangevallen en ten slotte de rug toegekeerd. Uit de aantekeningen van E. du Perron (coll. Letterkundig Museum).
|
|