Indische Letteren. Jaargang 20
(2005)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Deze in september 1900 te Buitenzorg genomen foto symboliseert de - destijds zeer ongebruikelijke - informele omgang tussen Javaanse vrouwen en de Europese bestuurlijke elite. Kartini logeerde toen met haar zusters Roekmini (geheel links) en Kardinah (tweede van links) bij de Abendanons. Kartini heeft Thijs de Booy op schoot en zit naast haar ‘penvriendin’ Hilda de Booy-Boissevain, echtgenote van luitenant-ter-zee der eerste klasse H. de Booy, de adjudant van gouverneur-generaal W. Rooseboom. Nodeloos te zeggen dat ze op diens paleis werden uitgenodigd (fotonr. KITLV G 406).
| |
[pagina 25]
| |
De ontbrekende brief van Kartini
| |
[pagina 26]
| |
echtgenote van de adjudant van gouverneur-generaal Rooseboom, behoorde tot de intimi van Kartini. De vooruitzichten leken niet ongunstig, temeer daar haar oudere broer Sosro Kartono al in Nederland studeerde. Een Nederlandse correspondente van Kartini was Nellie van Kol-Porreij (1851-1930). Zij publiceerde in progressieve bladen, schreef kinder- en sprookjesboeken en startte in 1898 de Volks-Kinderbibliotheek, die uiteindelijk 88 delen zou omvatten. Zij was getrouwd met het genoemde sociaal-democratische parlementslid Hendrik van Kol, die in 1902 was begonnen aan een uitgebreide reis door Indië en daarbij ook de twee bijzondere dochters van de regent van Japara opzocht. Voor Kartini een goede gelegenheid om via Van Kol ook in Holland een front te openen ter ondersteuning van hun studie daar. Van Kol was al eerder in Indië geweest, waar hij zich gedurende zijn 16-jarige carrière als ingenieur had ontwikkeld tot een voortrekker van de Ethische Politiek. Aanvankelijk twijfelde hij of de zusters na een opleiding in Holland nog gelukkig konden worden als echtgenotes van inheemse hoofden, maar Kartini legde hem uit dat ze een opleiding wenste ‘en wel speciaal voor 't onderwijs, teneinde later, wanneer ik weer in mijn land terug zal zijn, eene school te openen voor dochters van Inl[andse] hoofden, aan wier opvoeding ik mij geheel wensch te wijden.’Ga naar eind4 Dat hij onder de indruk was van Kartini's idealisme bleef niet lang geheim. Op 25 april verscheen in De Locomotief het toepasselijk getitelde artikel Met van Kol op Reis door G. Stoll, die hem niet alleen vergezelde, maar hem ook ‘als gids en tolk’ diende. Stoll vermeldt over Van Kol: Hij kon hier nagaan, welke invloed een volkomen Europesche opvoeding had op meisjes van de Javaansche aristocratie; het is toch bekend dat de regent zijn kinderen, zoowel jongens meisjes naast het ophouden van de adat, volmaakt Europeesch heeft opgevoed. Dat het een zeer goed met het ander samen gaat, heeft de heer van Kol kunnen opmerken in het langdurig onderhoud dat hij met de oudste der dochters had. Hij vond in haar een meisje, dat doordrongen was van de plichten, die haar hooge geboorte haar opleggen, een ijverige voorvechtster voor de belangen van het volk, haar volk. [...] Zij uitte vrijmoedig haar gedachten over de dochteren der aristocratie en bepleitte de groote voordelen, die het volk zou kunnen hebben van een tijdelijk verblijf in Holland der aanstaande echtgenooten van de hooge inlandsche ambtenaren. [...] De heer van Kol verzocht zij tenslotte zijn invloed te willen aanwenden om haar ideen tot werkelijkheid te brengen.Ga naar eind5 Uit een brief die Kartini op 10 juni 1902 schreef aan Rosa Abendanon | |
[pagina 27]
| |
blijkt dat dit artikel niet precies haar gesprek met Van Kol en haar ideeën weergaf, maar wel de hoofdgedachte. ‘De zaak is nu dus publiek - ik zag géén spoor van misnoegen op Vaders gelaat, veeleer een blijden glans. Wàt moet ik daarvan denken?’Ga naar eind6 Die glans verdween snel, zo wordt duidelijk uit een brief die Roekmini aan Rosa schreef. De journalist had ‘zijn neus in deze toch particuliere zaak gestoken, al was 't ook maar door af te luisteren, wat ons echter nu niets zou kunnen schelen, als hij 't maar goed deed!’ Roekmini ergerde zich aan de bewering van Stoll dat de Europese beschaving ze ‘nader tot hun eigen land en landaard’ bracht, en vervolgde met: Maar nu dat naar Holland gaan! Daar vertelde hij 't onzin, dat als zoude Kartini die vergunning hebben verzocht voor alle Regentsdochters! die vergunning om er te toeven om haar blik te verruimen en haar geest te verrijken. - En daar heeft U dan de poppen aan het dansen. [...] Onze Ouders vertelden ons dan, hoe er druk gebabbeld werd over dat idee, waar men Kartini er hard over aanviel, ons bespotte en neerhaalde.Ga naar eind7 Roekmini noemde als voorbeeld dat hun ouders door anderen hierop werden aangesproken en zelfs het verwijt kregen dat de zusters Europese echtgenoten gelijkwaardiger zouden achten dan Javaanse. Dit maakt Kartini's opmerking in de hierna te publiceren, door Jaquet weggelaten brief begrijpelijk: ‘doordat men niet alles weet gaat men aan 't raden en gissen, en ah! men raadt en gist zoo liefst verkeerd.’ Na het gunstig verlopen gesprek met Van Kol besloot Kartini tot verdere actie en schreef hem op 21 juni een brief, waarin ze haar bedoeling uiteenzette en er alvast het concept van een rekest aan de gouverneur-generaal aan toevoegde.Ga naar eind8 Na het voorafgaande is het niet onbegrijpelijk dat haar ouders erop aandrongen deze kwestie niet openbaar te maken.
Aangezien zeepost met 22 kilometer per uur reisde, was haar verzoek in Nederland op dat moment al bekend - waarvan Kartini onkundig was. Wat was het geval? Op 29 mei 1902 verscheen het artikel uit De Locomotief ook in Nederland en wel in het Koloniaal Weekblad. Orgaan der Vereeniging ‘Oost en West’.Ga naar eind9 Onder het artikel schreef de redactie ‘dat zij bij haar edel streven ook ten volle rekenen kan op de hulp onzer vereeniging’. Nellie van Kol begon deze hulp te mobiliseren. Op 19 juni verscheen in het Koloniaal Weekblad haar ‘Javaansche Vrouwen’.Ga naar eind10 Zij zag in Kartini en Roekmini de verkondigers ‘van een nieuwe dagenraad’. ‘Ik zeg: uw publiek moet ze leren kennen. Want als het mijn man niet zou mogen gelukken Regeeringssubsidie te krijgen voor deze vrouwen van goeden wil en groote gaven, dan moeten ze particulier geholpen worden.’ Ze beriep zich hierbij op een brief van Kartini aan haar, maar | |
[pagina 28]
| |
Gouverneur-generaal W. Rooseboom op de trappen van het paleis te Buitenzorg. Van links naar rechts: de vrouw van de landvoogd, de gouverneur-generaal met Tommy de Booy en mevrouw H. de Booy-Boissevain.
| |
[pagina 29]
| |
kon niet meer dan enkele woorden eruit citeren: ‘In afwachting van de toestemming om de naiven geestdriftigen brief in zijn geheel te mogen publiceren...’. Kartini had haar met medeweten van Van Kol geschreven over haar verlangen naar Nederland. Het zal een week of vijf hebben geduurd voordat Kartini dit artikel onder ogen kreeg. Ze concludeerde dat openbaarmaking van de gehele brief ‘een plicht’ was. Ze zat hiermee een beetje in haar maag, maar niet zozeer vanwege de voorspelbare problemen over haar allesbehalve feodale huwelijksopvattingen die ze in de brief te berde bracht, zoals wel is gedacht.Ga naar eind11 Om tegenstanders geen houvast te geven, wilde ze een aantal beweringen uit de brief met bewijzen staven. Daarom gaf ze haar toestemming voor een later moment.Ga naar eind12 Maar de tweede reden voor publicatie op een later moment verzweeg ze aan Nellie en Hendrik van Kol. Deze staat in haar brief aan Rosa Abendanon van 28 juli 1902. Een van Kartini's broers, Sosro Boesono, had op enig uitstel aangedrongen. Juist op dat moment was hij afhankelijk voor zijn promotie tot assistent-wedono (assistent-districtshoofd) van de resident van Semarang.Ga naar eind13 Een al te nauwe associatie met Van Kol lag zeer gevoelig. Pieter Sijthoff, de resident van Semarang en derhalve tevens de superieur van haar vader, was zeer kwaad op Van Kol, die opmerkingen had gemaakt over noodlijdende afdelingen in de residentie. Hij leek niet uit te sluiten dat dit ook te maken had met Van Kols bezoek: ‘Ik vertel u dit zeer in vertrouwen’, schreef Kartini, ‘Wij staan dus blijkbaar onder verdenking “kwaad gestookt” te hebben. U weet dat de hr. V.K. hier kwam speciaal en alléén voor ons beidjes. [...] Ongesproken de gedachte: daar moest toch een reden voor zijn, en wat anders dan dat wij kwaad hadden gebrouwd. O! wij vinden 't zoo min, zoo min.’Ga naar eind14
Ondertussen verschenen over Van Kols reis kortere en langere krantenberichten. Kartini maakte hieruit op - zo valt uit haar ongepubliceerde brief af te leiden - dat hij niet lastig wenste te worden gevallen met persoonlijke zaken. Dit kan heel goed slaan op het ontwerp-rekest waarmee hij zich zag geconfronteerd. In deze brief vroeg Kartini hem niet alleen vergeving daarvoor, maar verklaarde voorts dat ze hem weer lastig ging vallen. Ze ging hierbij nog in op haar eerdere verzoek om geheimhouding namens haar ouders, maar maakte daarna duidelijk dat dit nu door Nellie van Kols optreden achterhaald was. Van de tot nu toe ongepubliceerde brief aan Van Kol kan nog worden gezegd dat Kartini allereerst ingaat op het bovenstaande verzoek om geheimhouding en vervolgens het idealisme toont dat haar zo typeert. | |
[pagina 30]
| |
Voor alles vergeef me, o vergeef me, dat ik 't weer waag U lastig te vallen, ik heb U naar Soerabaja geschreven, poste restante, en ik vrees zóó, dat dien brief niet terecht is gekomen, daar U reeds een paar dagen op de plaats was, toen dat schrijven aankwam, zooals ik naderhand in de courant las. Ik nam toen ook kennis van Uw zeer billijk verzoek om U o.a. niet voor persoonlijke zaken te schrijven, ik had het gedaan vóór ik dàt las, en ik doe het nu weer! Daarom duizendmaal ampoen! - ik wilde alleen maar even herhalen, wat ik in dien brief naar Soerabaja geschreven heb, mocht deze niet door U ontvangen zijn: in mijn schrijven van Juni jl, hetwelk U gelijk met dezen op Batavia ontvangen zal, verzocht ik U namens onze ouders onze zaak zoals voorlopig zooveel mogelijk geheim te willen houden, tot de Regeering zal hebben beslist ja dan neen, met 't doel om in het ongunstige geval het publiek onkundig te laten van de geheele quaestie - Wij wisten noch vermoedden toen in de verste verte niet, wat Mevrouw met ons zóu voorhebben, wisten niet van de goede gezindheid van ‘Oost en West.’ Nu mevrouw dàt voor ons heeft gedaan - wij zijn er H[are]Ed[ele] o zoo dankbaar voor! - en door haar artikel in ‘O. en W.’ onze zaak zoo goed als geheel publiek is geworden vinden wij geheimhouding, die wij van den kant onzer oudjes zeer goed begrijpen, overbodig en in algeheele publicatie nu zelfs plicht geworden. Door Mevrouw's artikel, dat het een en ander onthulde, doch nièt alles, is de belangstelling - hier te lande zou ‘nieuwsgierigheid’ beter op hare plaats zijn - van het publiek opgewekt, en doordat men niet alles weet gaat men aan 't raden en gissen, en ah! men raadt en gist zoo liefst verkeerd. Ik hoop daarom spoedig Mevrouw onze toestemming te kunnen geven tot het publiceeren van mijn brief aan H[are] Ed[ele]. Nu willen wij ons eerst van eenige gegevens voorzien ter versterking van het een en ander. U sprak er hier over, om op Batavia Mr. Abendanon op te zoeken, wij beiden smeeken U om, zoo U 't kan, ook Mevrouw Abendanon te ontmoeten. Zij is evenals haar man, een groot vriendin van ons Javanen en als wij in de toekomst wàt zullen kunnen zijn voor onze landgenooten, dan zullen wij dit óók aan háár hebben te danken, want zij was het, die ons den moed gaf, pal te blijven staan tegen den storm in. 't Is zeker geen kinderspel om te breken met oeroude tradities en gewoonten, eeuwenoude vooroordelen af te werpen: - Zij weet alles van ons en heeft met de haren veel lief en leed van ons in haar eigen familiekring meêgemaakt. Wij zouden het goddelijk vinden als U haar sprak, al was 't maar één kwartiertje. Wij zijn nu bezig Javaansche sprookjes, legenden en sagen te verzamelen, om ze voor Mevrouw te vertalen, voor haar Volks-kinderbibliotheek. Wij hopen maar, dat wij er wat van terecht zullen kunnen brengen; wij vinden het eenvoudig zalig om met Mevrouw te mogen meêwerken! O! er is zóó veel | |
[pagina 31]
| |
moois in ons volk! Wij hebben dezen dagen bij 't opzamelen van sprookjes voor Mevrouw, zóó veel diepe wijsheid gehoord uit den volksmond en van oudjes in onzen omgeving, gezegden, die ons ontroeren door den waarheid, die er in ligt, den eenvoud waarmee ze gezegd worden, en de heerlijkschoone taal, waarin die gedachten zijn neergelegd. Mocht ik eens Uwe taal zóó machtig zijn, dat ik haar kneden kon in elken vorm, dien ik wilde, om U allen het schoone te laten zien van ons volk, het mooiste mooi dat het heeft: zijn ziel! Er moet een kind van eigen volk opstaan, dat den vrienden en vreemden de ziel van het volk leert kennen, dat volk zoo weinig gekend en zooveel miskend....... Groet Mevrouw hartelijk van hare nieuwe vriendinnen, dochters van 't land van zonneschijn als U haar over eenige weken wederziet, in den besten welstand hopen we innig. Zeg ook Uwen kinderen veel liefs van de hun onbekenden, maar die hunne Ouders, zóóveel liefde, dankbaarheid en hoogachting toedragen. Na U onzer Ouders beleefde groeten en hartelijke wenschen, en ook de onze aangeboden te hebben
hoogachtend Uw[e] d[ienst]w[illige] d[iena]r[e]sse
Kartini
Hoe liep het verder af? ‘Gisteren kregen wij een brief van de heer Van Kol’, schreef Kartini Rosa Abendanon drie dagen later, ‘heerlijk, goddelijk, hij zal naar U gaan.’Ga naar eind15 Dat hij achter hun idee stond, was op zichzelf al uitzonderlijk, zo valt af te leiden uit een artikel in De Locomotief de dag daarop.Ga naar eind16 In beginsel was het niet noodzakelijk, redeneerde hij, dat ontwikkelde Javanen Hollands leerden. Onderwijs was kostbaar en door standaardwerken in het Javaans te vertalen, konden voor hetzelfde geld meer mensen worden bereikt. Op 30 december 1902 las Kartini in een brief uit Nederland dat Van Kol op 26 november een gloedvol betoog had afgestoken in de Tweede Kamer met als resultaat dat: ‘de minister bereid is bij uitzondering subsidie toe te staan voor opvoeding in Nederland.’Ga naar eind17 Deze toestemming kwam van de zojuist aangetreden minister van Koloniën, A.W.F. Idenburg, de eerste ethicus op deze post, die zeer geïnteresseerd was in Kartini's ideeën.Ga naar eind18 De politieke strijd leek gestreden. Maar het was nog altijd Abendanon die verantwoordelijk was voor het onderwijsbeleid in Indië en niet Kartini of Roekmini. In zijn optiek konden zij al direct worden ingezet bij het voortgezet onderwijs voor inheemse meisjes. Dit was ook zijn oorspronkelijke idee, maar het werd destijds door hun ouders tegengewerkt.Ga naar eind19 Een opleiding in Holland was niet alleen onnodig, maar betekende ook jaren uitstel. Op 24 januari 1903 wist hij Kartini - en niet te vergeten Roekmini - in een persoonlijk gesprek over te halen om niet te gaan. Zijn voornaamste | |
[pagina 32]
| |
argument was dat er in Indië volgens haar ideeën scholen zouden worden opgericht. Hierin was hij oprecht. Hoewel hij twee jaar later naar Den Haag vertrok - gepensioneerd maar niet in ruste - heeft hij van daaruit dit beleid niet alleen waar weten te maken, maar ook Kartini's ideeën beroemd gemaakt dankzij Door duisternis tot licht. Maar er speelden ook andere dingen mee. Haar ouders en Abendanon kunnen beducht zijn geweest voor de verhevigde politieke en sociale commotie waartoe het verblijf van de zusjes in Holland ongetwijfeld zou leiden: ze zouden immers de eerste Javaanse vrouwen zijn die een voortgezette opleiding in Nederland gingen volgen en een eigen carrière nastreven. Dit ging lijnrecht tegen de adat in, waar een huwelijk prioriteit had. Dat Kartini en Roekmini bezweken voor zijn pressie, kwam ook doordat zijn vrouw Rosa nu op dezelfde lijn zat als hij en doordat de ouders van Kartini en Roekmini weliswaar toestemming hadden gegeven voor de reis, maar hen liever op Java wilden houden.Ga naar eind20 Tot slot nog dit: de krantenartikelen en zeker de brieven die Jaquet publiceerde, maken de conclusie onontkoombaar dat deze ontbrekende brief uitstekend bij de andere past.Ga naar eind21
Jaap Anten is werkzaam bij de afdeling Archief en Beeld van het KITLV te Leiden. |
|