Indische Letteren. Jaargang 14
(1999)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
De lusten en lasten van de biograaf
| |
[pagina 14]
| |
Eddy du Perron met zijn ouders en de min Nia (coll. mr. A.B. du Perron).
| |
[pagina 15]
| |
herkomst. Dankzij de autobiografische toelichtingen die Du Perron zelf in een met witte vellen doorschoten exemplaar voor zijn vriend Jan Greshoff heeft genoteerd, kunnen we de gebeurtenissen in de roman beter relateren aan de werkelijkheid, maar met deze aanknopingspunten begint pas het onderzoek. Hier en daar is het feitenmateriaal in de roman omwille van het literaire arrangement aangepast, dat wil zeggen soms vinden er vereenvoudigingen of verdichtingen plaats of is een anekdote die bij een bepaalde persoon hoorde toegeschreven aan een ander. Die gevallen zijn meestal door Du Perron zelf verantwoord, maar soms ook niet. Het gaat er dus om eigen onderzoek te verrichten om tot een vollediger en soms juister of zelfs afwijkend beeld te komen. Bovendien dient de roman onderworpen te worden aan een nauwkeurige, kritische lectuur en moeten er vaak details uit verschillende hoofdstukken bijeen worden geharkt om de chronologie beter in het vizier te krijgen. Het belangrijkste echter is het eigen onderzoek, dat kan leiden tot een nadere invulling óf correctie van het beeld dat Du Perron zelf heeft gegeven.
In de kritische leeseditie van Het land van herkomst die F. Bulhof en G.J. Dorleijn in 1996 hebben gepubliceerd kunnen we zien wat voor bronnen de onderzoeker hierbij zoal ten dienste staan. Zo heeft Bulhof gebruik gemaakt van gegevens uit het Algemeen Rijks Archief. Op basis daarvan heeft hij een prachtig aanvullend portret geschilderd van de sympathieke zonderling Reneke Adriaan Eekhout, die in de roman voorkomt als de fantastische plannenmaker en Soendanezenvriend Evert Reedijk. Zelf heb ik geen onderzoek gedaan in het Algemeen Rijks Archief, maar wel in het Nationale Archief van Indonesië (Arsip Nasional) en in het Indisch Familie Archief. Over het Arsip Nasional kan ik kort zijn: het enige dat ik daar voor mijn biografie heb weten te vinden is een overzicht van de carrière van Du Perrons grootvader Henri bij de rechterlijke macht in Indië. Wie niet een veelomvattend onderwerp bestudeert, heeft maar weinig kans om in het Arsip Nasional iets van belang te vinden; de trefkans is eenvoudig te klein, waarbij nog komt dat lang niet alle stukken die op grond van hun summiere beschrijving in de index beloftevol lijken, ook bewaard zijn gebleven. | |
Op zoek naar getuigenMeer leverde het Indisch Familie Archief op. In een vroeg stadium van mijn onderzoek heb ik daar alle Indische familienamen die voorkomen bij Du Perron opgezocht. Soms had ik geluk en vond ik het adres van iemand die ooit gegevens had gedeponeerd. Zo ben ik de naam van ene Van der Groen tegengekomen, die woont in het plaatsje Concord in Californië en inderdaad een nazaat bleek te zijn van William van der Groen en Dora Pichel (1893-1972). Dora (Flora in de roman) was | |
[pagina 16]
| |
het Indische meisje dat in Gedong Menu kindermeisje was en speelkameraadje van de zes jaar jongere Eddy. Ik heb haar zoon Edgar François, geboren in 1914 en niet toevallig luisterend naar de roepnaam Eddy, op 3 december 1993 in Jakarta gesproken en van hem en zijn zuster enkele indrukken gekregen van Du Perrons prilste jaren, waarover hun moeder graag mocht vertellen. Twee onmiddellijke getuigen van Eddy's jeugd heb ik gevonden dankzij een combinatie van geluk en enig doorzettingsvermogen. Ik was al geruime tijd op zoek naar telgen van de familie Jordaan, want in een toelichting in het Greshoff-exemplaar schrijft Du Perron, dat hij hoofdstuk 22 en 23 om esthetische redenen erg heeft bekort en zelfs zijn ‘aangenomen zusjes’ Jordaan, Gonda en Olga, heeft weggelaten.Ga naar eind2 Na verschillende doodlopende sporen te hebben gevolgd, had ik eigenlijk al de hoop opgegeven om de ‘gezochte’ familie te vinden. Op 18 januari 1992 had ik een gezellige bijeenkomst met enkele leden van de familie Tissing. Adé Tissing, een van Eddy's trouwste jeugdvrienden, was op latere leeftijd getrouwd met Trude van den Berg, die uit haar eerste huwelijk een dochter had, Nel Jansen. Met deze stiefdochter van Adé Tissing, mevrouw Weke-Jansen, had ik enkele malen telefonisch contact gehad en zij was zich voor mijn onderzoek gaan interesseren. Bij Tegallega; vooraan: Eddy du Perron, Gonda en Olga Jordaan, 1921 (coll. mr. A.E. du Perron).
| |
[pagina 17]
| |
Zij was het ook die de familiebijeenkomst voor mij had belegd. We praatten wat over Adé en Feicko Tissing en bekeken oude foto's, wat de conversatie altijd bijzonder stimuleert. Opeens viel de naam van Phely Jordaan, oudere broer van de tweelingzusjes, en na enige tijd zei mevrouw L. Tissing-Dieudonné, dat er een zoon van Phely in Roden woonde. Daarop heb ik snel een brief gestuurd aan deze meneer, want op 5 februari zou ik naar Nieuw-Zeeland vertrekken waar mij een baan wachtte. Spoedig daarop werd ik gebeld door de dochter van Gonda Jordaan, die van haar neef had gehoord dat ik naar de zusjes Jordaan zocht. Welnu, haar moeder was nog springlevend en had een ‘ijselijk goed geheugen’, en ik was welkom. Dus op 29 januari reisde ik naar Amsterdam, waar Gonda Bontekoe-Jordaan woonde. Zij had voor zichzelf een aantal notities gemaakt en vertelde mij alleraardigste verhalen die Het land van herkomst niet hebben gehaald, maar wel in mijn biografie zullen komen. Diverse details die zij mij vertelde over Eddy's moeder kwamen overeen met het beeld dat Rob Nieuwenhuys van haar geeft in zijn levendige artikel ‘Op zoek naar het land van herkomst’.Ga naar eind3 Ook Rob baseerde zijn schets van mevrouw Du Perron onder meer op de informatie die hij van ‘een Indische zegsvrouw’ had gekregen. Míjn Indische zegsvrouw zocht ik nog eenmaal op, tijdens een verlof; in augustus 1994 overleed zij op 91-jarige leeftijd.
Een andere kroongetuige is Jules Edouard (Eddy) van Polanen Petel (geb. 1914), de oudste zoon van Eddy's halfbroer en een van die Indische mensen die zich niet meer veilig voelden in het onafhankelijk geworden Indonesië en liever dan naar het koude benauwde Nederland te gaan een ander woonoord uitzochten. Gelukkig voor mij was dat in zijn geval Nieuw-Zeeland, wat ik te weten was gekomen uit het archief van de redactie van de Brieven van Du Perron.Ga naar eind4 Zodra ik enigszins op orde was in mijn nieuwe woonplaats Auckland, ging ik naar een openbare bibliotheek, waar ik alle telefoonboeken doornam op de naam Van Polanen Petel. Ik noteerde vele Van Polanens, want je weet maar nooit; pas toen ik aan een van de laatste districten toekwam, stuitte ik in het plaatsje Whangarei - twee uur rijden ten noorden van Auckland - op de naam: J.E. van Polanen Petel. Een afspraak was gauw gemaakt. Op 14 december 1992 nam ik de bus naar Whangarei, waar ik vergast werd op fraaie familie-anekdotes uit de mond van een echte Indische verteller. Ik geef er hier een die het ‘espagnolisme’ illustreert dat Du Perron aan zijn Indische jeugd had overgehouden: Eddy du Perron was een vaatje buskruit, was ongebreideld. Een anekdote was: toen woonden ze al in Gistoux bij Brussel. Toen wij daar kwamen met vakantie vanuit Holland werden we altijd met open armen ontvangen door mijn grootmoeder. Maar een keer waren zij en Eddy in Parijs voor het een of andere | |
[pagina 18]
| |
geval en er was een grote optocht, een hoop mensen daar en ze waren allemaal aan het dringen om vooraan te komen en Eddy en zijn moeder stonden vooraan, en er was een vent achter, die zat almaar te douwen en op te douwen, en Eddy had al een paar keer tegen die vent gezegd: Hee, hee, doe dat niet, kan je niet zien, hier staat een oude dame, en die vent die begon te schelden en die noemde een naam die in Eddy's mening beledigend was voor zijn moeder en die draait zich om en die slaat die vent baf! absolutely knock-out achterover. In mijn Nieuw-Zeelandse tijd onderhield ik briefcontact met Nel Weke-Jansen, bij wie ik altijd met mijn vragen terecht kon. Dankzij haar uitgebreide Indische netwerk in Den Haag zijn er zo nog allerlei details aan het licht gekomen, vooral over Du Perrons korte schoolcarrière op de HBS te Bandoeng. Zelfs wist Nel Weke uit de mond van haar oom Ton Scheffer (1899-1997) nog gegevens op te tekenen over Eddy's laatste twee jaren op de lagere school, i.c. de Gouvernementsschool in Meester Cornelis. Inmiddels heeft een aantal van deze zegslieden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Mijzelf is het enkele keren overkomen, dat ik naar iemand toe wilde gaan die mij een veelbelovende bron leek, en dat Hein me net voor was. Hein is een spelbreker waar elke biograaf rekening mee moet houden. Daarom is het zaak om zo vroeg mogelijk in het biografische onderzoek zoveel mogelijk tijdgenoten te interviewen. Gelukkig zijn er ook aantekeningen bewaard van gesprekken die J.H.W. Veenstra tussen 1967 en 1983 heeft gevoerd met mensen die thans al veel langer aan gene zijde verkeren. In 1993 kreeg ik toegang tot dit materiaal, dat aan het Letterkundig Museum was gelegateerd. Zo trof ik interviews aan met Wim van Reijen (1899-1985), Eddy's jeugdvriend uit Meester Cornelis met wie hij het musketiersspel speelde met bamboe degens, en met Edy Batten (1900-1970), de vechtersbaas en latere Atjeh-strijder die in 1918 enige tijd voorzitter was van sportvereniging Olympia, waarvan Eddy het secretariaat op zich had genomen. Bij hun eerste ontmoeting maakte Eddy, die zachte aardige jongen met een slag in zijn haar, op Edy de indruk van een ‘cherubijntje’, maar later kwam hij erachter, dat het ‘een verdomd lastige vent’ kon zijn die geen ondergeschiktheid accepteerde. Een andere geïnterviewde was Katy Pennink-Pino, die op de HBS van Eddy's stilistische vaardigheid had geprofiteerd, want hij schreef haar opstellen. Over haar zuster Hetty, Eddy's eerste serieuze geliefde in Indië, zij het slechts in verhit epistolair verkeer, wist zij te vertellen dat zij een mystiekerig aangelegd meisje was, dat zich enorm voelde aangetrokken tot die excentrieke familie Du Perron in Tjitjalengka met hun spiritistische séances. Tijdens haar verblijf in het bergplaatsje kwam zij er ondanks het verbod van haar broer de controleur, A.M. Pino,Ga naar eind5 toch over de vloer. En ze vatte gauw vlam voor elke nieuwe aanbidder die zich aandiende. | |
[pagina 19]
| |
Foto's en andere documentenOm gevoel te krijgen voor de sfeer van een bepaalde plaats en tijd is ‘oral history’ onmisbaar. Maar wat de feitelijke gegevens betreft is enige behoedzaamheid geboden, want het menselijke geheugen is feilbaar. Sommige geïnterviewden zijn betrouwbaarder dan andere. Zo had Gonda Bontekoe-Jordaan, voormalig onderwijzeres, van zichzelf een hang naar precisie die uitkwam in de gedetailleerdheid van haar herinneringen. Soms hebben verschillende mensen eenzelfde verhaal en dan stijgt de betrouwbaarheid. Maar het is helemaal mooi als bepaalde uitspraken bevestigd of aangevuld worden door documenten. Een machtige bron vormen de foto's in de familie-albums die in het bezit zijn van mr. A.E. du Perron. In een vroeg stadium van mijn onderzoek heb ik het merendeel van die foto's gereproduceerd. Van de geportretteerden ontbraken vrijwel altijd de namen, maar nog levende tijdgenoten wisten die zich soms te herinneren; een enkele keer viel er naar te raden op grond van Het land van herkomst, waarin vooral gelaatstrekken heel exact worden beschreven. In zijn brieven verwijst Du Perron af en toe naar zijn jeugd in Indië. In de jaren negentig kwamen er vier collecties brieven van hem uit de jaren twintig boven water, die in deel X van de in 1977 begonnen reeks Brieven zullen worden gepubliceerd. Een belangrijke verzameling omvat de brieven uit 1922 en 1923 die hij schreef aan Clairette Petrucci, zijn Meester Cornelis 1913, v.l.n.r. C.E. du Perron sr., onbekend, M.M.M, du Perron-Bédier de Prairie, onbekend, B.B.J. Crone, onbekend, onbekend (coll. mr. A.E. du Perron).
| |
[pagina 20]
| |
eerste ‘muze’ in Europa. In die tijd lag zijn Indische jeugd nog maar net achter hem; bovendien was het niet denkbeeldig, dat hij spoedig weer naar Indië zou moeten terugkeren. Zijn ouders woonden weliswaar in Brussel, maar officieel waren ze nog steeds ‘gedomicilieerd te Bandoeng’ waar het huis aan de Groote Lengkongweg nr. 18 was aangehouden, en zijn moeder had heimwee... Om aan zijn kunstenaarsaspiraties te kunnen voldoen bleef Eddy zelf toch liever in Europa, zoals hij op 22 juni 1922 aan Clairette uitlegt: ‘In Indië heb ik nooit geleefd. Een kunstenaar moet leven: het leven lijden van man en van kunstenaar. Misschien zijn er mensen die er alleen maar een kunstenaarsbestaan op na houden, maar zij zijn dan lijkt me nogal incompleet. In Indië was ik als man een kleine jongen met niets bijzonders in zijn leven: noch libertijns noch kuis, en met tamelijk weinig ervaring. In artistiek opzicht had ik alle omstandigheden tegen me. Ik heb gelezen, niets meer.’Ga naar eind6 Het is een enigszins gechargeerd beeld dat Eddy hier van zichzelf geeft, want zo'n bleu en boekig jongmens was hij toch ook weer niet, maar hij schrijft dan ook aan de vrouw die hij de zijne wilde maken en hij kon moeilijk verhalen gaan ophangen over zijn nachtelijke strooptochten in de kampoengs met Edy Batten en de gebroeders Tissing. Hij wil zichzelf zo goed mogelijk verkopen en Clairette laten merken, dat hij met háár aan zijn zijde vast tot grootse dingen in staat zou zijn. Hij legt haar uit, dat hij in Indië maar één droom had: ‘te slagen als kunstenaar of falen. Daar kwam het op neer.’ En om als kunstenaar te slagen moest hij absoluut naar Europa: Europa was alles, in Europa moest hij overwinnen of verliezen. Als zijn lot in Europa niet een andere wending zou nemen, moest hij maar terugkeren naar Java om daar ‘een onbetekenend, min of meer gerieflijk leven te lijden.’ Europa was de uitdaging, de handschoen geworpen door het lot.
Het beeld dat ik me heb kunnen vormen van Du Perron in Indië kreeg ook reliëf door een schriftje met dagboekachtige notities dat hij tussen 1935 en 1940 bijhield en dat in het bezit is van zijn zoon Alain. Vooral fascinerend daarin is zijn beschrijving van Gedong Menu en omgeving en wat er allemaal veranderd is. Er staat een lijst in van dingen in Indië die hij wil ‘bestuderen, beschrijven of met [zijn vrouw] Bep zien’; uit een psychologisch gezichtspunt interessant zijn de notities waarin hij enkele kwellende herinneringen heeft weergegeven. Maar ik wilde mijn biografie niet uitsluitend op subjectieve bronnen baseren. Om Du Perron en zijn ouders beter te kunnen plaatsen in het Indië van hun tijd heb ik de Indische geschiedenis bestudeerd en waar nodig bepaalde historische ontwikkelingen geschetst. Ook heb ik om de sfeer van de tijd op te snuiven én om achter sommige feiten te komen jaargangen van diverse Indische dagbladen doorgenomen. In de kranten was ik met name op zoek naar twee tamelijk publieke gebeurtenissen waarin Du Perron sr. betrokken was: ten eerste zijn ‘gijzeling’, dat wil zeggen | |
[pagina 21]
| |
de gevangenisstraf van een maand, die hij omstreeks 1915-1916 in Bandoeng moest ondergaan. In Het land van herkomst staat behoorlijk cryptisch dat de gijzeling te wijten was aan het feit, dat ‘zijn vriend de advokaat zich volstrekt niet om hem bekommerd had’. Die vriend de advocaat was de bekende Armeense Indo-Europeaan mr. Th. Thomas, tevens schrijver van historische toneeldraken en hoofdredacteur (vanaf 1 april 1915) van het Bataviaasch Handelsblad. Welnu, ik heb de betreffende jaren met een marge naar boven en beneden toe in diverse dagbladen nagevlooid en vooral in de rubriek ‘rechtszaken’ gespeurd naar de namen C.E. du Perron of mr. Th. Thomas, maar gevonden heb ik niets. | |
Marietje van Oord(t)Evenmin heb ik een andere onopgeloste kwestie tot klaarheid kunnen brengen: die van de affaire ‘Marietje van Oord(t)’, een bekende Indische oplichtster, die - als ik de chronologie op basis van de roman juist heb gereconstrueerd - rond 1919 of 1920 haar zwierige entree maakte in de voorgalerij van het huis aan de Groote Lengkongweg, waar ze zich voorstelde als mevrouw Krapp of Kropp. Zij wilde het leegstaande Gedong Menu huren, beweerde dat haar man een hoge post bekleedde bij de Paketvaart en dat zij zich daarom met deze zaak belastte. Met haar niet geringe charmes wist zij Du Perron sr. binnen een mum van tijd om haar vinger te winden, en Gedong Menu werd aan haar verhuurd. Acht maanden later was de huur echter nog niet betaald. Du Perron sr. dreigde met een proces, maar de vogel bleek gevlogen: het huis - waar de meest fantastische feesten waren gegeven - werd in grote staat van vervuiling teruggevonden. Toen later de vermeende mevrouw Krapp of Kropp was teruggevonden en Marietje van Oord bleek te heten, volgde er een vermakelijk proces, waarbij Eddy getuige à charge was en Marietje larmoyante toneeltjes opvoerde.Ga naar eind7 Dit relaas kan men terugvinden in Het land van herkomst, maar hoe graag was ik niet in een van de kranten gestuit op een beschrijving van het proces zelf! Toch hoef ik niet helemaal ontevreden te zijn, want ik kwam Marietje tweemaal tegen. De eerste keer viel mijn oog op haar naam in de Java-Bode van 23 februari 1917. Zij verschijnt daar als de dame, die in het Bataviase Rijswijk een hoed kocht en verzocht de rekening te sturen naar de Nieuwelaan. Toen de rekening werd aangeboden, bleek zij vertrokken te zijn naar Bandoeng. Bij onderzoek bleek, dat zij ‘de bekende oplichtster Marietje van Oord’ was geweest. Veel uitgebreider komt zij naar voren in de Preanger-Bode van 29 mei 1915 in het artikel ‘Droevig gebeuren’. Het beeld dat hier van haar wordt gegeven komt aardig overeen met Du Perrons schets van haar pathetische gedrag tijdens de rechtszaak. Als een voetnoot bij Du Perrons roman én bij de Indische moraal moge dan dit vermakelijk verslag gelden, dat ik hier in zijn geheel laat volgen: | |
[pagina 22]
| |
Reeds eenige malen hebben wij in dit blad de avonturen geboekstaafd van Marietje van Oordt, een hupsch deerntje, dat het met de zedelijkheid - zooals wij die in onze fatsoendelijke maatschappij verstaan - niet zoo nauw neemt. Een poos is ze in het tehuis van het Leger des Heils te Semarang geweest, doch daar kon ze het niet uithouden en dus verbrak ze haar kluisters weer. Na eenige omzwervingen kwam ze, via Makasser, te Soerabaja terecht, waar zij zich voorgoed ‘vestigde’, vertelt de N.S.CtGa naar eind8. | |
De plurale samenlevingTyperend in het verslag is de toon vol leedvermaak, die altijd wordt aangeslagen als het gaat om betrapte dieven of ontmaskerde oplichters | |
[pagina 23]
| |
of - in sommige kranten - om domme en onbetrouwbare inlanders die hun verdiende loon hebben gekregen. De Indische maatschappij was vooral ook een sterk gesegmenteerde maatschappij met de nodige spanningen tussen de have's en de have not's. De Britse bestuursambtenaar J.S. Furnivall heeft voor Nederlands-Indië de term ‘plurale samenleving’ gemunt, waarmee hij bedoelde dat de bevolking uiteenviel ‘in een aantal etnische groepen met verschillende talen, zeden, gewoonten, religies en economische functies [...] Een kolonie was geen samenleving maar een marktplaats, waar ieder zijn arbeidskracht als enige waar kon verhandelen. Geen van de in de kolonie levende vreemde groepen kon een volkomen leven leiden. Europeanen en anderen waren er slechts tijdelijk, niet als burger van een land maar als kapitalist of ondernemer met vreemde arbeidskrachten. De relatieve homogeniteit van een samenleving in Europa ontbrak in deze tropische koloniën. Ieder en elke groep voor zich, geen voor het algemene belang, omdat dit niet als zodanig viel te definiëren.’Ga naar eind9 Op deze wijze weergegeven, doet de omschrijving onrecht aan de bestuursambtenaren, die geacht werden wél voor het algemene belang te werken. Velen van hen, eenmaal in de ban geraakt van de idealen van Verlichting of Ethische Politiek, hebben dat niet nagelaten en zijn daardoor menigmaal in conflict gekomen met ‘uitbuiters’ van de bevolking, of dat nu inheemse feodale potentaatjes waren of hun Europese evenknieën of Chinese woekeraars. Zo komt in Het land van herkomst naar voren, hoe Ducroo sr., particulier in hart en nieren, verbeten streed tegen ethische bestuursambtenaren, wier bemoeizucht volgens hem de historisch gegroeide verhoudingen tussen landheer en opgezetenen ontoelaatbaar verstoorde.
Het plurale karakter van de Indische samenleving kan ook, naar het voorbeeld van Jean Gelman Taylor, op minder welwillende wijze worden omschreven als een kastesysteem.Ga naar eind10 Zij geeft echter ook aan, dat er groepen van ‘blijvers’ waren onder de Europeanen, die in bepaalde opzichten buiten hun eigen ‘kaste’ traden. Deze Europeanen die Indië als hun vaderland hadden geadopteerd stonden open voor de invloed van de mestiezencultuur, die de VOC-tijd had overleefd. Deze mengcultuur was niet voorbehouden aan gemengdbloedigen, ze werkte ook in op creolen en op verse immigranten die zich permanent in Indië vestigden. Taylor spreekt in dit verband van een ‘intermediate society’, een Europese bevolkingsgroep die zich grotendeels aanpaste bij de levensstijl en gebruiken van de Indonesiërs en andere oosterlingen.Ga naar eind11 Overigens hoeft dit niet in te houden, dat daarmee ook een grotere gelijkheid tot stand kwam in de verhouding met de oosterse rassen; vaak integendeel. Met name de Indische dames bezaten een scherp gevoel voor wie de ‘baas’ was in huis en konden door hun kennis van het Maleis of lokale talen dit gezag ook uitentreuren blijven botvieren. De ouders van Eddy du Perron behoorden tot deze groep van blijvers | |
[pagina 24]
| |
Mevrouw Du Perron met haar twee zonen, Oscar en Eddy, schoondochter Erna en eerste kleinzoon Eddy, 1914 (coll. J.E. van Polanen Petel).
| |
[pagina 25]
| |
die gekenmerkt waren door een mengeling van Indonesische en Europese cultuurelementen. Maar ook was waar, dat de man meestal meer het Europese element vertegenwoordigde, terwijl de vrouw een nauwere aansluiting vond bij de inheemse levensstijl. Voor de familie Du Perron gold dit zeker.
Uit sociologisch gezichtspunt interessant zijn de opmerkingen in Het land van herkomst over de wijze waarop Arthur Ducroo en zijn ouders zich verhielden tot de verschillende bevolkingsgroepen en hun cultuuruitingen. Zo zijn Arthur en zijn moeder verzot op krontjong, waaruit blijkt hoe Indisch zij waren, niettegenstaande alle Europese pretenties. Volgens Het land van herkomst werd deze muziek gemaakt door ‘de oudere broers van de kinderen waar ik niet mee mocht spelen: dit waren de oudere boeaja's (scharrelaars, deugnieten, letterlik: krokodillen) van de halfbloed-families waartegen ik gewaarschuwd werd, de Mollerbeeks en de Leerkerks; [...].’Ga naar eind12 Dat het met de afkeer van genoemde Indo-families wel losliep, bewijst een andere passage in de roman, waarin wordt verteld hoe de familie Mollerbeek (in werkelijkheid: Agerbeek) kwam logeren in de villa die de familie Ducroo in Tjitjoeroeg bezat. Mevrouw verbleef daar vaak zonder haar man en nam dan behalve Eddy ook Dora Pichel mee.Ga naar eind13 Bij de beschreven logeerpartij, die plaatsvond toen Eddy ongeveer vijf jaar oud was, kwam mevrouw Agerbeek met haar zoontjes Herman en Ellie, van wie de laatste de organisator werd van alle spelletjes, terwijl beide moeders elkaar trachtten te overtroeven in het bakken van Indische koekjes. De spelletjes die werden gespeeld waren door en door Indisch. Ellie ging voor in het zingen van liedjes uit de inlandse opera ‘bangsawan’, ‘indiese liedjes op europese draaiorgelmotiefjes’ en een lied uit het voor de Komedie Stamboel geschreven Njai Dasima, een Bataviaans zedendrama dat tot in onze tijd bekend is gebleven door de prozabewerking van A.Th. Manusama. In zijn prilste jeugd raakte Eddy dus al vertrouwd met de Indische cultuur, zo rijk aan de verbeelding aansprekend sentiment.
Toen Eddy opgroeide, werd er echter meer afstand genomen van die al te Indische sfeer. Volgens de verteller van Het land van herkomst gingen de ‘oude vooroordelen’ weer een woordje meespreken. De sfeer van de kleine Indo's uit de buurt werd schadelijk geacht voor het herenzoontje en moeder meende in de ‘katolieke sfeer’ een gunstig tegenwicht te hebben gevonden, dus moest zoonlief naar de Broederschool St. Aloysius aan de noordoosthoek van het majestueuze Koningsplein, in de chique buurt Weltevreden.Ga naar eind14 Conflicten die het herenzoontje vooral als puber en adolescent had met Indo's en Indonesiërs worden in de roman met grote precisie beschreven, ook wanneer hij daarbij een minder fraaie rol speelt. Toch blijft een nauwkeurige analyse van de tekst geboden. Waar in de roman wordt geschreven, dat de Indo Baur (alias Herman Bloem) soms ‘onverklaarbare buien van wrok’ had, kunnen | |
[pagina 26]
| |
Eddy du Perron in 1917 (coll. mr. A.E. du Perron).
| |
[pagina 27]
| |
we ons afvragen of die buien wel zo onverklaarbaar waren, als we denken aan zijn verre van rooskleurige positie als kleine Indo, die bovendien door zijn totok-vader was verstoten. Als Baur, die tijdelijk onderdak had gevonden in Gedong Menu, ook door vader Ducroo de deur wordt gewezen, neemt hij wraak op de zoon door deze in de tram opzij te duwen en vlug diens plaats te bezetten. In de klas komt het dan tot een confrontatie, waarbij Arthur Ducroo zich ontlaadt ‘in alle grievende scheldwoorden die ik voor een halfbloed en speciaal voor hem bedenken kon; hij werd grauw in het gezicht maar bleef star in de lucht kijken. Deze belediging, waarbij de anderen met open monden luisterden, was ons laatste onderhoud.’Ga naar eind15 Allengs conformeert het herenzoontje zich steeds sterker aan het waardenstelsel van zijn vader en bezigt hij ook waar dat te pas komt diens arsenaal van kapitein Haddock-achtige scheldwoorden. Hij deinst echter terug voor geweld. In diverse passages in Het land van herkomst en enkele dagboeknotities uit de jaren dertig voel je nog de angst, huiver en afkeer die Eddy voelde als zijn oude heer weer eens een inlander afranselde. | |
JeugdlectuurTot slot wil ik een laatste bron noemen voor mijn biografische verkenning van Du Perrons jeugd, namelijk de boeken die hij toen las. Zelf hechtte Du Perron grote betekenis aan zijn jeugdlectuur. In Vriend of vijand en In deze grootse tijd heeft hij bladzijden vol geschreven over de boeken die hij als knaap en jongeling las.Ga naar eind16 Ik heb dan ook allerlei jeugdboeken opgespoord - wat niet altijd eenvoudig wasGa naar eind17 - en gelezen of op z'n minst doorgebladerd. De jeugdliteratuur uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zou thans allerminst voor een Gouden Griffel in aanmerking komen. De verdediging van blanke belangen rechtvaardigt het afslachten van vijandige Indianenstammen en in de Transvaalromans, die Eddy aan de Zandbaai las, triomferen Hollanders over Engelsen. Racisme en nationalisme vieren er hoogtij. Zelf schreef Du Perron in 1935 in een recensie van een piratenboek, met een verwijzing naar de Transvaalroman Pieter Marits: ‘Er is iets diepers dan onschuldig plezier in al deze lectuur voor jongere en oudere kinderen.’Ga naar eind18 En in Pieter Marits zelf lezen we hoe deze koene, in wezen goedhartige Boer gedwongen wordt het geweer te richten tegen de Engelse troepen, waarmee hij eerder de Zoeloes had bestreden. Een van de Boeren zegt hem: ‘Bedenk echter mijn jongen, dat het Christenmensen zijn. Richt goed, dat ze niet lang lijden.’ En zo geschiedt. Na het gemoord en geschiet heeft evenwel een oude zendeling het laatste woord: hij voorspelt, dat alle volken die met hun bloed Afrika's bodem hebben gekleurd, zich met elkaar zullen verzoenen.Ga naar eind19
In de Indianenromans van Gustave Aimard en Gabriel Ferry worden | |
[pagina 28]
| |
Indianen als inferieur aan de blanken beschouwd, want Indianen zijn heidenen, en daardoor lichtgelovig, woest, nodeloos wreed en wraakzuchtig. Ze worden niet in toom gehouden door christelijke deugden en kennen dus geen mededogen. Vaak worden bij zowel Ferry als Aimard de meest verwerpelijke en verraderlijke rollen door mestiezen bekleed: een herkenbaar gegeven voor lezers in een hiërarchische koloniale samenleving waar vaak op Indo's werd neergekeken. Anderzijds komt bij Aimard ook de gedachte voor, dat gemengdbloedigen de beste kanten van beide rassen in zich verenigen. Edelhart in de gelijknamige roman is een halfbloed. Over blanken wordt in Edelhart hier en daar de staf gebroken: zij heten wreder dan de roodhuiden, omdat zij op grond van hun ‘oordeel des onderscheids’ beter moesten weten.Ga naar eind20 Bij Ferry, wiens roman De woudlooper de Nederlandse jeugd pas bereikte nadat hij was ‘omgewerkt door een in Duitschland geacht opvoedkundige’, ontbreken relativerende beschouwingen over blanken; de Indianen worden ook veel negatiever uitgebeeld: als duivels, belust op de van bloed druipende scalpen van hun vijanden. Bois-Rosé, de edele Canadese hoofdfiguur, vergelijkt Indianen met gieren, ‘die het eerst dan wagen het lijk van een mensch te verscheuren, wanneer het tot bederf begint over te gaan.’Ga naar eind21 Ik neem aan, dat dit soort stijlbloempjes ook deel uitmaakten van het Franse origineel, terwijl de vele verwijzingen naar God mogelijk uit de pen van de Duitse bewerker zijn gevloeid. In een door J.J.A. Gouverneur geschreven voorwoord wordt gespeculeerd op enige ongerustheid bij ouders of De woudlooper wel ‘eene geschikte lectuur zijn zou’, maar Gouverneur ziet er geen probleem in het boek van harte aan te bevelen als ‘wezenlijk nuttige en leerzame lectuur’. Dat neemt niet weg dat de wrede kanten van het boek Eddy's licht ontvlambare fantasie wel moeten hebben geprikkeld.
Overigens had Eddy geen aanvechtingen om zich prairiejager der Preanger te voelen of zo, evenmin als zijn volgende lectuur hem deed verlangen zouaaf, Transvaalse boer of ridder te worden. Wel moet hij zich de vriend van deze helden hebben gevoeld, maar zijn vader relativeerde zijn enthousiasme met de schampere opmerking, dat hij geen druppeltje bloed kon zien.Ga naar eind22 Du Perron groeide op in een wrede samenleving, waarin de waarden van de heersende klasse en het heersende ras werden benadrukt, maar in tegenstelling tot zijn vader, die bekend stond als ‘de kwaaie Duup’, had hij een goedaardig naturel. Toch heeft het nog lang geduurd eer hij zich van allerlei koloniale aankleefsels heeft weten te bevrijden, en een zekere koloniale weerbaarheid heeft hij altijd behouden. Enkele progressieve Europese vrienden en vooral zijn vrouw Bep hebben in zijn dekoloniseringsproces een beslissende rol gespeeld, maar dit proces nam eigenlijk al een aanvang toen hij het gerieflijke Indische leven achter zich liet en naar Europa kwam om daar als kunstenaar te slagen of te falen. |
|