Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||
Alb. C. Kruyt en zijn vrouw Johanna Moulijn
| |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
‘Het heerlijke en schoone werk der Zending’
| |||||||||
Zendingswerk in Nederlands-IndiëGa naar eind2Het zendingswerk in onze kolonie vindt zijn beginpunt bij de geestelijke verzorging van de Hollandse employés die in dienst waren van de in 1602 opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie. Deze employés hadden in Nederlands-Indië een aantal kleine christelijke gemeenten gevormd en door de VOC waren predikanten aangesteld om deze gemeenten te leiden. De meeste predikanten legden zich daar ook uitsluitend op toe; slechts enkelen gingen ertoe over om daarnaast het Evangelie te verkondigen aan de inheemse bevolking. Echt zending bedrijven was er dus nauwelijks bij. Bovendien bracht deze ‘overheids-zending’ met zich mee, dat dit alleen werd toegestaan wanneer het overeenstemde met de belangen van de Compagnie. Voor de Compagnie was de inheemse bevolking in de eerste plaats winstobject en het bedrijven van zending mocht geen nadelen opleveren voor de handel. Was een gebied niet meer interessant voor de Compagnie, dan werd dat verder aan zijn lot overgelaten en werd dus ook het zendingswerk stopgezet. In de zeventiende eeuw werd in Nederland dus weinig waarde toegekend aan het verrichten van zendingswerk. Ook in andere Europese | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
landen was dit niet het geval. In de loop van de achttiende eeuw kwam hierin echter verandering. Bepaalde groepen werden zich bewust van het belang van zending bedrijven en namen initiatieven in die richting. Aan het eind van de achttiende en gedurende de hele negentiende eeuw werden tal van particuliere protestantse zendingsgenootschappen opgericht die alle hun arbeidsveld vonden in de koloniën. Het christendom kende als gevolg hiervan een geweldige uitbreiding. Vanuit Europa werd door tientallen genootschappen gewerkt in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Ook in Nederland werden zendingsgenootschappen opgericht. Het eerste al in 1797: het Nederlandsche Zendelinggenootschap (NZG). Vele andere zendingsgenootschappen en zendingsverenigingen volgden. Alle vonden ze hun eerste werkterrein in Nederlands-Indië. Later werd het meeste zendingswerk overgedragen aan de kerken. In het begin van deze eeuw gingen de protestanten namelijk inzien, dat het zendingswerk eigenlijk een taak was van de kerk en niet zozeer van particuliere genootschappen.Ga naar eind3 | |||||||||
Alb. C. KruytGa naar eind4Kruyt was van jongs af aan vertrouwd met het zendingswerk. Hij werd in 1869 geboren op Oost-Java, waar zijn vader als zendeling werkzaam was. Voor onderwijs moest de jonge Kruyt echter terug naar Nederland en Albert Kruyt heeft dan ook een groot deel van zijn jeugd doorgebracht op het internaat voor zendelingskinderen in Rotterdam. Intussen voelde ook hij zich aangetrokken tot het zendingswerk. Toen hij eenentwintig jaar was, had hij zijn zendingsopleiding afgerond en werd hij - net getrouwd met Johanna Moulijn - door het NZG uitgezonden naar Nederlands-Indië. Het echtpaar had de opdracht een nieuw zendingsgebied op te gaan bouwen in Midden-Celebes. Dit was belangrijk pionierswerk, want dit gebied vormde zowel op de zendings- als op de koloniale kaart nog een witte plek. Het was officieel wel Nederlands-Indisch grondgebied, maar het Bestuur vestigde zich er pas vijftien jaar later. Na drie jaar werken in het Posso-gebied in Midden-Celebes kregen Kruyt en zijn vrouw gezelschap van het bekende echtpaar Adriani, uitgezonden voor bijbelvertaalwerk door het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Tussen de taalgeleerde dr. N. Adriani en zendeling Kruyt ontstond een hechte samenwerking. Beiden wilden namelijk eerst grondig de taal en de gedachten- en gevoelswereld van het in het Possogebied wonende Toradja-volk leren kennen. Kruyt ontpopte zich al snel als een zelfstandig wetenschappelijk onderzoeker, met name op etnologisch en sociologisch terrein. Zijn studies stonden echter wel steeds in dienst van het zendingswerk. Gewapend met die kennis kon hij zijns inziens namelijk het beste te weten komen hoe hij het Evangelie | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
aan de Toradja's moest verkondigen, zodat het ook werkelijk weerklank zou vinden bij hen en zij vanuit innerlijke overtuiging zouden kiezen voor het christendom. Op deze weerklank heeft hij wel lang moeten wachten, want pas in 1909 - na zeventien jaar - lieten de eerste Toradja's zich dopen. Aan de andere kant kende Kruyt door zijn diepgaande studies wel de oorzaken van de geringe vorderingen. In ieder geval betekende deze doop een doorbraak van het christendom in Midden-Celebes. Het zendingswerk breidde zich uit en meer zendingsarbeiders waren nodig om de jonge christengemeenten op te bouwen. Uiteindelijk keerden Kruyt en zijn vrouw na 42 jaar tropenarbeid, slechts twee maal door Europees verlof onderbroken, in 1932 voorgoed naar Nederland terug. Ook toen zat Kruyt nog niet stil. Hij besteedde veel tijd aan het schrijven van artikelen en boeken op het terrein van de zendingswetenschap en op godsdiensthistorisch en etnologisch terrein.Ga naar eind5 Het door hem verzamelde studiemateriaal hiervoor bood stof te over. Daarnaast was hij lid van het hoofdbestuur van het NZG, gaf hij les aan de zendingsschool te Oegstgeest en was hij van 1933 tot 1946 bestuurslid van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). Kruyt overleed op 19 januari 1949. | |||||||||
Vorm en doelstellingOpvallend is, dat de door mij geanalyseerde werken van Kruyt alle vier bundels zijn van lezingen of artikelen rond eenzelfde onderwerp. De artikelen zijn dan al eerder verschenen in bekende zendingstijdschriften uit die tijd, voornamelijk in Mededeelingen. Tijdschrift voor Zendingswetenschap. Overigens komt men dit vaker tegen bij zendingswerken uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Veel zendelingen publiceerden artikelen over hun werk en hielden - als ze met verlof waren - op verschillende plaatsen in ons land lezingen. Na afloop van een serie artikelen of lezingen werden deze meestal kort daarna gebundeld tot één uitgave. De doelstelling van deze uitgaven was niet alleen het vergroten van de belangstelling en liefde voor het werk op de zendingsvelden, maar ook het bevorderen ervan. Andere zendelingen konden immers met die informatie hun voordeel doen. In Kruyts werk komt dit doel duidelijk naar voren. In de inleiding van De Inlander en de Zending schrijft Kruyt bijvoorbeeld het volgende: ‘De drang van verschillende zijden om ze in druk te doen verschijnen, en de overweging, dat mijne ambtsbroeders in Indië hunne eigen ervaringen wellicht aan het hier gegevene kunnen toetsen, deden mij ertoe besluiten, deze lezingen uit te geven. Moge de uitgave strekken tot bevordering van het heerlijke en schoone werk der Zending.’ | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
InhoudIn feite brengt Kruyt in zijn werk gewoon verslag uit van de resultaten van een aantal van zijn onderzoeken op het gebied van de zendingswetenschap; op grond van zijn conclusies geeft hij diverse adviezen voor het zendingswerk. Zijn schrijfstijl is dan ook vrij zakelijk en zeker niet literair. Wel hebben deze werken een levendig karakter, doordat Kruyt vele persoonlijke belevenissen verhaalt ter ondersteuning van zijn mening. Hieronder volgt eerst een korte samenvatting van de inhoud van de vier werken. Daarna ga ik nog wat dieper in op drie onderwerpen die vaak in deze werken aan de orde komen.
In de bundel De Inlander en de Zending beschrijft Kruyt de manier waarop het Evangelie door de Posso-Toradja's ontvangen werd. Hij behandelt de verschillende reacties van de Toradja's en weet ze ook te verklaren. Verder blijkt uit deze beschrijvingen duidelijk zijn mening, dat de zending moet aansluiten bij de denk- en leefwereld van een ‘natuurvolk’.Ga naar eind6 In het werk Van Heiden tot Christen geeft Kruyt het godsdienstig voelen en denken van de Toradja's weer, zowel in hun ‘heidense’ tijd als in de tijd van hun overgang naar het christendom. Het doorgronden van de oorspronkelijke godsdienst van de Toradja's heeft zijns inziens tot nut, dat men dat weet hoe men het beste met het Evangelie daarbij kan aansluiten. Ook is het voor een zendeling belangrijk het proces van ‘toeëigening’ van het christelijk geloof te kunnen herkennen. Dit bespaart hem teleurstellingen. Kruyt constateerde bijvoorbeeld, dat de Toradja's zich het christendom eigen maakten door het een plaats te geven in hun eigen gedachtenwereld. Kruyt omschrijft dit als ‘naar beneden halen’ van het christendom. In het volgende citaat geeft hij ook aan, waarom dit proces plaats vindt: ‘Deze menschen kunnen de verheven gedachten van het Evangelie niet verstaan. Ze trekken ze neer in hun eigen denkwereld, om er iets aan te hebben.’Ga naar eind7 Kruyt staat hier echter niet erg negatief tegenover. Integendeel, hij beschouwt dit verschijnsel juist als een herkenningsteken van de overgang naar het christendom. In De Zending een Dwaasheid verdedigt Kruyt het bestaansrecht van de zending en derhalve draagt het werk een wat ander karakter dan de andere drie. Kruyt weerlegt of relativeert de volgende drie beschuldigingen tegen de zending: de zending zou de mensen ongelukkig maken door hen uit hun natuurstaat te halen, de zending zou de natuurmensen slechter maken en tenslotte zou de zending hen ook nog waanwijs maken.Ga naar eind8 Door wie deze beschuldigingen geuit worden, vertelt Kruyt niet. Wel omschrijft hij hen een keer als ‘geestverwanten van Multatuli’.Ga naar eind9 Kruyt weet in ieder geval de beschuldigingen op een meesterlijke ma- | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
nier te ontkrachten of tot de juiste proporties terug te brengen. De kracht van zijn betoog ligt vooral in zijn diepgaande kennis van de aard, adat, godsdienst en maatschappijstructuur van de ‘natuurvolken’ in Nederlands-Indië. Met deze kennis probeert hij aan te tonen, dat het zendingswerk juist van grote waarde is voor de bewoners van Nederlands-Indië - zeker na de komst van het gouvernement met de vele maatregelen die diep ingrepen in de levensgewoonten van de bevolking. Vooral toen fungeerde de zending als buffer en opvangcentrum.Ga naar eind10 Tenslotte toont Kruyt in Zending en Volkskracht met vele voorbeelden aan, dat het bewerkstelligen van een innerlijke verandering de belangrijkste taak is van de zending, niet alleen om de godsdienst te veranderen, maar ook voor het doorvoeren van noodzakelijke maatschappelijke veranderingen. Alleen wanneer een volk met zijn hart achter bepaalde veranderingen zal staan, kan volgens hem iets blijvends bereikt worden.Ga naar eind11 | |||||||||
Etnologie en zendingsmethodeEtnologie en zendingsmethode zijn wel de meest voorkomende onderwerpen in de vier werken van Kruyt. Zeer nauwkeurig beschrijft hij de aard, godsdienst en maatschappijstructuur van de Toradja's. Zonder etnologische kennis is volgens hem goed zending bedrijven onmogelijk. Een groep kinderen uit de Posso-streek
| |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
Een zendeling moet voor het brengen van het Evangelie aanknopingspunten zoeken bij de denk- en leefwereld van het volk te midden waarvan hij werkt om op die manier dat volk voor het christendom te winnen. Met dwang en bruut optreden zal men volgens Kruyt weinig bereiken en zeker geen innerlijke verandering.Ga naar eind12 In feite is Kruyts eigen zendingsmethode voortdurend de grondtoon van zijn boeken. Overigens werd deze zogenaamde ‘etnologische methode’ niet door iedereen in Nederland geaccepteerd. Kruyt is verschillende keren beschuldigd van een te zachte houding ten opzichte van de oorspronkelijke religie van het volk waaronder hij zending bedreef.Ga naar eind13 Hij had echter een afkeer van alle blinde bekeringsijver. Langzamerhand en doelbewust probeerde hij het Evangelie aan de Toradja's duidelijk te maken. Hij wilde dat ze alleen uit innerlijke overtuiging zouden kiezen voor het christelijk geloof en niet vanuit andere, secundaire motieven. Daarom was Kruyt ook blij dat er in Midden-Celebes voorlopig nog geen sprake was van de komst van het gouvernement en de daarmee gepaard gaande invloed van de westerse beschaving. Bovendien zouden de Toradja's kerstening dan kunnen gaan verwarren met europeanisering. | |||||||||
Het gouvernementEen ander onderwerp dat Kruyt vaak aan de orde stelt is de houding en werkwijze van het gouvernement. Hij vermeldt er weinig positiefs over. Allereerst boezemde de komst van het bestuur volgens Kruyt de Toradja's een enorme angst in: ‘Toen het Gouvernement vasten voet had gekregen in Midden-Celebes en alle Toradja's aan zijn gezag had onderworpen, was het roerend te zien, hoe de menschen als kudden schapen zich om den zendeling en den onderwijzer verzamelden, en zich aan hen vastklampten. Ieder oogenblik zouden ze in hun onbekendheid met de adat van het Gouvernement iets kunnen doen, dat zonde was in de oogen der nieuwe machthebbers, en dan zouden ze verbannen kunnen worden [...].’Ga naar eind14 Bepaalde dwangmaatregelen van het Bestuur zorgden eveneens voor grote onrust. Door het verbieden van het terechtstellen van heksen (op zich heel begrijpelijk) waren de Toradja's bijvoorbeeld ontzettend bang geworden voor de nog rondzwervende, kwade hekse-geesten.Ga naar eind15 Ook zorgden bepaalde maatregelen voor het uiteenvallen van de clans, waardoor diverse ‘ondeugden’ (zoals stelen) de vrije teugel kregen. Uit veel dingen bleek volgens Kruyt een grote onkunde met betrekking tot de aard en adat van een ‘natuurvolk’.Ga naar eind16 Daarnaast constateerde Kruyt, dat het gouvernement met deze dwangmaatregelen geen blijvende maatschappelijke vooruitgang bewerkstelligde, omdat de gespletenheid tussen innerlijk en uiterlijk bleef. De bevolking bleef de gouvernementsscholen bijvoorbeeld als iets vreemds beschouwen: ‘De onderwijspolitiek der Regeering is [...] allerminst | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
van dien aard, dat hierdoor de volksschool in het kader van de dorpsgemeenschap wordt opgenomen, en tot adat zal worden. Daarvoor is al dadelijk een beletsel bij het Regeeringsstelsel, dat geen of weinig rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden, zoodat men de school blijft voelen als een vreemde, van buitenaf aangehangen zaak.’Ga naar eind17 Ook het invoeren van de natte rijstbouw (in plaats van roofbouw) onder dwang van militairen mislukte. De mensen deden het met tegenzin, omdat ze geloofden dat hun goden toch hun zegen niet over deze nieuwe werkwijze zouden geven. Ze besteedden daardoor weinig aandacht aan de velden en de oogsten mislukten. Hierin kwam echter langzamerhand verandering, aldus Kruyt, toen de mensen christen werden en ze bevrijd waren van hun oude godsdienst. Vanaf dat moment was er ook geen dwang meer nodig. Men ging uit zichzelf en met plezier de akkers volgens de nieuwe methode bewerken.Ga naar eind18 Het gouvernement besefte volgens hem niet dat de Toradja-maatschappij eerst van de kluister van de vrees voor de voorouder-goden moest worden ontdaan. De angst voor de wraak van de voorouders was juist de grootste belemmering voor elke maatschappelijke vooruitgang: ‘Deze verlossing van de angst voor hun goden-voorouders, die deze menschen deed volharden in een doodelijk conservatisme, is de eerste vrucht van de Evangelieprediking [...] en tegelijk de eerste voorwaarde voor een vrije ontwikkeling van hun maatschappij [...]. Wij hebben in dit alles de fundamentele beteekenis van de Zending voor de maatschappij der natuurmenschen erkend.’Ga naar eind19 | |||||||||
Kruyt in zijn werkDoordat Kruyt duidelijk een mening over bepaalde zaken heeft en ook veel eigen ervaringen vertelt, komen in zijn werk diverse eigenschappen van hem naar voren. Het leek mij waardevol deze eigenschappen tot slot eens op een rijtje te zetten. Men leert er namelijk niet alleen Kruyt zelf beter door kennen, maar men krijgt ook meer inzicht in de intentie waarmee Kruyt zijn visie op bepaalde zaken ten beste heeft gegeven. Allereerst blijkt uit deze vier werken overduidelijk zijn grote liefde voor het zendingswerk. Regelmatig gebruikt hij termen als ‘het heerlijke en schoone werk der Zending’.Ga naar eind20 Zijn liefde voor de mensen onder wie hij werkte, komt vooral naar voren in de manier waarop hij over hen spreekt. Slechts een enkel citaat: ‘En in den droom krijgen zij geene geestelijke onderwijzingen of diepe uitspraken, maar dikwijls zeer stoffelijke aanwijzingen, nog geheel in overeenstemming met hun dik, natuurlijk hart. De hoofdzaak is, dat hun hart geopend is, dat het Evangelie daarin vermag te werken. Zoo neemt God in zijne groote liefde den primitieven mensch, zooals hij is, om dien mensch op te voeden tot zijn kind.’Ga naar eind21 Verder heeft Kruyt op veel zaken een kritische kijk en zeker niet | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
alleen op die welke het gouvernement betreffen. Ook het werk op de zendingsvelden kon naar zijn mening op veel punten verbeterd worden: de zendelingen moesten meer studie maken van hun zendingsvolk;Ga naar eind22 het hechten van magische krachten aan het water van de Doop en het brood van het Avondmaal moesten de zendelingen niet op brute manier gaan bestrijden;Ga naar eind23 er moest een opleiding komen voor de vrouwen van de zendelingen;Ga naar eind24 de regels van de zendingsconferenties behoorden beter nageleefd te worden,Ga naar eind25 etc. Andere eigenschappen die naar voren komen zijn Kruyts eerlijkheid en nuchterheid. Hij komt er bijvoorbeeld voor uit dat niet alleen het christendom, maar ook de islam zou kunnen voorzien in de godsdienstige behoefte van een volk waaraan de oorspronkelijke godsdienst is ontnomen.Ga naar eind26 Ook had Kruyt het liefst gezien, dat de natuurvolken geleidelijk in aanraking waren gekomen met de buitenwereld. Zijn verstand constateert echter de onmogelijkheid daarvan en hij maakt er verder geen woorden meer aan vuil: ‘Ik zou ook gewenscht hebben, dat deze menschen meer aan zichzelf hadden kunnen worden overgelaten om geleidelijk in aanraking te komen met den grooten wereldstroom. Maar dit kan nu eenmaal niet [...].’Ga naar eind27 Tenslotte blijkt uit deze vier werken Kruyts nauwgezetheid en grondigheid. Zijn beschrijvingen van de aard, godsdienst en leefgewoonten van de Toradja's zijn zeer gedetailleerd. Verder vermeldt hij naast zijn eigen ervaringen ook regelmatig die van zendelingen werkend onder andere ‘natuurvolken’ (zelfs van buiten de Archipel), zoals hij die vond weergegeven in diverse studies, artikelen en verslagen. Kruyt zag zijn eigen ervaringen vaak bevestigd door die van andere zendelingen, wat hem nog meer overtuigde van de juistheid van zijn conclusies en zendingsmethode. Bovendien waren door deze overeenkomsten zijn adviezen ook bruikbaar voor het zendingswerk in vele andere gebieden.Ga naar eind28 Het voorgaande laat zien, dat Kruyt beslist niet uit eigenbelang of eerzucht zijn mening gaf over het zendingswerk en de gang van zaken in Midden-Celebes, maar dat hij dit deed uit een diepe liefde voor het zendingswerk en zijn medemens in Nederlands-Indië. | |||||||||
SlotKruyts werken zijn te typeren als zakelijke verslagen van zijn onderzoeken, belevenissen en ervaringen. De betekenis ervan ligt in het feit, dat er een duidelijke visie in naar voren komt op het gouvernement, de Nederlands-Indische bevolking en het proces van modernisering waarmee de kolonie geconfronteerd werd. Kruyt blijkt over het algemeen vrij negatief te staan tegenover de houding en werkwijze van het gouvernement ten opzichte van de bevolking van Nederlands-Indië: het behoort haar niet uit te buiten, haar niet ruw te bejegenen; het behoort integendeel eerbied en respect te hebben voor haar adat. | |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
Geraadpleegde literatuur
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
A.J. van der Schoor-Lambregts studeerde in 1989 af in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. Sindsdien is zij werkzaam als docente in het middelbaar onderwijs. |
|