Gelukkig dat het hier niet, zooals in Holland, met Nieuwjaar vriest, wat zou dat kleine goedje dan een koude lijden, want van zeven uur af tot laat op den avond rijden ze rond, overal moeten ze vertoond worden; en nu het eenmaal begonnen is, houdt elk oogenblik voor het huis van onze gastvrouw een wagen met kleine chineesjes stil. Ze worden even toegesproken, op de kleine gezichtjes gekust, en dan gaat het weer verder, naar een anderen oom of tante. De inlanders voor den wagen zetten zich weer in beweging en beginnen hun eentonig lied opnieuw aan te heffen.
Nauwelijks is de wagen weg of mijn vriendinnetje zet haar verhaal voort, met een ijver alsof ze juist haar eigen minnaar de deur had gewezen; plotseling echter valt ze zich zelf in de rede; het vroolijke gezichtje komt in een ernstig luisterende plooi, de fijne oortjes spitsen zich en, na een oogenblik, kijkt ze mij vreugdestralend aan en roept, terwijl ze in de handen klapt: ‘Daar komen ze, daar komen ze!’
Haar scherp muzikaal ontwikkeld gehoor heeft de tonen der dansmuziek reeds van uit de verte opgevangen.
Nu wordt de muziek al duidelijker en hooren wij ze ook, eerst nog een tijdje nader komend, dan op denzelfden afstand blijvend.
‘O, ze dansen eerst bij de van W.'s’ vertelt de schoone danslustige, die het blijkbaar maar half goed vindt, dat ze zich onderweg ophoudt.’
Na een poos hooren wij de muziek weer naderen en kunnen ten laatste ook de bonte groep Amboneezen onderscheiden, die ze voortbrengt. - Stel u voor, een tiental zeehelden, in groot tenue, arm in arm met meisjes in baltoiletten of bruidskleeren.
Vóór het huis houden ze stil; alleen de steek met struisveeren mankeert, anders zouden ze volmaakt op admiraals lijken. De galahoed is echter vervangen door een kartonnen pet, waarop een zeer kunstig nagebootste ‘zeemeermin’, met een glinsterende geschubde staart, uit gras en bloemen het blondlokkig hoofd, verheft. Overigens is de uniform keurig van blauwe serge en goudpapier nagebootst. De toiletjes van de als dames gekleeden, zijn inderdaad keurig. Indien men niet wist, dat alleen mannelijke dansers vertooningen geven, zou men nooit op het denkbeeld komen, dat de gezichtjes, die door de lange witte sluiers flauw heenschemeren en de elegante figuurtjes, slechts aan wezens toebehooren, die tot het schoone geslacht geenszins kunnen gerekend worden.
Een der admiraals treedt voor; zijn epauletten, het rijke borduursel en de gouden en zilveren ridderorden schitteren, als het licht der lampions er op valt, alsof het alles echt was.
De meermin met voetstuk verlaat haar hooge zitplaats, de vlootvoogd maakt een diepe buiging, stelt zijn gezelschap voor en houdt dan een lange toespraak in het Amboneesch.
We geven hem een gulden; de prijs voor twee dansen. De muzikanten van den troep beginnen een wals te spelen, en de nagebootste vlagofficieren draaien weldra met hun dames in de rondte.
Mijn buurmeisje werpt al verlangende blikken, doch daar nog niemand anders van het gezelschap mimes maakt om zelf op de muziek te dansen, blijf ik afwachten. Bij de tweede wals wordt de verzoeking te groot, enkele paren staan op en vóór ik de vraag aan mijn danseuse nog voor de helft heb uitgesproken, verheft ze zich al en legt een handje op mijn arm, waarvan het niet uit te maken is, of het in een lichtbruine handschoen gehuld is, dan wel ‘au naturel’ vertoond wordt.
Reeds aanstonds blijkt het, dat de ruimte veel te klein is, om werkelijk aangenaam te dansen, ‘Marietje,’ (zoo heet het meisje) wier oogen al even begonnen te schitteren, kijkt me verdrietig aan als ook zij merkt, dat de voorgalerij te smal is en zegt dan resoluut: ‘We moeten weg, naar Soen-li-han, de leverancier, kom maar!’ De anderen zijn ook tot hetzelfde besluit gekomen en het duurt niet lang of we zijn allen, na afscheid van de weduwe te hebben genomen, op weg om ons door de drukte op straat heen, een pad te banen naar het ruime huis van den aannemer.
‘Voor diens woning vertoont juist een troep, ditmaal in generaalsuniform gedost, zijn danskunsten aan een gezelschap, dat op de ruime voorgalerij, achter een glas wijn, van het schouwspel geniet. Het zijn allen kennissen, en de chineesche gastheer geeft, na een vriendelijken handdruk en de nog onbekenden aan zijn beminnelijk lachende wederhelft te hebben voorgesteld, snel den bedienden order, meer stoelen en glazen aan te dragen. De vroolijkheid is spoedig algemeen, telkens staat weer een paar op om over den marmeren vloer, aan den lust om te dansen te voldoen. Van de stoelen en canapées wordt bijna uitsluitend door de oudere dames geprofiteerd. Een oogenblikje uitrusten, maar dan weer dansen; jonge meisjes schijnen onvermoeid te zijn zoolang ze kunnen dansen.
Marietje is een en al verrukking, en laat haar hoofdje vertrouwelijk tegen mijn schouder rusten. In een onbewaakt oogenblik kan ik den lust niet bedwingen en druk even de lippen op het van opgewondenheid gloeiend voorhoofd. Gelukkig wordt ze niet boos, maar geeft me een tikje met haar waaier, en zegt: ‘U zoo brani, altijd ondeugend ja, zoo vroeg al’ er blijkbaar op doelend, dat ze mij straks, als ik haar thuis breng, die handeling in 't geheel niet kwalijk zal nemen, maar het in tegendeel, als een natuurlijk blijk van hulde, aan haar lieftalligheid gebracht, zal accepteeren. Haar mama, die in druk gesprek gewikkeld is met een zwaarlijvige chineesche dame, heeft gelukkig niets gemerkt, anders volgde hoogstwaarschijnlijk geen invitatie voor de rijsttafel van morgen.
De generaals maken intusschen goede zaken, telkens wordt voor een nieuwen dans betaald. Van tijd tot tijd wordt door sommigen al een poging aangewend om te gaan menariën, doch daar hebben we weinig lust in, op een open voorgalerij aan de straat.
‘Menariën’ is een dans, die speciaal in de Molukken voorkomt. De dansenden dansen niet met elkaar, maar tegenover elkaar, de dames aan de eene zijde, de heeren van de andere langzaam naderend. De bewegingen worden bijna niet met de voeten, doch hoofdzakelijk met het bovenlijf uitgevoerd.
Om den steeds aangroeienden lust in het nationale vermaak voor goed te beteugelen, besluiten we