| |
| |
| |
[364]
Acht fabels
Leo Vroman
De vader en de zoon
Een jongen die geen vrienden had
sloeg bovendien zijn vader plat.
Eerst de borstkas, toen de buik en
het huis begon naar vlees te ruiken.
Hij goot dus een nog volle kruik
De darmen vonden dat niet fijn
en scharrelden wat van de pijn.
Hij wierp dus - want daar hoorde het -
het ingewand in het toilet.
Hij deed niets grappigs met de longen
(hij was nogal een saaie jongen).
Wel boende hij toen alles schoon
(hij was een ijverige zoon).
De rest van het lijf, en zelfs diens tas
zette hij keurig in de was.
Toen kwam de schemering - als altijd
het uurtje van gezelligheid.
Maar iemand die zo open ligt
biedt vaak een onverzorgd gezicht.
De naaidoos dus erbij gehaald:
Zoals Ma vroeger, haalde hij
er ditmaal zelfs de maasbal bij.
Toen hij klaar was met zijn taak
speelden zij een ptijtje schaak.
Wat knus was het vanavond binnen!
Zijn vader liet hem ditmaal winnen.
Ben je werkelijk heel wat mans
geef dan je kind ook eens een kans.
| |
| |
| |
De tijger en de haringsla
Een tijger zat een haringsla
met boze plannen achterna.
De haringsla was vlug ter been:
het oerwoud stormde door haar heen.
Zij scheerde laag langs gras en paden:
zij was een van de snelste sladen.
Augurkjeskruim en zachte graten
moest zij van het rennen laten.
Het engst waren de stukjes biet.
De tijger snoof maar wou die niet.
Wel verloor hij zo zijn tijd.
Hij was haar dan ook spoedig kwijt.
Wat nog van haar over was
zat uit te puffen in het gras.
Alleen haar haring bleef bestaan.
Maar daar komt alles toch op aan?
Gevaar en vreselijke ervaring
verheffen ons tot pure haring.
| |
Steen en brood
Er lag een keisteen in een beek
die nogal op een broodje leek.
‘Ach was ik toch maar net zo zacht’
dacht iemand dat die steen dus dacht.
Maar die steen lag rustig voort:
die had nog nooit van brood gehoord.
Was zelfs niet blij dat hij vermeden
had te worden aangesneden.
Een echt brood, om mee te vergelijken,
lag in een bakkerszaak te prijken.
Mensen, met hun zachte lijven,
snijden zelfs elkaar aan schijven.
| |
| |
| |
Het water en de lucht
Het was nogal een warme dag.
De lucht stond stil, het water lag.
De lucht - want zonder wind of kou -
was er niet, behalve blauw.
En door daarvan de spiegeling
leek ook het water vrij gering.
Het hijgde zich dus van eenzaamheid
de lucht in en de aarde kwijt.
‘Ha’ dacht het water van voorheen en
riep: ‘ik ben verdampt! Verdwenen!’
De zon ging neer, de lucht werd rood,
koel als een huid, te jong ontbloot.
En daar dreef in het avondgloren
een wolk, uit de damp geboren.
Als ik mijn armen om je leg
zeilen wij straks ook zichtbaar weg.
| |
Eik en Plank
Plank, scheef tegen Eik geleund,
stond als een dode ondersteund,
maar sprak houtgeurig tegen Eik:
‘Een plank als ik is nooit een lijk.’
Eik gruwde en kon toch niet maken
dat Plank hem niet zo aan bleef raken,
en zei heel zachtjes tegen Plank:
‘jouw kleur dan? En jouw zaagselstank?’
‘Ik toon wat jij van buiten mist:
mijn vlam - zodra ik ben vernist,’
zei Plank, ‘wie open wordt gezaagd
wordt nogmaals, en veelvuldig maagd,
en schenkt zijn innigst leven kuis
aan 't mensenleven binnenshuis;
ons lijden wordt uiteengezet
als palen, poten en parket,
En gaat lang niet zo gauw kapot.’
‘O God’ antwoordde Eik, ‘O God...’
Moraal: wie weet wat beter is:
vergaan, vergeten, of vernis.
| |
| |
| |
De rijkaard en zijn hart
Een welgestelde, ongesteld,
wou goed verpleegd voor al dat geld,
maar was zo ziek dat hij weldra
bewerkt moest in Amerika.
Gelukkig kwam hij juist nog aan
voordat zijn hart, stil bleef staan.
In het holste van de nacht
werd het weer op gang gebracht.
Eerst danste het netjes op de maat
van een electrisch apparaat.
Kijk, hij mocht het zelf zien:
c tachtig, respir negentien,
gastr vier punt zeven vijf:
hoe goedkoop leek nu zijn lijf.
Zijn leven knakte helemaal
van analoog tot digitaal.
Al gauw zag hij zijn hartslag vallen
als nogal slechte beursgetallen.
De dokter gaf hem weinig hoop
maar bood hem een nieuw hart te koop.
Van rubber. Het werd geïmplanteerd
en dadelijk ging er iets verkeerd.
Men besloot dat het gewicht
van het kunsthart moest verlicht.
Met kunst en vliegwerk kon dat niet
behalve in een satelliet.
Het ruimteschot verliep gesmeerd
en dadelijk ging er iets verkeerd.
Men kon berekenen hoe dat kwam
(een foute komma in het program).
De man moest in zes dagen sterven
maar zijn hart kon niet bederven,
en bleef eeuwig als een baken
kleine piepgeluidjes maken.
Ruimtemeisjes, ruimteknapen
konden daar zo fijn bij slapen.
Dank zij de techniek van heden
vinden zelfs de rijksten vrede.
| |
| |
| |
De regen en de regen
Op een huisje in Nederland
regende het haast constant.
Ook op zijn beide populieren.
Die wuifden daar dan in als wieren.
Op Zondag, twintig over negen,
viel er een regen op de regen,
en de twee regens weefden daar
Zo werd de hele grijze bui
een weke, dichtgebreide trui,
die neerzeeg in vermoeide vouwen.
De bomen staken uit de mouwen.
vlijde zich welvend op de wei.
Als zachte, vriendelijke builen
liep daaronder het vee te druilen.
De zon werd er een kluwen van.
En al die grauwe mensen dan?
Rompen hoofden raakten vol
Er komt geen water uit de kraan
zo lief als waar wij uit bestaan.
| |
De auto en zijn vrouw
Een auto had een mooie vrouw
die eindelijk van hem scheiden wou,
dus na het parkeren, op een nacht
werd zij vreemd door hem verkracht.
Eerst gebeurde er haast niets.
Toen baarde zij een motorfiets.
Zij reed daar als een gek op rond,
tot men haar in een greppel vond.
De zon maakt bloemen, warmte, hei,
de zee maakt stil - wat maken wij?
|
|