Inhoudsopgave
Tot die goetwillighe lesers.
[Een kindeken is ons gheboren in Bethleem]
[Doen Iesus gheboren wert]
[Laet ons met herten reyne]
[Waer is die dochter van
Syon]
[Ons is gheboren een kindekijn]
[Het was een maghet wtuercoren]
[Had ick vloghelen als een arent grijs]
[Heer Iesus Kerst van Nazareene]
[Het viel een hemels dauwe]
[Met desen nieuwen Iare]
[Met desen nieuwen iare]
Een vrolijck nieuwe liet
Een liedeken vanden Herderkens
[Het quamen drij Coninghen wt verre
landen]
[Ontwaect nv Israel doet op v ooren]
[Het quamen drie Coninghen ghereden]
[Het is heden een dach van vrolicheyt]
Een nieu liedeken
[O Suyuer maget van Israel]
[Omnes nv laet ons Gode louen]
[Doen Maria gehouwet was]
[Godt groete v roose van Hierico Maria]
[Nv laet ons singhen het is tijt]
[Met vreuchden willen wij singhen]
[Nv laet ons dancken ende louen]
[Och lighdi nu en slaept]
[O Iesus bant, o virich brant]
[Wildy hooren lesen]
[Met vreuchden willen wij singen]
[Ghij mannen ende vrouwen]
[Maria schoon bloemken reijne]
[Maria maghet reyne]
[Maria suyuer kersouwe]
[Ons naket eenen soeten tijt]
[Och edel ziele wilt merken]
[Pver nobis nascitur Rector
Angelorum]
[PVER natus in Bethlehem, vnde
gaudet]
[Magnum nomen Domini Emanuel]
[Dies est letitiae, nam processit hodie
Christus]
[Gaude, gaude, gaude, gaude]
[Adam was een verloren man]
Vanden leeraer opter tinnen.
[Hoe luyde riep die siel tot God van
binnen]
[Al daer heer Iesus quam ghegaen]
[Maria moeder dinct op mij]
[Noch heb ick een traech ezelken]
[Tvsschen twee hooge bergen]
[Heft op mijn cruys wel soete bruijt]
Een gheestelyck liedeken
[Heere Godt leert ons beden]
[Hoort toe ghij sondaers alle ghemeyn]
[Hoort toe ghij kersten sinnen]
[Hoort hoe Christus na Galileen]
[Compt al van Zuijden ende Oosten]
[Wie wilt hooren een nieu liet]
Een nieu Liedeken
Een nieu liedeken
[Solaes wil ick hanteren]
[Aenhoort toch mijn gheclach]
[Ick sie die morgen sterre]
Een liedeken
[Hoe minlijc is ons des cruycen boom
ontdaen]
[Uan liefden compt groot lijden]
[Als ick peyse om die doot]
[Wy moghen wel vreucht hanteren]
[Het gheuiel op eenen donderdach]
[Ick wil my gaen vermeyden]
[Het daget inden oosten]
[Ick wil mij gaen verheugen]
[O mensche wilt studeren]
[Een goet man had een dochterkijn]
Een gheestelyck Liedeken
[O Iesus minne wat hebdi ghemaeckt]
[Myn herteken gheeft so menigen sucht]
[Ic weet een suyuerlycke]
[O lieue heere, danc, loff en eer]
[Och heere van hemelrijcke]
[Trueren alle die willen]
[Ryck Godt wie sal ick claghen]
[Ryck Godt wie mach ick clagen]
Een schoon gheestelyk Liedeken
Een nieu Liedeken.
[Och wilt aenmercken ghy weeldige
herten]
[O vat vol swaerder sonden]
[Wy Ionghe sinnen]
Een gheestelyck Liedeken.
[Ontwaeckt ghij menschen ouer al]
[Hoort toe alt tsamen bidt ende waeckt]
[Nv laet ons alle danckbaer sijn]
Een nieu gheestelyk Liedeken.
[Sal Christi bruyt noch langhe trueren]
[Israel die dleuen groot en cleyne]
[Laet ons nv alle ghemeyne]
[Na die werelt die menschen loopen]
Een gheestelyck Liedeken.
Een gheestelijck Liedeken.
Een gheestelijck Liedeken.
[Wilt vrolijck sijn al ist wat pijn]
[Als vrinden crackeel, tot mijnent
gheheel]
[Ick segh adieu, v werelt aerts Goddinne]
[Myn lief is soet en suyuerlyck]
[Al datter is op eerden]
[Nu laet ons vrolijck singhen]
Een gheestelyck Liedeken.
[Ick wil mij gaen vermeyden]
[Die herderkens inden velden]
Een ander.
Een ander Liedeken.
Een ander.
Een ander.
Die tafel der Leysenen ende gheestelijcke Liedekens in dit
Boexken begrepen.