Het Hernhutsche nachtegaaltje in eene vrolyke luim(1757)–Anoniem Hernhutsche nachtegaaltje in eene vrolyke luim, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De hopende minnaar. Toon: Thirsis zig in een Bosch bevond. 1. Myn uitgelezen honigdief, Myn uitgelezen honigdief, Is my gedurig even lief; Ik zweer, haar steeds te minnen; Ik zweer, 'k Bemin haar teêr. 2. Mogt ik haar ook zoo waardig zyn, Mogt ik &c. Ik zag wel haast myn minnepyn, Hoe groot, door haar verwinnen; Hoe groot, Door haar gedood. [pagina 25] [p. 25] 3. Als ik haar lieve lipjes druk, Als ik &c. En roosjes van haar kaakjes pluk, Dan brand myn hart van binnen; Dan brand Myn ingewand. 4. Laat ik het oog dan lager gaan, Laat ik &c. En zie ik 't reizend dalen aan, Dier twee albaste klipjes, Dier twee, By Paphos reê. 5. Dan roep ik, ach! kan niet meer, Dan roep &c. Wyl ik geheel en al verteer Van min, myn zielsvoogdesje, Van min, Myn Engelin. 6. Slaat zy dan slechts haar oog op my, Slaat zy &c. En lonkt zy my eens van ter zy', Wat vreugd doet my dit hopen, Wat vreugd, Hoopt dan myn jeugd! [pagina 26] [p. 26] 7. Ach! mogt ik eens het waard genot, Ach! mogt &c. Dier schone tot myn huwlykslot, ô Goôn! van u genieten: ô Goôn! Schenk my dit loon. Vorige Volgende