Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portfolio: meer dan een map. Over de rol van een portfolio bij de professionalisering van docenten Nederlands als vreemde taal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Wat is een goede docent?We nemen u even mee naar een lagere school, een plattelandschool in Nederland in de jaren vijftig. De meester van groep (toen nog ‘klas’) vijf en zes was gekleed in driedelig grijs. Hij was een frontaal lesgevende, autoritaire man van het type streng doch rechtvaardig. Als hij instructie gaf in de ene groep waren de leerlingen van de andere groep individueel aan het werk. Gefluister in de klas mocht bij hoge uitzondering. Je moest je vinger opsteken als je iets wilde vragen en de houding armen-over-elkaar-buik-vooruit hielp als je een beurt wilde hebben. De meester was een man die na de kweekschool hoogstens nog een akte had gehaald waardoor hij hoofd ener school kon worden, maar die in principe klaar was met leren toen hij eenmaal zijn onderwijzersdiploma bezat. Van ‘life long learning’, ‘competenties’ en ‘portfolio’ had hij nog nooit gehoord. Maar dat hij geen goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
docent was kunnen we onmogelijk zeggen op grond van alle kenmerken die we zojuist hebben beschreven. Wat is een goede docent? En wat moet iemand leren om een goede docent te worden? Dat zijn de centrale vragen die onderzoekers en lerarenopleiders van alle tijden en op alle plaatsen zich hebben gesteld (zie onder andere Brown 1994, Roberts 1998, Korthagen 2004). Het antwoord op deze vragen is niet eenvoudig: kwalificaties die bijdragen aan het begrip ‘goede docent’ hangen immers sterk af van het type onderwijs en de context waarin het plaatsvindt en van de heersende opvattingen over onderwijs en (taal)leren, die in het gunstigste geval voortvloeien uit wetenschappelijk onderzoek. Slechts weinig deskundigen wagen zich dan ook nog aan het opstellen van lijstjes met kenmerken van The ‘Good’ Language Teacher, zoals we die vinden bij Brown (1994). Toch kunnen we niet om die vraag of een afgeleide daarvan (Wat moeten docenten goed kunnen in een bepaald type onderwijs?) heen als het gaat om opleiding en bijscholing van docenten. Hieronder volgen enkele recente ontwikkelingen in relatie tot deze vraag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek naar onderwijspraktijkIn het onderzoek naar de praktijk van het taalonderwijs en in het bijzonder naar de rol van de docent daarin is de laatste decennia de focus verschoven van ‘behavior’ naar ‘cognitie’. In het midden van de twintigste eeuw was praktijkonderzoek veelal gericht op het observeren en analyseren van het gedrag van docenten (en studenten) en van de relatie tussen hun gedrag en de resultaten van het onderwijs (proces-product relatie) (Allwright en Bailey 1991, Chaudron 1988, Huizinga en Van Kalsbeek 1996, Van Lier 1988). De resultaten van deze, veelal kwalitatieve, onderzoeken bleken in een aantal gevallen wel bij te dragen aan verbetering van het onderwijs, maar ontbeerden vaak een theoretische basis: [...] the emphasis was pragmatically on what worked, rather than on why it worked. Causes were sought in behaviours, not in theoretically meaningful mechanisms or explanation (Shulman 1986, geciteerd in Meijer 1999: 10). Tegelijkertijd kampten lerarenopleidingen met het probleem dat de kennis die docenten op lerarenopleidingen opdeden onvoldoende bleek om het hoofd te bieden aan de weerbarstige praktijk die het onderwijs is. Docenten in opleiding die stages liepen, signaleerden inconsistenties tussen theorie en praktijk: wat ze in de opleiding leerden, zagen ze niet altijd in de praktijk van de stagedocenten en wat docenten wisten, was niet altijd gelijk aan wat ze geleerd hadden op de opleiding. Kennelijk vullen docenten hun kennis in de loop van hun professionele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven aan en ontwikkelen ze op basis daarvan hun lespraktijk (Meijer et al. 2002). Onderzoekers raken in de jaren tachtig geïnteresseerd in die kennis van ervaren docenten en richten hun onderzoek op de ‘teacher's beliefs and cognitions’, de cognitieve schemata en scripts in de hoofden van docenten die de basis vormen voor beslissingen die ze tijdens het lesgeven voortdurend nemen: A primary source of teacher's classroom practices is belief systems - the information, attitudes, values, expectations, theories and assumptions about teaching and learning that teachers build up over time and bring with them to the classroom (Richards 1998: 66). Voor een adequate opleiding van docenten is het van groot belang te weten wat die ‘belief systems’ inhouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Competentiegericht onderwijsDe huidige onderwijswereld is in de ban van competentiegericht leren. Competenties vormen de basis voor beroepsprofielen en portfolio's. Maar wat zijn eigenlijk precies competenties? We vermelden hier drie definities die elkaar aanvullen en die wij als richtlijn hebben gebruikt bij het opstellen van de competenties voor het Portfolio. Volgens Paus et al. (2003: 11) is een competentie ‘Een onderliggend vermogen (bestaande uit een cluster van kennis, vaardigheden en houding) om taken in de beroepspraktijk adequaat te verrichten’. Van Daalen en OostdamGa naar eind2 definiëren competentie als ‘Het adequaat, geïntegreerd toepassen van (algemene) kennis en vaardigheden in een beroepscontext’. Tigelaar (2005: 13) spitst de definitie toe op de beroepscontext van docenten: ‘Teaching competencies are an integrated set of personal characteristics, knowledge, skills and attitudes that are needed for effective performance in various teaching contexts’. De onderwijskundige theorieën die ten grondslag liggen aan competentiegericht leren zijn de constructivistische. Hoewel er verschillen zijn tussen diverse opvattingen van constructivisten, is er een aantal gemeenschappelijke kenmerken (Biggs 1999, Tigelaar 2005). Het belangrijkste uitgangspunt is dat leren een proces is van betekenis construeren en nieuwe fenomenen interpreteren op basis van reeds aanwezige kennis. De overige kenmerken zijn min of meer afgeleid van dit uitgangspunt: de leerder zelf staat centraal in dit proces, waarin hij bij voorkeur samenwerkt met anderen; reflectie en feedback vormen een cruciaal onderdeel van het leerproces; de docent is niet meer degene die kennis overdraagt maar heeft veeleer een faciliterende en coachende rol; om betekenissen te kunnen construeren moet er een rijke leeromgeving zijn. Tegenhanger van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het constructivisme is het instructivisme, dat al eeuwenlang het onderwijs heeft gekenmerkt en voor een groot deel nog steeds doet. Daarin wordt kennis overgedragen door middel van instructie. Er zijn wel enige kanttekeningen te maken bij competentiegericht onderwijs. Een daarvan is dat er nauwelijks empirisch onderzoek naar is gedaan, zoals dat met meer onderwijsvernieuwingen het geval is (Hawkins 2004). Een tweede bezwaar is dat het niet makkelijk is competenties te meten. Een derde punt van kritiek is de begripsverwarring door de verschillende interpretaties van het begrip ‘competentie’ en de hype die er niettemin omheen is ontstaan. Uit de praktijk komen echter ook andere geluiden, zo zullen we in de volgende paragraaf zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘uienmodel’ van KorthagenKorthagen (2004) heeft alle componenten die invloed hebben op de kwaliteit van docenten en die dus van belang zijn voor opleiding en bijscholing samengevoegd in één model (zie figuur 1). Aan de componenten die hierboven al werden genoemd (omgeving, competenties, gedrag, ‘beliefs’) voegt hij er nog twee toe, die hij ‘personal identity’ en ‘mission’ noemt.
Figuur 1 The onion: a model of levels of change
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij constateert dat er aanwijzingen zijn vanuit de psychologie dat het beeld dat docenten hebben van zichzelf een heel grote rol speelt in hun onderwijs. Iedere opleiding zou moeten beginnen met vragen als: Wat voor docent ben je of wil je zijn? Hoe zie je jezelf als docent? Ook de missie die docenten (al dan niet bewust) uitdragen, moet aan de orde komen: Waarom wil je docent worden? Wat vormt een bron van inspiratie? Je kunt gefascineerd zijn door taal, maar wil je ook taalonderwijs geven? Bovenstaande vragen dwingen docenten na te denken over zichzelf, te reflecteren op wie ze zijn, wat ze doen, wat ze denken en wat ze willen. Reflectie loopt als een rode draad door alles heen; het vormt, zoals we al eerder zeiden, een cruciaal element van competentiegericht leren (Larsen-Freeman 2000, Korthagen et al. 2002, Lingsma et al. 2003). Tigelaar (2005) heeft op basis van het model van Korthagen een ‘teaching portfolio’ voor docenten samengesteld. Zij concludeert dat een lijst met competenties een goed middel is om docenten te laten reflecteren. Docenten blijken makkelijker te reflecteren op uiterlijke aspecten (gedrag) dan op de innerlijke, zoals motivatie, persoonlijkheid, emoties en gedachten. Waarschijnlijk is het moeilijker om die innerlijke aspecten te veranderen dan de uiterlijke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Portfolio voor docenten Nederlands als vreemde taalOndanks de kritische kanttekeningen die we plaatsten bij de hype van portfolio's en competentiegericht onderwijs heeft het Steunpunt Nederlands als vreemde taal toch gemeend een Portfolio voor Docenten Nederlands als vreemde taal te moeten ontwikkelen, om verschillende redenen. In de eerste plaats sluit een portfolio aan bij de onder 2 geschetste ontwikkelingen. Als het belangrijk is aandacht te besteden aan ‘beliefs’, identiteit en missie van docenten, moet er in de opleiding (en bijscholing) van docenten meer worden gedaan dan kennis overdragen en tips geven. Er moet ook plaats zijn voor reflectie. Een portfolio, bestaande uit een lijst met competenties, waarin docenten worden uitgedaagd te reflecteren op zichzelf en hun handelen als docent, kan hiervoor een nuttig instrument zijn. Een tweede argument is dat op veel onderwijsinstellingen door studenten met een portfolio wordt gewerkt. Docenten die dat ook doen geven een goed voorbeeld: Als de docent zijn eigen ontwikkeling op competenties beter kan sturen, weet hij ook de studenten beter op hun competentieontwikkeling te coachen (‘teach what you preach’) (Lingsma et al. 2003: 11). Ten slotte is een portfolio een flexibel instrument dat docenten naar believen kunnen uitbouwen. Dat past bij de eisen van ‘life long learning’ die aan de huidige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
generatie docenten wordt gesteld en doet recht aan de autonomie van de leerder.
Het Portfolio voor docenten Nederlands als vreemde taal is ontwikkeld voor drie groepen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VerantwoordingEr is geen wetenschappelijke theorie over wat precies de belangrijke competenties zijn voor de diverse groepen docenten, er is ook geen standaard. Over het algemeen worden vier gebieden onderscheiden waarop docenten competenties moeten ontwikkelen: interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch. Voor ons Portfolio hebben we vier gebieden gekozen die specifiek zijn voor docenten Nederlands als vreemde taal: vakinhoud en didactiek, organisatie en samenwerking, beroepstaalvaardigheid, interculturele competenties. Aspecten van persoonlijke aard, bij Korthagen gevat in de termen ‘personal identity’ en ‘mission’ zijn verwerkt in een profiel dat docenten van zichzelf moeten maken. Wat didactiek betreft is de beste richtlijn voor het opstellen van een portfolio voor docenten de visie op onderwijs van een instelling. Die bepaalt immers wat er van docenten verwacht wordt (Roelofs 2003). Voor dit portfolio zijn we uitgegaan van de visie op het onderwijs Nederlands als vreemde taal zoals die eerder door het Steunpunt NVT is geformuleerd (www.sNvt.org/publicaties). Deze visie is aangevuld met de meest recente ontwikkelingen, waarvan een deel is geïnspireerd door het constructivisme. We geven hem hier in het kort weer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het vaststellen van de competenties op het gebied van beroepsspecifieke taal konden we ons op weinig beroepen. We hebben uiteraard een aantal publicaties op dit gebied geraadpleegd (Doutrewé en Janssens 1999, Spratt 2002, Van Weverberg en De Bruycker 1996), maar het gezond verstand en de ervaring hebben bij de invulling van deze competenties geprevaleerd. Het materiaal dat we in het kader van een scholingsproject aan het Erasmus Taalcentrum in Jakarta hadden ontwikkeld vormde hierbij belangrijke input. De interculturele competenties zijn gebaseerd op het Europese Framework voor Interculturele Competenties (www.incaproject.org). Daarnaast hebben we gebruikgemaakt van de onderzoeken van het CNaVT (1995, 1996) en van Van Baalen et al. 2004. Een belangrijke bron voor de didactische competenties alsmede voor de competenties op het gebied van organisatie en samenwerking vormde het Portfolio voor Nt2-docenten van de Beroepsvereniging van docenten Nederlands als tweede taal. Aan het Taalportfolio voor docenten (SLO 2003) ontleenden we het idee van de ‘groeimeter’Ga naar eind3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FunctiesPortfolio's kunnen verschillende functies hebben. Op basis daarvan kunnen we een tweedeling maken: in reflectie- of ontwikkelingsportfolio's en presentatie- of beoordelingsportfolio's. Een reflectie- of ontwikkelingsportfolio is bedoeld om inzicht te krijgen in het leerproces, in de eerste plaats door de gebruiker zelf, en van daaruit een vraag voor verdere scholing te formuleren. Het is procesgericht. Een presentatie- of beoordelingsportfolio bevat producten die zijn gemaakt met het oog op beoordeling voor een sollicitatie of promotie. Het Portfolio voor docenten Nederlands als vreemde taal is bedoeld als een ontwikkelingsportfolio. Het moet worden gebruikt als een persoonlijk document, dat de docent naar eigen goeddunken samenstelt en verandert. Daarnaast kan het Portfolio richting geven aan de opleiding en bijscholing van docenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VormHet portfolio bestaat uit drie delen, conform de indeling die wordt gehanteerd in veel Europese portfolio's (zie bijvoorbeeld www.europeestaalportfolio.nl). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel A: BiografieDe biografie bevat een overzicht van relevante persoonsgegevens en behaalde diploma's en certificaten. De certificaten die betrekking hebben op de taalvaardigheid; ze moeten bij voorkeur refereren aan het CEF (zie www.dialang.nl). Verder kan de docent in dit onderdeel een algemeen profiel van zichzelf schetsen op het gebied van taalvaardigheid en didactische vaardigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel B: CompetentiesDeel B bevat de omschrijvingen van de competenties waarover de ideale docent Nederlands als vreemde taal beschikt. We onderscheiden twee categorieën: beroepsgerichte en beroepsspecifieke. De competenties zijn geformuleerd als ‘can do-statements’ op het gebied van kennis, vaardigheden en attitudes. Bij een aantal van de competenties zijn statements geformuleerd op verschillende niveaus, zodat het profiel tegelijkertijd een soort ‘groeimeter’ is. Bij de meeste vragen bestaat het antwoord uit een vijfpuntsschaal. Dit werkt motiverend: vorderingen worden zo inzichtelijk gemaakt. Het mapje verwijst naar een nummer in het dossier dat als bewijs wordt toegevoegd. Het boekje naar een bibliografie. U ziet hieronder een voorbeeld van een competentie op het gebied van beroepsspecifieke taalvaardigheid.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel C: Dossier en BibliografieBewijsstukken bij de competenties kunnen hier worden verzameld en weergegeven.
Sinds eind 2006 is het Portfolio in digitale vorm beschikbaar. Daardoor kan het instrument nog meer toegespitst worden op de individuele docent. Welke competenties relevant zijn, hangt immers samen met de situatie waarin men zich bevindt: iedere instelling stelt andere prioriteiten. In de digitale versie wordt ook de mogelijkheid geboden zelf competenties toe te voegen. Aan het Portfolio is een voorbeeldportfolio gekoppeld dat docenten vanuit allerlei onderdelen kunnen raadplegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Ervaringen van Nvt-docentenTijdens de ontwikkelingsfase is het Portfolio voorgelegd aan verschillende docenten uit het veld. Hieronder worden enkele ervaringen en reacties weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste versieDe eerste versie van het Portfolio is ingevuld door een groep van zeven docenten van het Erasmus Taalcentrum in Jakarta onder begeleiding van een coach. Delen van die versie zijn ook tijdens een workshop ingevuld door docenten die deelnamen aan de Taaluniecursussen in Amsterdam en Leuven 2005, in totaal circa vijftig docenten. De coach van het Erasmus Taalcentrum constateerde dat de docenten het nuttig vonden om over zichzelf na te denken. Ze kregen daardoor meer inzicht in wat ze al kunnen en wat ze nog zouden moeten leren. Sommige docenten vonden het moeilijk iets over zichzelf te zeggen of op te schrijven. Bij een aantal docenten was er enige angst dat het portfolio als beoordelingsinstrument zou worden gebruikt. Die angst kon echter in de meeste gevallen overwonnen worden. We willen nog eens benadrukken dat het Portfolio bedoeld is als ontwikkelingsportfolio en in de huidige vorm niet geschikt om als beoordelingsinstrument te worden ingezet. Docenten vonden het lastig en tijdrovend om bewijsstukken te vinden bij de competenties, maar als ze eenmaal alles hadden verzameld, gaf dat meestal reden tot trots. Tijdens de diverse workshops bleek overigens dat er gemakkelijk lijstjes met mogelijke bewijsstukken konden worden opgesteld: video-opnames, opdrachten die gemaakt zijn, certificaten van bijscholingen, examenresultaten, intervisieverslagen, lesplannen, evaluaties van studenten, lesmateriaal, etcetera. De coach vatte het zo samen: ‘Ze vonden het leuk, interessant, moeilijk, tijdrovend’. In alle groepen waren docenten over het algemeen zeer geporteerd van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezamenlijk invullen. Tijdens een van de workshops met een team ontstond het idee om een bijscholing over toetsing te doen. Een andere groep docenten realiseerde zich dat ze heel veel aan bijscholing deden maar daarvoor nooit certificaten kregen. Ze werden zich ook bewust van het belang van evaluaties van studenten. Zowel het verslag van de coach als de ervaringen tijdens workshops hebben ons een schat aan informatie opgeleverd op basis waarvan we de tweede versie hebben gemaakt. In die versie is onder andere een voorbeeldportfolio toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede versieDe tweede versie is met een aantal specifieke vragen en een stelling naar docenten Nederlands als vreemde taal in enkele Europese landen gestuurd en naar een aantal experts in het veld. De stelling luidde: Het portfolio kan een ‘powerful tool for personal development’ worden. Een van de bevraagde docenten heeft de stelling ook door zijn studenten (in opleiding voor docent Nederlands als vreemde taal) laten beantwoorden. Hieronder volgen enkele reacties op de stelling: Dat kan, mits de betrokken docent overtuigd is van het nut en het bijhouden van het portfolio geen al te zware belasting is. Dit kan onder meer bereikt worden door [...] in te gaan op de voordelen (reflectie is daarvan het belangrijkste als je het mij vraagt) en door overbodige en potentieel tijdrovende zaken als het toevoegen van diploma's weg te laten. (docent) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieOndanks de kritische opmerkingen die tijdens de experimentele fase werden geplaatst bij het Portfolio concluderen we dat dit portfolio meer is dan een map. Het Portfolio voor docenten Nederlands als vreemde taal is ook een ‘map’: een kaart die docenten kunnen gebruiken als ze voor zichzelf een route willen uitzetten om zich verder te professionaliseren en om te reflecteren op zichzelf als vakvrouw of -man. Het samenstellen van een portfolio is het meest effectief als dat in samenwerking met collegadocenten wordt gedaan. Dit komt overeen met de resultaten uit het onderzoek van Tigelaar et al. (2005). Het Portfolio heeft een belangrijke plaats gekregen in de docentencursussen van Amsterdam en Leuven die door de Nederlandse Taalunie worden georganiseerd en het is geïntroduceerd in het Seminarie voor Nederlandse taal en cultuur. We hopen dat het ook zijn weg zal vinden naar de individuele docent en naar teams die er nog niet mee gewerkt hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|