| |
| |
| |
Bouwstenen van het Nederlands. Een pleidooi voor (nog) meer aandacht voor de idiomaticiteit van het Nederlands
Ton van der Wouden (Leiden)
Inleiding
Iedere docent Nederlands als tweede of als vreemde taal kent de ervaring dat het echte taalverwervingswerk pas begint als de studenten de basisprincipes van de grammatica meester zijn. Dan is het tijd voor ‘idioom’, al die specifieke constructies, collocaties, uitdrukkingen, vaste formules, zegswijzen enzovoort die de moedertaalspreker met de paplepel ingegoten heeft gekregen en dus automatisch correct produceert, maar die aan de anderstalige ongelofelijk veel tijd en energie kosten. In deze bijdrage laat ik zien dat er ook in de theoretische taalwetenschap stemmen opgaan om meer aandacht te geven aan woordcombinaties, of zelfs om het zwaartepunt van de taalbeschrijving te verleggen van de grammatica naar het lexicon. Ik zal betogen dat de empirie daar steun voor biedt, en ik zal proberen te laten zien dat het vreemdetalenonderwijs in het algemeen, en de extramurale neerlandistiek in het bijzonder, uit deze bevindingen lering zouden kunnen en moeten trekken.
| |
Visies op de taakverdeling in het taalsysteem: ELU's
In de traditionele visie bestaat het taalsysteem grosso modo uit een lexicon van woorden en een grammatica, dat wil zeggen een systeem van regels. Woorden zijn de bouwstenen: discrete elementen, tekens in de zin van De Saussure: de kleinste zelfstandige eenheden met een bepaalde vorm en een bepaalde betekenis. De grammatica specificeert de combinatoriek van de woorden en de betekenis van de resulterende structuur. De betekenis van het geheel is meer, of iets anders, dan de som van de betekenissen van de samenstellende delen, net zoals je van simpele, geometrische LEGO-blokjes zoiets ingewikkelds als een villa, een standbeeld, of een hele marinehaven kunt bouwen.
Tegenwoordig wordt de visie (weer) populair dat het lexicon meer is dan een saaie, oninteressante lijst van suffe woorden. Volgens deze modernere visie bevat het lexicon ook tal van ‘geprefabriceerde’, ‘kant-en-klare’ grotere eenheden
| |
| |
met hun eigen semantiek en hun eigen gebruiksmogelijkheden. Ik geef twee voorbeelden (straks volgen er meer): als ik de aandacht van het publiek wil, zeg ik dames en heren en niet heren en dames, en om de frase te kunnen gebruiken heb ik geen grammatica nodig, want hij is kant en klaar beschikbaar. En zo is een van de vele manieren om beleefd te laten merken dat ik een einde wil maken aan een telefoongesprek ik ga maar eens ophangen, hoewel vrijwel niemand zijn telefoon(hoorn) nog ophangt.
Ik zal de grotere lexicale eenheden pretheoretisch aanduiden met de term ‘ELU’, voor ‘Extended Lexical Unit’, omdat ik me (nog) niet wil committeren aan theoretisch beladener noties als lexical phrase (Pawley en Syder 1983), fraseolexeem (Wotjak 1992), multiword expression (Sag et al. 2001), formule (Wray 2002), idioom (Everaert 2003), enzovoort. Een verwante notie ‘constructie’ speelde traditioneel een belangrijke rol in de grammaticale analyse, maar binnen de (modernere versies) van de generatieve grammatica was daar geen plaats meer voor:
UG [universal grammar] provides a fixed system of principles and a finite array of finitely valued parameters. The notion of grammatical construction is eliminated, and with it, construction-particular rules. Constructions such as verb phrase, relative clause, and passive remain only as taxonomic artifacts, collections of phenomena explained through the interaction of the principles of UG, with the values of parameters fixed (Chomsky 1995: 170).
Fillmore et al. (1988) pleitten in een programmatisch artikel over let alone (een uitdrukking vergelijkbaar met laat staan, als in Hij kent niet eens Engels, laat staan Frans (voorbeeld uit de ANS)) voor een eerherstel voor constructies. Die suggestie is onder meer uitgewerkt in de monografie Constructions van Goldberg (1995), en de term ‘constructiegrammatica’ verenigt tegenwoordig een actieve groep min of meer gelijkgestemde taalkundigen die ervan uitgaan dat grotere lexicale eenheden een centrale (Goldberg) of op zijn minst belangrijke (Wray 2002) rol spelen in taalproductie en taalperceptie.
Het boek van Wray geeft trouwens een hele waslijst van redenen om grotere, kant-en-klare taalbouwsels serieus te nemen in de taalbeschrijving. Een aantal van de steeds terugkerende argumenten kan geïllustreerd worden aan de hand van een klassieke analyse van een beroemde constructie van het Nederlands, een schat van een kind (Paardekooper 1956). Naar de vorm lijkt deze constructie als twee druppels water op een gewone zelfstandignaamwoordgroep met een nabepaling: de pop van het kind, de weg naar Zevenaar. De (idiomatische) betekenis van het geheel is echter onvoorspelbaar: die is ‘een heel lief kind’ in plaats van
| |
| |
‘een soort schat’, wat we zouden verwachten op grond van de analogie met regelmatige groepen. Bovendien is de idiomatische betekenis beperkt tot een specifieke keuze van de lidwoorden: ⋆een schat van het kind, ⋆de schat van een kind, ⋆de schat van het kind zijn ongrammaticaal (in de bedoelde betekenis). Andere argumenten komen uit taalvergelijking: zo kunnen verwante constructies subtiele vormverschillen vertonen. Een goed gedocumenteerd voorbeeld (Verhagen 2003) is de zogenaamde weg-constructie: in het Engels zeg je She sang her way through life, in het Nederlands Ze zong zich een weg door het leven. De uitdrukkingen betekenen hetzelfde en hebben ongeveer dezelfde gebruiksmogelijkheden, maar de vorm verschilt: het Engels gebruikt een bezittelijk voornaamwoord (her), het Nederlands een wederkerend voornaamwoord (zich) en een onbepaald lidwoord (een). Weer andere argumenten komen uit de psycholinguïstiek (Wray 2002, Tomasello 2003, Sprenger 2003): experimenteel onderzoek suggereert dat in elk geval bepaalde soorten vaste verbindingen sneller, dus anders verwerkt worden dan nieuwe woordcombinaties, wat implicaties heeft voor onze ideeën over de mentale representatie ervan - misschien zijn ze wel ergens als gehelen opgeslagen (hetzij in het lexicon of in een apart ‘constructicon’). Tenslotte blijken de transformaties van de generatieve grammatica minder betekenis-behoudend dan de theorie wel zou willen: een klassiek voorbeeld (Pijnenburg 1991) is de non-equivalentie van de twee meewerkend-voorwerpvarianten de chirurg gaf haar een babyhuidje (idiomatische lezing dominant) en de chirurg gaf aan haar een babyhuidje
(idiomatische lezing onmogelijk).
Om nog een keer terug te keren naar het metaforisch systeem van de bouwsteentjes: als we van LEGO een villa bouwen, dan denken we niet (alleen) in termen van steentjes, maar ook in grotere eenheden als ramen en balkonnetjes, en maken we zo nodig gebruik van gespecialiseerde bouwstenen voor specifieke onderdelen als schoorsteenpijp en brievenbus.
| |
Het kader: Dutch as a construction language
De bevindingen waarover ik hier rapporteer zijn eerste resultaten van het onderzoeksproject Dutch as a construction language, dat gefinancierd wordt door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, en uitgevoerd aan de Universiteit Leiden. Het onderzoek richt zich op de architectuur van het taalvermogen (cf. Jackendoff 1997). Meer concreet proberen we een antwoord te vinden op vragen als: Welk deel van spontaan gesproken Nederlands bestaat uit grotere eenheden (ELU's)? en Wat voor soorten ELU's heeft het Nederlands? Zijn er restricties op ELU's?
De eerste vraag, over het aandeel van ELU's in actueel taalgebruik, is waarschijnlijk niet te beantwoorden, om de simpele reden dat het antwoord al
| |
| |
te sterk afhangt van de gehanteerde definities: Sprenger (2003) schat dat circa 10% van de woorden in (geschreven, geredigeerde tekst) deel is van een vaste verbinding (zoals vastgelegd in Van Dale), Altenberg (1998) heeft een heel andere manier van tellen en komt uit op ongeveer 80%. En volgens radicale theorieën als die van Croft (2001), waarin alle taalbouwsels instanties van constructies of combinaties van constructies zijn, is het antwoord per definitie 100%.
Over de omvang van het ‘constructicon’ lopen de meningen wat minder uiteen: men is het er wel over eens dat het groot moet zijn. In concreto denkt Jackendoff (1997) aan een minimum van 25.000 elementen, terwijl Mel'čuk meent dat het ‘frasale lexicon’ een orde van grootte omvangrijker is dan het woordenlexicon (Kuiper 2004).
Zo meteen ga ik in op de soorten ELU's die het Nederlands zoal bezit. Veel ELU's zullen wel gehoorzamen aan de regels van de Nederlandse grammatica, maar er zijn er ook heel wat die als ongrammaticaal of onregelmatig volgens de huidige (productieve) grammatica van het Nederlands beschouwd moeten worden: zo schenden combinaties als kant en klaar en zus of zo de naar verluidt universele regel (Gazdar 1980) dat coördinatie in principe alleen kan bij zinsdelen van gelijke aard, terwijl aan de vaste uitdrukking elk meent zijn uil een valk te zijn een syntactische configuratie ten grondslag ligt die in elk geval in het noorden van het Nederlandse taalgebied verder niet voorkomt (in delen van België hoor je wel zinnen als ik vind dat er een mooi boek uitzien). Nominale flexie is niet meer productief in het huidige Nederlands, zodat ook vormen als ter plaatse, de tand des tijds, en in de loop der tijd als onregelmatig beschouwd moeten worden binnen het systeem van het hedendaagse Nederlands. De s in omstebeurt, veelsteveel, alsmaar is wel opgemerkt (De Vries 2001) maar nooit afdoende verklaard, en als er al een regel is die klemtoon in bijwoordelijke samenstellingen beheerst (Gaarenstroom 1897), dan is minstens een van de twee leden van het minimale paar zomaar en zowaar een uitzondering.
Het concrete doel van het project is een beeld te krijgen van het aandeel ELU's in spontaan gesproken Nederlands aan de ene kant, en van de soorten ELU's in het Nederlands aan de andere kant. We doen dat in het Corpus Gesproken Nederlands (CGN), een recent voltooide verzameling van zo'n acht miljoen woorden (achthonderd uur) hedendaags gesproken Nederlands uit Nederland en België (Oostdijk 2000). We doen dat in eerste instantie door met statistische technieken te zoeken naar woordcombinaties die vaker voorkomen dan op basis van het product van de frequenties van de afzonderlijke woorden verwacht mocht worden. In wat er volgt zal ik een paar van de resultaten bespreken die in mijn ogen van belang zouden kunnen zijn voor de extramurale neerlandistiek.
| |
| |
| |
ELU's in de extramurale neerlandistiek
Veel methodes Nederlands als tweede/vreemde taal besteden al veel aandacht aan allerlei soorten vaste verbindingen, bijvoorbeeld vaste voorzetselverbindingen (dol op, denken aan), vaste combinaties van werkwoorden en nomina (een verdrag sluiten, een contract afsluiten) idiomatische uitdrukkingen en spreekwoorden (het zit me tot hier, hoge bomen vangen veel wind). Voor een aantal van dit soort ELU's bestaan monografieën: voorzetselwijzers (bijvoorbeeld Reinsma en Hus 1999), combinatiewoordenboeken (bijvoorbeeld De Kleijn 2003), spreekwoordenboeken enzovoort. Allemaal heel belangrijk en noodzakelijk voor een grondige kennis van het Nederlands.
Ook vormen de colloquia neerlandica een forum voor reflectie en theorievorming over vaste verbindingen en constructies: het programma van de vrije markt van het zestiende colloquium van 2006 in Gent geeft bijvoorbeeld voordrachten over vaste werkwoordelijke verbindingen (Joop van der Horst), tweelingformules (Katerina Malkova) en indirecte-objectconstructies (Timothy Colleman en Magda Devos). Andermaal allemaal heel belangrijk en noodzakelijk voor een grondige kennis van het Nederlands, maar ik denk dat er nog meer is dat ook aandacht verdient, en ik denk dat in sommige gevallen de empirische basis voor het opgeven van combinaties onvoldoende is. Ik geef in de volgende paragrafen wat voorbeelden die je met de aangeduide technieken snel vindt, maar die in de naslagwerken en leergangen bij mijn beste weten (nog) niet te vinden zijn.
| |
Opvallende en nieuwe en minder nieuwe ELU's
De genoemde naslagwerken blijken bij nauwkeurige beschouwing soms onvoldoende empirisch gefundeerd: niet zelden is de informatie voor een belangrijk deel afkomstig uit andere naslagwerken (vergelijk bijvoorbeeld de inleiding van De Kleijn 2003), zodat de kans bestaat dat de beschrijvingen losgezongen raken van de realiteit van het hedendaagse taalgebruik. Ik geef een voorbeeldje: op bladzijde 100 van De Kleijn vermeldt hij bij het lemma blijdschap ‘zie vreugde’, daarmee suggererend dat de twee woorden synoniem zijn. Het corpus laat echter iets anders zien: volgens de statistische toetsen van de gebruikte zoekprogrammatuur komt blijdschap opvallend vaak voor in de buurt van van, terwijl vreugde een voorkeur zou hebben voor vol. Dat wist ik ook niet, maar als ik erover nadenk komt het op zijn minst ten dele overeen met mijn intuïties: weliswaar weet ik niet of ik de combinatie van vreugde beter of slechter vind dan van blijdschap, wel weet ik dat ik vol vreugde een stuk natuurlijker vind klinken dan vol blijdschap. Het internet (Oostendorp en Wouden 1998) suggereert dat alle mogelijkheden voorkomen (Google 11 september 2006): vol vreugde 46.100, vol blijdschap 10.500 (4:1); van vreugde 241.000, van blijdschap 136.000 (2:
| |
| |
1). Vol is natuurlijk een minder frequent woord dan van, dus je verwacht minder combinaties met vol dan met van. Het verschil in de verhoudingen (4:1 tegenover 2:1) suggereert echter dat vol blijdschap relatief gemarkeerd is. Bovendien lijken de internetgevallen van vol blijdschap die ik bekeken heb vooral afkomstig uit één specifiek teksttype, namelijk religieuze teksten, zoals in Mogen de media in dit ‘jaar van genade’ de spreekbuis zijn van Jezus zelf, duidelijk en vol blijdschap, met geloof, hoop en liefde (www.rkdocumenten.nl/content.php?docid=315).
Zinloos geweld is een relatief nieuwe vaste combinatie. Niemand weet precies wat hij betekent, maar hij is uiterst bruikbaar om van alles te labelen waar je tegen bent, van vandalisme tegen onschuldige bushokjes tot abortus (Burger 2004). De tabel hieronder laat zien dat de combinatie zeer vast is: meer dan de helft van alle voorkomens van zinloos worden onmiddellijk gevolgd door geweld.
|
Wordsmith-collocaten met zinloos |
|
N |
Cluster |
Freq. |
1 |
zinloos (totaal) |
63 |
2 |
is in de buurt van zinloos |
44 |
3 |
geweld in de buurt van zinloos |
39 |
4 |
dat in de buurt van zinloos |
24 |
5 |
van in de buurt van zinloos |
23 |
6 |
de in de buurt van zinloos |
21 |
Omgekeerd is de afhankelijkheid iets minder sterk, geweld komt ook in andere contexten voor dan onmiddellijk na zinloos, maar toch staat bijna 15% van alle gevallen van geweld in het corpus onmiddellijk ná zinloos. Bovendien: volgens statistische tests zijn zinloos en geweld wederzijds elkaars meest significante combinatiepartner.
Er is sprake van een nieuwe existentiële constructie. Van der Horst en Van der Horst (1999) observeren:
bijna [...] ongemerkt is de uitdrukking er is sprake van lichtelijk veranderd van betekenis. Aan het begin van de 20ste eeuw betekende het: ‘men zegt dat...’, ‘er wordt gezegd’. Een zin als Er is sprake van belastingverhoging drukte toen uit dat daarover gesproken werd, of dat er geruchten gingen dat er een belastingverhoging op komst was. In de loop van de 20ste eeuw is
| |
| |
de zin iets anders gaan betekenen, namelijk dat er een belastingverhoging plaatsvindt, of zelfs plaatsgevonden heeft. De notie dat er ‘gesproken’ wordt, is verdwenen, zodat er is sprake van thans vrijwel synoniem is met: ‘er is’.
Verder had (heb) je nog een tweede gebruik, als emfatische ontkenning (tegenwoordig accent op sprake), zoals in het voorbeeld van Van Dale men beweert dat hij zeer rijk is, maar daar is geen sprake van (‘dat is zodanig niet het geval dat er zelfs niet over gesproken hoeft te worden’). Hoewel sprake (een gefossiliseerde verbogen vorm) ook voorkomt in een andere constructie (namelijk ter sprake brengen, komen), vind je vooral dit nieuwe sprake in de statistiek terug: de noodzakelijke ingrediënten voor de andere varianten (ontkenning, ter) staan tamelijk laag in de tabel:
Wordsmith-collocaten met sprake |
|
N |
Cluster |
Freq. |
1 |
sprake (totaal) |
280 |
2 |
van in de buurt van sprake |
270 |
3 |
is in de buurt van sprake |
192 |
4 |
er in de buurt van sprake |
128 |
5 |
een in de buurt van sprake |
110 |
... |
|
8 |
geen in de buurt van sprake |
63 |
... |
|
16 |
ter in de buurt van sprake |
27 |
Een corpus-voorbeeld van het ‘oude’ gebruik is d'r was trouwens een keer sprake van dat we met z'n zessen een extra soort van korte les zouden betalen om op houding te letten; het ‘nieuwe’ gebruik zien we in op moment dat je een instituut opricht is natuurlijk altijd sprake van ja hoe ga je dat doen? Interessant zijn ook de volgende voorbeelden: maar hier is niet zo zeer sprake van een gezagscrisis in de termen dat er problemen zijn in de verhouding Openbaar Ministerie politie; Bij de brand in het dorp Espel in de Noord-Oostpolder zaterdag, is vermoedelijk geen sprake van vervuiling door asbest. Dat meldt de politie Flevoland zondag. Het percentage asbest dat is vrijgekomen is zo minimaal dat het geen gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Waar geen sprake van oorspronkelijk een sterke ontkenning uitdrukte, zo sterk dat die moeilijk te verenigen was met een hedge als vermoedelijk, kan die combinatie getuige deze voorbeelden kennelijk tegenwoordig best - de grammaticalisering tot een pure existentiële constructie met een vrije distributie, ook in negatieve contexten, lijkt voltooid.
Niet eens: naar zinloos geweld en er is sprake van had ik gericht gezocht, maar met
| |
| |
de gebruikte technieken vind je ook vaste verbindingen en combinaties die je niet verwacht had. Met dit soort methoden ontdekte ik bijvoorbeeld dat het complexe focuspartikel niet eens (dat ongeveer ‘zelfs niet’ betekent) sterke collocationele banden heeft met, onder meer (Van der Wouden 2002)
a. | andere partikels, zoals nog (dat is nog niet eens zo lang geleden) en meer (de man luistert niet eens meer); |
b. | één inhoudswerkwoord, te weten weten (die weten niet eens waar Nederland ligt); |
c. | modale hulpwerkwoorden, met name kunnen (die kunnen nog niet eens hun naam en adres schrijven). Interessant genoeg lijkt dit laatste collocationele effect beperkt tot één lezing van kunnen, te weten de dynamische (dat wil zeggen niet-epistemische, niet-deontische) ‘in staat zijn’ (‘oneigenlijk modaal’, in de terminologie van de ANS). |
Combinaties met ja. Volgens klassieke tellingen (bijvoorbeeld Uit den Boogaard 1975) zijn de meest-frequente woorden van het Nederlands de korte functiewoordjes de, van, een, en, en het. Het CGN noopt ons ideeën daarover bij te stellen: in dat corpus is bijvoorbeeld ja met voorsprong het meest frequente woord, gevolgd door de, dat, uh, en en ik (Van der Wouden 2005). Heel vaak blijkt ja onderdeel van zeer regelmatig terugkerende combinaties te zijn, zoals valt af te lezen uit de volgende tabel (ggg in de rijen 5 en 11 is de CGN-representatie van alle vormen van niet-talig geluid, zoals hoesten, lachen, enz.):
Meest frequente clusters met JA |
|
(alleen conversaties) |
|
1 |
ja ja |
155.785 |
2 |
ja ja ja |
73.180 |
3 |
ja ja ja ja |
30.086 |
4 |
oh ja |
17.683 |
5 |
ggg ja |
16.323 |
6 |
ja dat |
14.706 |
7 |
ja maar |
13.836 |
8 |
ja oh |
12.306 |
9 |
uh ja |
11.721 |
10 |
ja ggg |
11.281 |
11 |
ja ja ja ja ja |
10.322 |
12 |
ja nee |
9.684 |
13 |
ja ik |
9.367 |
14 |
ja nou |
9.077 |
Uit deze cijfers blijkt ja ja veruit de meest frequente combinatie met ja is. De spelling jaja, die zeer frequent is op het internet, is een extra aanwijzing dat de
| |
| |
combinatie door veel taalgebruikers als een eenheid wordt gevoeld. Bij nadere beschouwing kunnen we ten minste drie gebruiksmogelijkheden onderscheiden: ‘ga door alsjeblieft’ (hoorderssignaal), ‘ik geloof er niets van’ (gelexicaliseerde ironie, vergelijk Horn 1989: 554), en ‘inderdaad, maar nu wil ik iets zeggen’ (beurt wisselingsindicatie). Met name bij het tweede gebruik is het onmiskenbaar dat de combinatie als een lexicale eenheid fungeert: deze betekenis is vrijwel onmogelijk met een enkel ja.
Als we verder in de lijst van vaak voorkomende combinaties kijken dan komen we van alles tegen waar je als moedertaalsprekers onmiddellijk allerlei associaties bij hebt (een eerste indicatie van mijn persoonlijke eerste associaties heb ik tussen haakjes gezet): waarom niet? (reactie op een mededeling met een negatie erin); nee precies (instemmende reactie op negatieve mededeling); want uh (aankondiging van verklaring of reden); ja tuurlijk (sterke instemming - let op de gereduceerde vorm tuurlijk, die typisch lijkt te zijn voor sterk gelexicaliseerde vormen, cf. Ernestus 2000 en Binnenpoorte et al. 2005). Niet-moedertaalsprekers zullen die associaties niet direct paraat hebben, dus moeten ze idealiter onderwezen worden. Maar de associaties die ik hier geef, zijn gebaseerd op mijn intuïtie. Empirisch onderzoek zou moeten uitwijzen of andere moedertaalgebruikers dezelfde associaties hebben, en of er misschien in de praktijk van het alledaags taalgebruik ook andere, of zelfs sterkere te vinden zijn. Er is op dit terrein nog heel veel te doen. Samenwerking intra- en extramurale neerlandistiek ligt hier voor de hand.
| |
Een dilemma
Tot slot wil ik nog ingaan op een geval waarin de resultaten van taaldescriptie botsen, of kunnen botsen, met de regels zoals die worden geformuleerd door de normatieve taalkunde. Als we kijken naar de omgevingen waarin we het verbogen tegenwoordig deelwoord zijnde aantreffen, dan is dat vooral in de buurt van als, en dan vinden we in het corpus legio voorbeelden als als docent zijnde goddorie je maakt ook fouten dagelijks nog en in deze vakantiemaanden komt het namelijk nogal 'ns voor dat Fransen hun eigen hond als zijnde een langs de weg gevonden exemplaar in het asiel afgeven. De normatieve taalkunde keert zich tegen dit soort zinnen: dit soort bepalingen van gesteldheid moet hetzij met als (als muzikant), of met zijnde (muzikant zijnde), maar niet met allebei. Het argument gaat in de formulering van de taaladviesdienst Onze Taal op het internet als volgt:
Als muzikant zijnde is een contaminatie (verhaspeling) van twee constructies: als muzikant en muzikant zijnde. Omdat die laatste formulering in modern Nederlands erg ouderwets overkomt, kun je het best zeggen: ‘Als muzikant kan ik dit niet waarderen.’
| |
| |
De formulering is al voorzichtig - er wordt niet met zoveel woorden gezegd dat je de uitdrukking Als muzikant zijnde helemaal niet mag gebruiken - maar het argument is niet dwingend. Immers, in een advies op dezelfde site, gewijd aan Dat klopt als een bus wordt gesteld dat ook die uitdrukking ‘is ontstaan als contaminatie (onjuiste samentrekking)’, en wel van kloppen en sluiten als een bus. Op basis van de autoriteit van Van Dale en het aantal voorkomens van Dat klopt als een bus op het internet wordt daar echter geconcludeerd ‘Er bestaat dan ook geen enkel bezwaar meer tegen het gebruik ervan.’
Maar op basis van datzelfde soort corpusdata heeft als ... zijnde minstens even goede rechten. Anders gezegd, als we de corpusdata serieus nemen, dan moeten we zeggen: tegenwoordig is als zijnde een van de manieren om in het Nederlands een bepaling van gesteldheid van de eerste soort (Den Hertog 1903-04) oftewel een predicatieve toevoeging te markeren. Als vrije bepalingen met een verbogen vorm van het tegenwoordig deelwoord (alles in aanmerking nemende, ijs en weder dienende) al ooit iets anders geweest zijn dan een schrijftaalconstructie naar analogie met het Latijn, dan kunnen we in elk geval voor de huidige taalsituatie vaststellen dat die constructie niet meer productief bestaat. Het meest voor de hand liggende alternatief is met als. Als heeft in het moderne Nederlands echter nogal wat functies, en is daardoor zwaar belast. Het kan dan ook vrij lang duren voor je weet wat de functie is van een zinsdeel dat met als begint, wat het voor de hoorder lastig maakt om uit te maken wat de spreker kan bedoelen. We kunnen de opkomst van de constructie als ... zijnde opvatten als een geval van specialisering door uitbreiding, zoals we dat bijvoorbeeld ook zien bij de voorzetsels (de opmars van vanaf, vanuit enz. die een aantal van de functies van van overnemen hebben) en bij de partikels (Hoeksema 2002).
Anderzijds begrijp ik ook wel dat de extramurale neerlandistiek het gebruik van als muzikant zijnde niet kan gaan propageren als zijnde levend Nederlands, zolang de intramurale normatieve taalkunde die variant nog - ten onrechte, op grond van een ongeldige argumenten - afkeurt. De intra- en de extramurale neerlandistiek zouden samen misschien eens de discussie moeten openen over de waarde en de grondslag van dit soort taaladviezen.
| |
Bibliografie
Altenberg, B.: ‘On the phraseology of spoken English: The evidence of recurrent word-combinations’. A. Cowie (red.): Phraseology. Theory, Analysis, and Applications. Oxford, 1998, 101-22. |
| |
| |
Binnenpoorte, D. et al.: ‘Multiword Expressions in Spoken Language: an exploratory study on pronunciation variation’. Computer, Speech & Language 19(4), 433-449, (2005). |
Burger, P.: Hun hebben gelijk: ieder z'n taal. Amsterdam, 2004. |
Chomsky, N.: The Minimalist Program. Cambridge, Mass., 1995. |
Croft, W.: Radical construction grammar: syntactic theory in typological perspective. Oxford, 2001. |
Ernestus, M.: Voice assimilation and segment reduction in casual Dutch: a corpus-based study of the phonology-phonetics interface. Dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam, 2000. |
Everaert, M.: Wijzen van zeggen. Oratie Katholieke Universiteit Nijmegen, 2003. |
Fillmore, C. et al.: ‘Regularity and idiomaticity in grammatical constructions: The case of let alone’. Language 64, 501-38, (1988). |
Gaarenstroom, J.: De klemtoon in de Nederlandsche taal. Culemborg, 1897. |
Gazdar G.: ‘Cross-Categorial Semantics for Coordination’. Linguistics and Philosophy 3, 307-309 (1980). |
Goldberg, A.: Constructions: A Construction Grammar Approach to Argument Structure. Chicago, 1995. |
Haeseryn, W. et al.: Algemene Nederlandse Spraakkunst. 2e dr., 2 delen. Groningen en Deurne, 1997. |
Hertog, C. den: Nederlandsche spraakkunst: handleiding ten dienste van aanstaande (taal)onderwijzers. 2e dr., 2 delen. Amsterdam, 1903-1904. |
Hoeksema, J.: ‘Polarity-sensitive scalar particles in early modern and present-day Dutch: distributional differences and diachronic developments’. Belgian Journal of Linguistics 16, 53-64 (2002). |
Horn, L.: A natural history of negation. Chicago, 1989. |
Horst, J. en K. van der: Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw. Den Haag en Antwerpen, 1999. |
Jackendoff, R.: The Architecture of the Language Faculty. Cambridge, MA, 1997. |
Kleijn, P. de: Combinatiewoordenboek van Nederlandse substantieven (zelfstandige naamwoorden) met hun vaste verba (werkwoorden). Amsterdam, 2003. |
Kuiper, K.: [bespreking van] Wray (2002). Language 80, 868-72 (2004). |
Oostdijk, N.: ‘Het Corpus Gesproken Nederlands’. Nederlandse Taalkunde 5, 280-284 (2000). |
Oostendorp, M. van en T. van der Wouden ‘Corpus: Corpus internet’. Nederlandse taalkunde 3, 347-61 (1998). |
Paardekooper, P. ‘Een schat van een kind’. De nieuwe taalgids 49, 93-99 (1956). |
Pawley, A. en F. Syder: ‘Two puzzles for linguistic theory: Nativelike selection and nativelike fluency’. J.C. Richards en R.W. Schmidt (Eds.), Language and communication. New York, 1983, 191-226. |
Pijnenburg, H.: Datives in French. Dissertatie Universiteit van Amsterdam 1991. |
| |
| |
Reinsma, R. en W. Hus: Prisma voorzetsels. 2e herz. dr. Utrecht, 1999. |
Sag, I. et al.: ‘Multiword Expressions: A Pain in the neck for NLP’. Proceedings of the Third International Conference on Intelligent Text Processing and Computational Linguistics (CICLING 2002). Mexico City, 2001, 1-15. |
Sprenger, S.: Fixed expressions and the production of idioms. Dissertatie Nijmegen 2003. |
Tomasello, M.: Constructing a language: A usage-based theory of language acquisition. Cambridge, Mass., 2003. |
Uit den Boogaart, P.C. (red.): Woordfrequenties. Utrecht 1975. |
Verhagen, A.: ‘The Dutch way’. A. Verhagen en J. van de Weijer (red.): Usage-Based Approaches to Dutch. Lexicon, grammar and discourse. Utrecht, 2003, 27-57. |
Vries, J. de: Onze Nederlandse Spreektaal. Den Haag, 2001. |
Wotjak, B.: Verbale Phraseolexeme in System und Text. Tübingen 1992. |
Wouden, T. van der: ‘Particle research meets corpus linguistics: on the collocational behavior of particles’. Belgian Journal of Linguistics 16, 151-74 (2002). |
Wouden, T. van der: ‘On the phraseology of stop words’. Ms. Leiden, onder review. |
Wray, A.: Formulaic language and the lexicon. Cambridge VK, 2002. |
|
|