Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 155]
| |
‘Laet ons spelen der minnen spel...’ of: historische letterkunde uit de Lage Landen voor extramurale neerlandici: (on)nodig? (on)interessant? (on)belangrijk?
| |
[pagina 156]
| |
Nederlandse en misschien ook de Vlaamse scholieren krijgen dat niet, zij worden direct naar de ‘moderne tijd’ geloodst. Ze lezen dan Harry Mulisch of Hugo Claus, misschien ook nog Multatuli of Gezelle, maar verder in het verleden reiken zij noch hun leraren. Het verhaal over Beatrijs? ‘Ach, wie leest nog zo'n ouwe troep?’... Ghijsbreght van Aemstel? ‘Het is al genoeg dat het tot in de jaren zestig van de vorige eeuw elk jaar op toneel moest...’ Van Alphen? ‘Laat me niet lachen - ik ben toch niet van gisteren...’ Dit zijn, zo vermoed ik, mogelijke reacties als iemand op zo'n raar idee zou komen om oude werken in de les te willen behandelen. Een denkbaar gevolg is dat men in de studie Nederlands de oudere literaire periodes ontwijkt, gewoon omdat men ze niet kent. Soortgelijke reacties vermoed ik ook bij de studenten uit de extramurale neerlandistiek. Natuurlijk wordt binnen de afzonderlijke vakgroepen aan de literatuur een vaste plaats in de curricula toegekend, maar ten eerste krijgt zij een verschillend gewicht in deze curricula en ten tweede vermoed ik dat het leeuwendeel van de uren voor het vak ‘literatuur’ aan de moderne letterkunde wordt gewijd.Ga naar eind3 Voor de historische letterkunde vindt men waarschijnlijk weinig tijd.Ga naar eind4 En toch, vanuit mijn Pools perspectief zou ik hier ontzettend graag willen pleiten voor een intensieve aandacht voor de historische letterkunde in het curriculum van de extramurale neerlandistiek. Ik zou iedereen willen uitnodigen voor die ‘ouwe troep’ (zoals wij dat in onze Wrocławse Afdeling voor Oudere Nederlandse Letterkunde liefdevol noemen).
In Wrocław besteden wij heel veel aandacht aan de historische letterkunde. Wij doen dat omdat wij weten dat anders een hele grote brok van de ‘laaglandse’ literatuur uit het gezichtsveld van de studenten zou verdwijnen. Onbekend is onbemind. Als wij de literaire werken uit de middeleeuwen, de renaissance en de verlichting niet zouden voorstellen en niet bespreken, dan zou op die manier een vicieuze cirkel ontstaan, en misschien ontstaat hij wel op veel plaatsen? Deze vicieuze cirkel werkt zo: oude teksten worden niet gelezen, dus zij blijven onbekend; onbekende teksten worden niet gelezen, dus de taal van die teksten wordt niet geoefend; gebrek aan historisch-literaire oefenpraktijk resulteert in gebrek aan historisch-literaire kennis. En zo groeit bij de studenten steeds meer angst voor zowel onbegrijpelijke taalvormen als voor onbegrijpelijke inhoud in die vroegere literaire periodes, en die angst schrikt natuurlijk nog meer af. Inderdaad een vicieuze cirkel... Maar die ‘ouwe troep’ hoeft helemaal niet onbegrijpelijk te zijn. En als het klopt dat onbekend onbemind is, dan zou ik dat graag omdraaien tot ‘bekend is bemind’. Dat hoop ik tenminste. Daarom wakkeren wij in Wrocław deze liefde tot de ouwe troep heel sterk aan. | |
[pagina 157]
| |
Heinrich Hoffmann von Fallersleben, Horae Belgicae. Pars prima, Vratislaviae MDCCCXXX.
De eerste vraag die men zich moet stellen, luidt: is historische letterkunde überhaupt nodig in ons curriculum? Onze studenten zouden zonder deze ballast makkelijk kunnen leven. Hebben ze een Maerlant, een Vondel of een Hooft nodig? Ze zouden de tijd die ze daaraan besteden, voor veel nuttiger dingen kunnen gebruiken, voor computerondersteund onderwijs bijvoorbeeld of juridische fraseologie of simultaan vertalen... Dat doen ze natuurlijk óók! Computers zijn uiteraard onmisbaar! Maar dit is slechts een deel van het neerlandistiek geheel, slechts één gezicht van onze academische wereld. En onze studenten zullen daarnaast ook nog het andere neerlandistieke gezicht leren kennen: de oude cultuur en literatuur. En mijn geliefd model van de verbinding tussen computers en renaissancepoëzie is de ‘computer-dichter’ P.C. Hooft...
In Wrocław functioneert deze verbinding van oud en nieuw mijns inziens heel goed. Het ene en het andere vullen elkaar goed aan. Op die manier - daar ben ik stellig van overtuigd - creëren wij een compleet uitgebalanceerde academische neerlandistiek. Natuurlijk hoeft niet elke student álle aspecten van de literatuur te beheersen, zoals ook niet elke student alle aspecten van de taalkunde moet beheersen. Onze studenten moeten wel een soort ‘verplichte basis’ (met altijd dezelfde ‘stof’) absolveren, en dit zowel in taal- als in letterkunde (dit gebeurt in | |
[pagina 158]
| |
het eerste en in het tweede jaar). Maar later mogen zij hun academische weg (via taalkunde of letterkunde) zelf bepalen. En tot onze grote vreugde gebeurt het niet zelden dat zij het smalle pad der historische letterkunde inslaan. Wat de studenten bij hun keuze zeker kan helpen, is het besef dat in de werken die driehonderd of vierhonderd of zevenhonderd jaar geleden zijn ontstaan, precies dezelfde problemen worden beschreven als in de werken uit de moderne literatuur. Wij als docenten zijn daarvan overtuigd en wij willen deze overtuiging ook aan onze studenten doorgeven. Ik noem een voorbeeld: de genderstudies en De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart. Dat voorbeeld lijkt misschien wat vergezocht, maar kijk eens naar de titelpagina van het Bulk Boek Special (voorjaar 1993) dat aan deze roman is gewijd. Vier dames zitten in een salon en zij worden bediend... door een heer! Niet andersom... Natuurlijk was de intentie van Betje Wolff en Aagje Deken anders. Dat klopt, maar toch kunnen wij rondom de figuren uit deze briefroman een levendige discussie met moderne vraagstellingen ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld de vraag of het huwelijk zin heeft. Men denke hier aan de discussie tussen weduwe Spilgoed en Sara Burgerhart uit brief 159 over deze kwestie. Klinkt de uitspraak van Sara over het geplande huwelijk met Hendrik Edeling - ‘uit liefde’, maar ook ‘uit personeel behagen’ en ‘uit overweging, dat dit zoo best is’ niet zeer modern? En wat zoekt Sara naast liefde in het huwelijk? ‘Vreugd en genoegen.’Ga naar eind5 Is dit niet iets voor onze hedendaagse geesten? Discussiestof genoeg... Om in hetzelfde tijdperk te blijven: een ander voorbeeld van een moderne vraagstelling zijn voor mij de gedichten voor kinderen van Hieronymus van Alphen. Bij de bespreking van die gedichten begin ik natuurlijk met ‘De pruimenboom’, maar daarna ga ik snel over naar ‘De kinderliefde’. De eerste regel van dit gedicht luidt: ‘Mijn vader is mijn beste vrind’.Ga naar eind6 Ik geloof niet dat deze zin vandaag de dag, in de eenentwintigste eeuw, nog vaak wordt uitgesproken. Ook al is het waar dat Van Alphen een geïdealiseerd beeld van zijn tijd schiep, toch is er vandaag bijna niemand die over zijn vader zegt: ‘hij is mijn beste vriend’. Daarbij gebeurt het vandaag de dag zo vaak dat jonge mensen helemaal geen vader of moeder willen worden. En als men wil, kan men deze jonge mensen vragen: ‘Waarom is het zo? Wat is verkeerd aan kinderen?...’. En zo krijgen we een volgend voorbeeld van een moderne discussie naar aanleiding van een oud gedicht... Of een ander voorbeeld, nu uit de middeleeuwen. In een werk uit de veertiende eeuw staat de prachtige zin: ‘Laet ons spelen der minnen spel...’. Het was het emotionele voorstel van een verliefde ‘jonghelinc’ aan Beatrijs, op het moment dat zij samen reeds ver van het klooster waren en bij een prachtig bos aankwamen, waar de vogels feest vierden, de bloemen prachtig bloeiden, het gras groen was en de lucht zo helder en mooi... En toen de ‘jonghelinc’ dit prachtige tafereel zag, | |
[pagina 159]
| |
kon hij het niet langer uithouden en deed hij aan zijn geliefde ‘suverlike’ het reeds aangehaalde voorstel: Die jonghelinc sach op die suverlike,
Daer hi ghestade minne toe droech.
Hi seide: ‘Lief, waert u ghevoech,
Wi souden beeten ende bloemen lesen.
Het dunct mi hier scone wesen.
Laet ons spelen der minnen spel.Ga naar eind7
U weet natuurlijk wat de reactie van Beatrijs was: verontwaardiging! ‘Wat segdi’, sprac si, ‘dorper fel,
Soudic beeten op tfelt,
Ghelijc enen wive die wint ghelt
Dorperlijc met haren lichame?
Seker soe haddic cleine scame.Ga naar eind8
Een echte dame dus... Maar zij was geenszins tegen de liefde met haar geliefde; alleen moest dat op het juiste moment en onder de juiste omstandigheden gebeuren. Het is nu niet het moment voor liefde, het is nu tijd om naar de vogeltjes te luisteren. Maar, op een prachtig klaargemaakt bed zal alles, maar dan ook alles mogelijk zijn - aldus Beatrijs... Swighet meer deser talen
Ende hoert die voghele inden dalen,
Hoe si singhen ende hem vervroyen,
Die tijt sal u te min vernoyen.
Alsic bi u ben al naect
Op een bedde wel ghemaect
Soe doet al dat u ghenoecht
Ende dat uwer herten voeght.Ga naar eind9
U ziet de methode: de gekozen frase uit Beatrijs vormt het uitgangspunt voor de discussie: zullen ze dit al dan niet doen? En wanneer? En waar zou dat bed staan? Enzovoort, enzovoort. Deze tekst mag dan wel een Marialegende zijn, het leven op de aarde wordt er ook in beschreven - en dat maakt deze middeleeuwse ‘ouwe troep’ zo levendig... Nog iets over de middeleeuwen: wij kunnen ons in Wrocław gelukkig prijzen | |
[pagina 160]
| |
dat de wortels van de medioneerlandistiek óók in deze stad liggen. Ik doel op de persoon van August Heinrich Hoffmann von Fallersleben (1798-1874), die aan de Universitas Wratislaviensis de Nederlandse literatuur van de middeleeuwen heeft bestudeerd, verzameld en uitgegeven. De eerste delen van zijn monumentale reeks, Horae Belgicae, waarin hij de middeleeuwse werken uit de Lage Landen verzamelde, verschenen vanaf 1830 in onze stad. Hij heeft de liederen uit het Antwerps liedboek voor de neerlandistiek gered, want hij vond het enige exemplaar ervan en publiceerde het. En terwijl de neerlandici in de Lage Landen de naam Hoffmann von Fallersleben zijn vergeten, beroepen de huidige neerlandici in Wrocław zich graag op hem: enkele zeer getalenteerde studenten hebben onder de naam ‘Horae Belgicae’ een reeks concerten met Nederlandse middeleeuwse muziek gegeven. Concert van de ‘Horae Belgicae’, Wrocław, Museum voor Architectuur, 19 maart 2004. V.l.n.r Marta Niedźwiecka, Daria Kaszańska, Joanna Jezierska, Jakub Safiak, Adam Fiedorowicz. Foto: Bolesław Rajman.
Ook daarom lijkt het ons nodig om aan deze oude literatuur een belangrijke plaats in het curriculum toe te kennen. Natuurlijk kan hierbij de volgende vraag rijzen: ‘Kunnen jullie in Wrocław met colleges over historische letterkunde meer studenten bereiken dan de vijf op de foto hierboven?’ of: ‘stuit deze historische letterkunde op een bredere interesse?’ Deze vraag is uiteraard legitiem. Mijn antwoord verbind ik met een oude anekdote over een schoenenfabrikant. Hij stuurde een sales manager (zoals dat bij ons in Polen nu heet) naar een Afrikaans land die de markt moest verkennen. De man keerde terug en zei: ‘Chef, geen kans op verkoop, zij lopen barrevoets!’ De fabrikant stuurde een andere sales manager, deze kwam terug en zei ‘Chef, 100 | |
[pagina 161]
| |
percent kans - ze hebben nog geen schoenen!’ Het is mijns inziens ook bij onze literaire markt een kwestie van de potentiële toehoorders-studenten ervan te overtuigen dat het zowel nodig als interessant is.
Zoals reeds vermeld, nemen al onze studenten eerst deel aan de colleges uit de verplichte basis en later kunnen ze kiezen tussen taalkunde en letterkunde. Als zij letterkunde kiezen, dan krijgen ze in het derde jaar een cursus over ‘capita selecta’ - alles uiteraard in het Nederlands. Elk jaar komt een ander onderwerp aan bod en zij schrijven zich altijd vrijwillig in, anders gezegd: zij ‘stemmen met hun voeten’... De studenten kunnen bij ons ook pro-seminaries over oude literatuur en oude cultuur kiezen, en wij zijn uiteraard blij als zij dat doen. | |
Hoe kunnen wij de interesse van onze studenten wekken?Ten eerste door een aantrekkelijk programma voor zo'n collegereeks samen te stellen (voorbeelden uit de afgelopen jaren zijn ‘Bijbel en literatuur’, ‘Liefde en literatuur 1200-1800’, ‘Vrouwelijke gestalten in de literatuur 1200-1800’, ‘Pruiken, poeders en parfums: de fleur van de 18e eeuw’, ‘De Nederlandse emblematiek’ of ‘Waarom houden wij van P.C. Hooft? Omdat hij een groot dichter was!’).Ga naar eind10 Ten tweede door een levendige vorm voor zo'n collegereeks te bedenken. Soms gaat dat levendig maken vrij ver, wanneer de docent bij de bespreking van bijvoorbeeld de romantische poëzie van A.C.W. Staring als vampier verkleed voor de groep verschijnt. Maar zulke taferelen blijven uitzonderingen. Wat vaker voorkomt, is een gezamenlijk bezoek aan een museum met Nederlandse en Vlaamse schilderkunst (in Wrocław of in Warschau, maar ook in de ‘Galerie der Alten Meister’ in Dresden), een bezoek aan een renaissancekasteel met Nederlandse ‘affiliaties’ (in de buurt van Wrocław niet moeilijk te vinden), of een bezoek aan onze Universiteitsbibliotheek. Dit laatste is een vast punt op het programma van al onze colleges over historische letterkunde. Want ook daarom kunnen wij ons in Wrocław gelukkig prijzen: wij hebben in onze UB één van de rijkste collecties neerlandica buiten de Lage Landen: oude handschriften, kopergravures, cartografie en vooral oude drukken. In de bibliotheek kunnen onze studenten deze oude drukken of handschriften van heel dichtbij bekijken. Zo'n bezoek is voor hen een ware belevenis: DAT hebben wij! Wij hebben een dertiende-eeuws handschrift met een fragment van Maerlants Spiegel Historiael..., wij hebben de sonnetten van Hooft in het origineel, de gedichten van Cats (zowel in aparte uitgaven als in combinatie met andere werken - bijvoorbeeld Johan van Beverwycks Schat der Gesontheyt. Met verssen verçiert door Heer Iacob Cats ..., Dordrecht 1636, BUWr., Afdeling | |
[pagina 162]
| |
voor Oude Drukken 317035). Wij hebben Nederlandstalige werken over wiskunde (bijvoorbeeld Ludolf van Ceulens De Arithmetische en Geometrische Fondamenten, Leiden 1615, BUWr. Afdeling voor Oude Drukken 492498), over biologie (bijvoorbeeld het bekende werk van Jan Swammerdam, Historia insectorum generalis, ofte Algemeene verhandeling van de blooedeloose dierkens, Utrecht 1669, BUWr. Afdeling voor Oude Drukken 394575, waarin de studenten meteen de activiteiten van zo'n ‘bloedeloos dierken’ van weleer kunnen observeren...). Er zijn boeken over verre reizen, zoals bijvoorbeeld Olfert Dappers Naukeurige beschrijvinge der Afrikaensche gewesten..., Amsterdam 1676, BUWr. Afdeling voor Oude Drukken 506496, een werk dat nu heel dicht bij de literatuur sensu stricto staat, met name de reisliteratuur. Er zijn in onze universiteitsbibliotheek nog veel meer Nederlandse werken te bewonderen.Ga naar eind11 En zo ontstaat dankzij het directe contact met oude teksten en oude kunst - en dankzij, het mag gezegd worden, enthousiaste docenten van onze afdeling - een levendige interesse voor de historische letterkunde. Natuurlijk kunnen wij nooit een massale toeloop van studenten verwachten. Die interesse heeft eerder de vorm van een piramide: aan de (verplichte) basis grote aantallen, en bij de ‘capita selecta’ kleinere groepen... En het hoogste stadium van deze interesse zien wij dan, wanneer de studenten besluiten om hun afstudeerscriptie aan een historisch-letterkundig onderwerp te wijden. Dat gebeurt de laatste jaren steeds meer. Er zijn bij ons tot nu toe bijna veertig van zulke scripties geschreven. Daaronder een scriptie over ‘De liederen uit het Gruuthuse-handschrift, Brugge, ca. 1400’ (Daria Kaszańska, Wrocław 2004) of over ‘De dubbele bodem in de werken van Jan Steen en Jacob Cats’ (Aneta Guszpit, Wrocław 2000) en daarmee verwant over ‘Het portret van het gezinsleven in de zeventiende eeuw naar het voorbeeld van Huwelijk van Jacob Cats’ (Anna Biederman, Wrocław 2003), of een uitgebreide verhandeling over ‘Nederlandse emblematiek: genre en boeken. 17e-eeuwse Nederlandse embleembundels in de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Wrocław’ (Joanna Skubisz, Wrocław 2004). Er was zelfs een studente die - onder invloed van de colleges over de verlichting - een scriptie over Johannes Kinker heeft geschreven (Hanna Kozłowska, ‘Elementen van de filosofie van Immanuel Kant in het Eeuwenfeest bij de aanvang der negentiende eeuw van Johannes Kinker (1764-1845)’, Wrocław 2005). En rondom de scripties ontstaat soms ook een kleurrijk tafereel. Zo is een student die zijn scriptie over ‘Magie in de Middelnederlandse literatuur’ had geschreven (Dominik Mikołajczyk, Wrocław 2005) voor de examencommissie verschenen in een middeleeuws ridderkostuum! | |
[pagina 163]
| |
Jan Swammerdam, Historia insectorum generalis..., Utrecht 1669, BUWr. OStDr 394575.
Olfert Dapper, Naukeurige beschrijvinge der Afrikaensche gewesten..., Amsterdam 1676, BUWr. OStDr 506496, 100.
| |
[pagina 164]
| |
Het allerhoogste stadium, de spits van de piramide, is de postdoctorale studie van de historische letterkunde, waarin de meest gespecialiseerde onderwerpen worden onderzocht. Ook dat gebeurt in Wrocław. het afgelopen decennium werden drie proefschriften verdedigd (Anita Frank, Bon vivants und Polyhistoren - schlesische Bibliophilen: Thomas Rehdiger (1540-1576) und Albrecht von Sebisch (1610-1688) im niederländischen Licht, diss. Wrocław 1998; Patrycja Poniatowska, Female Characters of the Dutch and English Comic Drama of the First Half of the Seventeenth Century, diss. Wrocław 2000; Jan Urbaniak, Obraz politycznokulturowych przeobrażeń XVIII-wiecznej Polski w spektatorowym czasopiśmiennictwie niderlandzkim lat 1730-1799. Specyfika i charakter komunikacji [Het beeld van de politieke en culturele veranderingen van het achttiende-eeuwse Polen in de Nederlandse spectatoriale geschriften uit de jaren 1730-1799. Typische eigenschappen van de communicatie], diss. Wrocław 2006). Momenteel wordt er gewerkt aan vier nieuwe dissertaties op het gebied van de literatuur en cultuur uit de middeleeuwen en de renaissance.
Ten slotte de laatste vraag: is deze literatuur, in een bredere, maatschappelijke context, belangrijk? Ik denk van wel. Als wij een Pool of een Italiaan, of een Fransman, of een Rus zouden vragen wat hij over oude Nederlandse cultuur weet, dan zou hij vast en zeker antwoorden: Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Rubens, Breughel. Maar vraag naar de grote dichters uit de Nederlandse Gouden Eeuw, en waarschijnlijk zou niemand een naam kunnen noemen. Het is dus onze taak om deze literaire lacunes op te vullen, omdat het belangrijk is een volledig beeld te hebben van een tijdperk waarover men in alle media zo graag spreekt. Denk alleen maar aan het Rembrandtjaar: zijn collega-schilders uit de Lage Landen worden uitgebreid besproken, zijn collega-dichters worden niet eens genoemd. En er is meer: op deze zeventiende-eeuwse schilderijen vinden wij vaak symbolen die vandaag moeilijk te herkennen zijn. Er zijn daarop soms zelfs teksten te vinden - uiteraard in het Nederlands. En dan zoekt men naar de bronnen en de context van zulke teksten... Die zijn zeker belangrijk, bijvoorbeeld voor kunsthistorici. Een concreet voorbeeld hiervan is de in de wetenschap vandaag steeds vaker aanwezige, ontzettende rijke, maar toch nog weinig onderzochte emblematiek, de verbinding tussen woord en beeld, die soms zeer sterk ‘intertekstueel’ en ‘intervisueel’ gecomponeerd is. Voor een renaissance-verschijnsel klinkt dit zeer modern. En als wij naar het embleem ‘Sy steeckt om hooch het hooft’ uit de Emblemata Amatoria van P.C. Hooft kijken (waar de Venus van Boticelli naast een contemporaine Nederlandse liefdeszanger verschijnt), dan zijn we al gauw geneigd om het geheel (bijna postmodernistisch) te ‘deconstrueren’... Helaas blijven Hooft, Vondel of Bredero of andere dichters van de Nederlandse | |
[pagina 165]
| |
Gouden Eeuw voor degenen die in deze periode geïnteresseerd zijn, volledig onbekend. Daarom vinden wij het belangrijk om aan die onbekendheid in de mate van het mogelijke iets te doen. Dit betreft de Gouden Eeuw, maar ook de middeleeuwen of (is dit een al te gewaagde droom?) de verlichting. We zijn in Wrocław bezig een Centrum van Kennis over de Historische Letterkunde op te bouwen. Dit Centrum van Kennis moet in onze voorstelling de academische wereld - zowel in het onderwijs als in het onderzoek - met de niet-academische wereld verbinden. En dit zowel op nationaal als internationaal vlak. Op nationaal vlak werken wij reeds langere tijd samen met verschillende musea en culturele centra in Wrocław en elders werken we samen bij het organiseren van ‘neerlandistieke’ tentoonstellingen of andere evenementen. De internationale context is te zien bij onze tot nu toe ontplooide initiatieven: het door de Nederlandse Taalunie mogelijk gemaakte project ‘Nederlandse Oude Drukken (1500-1800) in Bohemen, Moravië en Silezië’, dat in de jaren 2004-2005 met collega's uit Leiden, Olomouc en Praag werd gerealiseerdGa naar eind12, of de gezamenlijke studiereis ‘In de voetsporen van Comenius’ die door Hongarije, Tsjechië, Polen, Duitsland en Nederland leidde...
Hopelijk is dit een overtuigend pleidooi voor de stelling dat de historische letterkunde nodig, interessant en belangrijk is. Voor verdere discussies daarover, voor meer informatie en meer details, voor een gezamenlijk ‘grasduinen in deze letterkundige wereld’ nodig ik iedereen graag in Wrocław uit. |
|