| |
| |
| |
Van Sinte Bartholomeus geboorte. Een sprookje voor vrome kloosterzusters
Amand Berteloot (Münster)
Zo'n twintig kilometer ten oosten van Münster in Westfalen ligt het plaatsje Freckenhorst. Daar vindt men de resten van een voormalig kanonessenklooster, waarvan de imposante romaanse kerk, toegewijd aan de Heilige Bonifatius, en delen van de kruisgang uit de elfde eeuw de belangrijkste restanten zijn. Het klooster werd in 1495 omgevormd tot een adellijk damessticht en is tot in 1811 blijven bestaan. In het archief bevinden zich enkele middeleeuwse handschriften. Een daarvan draagt de signatuur 311. Het is een klein, in de tweede helft van de vijftiende eeuw in het Nederduits geschreven verzamelhandschriftje met een groot aantal vrome teksten. Op folio 123 begint een fascinerend verhaal dat in rubriek de titel draagt Van sunte Bartholomeus gebort en waaraan tot nu toe nauwelijks aandacht is besteed. Het hoofdpersonage van het verhaal is een koningsdochter, die dank zij haar intelligentie er achter dreigt te komen dat de in het land vereerde godheid eigenlijk een afgod is. Hierdoor begint zij voor de duivel een gevaar te worden. Daarom zet deze haar vader, de koning, onder druk om haar van kant te maken. De koning bezwijkt voor des duivels dreigementen en geeft aan twee knechten het bevel om zijn dochter mee te nemen naar het bos ver van het hof en haar daar te doden. De knechten worden echter door medelijden met het mooie kind bewogen en besluiten haar in leven te laten, op voorwaarde dat ze belooft om nooit meer naar het hof terug te keren. Als bewijs dat ze haar gedood hebben, hakken de knechten haar handen af om die aan haar vader te presenteren. Het meisje dwaalt door het bos, komt in een vreemd land terecht en bereikt op een bepaald moment een huis aan de rand van een stad, waar een gemeenschap van vrome vrouwen woont. Ze wordt door deze dames
opgenomen en leeft bij hen, tot op zekere dag de koning van dat land samen met zijn zoon op bezoek komt. De prins wordt hopeloos verliefd op de jonge vrouw zonder handen. Het kost, zoals te verwachten was, wat moeite om de koning te overtuigen, maar uiteindelijk stemt hij toe in het huwelijk van zijn zoon met het onbekende meisje zonder handen. Korte tijd daarna sterft de koning en zijn zoon volgt hem op. Diens jonge vrouw
| |
| |
is zwanger op het ogenblik dat hij het bevel van de keizer ontvangt om met hem samen een veldtocht tegen de vijanden van het rijk te ondernemen. Terwijl de jonge vorst van huis is, baart de koningin een prachtige zoon en stuurt onmiddellijk een bode met een brief naar haar gemaal om hem van het blijde nieuws op de hoogte te brengen. De duivel, die bij zijn eerste poging om het meisje te doden zijn doel niet bereikt had, ziet zijn tweede kans, onderschept de brief en vervalst de inhoud ervan. Als de koning de brief ontvangt, leest hij daarin dat zijn vrouw een verschrikkelijk mismaakt kind gebaard heeft en dat hij dat het best maar meteen kan laten doden. De koning reageert bezonnen en stuurt een brief terug met het bevel niets te ondernemen, tot hij zelf met eigen ogen kan zien wat er aan de hand is. De duivel ziet zijn kansen weer minderen en besluit voor de derde keer in te grijpen. Hij wijzigt de inhoud van de brief van de koning, zodat de bode nu het schriftelijke bevel meedraagt om moeder en kind onmiddellijk te doden. Twee knechten trekken met dit doel met de jonge vrouw en haar kind het bos in, maar weer krijgen ze het niet over hun hart om moeder en zoon te vermoorden. Ze binden het kind voor de borst van de jonge vrouw en laten haar vrij. Na een lange dwaaltocht wordt de moeder door hevige dorst geplaagd. Als ze bij een waterput met een hoge rand aankomt, probeert ze bij het water te komen door zich over de rand heen te buigen. Daarbij drukt ze het kind dat voor haar borst gebonden is zo heftig tegen de rand van de put, dat het stikt. Als de moeder daarop van wanhoop begint te schreien, komen opeens twee engelen uit de hemel en wekken het kind weer tot leven. Ze verlangen dat de jongen de naam Bartholomeus krijgt en geven de moeder daarna op
wonderbaarlijke manier haar handen terug. Moeder en kind dwalen verder door het bos en belanden uiteindelijk weer in het huis van de vrouwengemeenschap waar de koningin eerder had gewoond. Weer wordt ze door deze vrome dames opgenomen. Als de koning na lange tijd terugkomt van de oorlog en zijn echtgenote en zijn kind zoekt, hoort hij wat er gebeurd is, maar ook dat het duivelse plan om vrouw en kind te doden is mislukt. Hij laat ze in het hele land zoeken tot hij ze uiteindelijk vindt. Het gezin keert terug naar het hof en leidt daar samen een gelukkig leven. Als de koning sterft, weigert Bartholomeus de troonsopvolging. Hij verkoopt alles wat hij bezit, geeft het geld aan de armen en gaat op zoek naar Jezus Christus, over wie op dat ogenblik in zijn koninkrijk allerlei verhalen de ronde doen, om diens leerling te worden.
Wat klinkt als een sprookje, is er inderdaad ook een. Het gaat in dit geval zonder enige twijfel om een bewerking van het sprookje Het meisje zonder handen, dat men in de verzameling Kinder- und Hausmärchen van de broeders Jacob en Wilhelm Grimm vindt onder nummer 31. Het blijkt dat dit verhaal in talloze versies in omloop is geweest, maar de verbinding met de apostel Bartholomeus
| |
| |
in dit handschrift is toch heel bijzonder. Bij het lezen van de Nederduitse tekst rijzen allerlei vragen, die we hier niet allemaal kunnen behandelen. We pikken er drie uit.
1. | Waarom staat in de titel van het verhaal de naam van Sint-Bartholomeus, terwijl eigenlijk de koningin het hoofdpersonage is? En waarom wordt dit sprookje verbonden met de apostel Bartholomeus? Dat is een sterke accentverschuiving, die niet zonder reden gebeurd kan zijn. Het is denkbaar dat men in een inrichting, bijvoorbeeld een klooster waar deze heilige bijzonder vereerd werd, wat ongelukkig was met de schaarse gegevens die men over de patroonheilige aantrof in de evangelies enerzijds en in de legende anderzijds, die uitsluitend de passie van de heilige vertelt. Men wilde graag het leven van de apostel met een kindheidsverhaal opsmukken en vond het sprookje hiervoor geschikt. Helaas biedt het damessticht in Freckenhorst daarvoor geen bijzondere aanleiding, want de heilige Bartholomeus werd daar niet op een bijzondere manier vereerd. Zoals gezegd, was de kerk aan de heilige Bonifatius gewijd. |
2. | Vreemd is ook dat het kind, dat blijkbaar erg lang naamloos was gebleven, in opdracht van de engelen uitgerekend de naam Bartholomeus krijgt. Indachtig de liefde van de middeleeuwen voor naametymologie moet daar een reden voor zijn. Men denke aan de gewoonte van Jacobus de Voragine, die vrijwel elk levensverhaal in zijn Legenda aurea laat voorafgaan door een uiteenzetting over de naam van de heilige. Maar dit aspect schijnt in dit verhaal geen enkele rol te spelen. De naam Bartholomeus komt bijna letterlijk uit de lucht vallen. Nochtans was de betekenis van die naam niet onbekend. We vinden de etymologie bijvoorbeeld bij Jacobus de Voragine in de Legenda aurea, waarvan de Nederlandse vertaling en de daarvan afhankelijke Nederduitse bewerking in talrijke handschriften in omloop waren, ook in het Münsterland. De betekenis van de naam Bartholomeus vindt men ook in andere teksten, bijvoorbeeld in Die geestelike tabernakel van Jan van Ruusbroec (boek 2, 160-161), waar men leest: ‘Want Bartholomeus dat es alsoe vele gheseghet alse: mi des opghehanghens; ochte: die sone des opghehanghens ten wateren’. Dit is alles behalve duidelijk en een evidente samenhang met het verhaal van het meisje zonder handen ligt niet voor de hand, wat op zijn minst opmerkelijk is. Alleen die ‘wateren’ doen toch even aan de waterput uit het verhaal denken. |
3. | Merkwaardig is ook de gemeenschap van vrome vrouwen, waarin het meisje tot twee maal toe wordt opgenomen. Die wordt in de tekst uitdrukkelijk met een nonnenklooster in verband gebracht, ook al is dit in de voorchristelijke tijd waarin het verhaal speelt uiteraard een anachronisme. Natuurlijk ligt het voor de hand hier meteen aan de kloostergemeenschap van Freckenhorst te denken, waar het handschriftje ontstaan is. Maar ook hier blijkt onmiddellijk dat we op
|
| |
| |
| het verkeerde spoor zitten. Het handschrift zelf geeft namelijk een aanwijzing die op een heel andere proveniëntie wijst. De vrouwengemeenschap die zich ‘buten die muren vander stat’ bevindt, wordt omschreven als: ‘een vergaddringhe [...] van vrouwen ende jonferen, die een doechsam ende een kuusch leven leiden als nu die nonnen leven, ende sie volgheden nae dat leven ende gheestelicheit Helye des propheten’. Deze laatste aanduiding is heel belangrijk, omdat ze een relatie legt met de profeet Elias en langs die weg met de orde van de Karmel, die zich wat haar herkomst betreft van oudsher op de profeet Elias uit het Oude Testament beroept. De orde van de Karmel is de enige kloosterorde die haar ontstaan in voorchristelijke tijd situeert. Dit strookt evenwel niet met de zusters van Freckenhorst, die zoals gezegd, kanonessen waren. |
De Freckenhorstse tekst laat dus een aantal cruciale vragen onbeantwoord. Nu blijkt dit manuscript echter niet het enige te zijn, waarin een verhaal over de geboorte van Sint-Bartholomeus overgeleverd is. Via het repertorium van Stoker en Verbey (nr. 62) komt men erachter dat handschrift Leiden, UB Ltk 271 op de folio's 151-160 een soortgelijk verhaal bevat: Van sinte Bartholomeus hoe hi gheboren wort. Hoewel Stoker en Verbey de tekst, die in het regularissenklooster Maechdendal in Amsterdam werd opgeschreven, als Leven van S. Bartholomaeus identificeren, blijkt deze bijna identiek te zijn met die van het Freckenhorstse manuscript. Het eerste deel van dit Leidse handschrift (tot f. 145) is door de kopiiste in het jaar 1501 gedateerd. Voor het tweede deel, waarin het Bartholomeusverhaal staat, ontbreekt een preciese datering. Het afschrift is vermoedelijk wat jonger dan de Nederduitse kopie uit Freckenhorst. Ook handschrift Den Haag, KB 73 H 21 blijkt een vergelijkbaar verhaal te bevatten. Het is afkomstig uit het regularissenklooster Sint-Agnes in Maaseik en weer een paar decennia jonger dan het Leidse handschrift. Stoker en Verbey (nr. 830) geven als datum 1545-1547 aan, maar motiveren deze datering niet. Het Haagse handschrift verschilt evenwel vrij sterk van dictie van de manuscripten uit Leiden en Freckenhorst en levert een op een aantal punten afwijkend verhaal op.
Wanneer we de handschriften uit Leiden en Den Haag met de tekst uit Freckenhorst vergelijken, dan komen we een aantal interessante overeenkomsten en verschillen op het spoor, bijvoorbeeld in verband met de drie vragen die we daarnet al gesteld hebben.
ad 1. | De Haagse en Leidse manuscripten komen allebei, net als het Freckenhorstse, uit vrouwenkloosters. Daarmee wordt duidelijk dat we het verhaal met een verteltraditie onder kloosterzusters in verband moeten
|
| |
| |
| brengen. Het vertoont bij nader toezien ook trekken die typisch zijn voor de mentaliteit en de kunst uit middeleeuwse vrouwenkloosters, zoals het beklemtonen van het intieme, de belangstelling voor alles wat met kinderen te maken heeft en uiteraard ook het sprookjesachtige karakter. Ondanks de titel schijnt in werkelijkheid ook niet de heilige zelf, maar net als in het oorspronkelijke sprookje diens moeder, en dus een vrouw, de echte hoofdfiguur in het verhaal te zijn. Een aperte verbinding van het Amsterdamse of het Maaseikse regularissenklooster met de heilige Bartholomeus schijnt er evenmin als in Freckenhorst voorhanden te zijn geweest. |
ad 2. | Met het probleem van de etymologie van de naam Bartholomeus komen we in de beide Nederlandse manuscripten ook geen stap verder. Zowel in het Leidse als in het Haagse manuscript zoekt men tevergeefs naar nadere informatie daaromtrent. Het ongemotiveerde karakter van de naamgeving laat ook hier dus vermoeden dat we nog steeds niet bij de echte bron van het verhaal zijn aangekomen. |
ad 3. | Voor de voorchristelijke kloostergemeenschap wordt in het Haagse handschrift wel een verklaring aangedragen, maar deze is niet dezelfde als die in het Freckenhorstse handschrift. Het Haagse manuscript verwijst naar de Romeinse godin Vesta en op die manier naar de Vestaalse maagden. Het Leidse handschrift anderzijds, dat zoals bekend qua tekst vrijwel identiek is met het Freckenhorstse, mist op deze plaats de interessante verwijzing naar de profeet Elias. Hier wordt weliswaar naar een nonnengemeenschap verwezen, maar het gaat uitdrukkelijk om een niet nader beschreven heidense traditie. Er is namelijk sprake van ‘een huus daer een vergaderinghe was van vrouwen ende ioncfrouwen die een duechsaem leuen leyden ende den afgoden dienden Als nv die nonnen gode dienen’. |
Wat Stoker en Verbey en een aantal jaren tevoren ook Werner Williams-Krapp (sigle Br 20) ontgaan is, is dat er nog een derde Middelnederlandse bron bestaat voor het verhaal over de geboorte van Sint-Bartholomeus. Het gaat om het handschrift Brussel, KB IV 138, een manuscript dat bekend staat als een Legenda aurea-handschrift, al bevat het ook nog een vrij groot aantal andere teksten. Dit manuscript wijkt bij de Bartholomeuslegende duidelijk af van de vertrouwde Legenda aurea-versie. Het hoofdstuk begint, zoals gebruikelijk bij Jacob de Voragine, met de etymologie van de naam van de heilige, waarmee de vertaler zoals bijna overal behoorlijke moeilijkheden heeft gehad. Maar daarna volgt niet meteen zoals in de Latijnse tekst de legende zelf, in dit geval het passieverhaal van Sint-Bartholomeus, maar tussen de etymologie en de legende wordt een vrij omvangrijk stuk tekst ingevoegd, waarvan het opschrift ons meteen bekend
| |
| |
voorkomt: ‘Hi nae volcht die gheboerten des glorioesen edelen apostels Sinte Bartholomeus’. Het handschrift wordt omstreeks 1490 gedateerd en is dus misschien wat jonger dan het Freckenhorstse, maar ouder dan die uit Leiden en Den Haag.
Opvallend is dat de tekst van dit Brusselse handschrift weer een heel andere dictie heeft dan die van de overige manuscripten. We beschikken daardoor bij elkaar over drie duidelijk verschillende versies van hetzelfde verhaal: de Brusselse, de Haagse en de Leidse, waarvan de laatste vrijwel gelijkluidend is met de Freckenhorstse. Het interessantste aan de Brusselse tekst is, dat hij ons wel op weg helpt naar een logisch antwoord op een paar van de hierboven gestelde vragen.
Deze keer beschikken we wel over een aanwijsbare reden waarom dit verhaal uitgerekend in dit manuscript is opgenomen. De kerk van het klooster waarin het manuscript is geschreven, het Begaardenklooster in Maastricht, was aan de Heilige Bartholomeus toegewijd. Maar deze proveniëntie wijst meteen ook op de uitzonderlijke positie van dit handschrift binnen de reeks: anders dan de drie andere is het afkomstig uit een mannenklooster. Dit hoeft echter waarschijnlijk geen tegenspraak te vormen met ons vermoeden dat het verhaal oorspronkelijk in een vrouwelijk circuit thuis zou horen. Waarschijnlijk heeft de omfunctionering van het sprookje van het meisje zonder handen tot de kindheidsgeschiedenis van Sint-Bartholomeus plaatsgevonden in een vrouwenklooster waar de heilige op een bijzondere manier vereerd werd. Daaruit resulteren twee mogelijke motieven om het verhaal de moeite waard te vinden om het op te schrijven: de bijzondere verering van de heilige aan de ene kant en het vrouwelijke vertelcircuit aan de andere kant. Het patronaat van de kerk in de Witmakersstraat in Maastricht verklaart voldoende waarom het Bartholomeusverhaal in het Begaardenklooster terecht kwam, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat het daar ook ontstaan zou zijn. In het geval van de vrouwenkloosters in Maaseik, Amsterdam en Freckenhorst is een bijzondere verbinding met de heilige blijkbaar niet absoluut noodzakelijk: hier werd de tekst waarschijnlijk als geestelijk eigendom van de moniale vrouwengemeenschap gezien.
Zochten we tot nu toe vergeefs naar een reden waarom het sprookje in verband gebracht zou kunnen zijn met de heilige Bartholomeus, dan biedt het Brusselse manuscript het antwoord. In deze tekst wordt het kind niet voor de borst van de moeder gebonden en door haar verstikt als ze zich over de rand van de waterput buigt zoals in de Freckenhorstse versie. Hier draagt de moeder het kind gewoon in haar armen en het glijdt per ongeluk in de waterput op het ogenblik dat ze zich over de rand buigt om te drinken. In plaats van te verdrinken blijft het echter op een wonderbaarlijke manier op het water drijven. En dan komen de al bekende
| |
| |
engelen die het water in de put doen stijgen en het kind ongedeerd aan zijn moeder teruggeven. Hier wordt echter een wel een relatie gelegd met de naam Bartholomeus, want onmiddellijk aan het verhaal gaat de etymologie van de naam vooraf. Deze is uitvoeriger dan bij Ruusbroec en bevat een aantal herkenbare elementen uit het verhaal, zoals water, dragen, hoogte en neerstorten:
Bartholomeus bedudet een soen die water hanghet of sone die my hanghet, want hi is gheseet van bar dats sone, ende tholos, dats hoecheit, ende moys dats water. Daer af is Bartholomeus gheseet als sone des water hanghers, dat is Gods, die opwarts verheft der leraers hertten, om dat si nederwarts stortten suelen die wateren der leringen [...].
Het enige punt waarop het Brusselse handschrift in gebreke blijft tegenover de andere, is dat het elke verklaring voor de voorchristelijke vrouwengemeenschap schuldig blijft. Er is alleen sprake van een ‘joffrouwen cloester die daer leefden in reynicheit’. Dat blijkt dus geen punt van zorg geweest te zijn in het begaardenklooster in Maastricht, terwijl men daarvoor in de dameskloosters wel naar een passende verklaring zocht.
Wanneer men zich afvraagt, waar de oorsprong van het verhaal dan wel zou kunnen liggen, dan zou de herkomst van de bewaarde manuscripten misschien weer een aanwijzing kunnen geven. Het valt op dat drie handschriften, namelijk die uit Brussel, Den Haag en Freckenhorst, geschreven zijn aan de oostelijke periferie van het Nederlandse respectievelijk in het noordwesten van het Duitse taalgebied. Gezien de verspreiding van de tekst lijkt het niet onwaarschijnlijk dat we de genese van het verhaal in het oosten, in Limburg, Geldern, aan de Nederrijn of in het westelijke Münsterland moeten zoeken. Het uit een Amsterdams klooster afkomstige Leidse handschrift past niet in dit patroon, maar het is dan ook bijna letterlijk gelijk aan het Freckenhorstse. Het zou dus kunnen dat de schriftelijk gefixeerde versies van het primair mondeling overgeleverde en daardoor zo sterk voor variaties vatbare verhaal ook in een kringloop van kopieën terecht zijn gekomen.
| |
Besluit
Het in ten minste drie Middelnederlandse en één Middelnederduits handschrift overgeleverde verhaal Van sinte Bartholomeus gheboerte is een laatmiddeleeuwse bewerking van het sprookje van het meisje zonder handen. De verbinding tussen dit sprookje en de heilige lijkt geïnspireerd te zijn door de etymologie van de naam Bartholomeus, zoals die in de Legenda aurea van Jacobus de Voragine te vinden is. De aanzienlijke inhoudelijke variatie in de handschriften wijst op een
| |
| |
overwegend mondelinge traditie. Een aantal inhoudelijke elementen en drie van de bewaarde afschriften doen vermoeden dat het verhaal in de laatste decennia van de vijftiende en in het begin van de zestiende eeuw bijzonder in trek was in een overwegend vrouwelijk milieu. De herkomst van de handschriften en vooral de geschatte ouderdom van het Freckenhorstse handschrift kunnen erop wijzen dat de origine van het verhaal gesitueerd moet worden in de Nederlands-Duitse grensstreek. In aanmerking komt vooral een vrouwenklooster waarin een bijzondere verering voor de heilige Bartholomeus bestond.
| |
Bibliografie
Berteloot, A.: ‘Sint Bartholomeus in Maastricht’. Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 131, 7-46 (1995). |
Berteloot, A.: ‘Van Sunte Bartholomeus Gebort’. Niederdeutsches Wort 44, 1-28 (2004). |
Stoker, K en Th. Verbey: Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden. Leuven, 1997. |
Williams-Krapp, W.: Die deutschen und niederländischen Legendare des Mittelalters. Studien zu ihrer Überlieferungs-, Text- und Wirkungsgeschichte. Tübingen, 1986. |
|
|