't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Stem: In ’t Huysje zonder glazen.DOe Oranje zich met Spanje
Had vereenigt door de Vree,
Trok het moedige Brittanje
’t Oorlogs-lemmer uyt de schee,
Hy dreygt den dapperen Leeuw
En den bequame Zeeuw,
Hy stroopt verwoed
Des Koopmans goed,
En ’t Bloed van Wees en Weeuw.
En Haar Hoofd verslind de bladen
Door d’Inlandse Kryg en Twist,
Die haar in Konings bloed dorst baden,
Gaf zich een coleurde mist,
De Schepen Zeylen weer en werf
Van ’t Leven in ’t Verderf:
| |
[pagina 80]
| |
Het Neerlands Bloed
Heeft Lijf en Goed
En Visschers in haar Erf.
En hier toe voert hy op sijn Kusten
Magt van Schepen by de Zee,
Dreygt den Leeuw sijn zoete lusten,
En verdoemt ons goede Vree;
Nu leest men in de Courant
Hoe dat in Amstelland
Een Vloot leyd ree,
Om gaan ter Zee
Na Spaans of France Straat.
En onse Vloot in Zee gekomen,
Vind hem nauweliks buyten Gaats,
Heeft een Zeeuws Fregat vernomen,
Die ons preyde van veel quaads:
Dus sent ons Commandeur
Al onse Schepen veur,
Op de Zeeuwze Kust,
Hoe dat men wust
De Staten haren keur.
d’Onse en Zeeuw met dertig Kielen
Voor de Hoofden Kruysten doen,
Vol gepropt met Oorlogs-Zielen,
Kruid en Loot zonder rantzoen:
Ons Admiraal die zwaayt,
En is op Ly gedraayt,
Hy schiet een schoot,
Siet uyt de Boot,
De Bloed-vlag waayd.
En na ’t Pitsjaarden draaft de Ruyter,
Met sijn houte Paard de Zee,
En terstond daar op besluyter
Waar hy goede dienst mee dee:
Maar even soo ’t geviel,
Te Pleymuyen in de Kniel
Sien wy daar Maat
Een Cameraat
Die ’t op ons dragend’ hiel.
Wy belust met haar te Kooten,
Stouden Kist en Koy om leeg,
Vingen Ree en Mars-Zeyls schooten,
| |
[pagina 81]
| |
Smeten schenkels uit de weeg,
Wy rukten ons schut te boord,
Terwyl men roepen hoord,
Gebed, Gebed,
Een ieder zet
Sig neder op dat woord.
En ons Capitein verheven,
Na ’t Gebed ons vragen doet,
Of een ieder is genegen
Om te wagen Lyf en Goed?
Men Antwoord, ja: des doet
Ons Luitenant vol moet
Op alles acht,
De Stuurman lacht,
Matroos loopt als verwoet.
Boots en Schieman roept, t’sa Jongen
Brengt ons bouts en Rebants op,
Daar word Gentilman gesongen,
Heyst u Mars-Zeyls in den top,
Ons Constapel terstond,
Brengt Kruithoorens en Lond,
Ons Korporaal
Brengt Loot en Staal,
En Bylen uit het Rond.
En ons Admiraal vol tooren,
Op sijn Schip vol schut, Tergoes,
Groet sijn Vyand na behooren,
Brengt het op sijn Duits avoes,
’t Was uit geen glas of schaal,
Maar donderend’ Metaal,
Haar een Banket
Wierd voor-geset,
Van Pulver, Vuur en staal.
Hier op wakkert fluks een koeltje,
Zy en wy die wenden net,
Dus men haar op ’t Hollands stoeltje
Noch eenmaal te kakken set,
Men gaf zoo dapper vonk,
Een van haar Schepen sonk,
Een brand, een sprong
Met Oud en Jong,
Gins stoot een tegen strand.
| |
[pagina 82]
| |
d’Avond-Son verhuyst na ’t Noorden,
Verlicht schaduwe en schim,
De Nacht verduystert ons de boorden
Van de zwoele Zuyder kim,
Dus hindert ons de nacht,
En daarom wierd de Wagt
Weer Uyt-geset,
En ’s Morgens met
Den dag haar komst verwagt.
Maar de Suffer nijpt sijn ooren
Dicht by ’t hooft, en druipstaart heen:
Dankt den Schepper van hier boven
Samen voor gesonde Leen:
Treed aan in ’t gemoed,
Valt uwen God te voed,
Singt sijnen Lof,
En roemde daar of,
Gelijk als David doet.
Wel op dan fiere Nederlanders,
Maakt vry Wapen-tuygen Want,
Takelt toe, Schepen en Branders,
En beschermt uw Vaderland:
Avoes daar op dees kleur,
Wy drinken daar eens veur,
Tot een besluyt,
Een trooytje uyt,
Ey spoeld de Rook eens deur.
| |
[pagina 83]
| |
|