Zoals u weet, is het doel van het genootschap tweezijdig: het wil Franse wetenschap, kunst en litteratuur hier te lande bekend maken en daarnaast de geestelike prestaties van Nederland in Frankrijk. Met beperkte geldmiddelen tracht het dit te doen, zodat het aantal voordrachten in het seizoen niet groot kan zijn. Bovendien moeten Franse kunst en wetenschap ook bedacht worden. In dat verband zult u zich misschien herinneren de uitstekende voordrachten van Dr. Jean Comandon over La microcinématographie, van Dr. Maurice de Fleury over La Psycho-analyse, van Prof. Lévy-Brühl over La mentalité primitive, van Prof. Ferd. Brunot over de Franse taal, van baron Seillière over Mysticisme et Impérialisme, van markies de Segonzac over Marokko. Ik hoop ook voor u dat u de voordrachten (met lichtbeelden) over kunst bijgewoond hebt van Félicien Challaye, Henri Focillon, André Michel, Robert Rey en Fernand Mercier. Daarbij komt dat ‘Nederland-Frankrijk’ hier Franse muziek en schilderkunst introduceert, en geregeld met zorg samengestelde catalogi van Franse wetenschappelike werken verspreidt (o.a. een door Dr. van der Hoeven Leonhard, met behulp van Franse geleerden, verzamelde lijst van goede mediese werken, die aan alle medici hier te lande toegezonden is).
Het bekend maken van Franse litteratuur is dus slechts een onderdeel van een zeer uitgebreid werkprogramma, en - om financiële redenen - kan elk jaar slechts een enkele spreker dáárover worden uitgenodigd. De keuze van die sprekers keurt u af. ‘Nederland-Frankrijk’ heeft zich, volgens u, langzamerhand ontpopt als een succursale van de uitgever Gallimard, van de N.R. Fr., en u wijst op Duhamel, Romains, Rivière, Lalou en Frédéric Lefèvre. U bedoelt waarschijnlik ook dat genoemde auteurs verwant zijn aan de geest van het tijdschrift La Nouvelle Revue Française? Dan zou ‘Nederl.-Frankrijk’ niet' in kwaad gezelschap zijn, als we Dirk Coster mogen geloven, die in De Stem van 1 Dec. jl. schreef: ‘De Nouvelle Revue Française blijft ongetwijfeld het beste Fransche tijdschrift, de geestelijke centrale van Frankrijk.’ En u herinnert u ook de bewondering die Byvanck voor dit tijdschrift had? ‘Dat men Duhamel, het type van een export-grootheid deed uitkomen, is te excuseeren,’ zegt u. Hier raken we, geloof ik, aan een misverstand. Het is niet in de eerste plaats de bedoeling van het genootschap celebriteiten aan het Hollandse publiek te vertonen, paradepaardjes te laten draven. Duhamel is uitgenodigd omdat men wist dat hij interessante dingen te zeggen had over de moderne Franse litteratuur, roman, theater, poëzie. Om dezelfde reden is onlangs Edmond Jaloux uitgenodigd een kursus te geven over Proust, en sprak de bekende Odéon-conférencier Félix Gaiffe over 't moderne Franse toneel. René Lalou heeft hier gesproken, omdat hij in zijn Histoire de la littérature française contemporaine een nieuw en rijk boek gegeven had, waarin hij niet alleen de grote voorlopers recht laat wedervaren - Baudelaire, Villiers, Rimbaud, Mallarmé -, doch ook een verbazende belezenheid
toont in tientallen schrijvers van nù. Ik denk met genoegen terug aan een voordracht van Lalou in Hilversum over l'exotisme. Hij vernieuwde met tintelende geest 't oude onderwerp, telkens zijn woorden illustrerend met aardige voorbeelden uit de Anthologie van Kra, die toen pas verschenen was. Voor u is 't slechts de ‘schoolmeester’ Lalou. Dat vind ik een heel ongelukkig gekozen epitheton voor zo'n levendige, intelligente, artistieke geest, die absoluut niets schools heeft. (Dat bewijzen ook zijn later verschenen werken: Défense de l'homme en Alchimie du verbe).
‘Wat moesten wij hier doen met díen ridiculen en hinderlijken unanimist Romains, die noch in zijn eigen land, noch daarbuiten iets vertegenwoordigt?’. Pats, daar ligt-ie!... Doch, zou ik uw lezers eens mogen verwijzen naar de studie die de fijnzinnige criticus Tielrooy aan Romains wijdde in De Stem van Okt. en Nov. 1925? 't Spijt me ook dat ik u niet kan laten lezen 't geestdriftige en uitstekend gedocumenteerde opstel dat deze winter over ‘La sensibilité de Jules Romains’ geschreven werd bij de B-examens Frans, door een der candidaten.
De voordracht van Romains is mij bitter tegengevallen, evenzeer als die van Frèdéric Lefèvre. Doch hoe kan het bestuur van ‘Nederland-Frankrijk’ zichzelf en het publiek altijd vrijwaren voor dergelijke decepties? U geeft zelf enige namen op van auteurs die moesten worden uitgenodigd: Gide, Bainville, Maritain, Derème, Martineau, Cazin, Benjamin, Béraud, doch kent u die allen ook als spreker? (Ik meen dat Maritain en Benjamin hier te lande reeds enige malen zijn opgetreden, Maritain in een katholieke kring, Benjamin voor de Alliance française).
Ikzelf heb bij het bestuur van ‘Nederland-Frankrijk’ sterk aangedrongen op het uitnodigen van Lefèvre, omdat ik daarin een prachtige mogelikheid zag om de Hollandse letterkunde beter in Frankrijk en elders bekend te maken. En ik heb goed gezien. In de ‘Nouvelles Littéraires’ zijn interviews verschenen met Salverda de Grave en Dirk Coster, en de vertaling van een verhaal van Van Schendel. Van mijn zoon, die toen juist in Parijs was, kreeg ik een opgetogen brief over de indruk die Une Heure avec Dirk Coster en wat daarin over de moderne Hollandse litteratuur stond, had gemaakt in zijn pension, waar de ‘Nouvelles littéraires’ ijverig gelezen werden. Helaas is 't daarbij gebleven.
Ligt 't aan de Hollandse litteratuur zèlf dat ze in Frankrijk geen weerklank vindt? Of aan het gebrek aan ijver bij hen die ze zouden kunnen verbreiden? Enige jaren geleden was er, door middel van Sorbonnelezingen, een opgewekte propaganda voor Nederland en zijn geestelik leven (voordrachten van Salverda de Grave, Berlage, Roland Holst, Coenen enz.). Dat enthousiasme, die ijver, schijnen nu geheel gedoofd.
Zoudt u in ‘Den Gulden Winckel’ die kwestie - het opwekken van belangstelling voor Nederlandse litteratuur in Frankrijk - niet eens willen behandelen?
Wanneer verschijnt er in het Frans een bloemlezing van Hollandse poëzie en Hollands proza? Is in Frankrijk niet mogelik wat in Italië succes had?
Met hoogachting en vriendelike groet,
Hilversum
P. VALKHOFF
Het zou niet passen om, wanneer een man als prof. Valkhoff mij de eer aandoet mijn opvattingen te bestrijden, een antwoord schuldig te blijven. Men zal dit vinden in het Februari-nummer van D.G.W. onder de rubriek Korte Overwegingen (No. 21).
Gr.
* * *