jaren 1656, '71 en '77. En als goede illustratie bij het artikel van J.S. da Silva Rosa over de oudste Portugeesche synagoges te Amsterdam, begroeten wij de door Pieter Persoy uitgegeven kopergravure, met het opschrift: ‘de geweesene Kerk der Joden’, voorstellende het uitwendige van het gebouw, waar in 1640 de tuchtiging plaats vond van Uriel da Costa, en waar in 1656 de
Benedictus de Spinoza
ban werd uitgesproken tegen Spinoza; en daartegenover de afbeelding van 't inwendige dezer Synagoge, gegraveerd door J. Veenhuysen, een afbeelding die in verschillende oude beschrijvingen van Amsterdam voorkomt.
Voordat ik nu tot een korte bespreking overga van enkele bijdragen in dit Jaarboek, dat ons land in den vreemde geen oneer aandoet, vermeld ik nog 't volgende. Achter den titel staat, terecht, het schoone vers uit D.R. Camphuysen's Maysche Morgenstond ‘Ach waren alle Menschen wijs’, enz. dat ook prijkt in den gevel van het huisje te Rijnsburg. En daarachter hebben de uitgevers een keur van spreuken en uitspraken over Spinoza meegedeeld, waarvan sommige alle aandacht waard zijn (blz. VII-XVIII). Zoo bv. het uitvoerige citaat van Goethe, dat zoo belangrijk is èn voor het kenschetsen van den wijsgeer èn tot verklaring van den grooten dichter. Zoo ook de scherpzinnige regels van Busken Huet, die Spinoza vergelijkt met Copernicus. En evenzeer het fraaie klinkdicht van den fijngevoeligen dichter Sully Prudhomme:
‘Vieux admirateur de la sainte Ecriture,
Il n'y voulait pas voir un dieu contre nature,
A quei la synagogue en rage s'opposa.
Loin d'elle, polissant des verres de lunettes,
Il aidait les savants à compter les planètes.
C'était un homme doux, Baruch de Spinoza’.
Al deze aanhalingen brengen ons in de beste stemming om van de verhandelingen en korte bijdragen en mededeelingen te genieten, die dit Jaarboek ons te kust en te keur aanbiedt. Maar ik moet kort zijn, en kan dus slechts een greep doen.
* * *
De inhoud van het tijdschrift is in drieën verdeeld. Ten eerste brengt het verhandelingen (dissertationes), sommige zeer geleerd en uitgebreid; ten tweede korte bijdragen (adnotationes) genoemd, waaronder enkele interessante; en ten slotte boekbesprekingen (scripta exposita), over wier nut men zou kunnen redetwisten. Maar dit is allerminst mijne bedoeling.
Van de groote verhandelingen of dissertaties laat ik liever 't meeste onbesproken; wie een speciale studie maakt van Spinoza's werken, zal misschien hier en daar veel licht kunnen opsteken. Of het niet beter ware geweest, alles in één taal te schrijven, wat mij aangaat liefst in het engelsch, de aanstaande wereldtaal, laat ik ook onbesproken; het komt mij voor dat reeds Spinoza en zijn tijdgenooten, die alles in 't latijn schreven, hierin hooger stonden dan deze Spinozavereerders der twintigste eeuw, die in een jaarboek, hem toegewijd, aankomen met een staalkaart van talen, tot zelfs russisch toe (zij het slechts in 't korte citaat op blz. XVIII), medeoorzaak, althans medeaanleiding, van de thans in Europa heerschende verwarring. Zonder de lange bijdragen dus nader te bespreken, wil ik alleen, als zeer interessant, aanhalen het duitsche artikel van den Jezuiet Stan. Dunin Borkowski te Breslau, die blijkbaar veel studie maakt van 't leven en de werken van den wijsgeer, wiens einddoel, wordt het eens bereikt, la mort sans phrase zal zijn van de Jezuieten en hunne leer. Lezenswaard is ook het in goed latijn geschreven stuk van W.G.v.d. Tak over den bekenden geneesheer en letterkundige L. Meyer, die zulk een groot en goed vriend voor Spinoza is geweest. Zonderling alleen doet het aan, als de schr. aan het slot van zijn art uitroept: ‘Hoezeer wenschte ik dat die brave man (L. Meyer) verschillende geleerde werken had geschreven, in plaats van gedichten en treurspelen’; een wensch, dien ik niet deel, omdat het volstrekt niet zeker is hoe die geleerde werken van M. er zouden hebben uitgezien. Dit evenwel terloops. -
Interessant is ook de bijdrage van Dr. N. Japikse: Drie brieven van Franciscus van den Ende, waarbij