Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Van een oud schoolboekje en - van anti-Engelsche propagandaSTEL u gerust, lezer, dit wordt geen propaganda-artikel vóór of tegen de een-of-andere oorlogspartij! 't Wil u slechts een vluchtige karakteristiek geven van een kurioziteit uit onzen boekwinkel, en u daardoor in staat stellen dit geschrift eenigszins te beoordeelen d'après son date. In 1781 - mag ik u eraan herinneren dat we toen weer eens oorlog hadden met Engeland - verscheen bij Hendrik Gartman te Amsterdam anoniem een boekje, getiteld Engelsche Tieranny. 't Verscheen in twee edities; de eene ‘met [4] fraaye kunstplaaten’, kostte toen f 1. -; en ook waren er ‘Exemplaaren zonder plaaten, tot gebruik der Schoolen, te bekomen, voor de geringe prys van 8 stuivers’. Het boekje werd blijkbaar veel gekocht, want al in 't volgende jaar verscheen er een tweede druk van. Of deze ook in twee edities uitkwam is me niet bekend; ik vermoed echter van niet. Het exemplaar dat ik van dezen druk zag is waarschijnlijk bestemd geweest voor schoolgebruik: de ‘fraaye kunstplaaten’ toch zijn hier vervangen door leelijke houtsneden. Ook zijn de noten, die in de eerst bedoelde editie den lezer naar allerlei geschiedbronnen verwezen, hier weggelaten: in een schoolboekje waren die niet op hun plaats. Ik denk dan ook dat ze in de schooluitgaaf van den 1en druk niet voorkwamen; een exemplaar daarvan heb ik niet in handen kunnen krijgen. Het boekje is opgedragen ‘aan de vorstlyke kinderen van zyne Doorluchtige Hoogheid, Willem den Vyfden’. Het bevat vier samenspraken tusschen vader en zoon, waarin de laatste verneemt hoe het gedrag van de Engelschen geweest is tegenover ons en andere naties. De titel was niet oorspronkelijk. In 1738 was te Amsterdam bij Joannes Kannewet, ‘Boekverkooper in de Nes, in de Gekroonde Jugte Bybel’, een boekje verschenen getiteld ‘Nieuwe Spiegel der Jeugd, of Franse Tiranny. Zijnde een kort Verhaal van d' oorsprong en voordgang des Oorlogs, 1672. Als meede de schrikkelijke en Onmenschelijke Wreedheyd en Grouwelen, door de Fransen in Nederland en elders bedreven’. Bovendien vermeldde het titelblad: ‘Zeer nut en dienstig om in de Schoolen geleerd te worden’. Door den eveneens anoniemen schrijver was dit opgedragen aan de ‘Eerwaarde, Agtbare, Wijze, Voorzigtige, Heeren en Regenten van de Godts-Huyzen, Opzienders van Schoolen, en Leermeesters binnen de Vereenigde Nederlanden, benevens alle andere liefhebbers van de welstand des Vaderlands’. Het is één groote samenspraak tusschen vader en zoon, en verlucht door een aantal aardige, maar vrij primitieve houtsneden. Mogen we den schrijver van de Engelsche Tieranny gelooven, dan heeft zijn voorganger het met de waarheid niet nauw genomen. Tot | |
[pagina 50]
| |
tweemaal toe laat hij den vader zeggen dat de verhalen in de ‘Franse Tiranny’ voor een groot deel verzonnen zijn: ‘men plaatst dezelve thans, met reden, onder de verdichtselen, door haat en partydigheid verzonnen’. HET VERBRANDEN VAN TERSCHELLING
Zie Holmes godloos Rot, den naarsten vuurgloed stichten.
Zie in deez' schets, een blyk van hunn' roofzieken aart.
Beschouw uw naastens ramp, zy is uw deernis waard,
En denk, wat Englands haat en wreedheid kan verrichten.
Ik voel geen roeping te onderzoeken in hoever hij met deze uitspraak gelijk heeft; evenmin om na te gaan of hijzelf altijd waar, nooit partijdig is. Trouwens, om die reden lezen we in onzen tijd zoo'n pamfletje ook niet: we lezen dit niet om 't wat maar om 't hoe. Voor de geschiedenis van die dagen raadplegen wij andere werken. Maar wel snuffelen we, als we zoo'n dingetje in handen krijgen, er hier-en-daar eens in. En dan glimlachen we om den toon van deze samenspraken - het enkele feit dat zulke stof in ‘samenspraken’ werd behandeld is voor ons al tamelijk absurd -; en we glimlachen bij sommige uitspraken van vader of zoon; en nogmaals glimlachen we als we bedenken dat men deze kost, zoo opgedischt, toen ‘byzonderlyk geschikt’ achtte voor de kinderen, voor de school. Laat me u in 't kort meedeelen wat deze vier samenspraken eigenlijk behelzen, om daarna - ter karakteristiek - zoo hier-en-daar even in het boekje te neuzen. De eerste samenspraak behandelt de geschiedenis van Nederland in zoover deze verband houdt met die van Engeland; in de tweede wordt aan de hand van verschillende voorbeelden het volkskarakter van de Engelschen geschetst; de derde laat zien dat de Engelschen zich onze bitterste vijanden betoond hebben, maar haalt tevens gebeurtenissen op, waaruit blijkt dat ook andere volkeren voor hun wreedheden niet veilig waren; de vierde eindelijk verhaalt nog van allerlei roof- en moordpartijen en andere gewelddadigheden, door de Engelschen begaan. Het begin van de eerste samenspraak luidt aldus: Z. Ik schrik myn Vader! - hebben de geweldenaaryen dan nog geen einde? De vader vertelt van den 80-jarigen oorlog, en van Willem van Oranje. Z. Wat was het eerste dat die braave Prins voor Nederland verrichtte? Men zal toegeven dat de stijl waarin de vader dit vertelt min-of-meer komisch aandoet. Nadat de oorlogen met Engeland, van vóór 1781, behandeld zijn, besluit de vader met een vergelijking te maken tusschen Hollanders en Engelschen: Eene geringe vergelyking van het gedrag der Hollanders en der Britten, zal u in staat stellen, om duidelyk te kunnen bespeuren, met welke eerlykheid, trouw en waare genegenheid, onze Voorvaderen de Engelschen als hunne vrienden, bondgenooten en broeders behandeld hebben; maar gy zult integendeel uit het voorgaande ook ontdekken, dat wy het snoode gedrag der Engelschen, altoos tegen Nederland gehouden, niet anders kunnen beschouwen, als eene eigene ingewortelde kwaade hebbelykheid dier Natie, welke nooit anders bedoeld heeft en nog bedoeldt, dan gelyk ik reeds aanmerkte, Neêrlands gezegende welvaart, zo veel mogelyk te stooren. Trouwens, alle andere volkeren zijn best en braaf: de ‘Fransche Tieranny’, ik vermeldde 't al, wordt ten deele tegengesproken, ten deele vergoelijkt; de 80-jarige oorlog schijnt geheel vergeten te zijn; en de rest van Europa gelijkt een paradijs - als de Engelschen er maar niet waren! de Franschman, een tot zachte aandoeningen genegen mensch, wordt geen barbaar, dan door de gevloekte kunst, die het teverregaande staatsbelangGa naar voetnoot1), en het allesoverheerschende bygeloofGa naar voetnoot1), in staat is, zynen redelyken geest inte boezemen. De Spanjaarden handelen beschaaft; Frederik de Groote, en de Keizerin aller Russen, verheffen door hun vermogen, en een verstandig en redelyk staatsbestuur hunne Ryken tot den hoogsten top van eer. - Ja, Joseph de Tweede, (om nu van andere Mogendheden te zwygen,) dat uitmuntend voorbeeld der Vorsten, die Edele Hervormer, doet ons zien, dat onze eeuw, de beschaafdste, de verlichtste is. | |
[pagina 51]
| |
Nog éen citaat om te doen zien, hoe de schrijver de Engelschen in dit boekje afschildert, ook in hun burgerlijk leven: Men ziet in Londen, des nachts, op de voornaamste plynen, de vuilste zonden, en de onnatuurlykste beestachtigheden, zonder eenige stoornis, bedryven. - Er gaat byna geen dag om, of de publyke nieuwspapieren, doen elks hart, behalven dat van een' Engelschman, door het verhaalen van gepleegde zelfmoorden, sidderen. - De man op wetten noch Godsdienst acht geevende, veracht en verlaat zyne vrouw als het hem goeddunkt, en deze neemt daadlyk tot den moord van haaren echtverbreker den toevlucht. Om de minste verdrietige voorvallen aan het menschlyke leven verknocht, is het pistool of de strop het gereede werktuig, waar mede de Engelschman zyn lot bepaalt. In 't vervolg van deze tweede samenspraak schildert de vader de wandaden van de Engelschen zoo levendig af, dat de zoon aan 't slot genoodzaakt is uit te roepen: ô Vader; laat my van myne ontroering, eer gy vervolgt, een weinig bedaaren. Slechts eenmaal in 't heele boekje vergeet de schrijver voor een oogenblik dat de Engelschen enkel boosheid zijn. Als hij het gehad heeft over de interventie van den stadhouder Willem den Derden in Engeland, laat hij den vader zeggen: De Britten hadden naauwlyks hunne dierbaarste panden, den Godsdienst en de vrijheid, door ons weder gekregen, enz. Als dat hun ‘dierbaarste panden’ waren, was 't toch nog zoo heel erg slecht niet met ze gesteld, is men nu geneigd te denken! Zooals men ziet: een lapsus van den schrijver. Maar overigens getuigt het boekje van begin tot eind van een Gott-strafe-England-stemming. Eenmaal wordt dit bijna met zooveel woorden uitgedrukt. 't Begin van de vierde samenspraak luidt: Z. Zullen dan de Engelschen nooit ophouden, zo veele bloedvergietingen aanterichten, als gy my reeds verhaald hebt? Toch lijken me ook deze laatste woorden een slip of the pen van den schrijver. Bij een vorige gelegenheid toch meende hij verplicht te zijn die stemming niet onder woorden te brengen. Integendeel. De vader zei, dat hij heel wat gebeurtenissen zou te vertellen hebben, die de wreedheid van de Engelschen zouden bewijzen. Z. Zeg my die Vader; op dat ik hun al myn haat en verachting doe blijken. MOORD OP DE KUST VAN GUINEA
Zie Neêrlands weerloos volk, van 't Levenslicht berooven[.] En in overeenstemming hiermee zijn ook de woorden waarmee de schrijver zijn ‘Voorbericht aan den leezer’ begint: De redenen, welken my tot het uitgeeven deezer saamenspraaken aangespoord hebben, strekken niet om eenen algemeenen volkshaat tegen de Engelschen inteboezemen. Hiermee eindig ik mijn karakteristiek van dit boekje. Ze zijn heusch tamelijk taai om door te lezen, die honderd bladzijden; alleen zoo af-entoe kunnen we toch even glimlachen.
Maar nu moet ik ten besluite iets vertellen, dat nog kurieuzer is dan het besproken pamfletje. Namelijk het feit dat er menschen geweest zijn die het wezenlijk de eer waardig gekeurd hebben, om het in facsimilé-uitgaaf te doen verschijnen - zóó heelemaal gelijk aan den ouden druk, dat er zelfs geen enkele vermelding in voorkomt van den nieuwen uitgever-drukker. Deze is de firma C.L. van Langenhuysen te Amsterdam. Ik las dat in het nummer van 24 Februari van ‘De Toekomst’. De Berlijnsche korrespondent van dat blad deelde het mee; en die zal 't allicht wetenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 52]
| |
Is het niet kurieus, lezer? Is ook dat niet om - te glimlachen? Wie dus deze herleefde Engelsche Tieranny in handen mocht krijgenGa naar voetnoot1), kan het boekje beoordeelen naar zijn dubbelen datum. Een wensch om te eindigen. Van 1781 tot 1916 is ruim 1¼ eeuw. Mogen na 1¼ eeuw de toestanden in Europa zoo zijn, dat bij niemand het denkbeeld opkomt een facsimilé-uitgaaf te doen verschijnen van een-of-ander boek van omstreeks 1916, waarin gehandeld wordt over - de Duitsche Tyrannie! P.L. VAN ECK Jr.
Amsterdam, Maart 1917. |
|