21 (X) Frans Coenen aan J. Greshoff, 14 oktober 1935
Dank voor je brief. De scherpe kanten onzer dicussie zijn er nu wel afgeslepen, en verder zijn wij eenigszins quitte in het niet-begrijpen. Jij van mijn reactie op je eerste brief, ik van die brief zelf, dewelke mij trof als de bekende donderslag.
Ik zou het heel onplezierig vinden als jij je terugtrok. Jij bent de schakel tusschen oud en nieuw, op niet ongematigde wijze. En wien moet ik anders vragen? Dus... blijf liever. Maar waarom moeten wij zoo subiet weer een derde hebben, terwijl v. Nijlen nog niet eens definitief is uitgeschakeld? Ik zou hem er trouwens bij willen houden, zij het als heel stille vennoot. Maar nogeens, waarom zoo overhaast een derde? Deden wij het niet altijd voornamelijk samen? De zaak is dat ik eigenlijk zoo weinig van Vestdijks redactioneele qualiteiten weet. En daarbij ben jij met hem gebrouilleerd! Jij dringt hem gewis aan mij zoo weinig op, als ik hem aan jou niet wil opdringen. Vanwege die brouille! Misschien is er een ander aannemelijker of wenschelijker. Op den duur is het zeker gewenscht, dat de redactie uit drie valiede krachten bestaat. Maar voor de verbeteringen der gestie van het tijdschrift, die jij beoogt, kon dat nog wel even wachten ook. Temeer wat V. betreft, daar ik eenigszins twijfelachtig sta tegenover die hartelijke samenwerking met iemand met wien je gebrouilleerd bent. Aangenomen nog, dat hij de functie aanneemt. In elk geval is het beter, dat ik mij in verbinding met hem stel dan jij. Vindt je niet? Evenwel laat ons de zaak niet overhaasten en kom eerst eens zelf over. Dat kan nu wel, meen ik.