De Gids. Jaargang 158
(1995)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 844]
| |
[pagina 845]
| |
Aan Giselheer de heidenIk huil -
Mijn dromen vallen in de wereld.
In mijn duisternis
Waagt geen herder zich.
Mijn ogen wijzen niet de weg
Als de sterren.
Almaar bedel ik voor je ziel;
Weet je dat?
Was ik maar blind -
Meende dan dat ik in je lichaam lag.
Alle bloesems zou ik
Toevoegen aan je bloed.
Ik ben veelvoudig rijk,
Niet iemand die me plukken kan;
Of naar huis
Mijn gaven brengen.
Me je heel teder bijbrengen wil ik je;
Je kunt me al benoemen.
Zie mijn kleuren,
Zwart en ster
En mag de kille dag niet,
die heeft een oog van glas.
Dood is alles,
alleen niet jij en ik.
| |
[pagina 846]
| |
Het lied van de speelprinsHoe kan ik je nog meer liefhebben?
Ik kijk hoe de dieren en bloemen
De liefde bedrijven.
Als twee sterren elkaar kussen
Of als wolken een figuur vormen -
Dat speelden wij al teerder.
En je harde voorhoofd,
Ik kan er zo goed tegen steunen,
Zit erop als op een timpaan.
En in het kuiltje van je kin
Bouw ik een roofnest -
Tot - je me verslonden hebt.
Vind dan op een morgen
Alleen nog maar mijn knieën,
Twee gele scarabeeën voor een keizersring.
| |
[pagina 847]
| |
Achter bomen verberg ik meTot mijn ogen uitgeregend zijn,
En hou ze vast gesloten
Opdat niemand je beeld kan zien.
Ik strengelde mijn armen om je
Als gerank.
Ben toch met je vergroeid,
Waarom scheur je me van je los?
Ik schonk je de bloei
Van mijn leven,
Al mijn vlinders
Joeg ik je tuin in.
Steeds liep ik tussen granaten,
Zag door je bloed
De wereld overal branden
Van liefde.
Maar nu sla ik met mijn voorhoofd
Mijn tempelmuren donker.
O jij verraderlijke kunstenmaker,
Je spande een los touw.
Hoe kil ervaar ik al je groeten,
Mijn hart ligt open,
Mijn rode vaartuig
Stampt verschrikkelijk.
Ben aldoor op zee
En leg niet meer aan.
| |
[pagina 848]
| |
LuisterIk roof in de nachten
De rozen van je mond,
Opdat geen wijvin zich kan laven.
Wie je omarmt
Steelt van mijn huiveringen
Die ik je om de leden schilderde.
Ik ben je wegrand.
Zij die je schampt
Stort neer.
Voel je mijn leefdom
Overal
Als verre zoom?
| |
[pagina 849]
| |
VerinnerlijktIk denk almaar aan het doodgaan,
Mij heeft niemand lief.
Ik wou ik was 'n stil heiligenbeeld
Met alles in me uitgedoofd.
Dromerig kleurde avondrood
Mijn ogen schrijnend behuild.
Weet niet waar ik heen moet
Als overal naar jou.
Mijn geheime thuis ben jij
En wil niets stillers meer.
Wat bloeide ik graag zoet op
Aan het hemelblauw van je hart -
Niets dan zachte wegen
Legde ik rond je kloppende huis.
| |
[pagina 850]
| |
Aan de barbaarNachtelijk lig ik
Over je aangezicht.
Op de steppe van je lichaam
Plant ik ceders en amandelbomen.
Ik woel onvermoeibaar in je borst
Naar de gouden lusten van de farao.
Maar je lippen zijn zwaar,
Mijn wonderen verlossen ze niet.
Trek toch je sneeuwluchten op
Van mijn ziel -
Je diamanten dromen
Snijden mijn aderen open.
Ik ben Jozef en draag een zoete gordel
Om mijn bonte huid.
Jou verlustigt het geschrokken ruisen
Van mijn schelpen.
Maar je hart laat geen zeeën meer toe.
O jij!
| |
[pagina 851]
| |
O, ik wil de wereld uitDan zul je om me huilen.
Bloedbeuken wakkeren
Mijn dromen krijgshaftig aan.
Door duister struweel
Moet ik
En door greppels en water.
Almaar slaat wilde golf
Me op het hart;
Innerlijke vijand.
O, ik wil de wereld uit!
Maar ook er ver vandaan
Dool ik, een flikkerlicht
Rond het graf van God.
vertaling Huub Beurskens |
|