De Gids. Jaargang 155
(1992)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
Peter Buijs
| |
[pagina 302]
| |
werken mijns inziens hun invloed hebben gehad op het Nederlandstalige vertoog over zelfmoord. Bovendien leveren vertalers in de achttiende eeuw nogal eens commentaar op de te vertalen tekst. Reden te meer om vertalingen in het onderzoek te betrekken. In een eerste paragraaf geef ik aan de hand van Simon Oomius' Prophylacticum vitae een overzicht van de orthodox-christelijke opvattingen over zelfmoord. Hierna besteed ik enige aandacht aan een tweetal rechtsgeleerde verhandelingen waarin zelfmoord ter sprake komt, namelijk Inleydinge tot de Hollantse Regtsgeleertheyt (1631) van Hugo de Groot en Amstelredams-Privilegie en Poorter-regt (1713) van de Amsterdamse jurist Tobias Boel. De Inleydinge wordt behandeld, omdat dit werk tot ver in de achttiende eeuw wordt aangehaald als de rechtspraktijk rond zelfmoord ter sprake komt. Het werk van Boel wordt besproken vanwege het opvallend milde oordeel over zelfmoord dat eruit spreekt. Bovendien zal aan de hand van deze twee rechtsgeleerde werken enige aandacht worden besteed aan de postume bestraffing van zelfmoordenaars. Daarna zal ik ingaan op de relatie zelfmoord en melancholie. Melancholie wordt in de achttiende eeuw meestal beschouwd als de belangrijkste oorzaak van zelfmoord. Ten slotte zal ik aan de hand van een beperkt aantal verhandelingen de verdere ontwikkeling van de zelfmoordopvattingen in Nederland weergeven. | |
De orthodoxe zelfmoordmoraal in NederlandHet eerste Nederlandstalige boek over zelfmoord is Prophylacticum Vitae. Ofte becherminge des levens tegen selfs-moorderye (1660) van de predikant Simon Oomius (1628-1708). Andere Nederlanders die eerder over dit onderwerp schreven, deden dat in het Latijn of in werken die een breder gebied bestreken dan alleen de zelfmoord.Ga naar eind2. De opvattingen van Oomius passen in de orthodox-christelijke zelfmoordmoraal zoals die in die tijd overwegend wordt aangehangen. Volgens die moraal is zelfmoord een daad van verzet ten opzichte van de Schepper, de natuur en de maatschappij. Deze orthodox-christelijke zelfmoordmoraal wordt niet alleen door Simon Oomius verwoord, maar komen we ook gedurende de gehele achttiende eeuw bij tal van schrijvers over zelfmoord tegen. In vergelijking met latere achttiende-eeuwse teksten over zelfmoord is het oordeel bij Oomius echter veel harder. Zijn uiterst negatieve oordeel blijkt al uit de titelpagina. Daar noemt Oomius zelfmoord onder andere een ‘grouwelyk feyt’. Tevens wijst hij erop dat zelfmoord ‘in geenderley gelegentheyt geoorloft is’. In de ‘Opdracht’ omschrijft Oomius zelfmoord als ‘een soo schrickelycke sonde’ en ‘die monstrueuse ende seer verschrickelijcke daet’.Ga naar eind3. Hij is er ook van overtuigd dat degene die zelfmoord pleegt eeuwige verdoemenis te wachten staat. In de argumentatie ter ondersteuning van zijn oordeel, baseert Oomius zich voornamelijk op de bijbel. God heeft volgens hem zelfmoord uitdrukkelijk verboden. Deze stelling ondersteunt hij met een plaats uit Genesis waar God van Noach het bloed van moordenaars eist. De snoodaard die zich aan zijn eigen leven vergrijpt zal, zo meent Oomius, door God beschouwd worden als een moordenaar en daarom als een schender van Zijn evenbeeld. Een andere bijbelplaats die Oomius aanhaalt, is het zesde gebod: ‘Gij zult niet doden.’ Hij beroept zich daarbij op kerkvader Augustinus (354-430). Deze had in zijn De civitate Dei geschreven dat als God een uitzondering had willen maken voor zelfmoordenaars hij dat er wel bijgezet had. Ook het gebod: ‘Gij zult uw naasten liefhebben als uzelven’ gebruikt Oomius als argument. Wie zichzelf liefheeft, pleegt namelijk geen zelfmoord. Omdat iedereen van nature zichzelf het naast is, is het dus nog erger jezelf te doden dan een ander. In aansluiting op deze laatste bijbelplaats wijst Oomius op wat hij noemt de ‘Wet der Natuere’ die je het instinct tot zelfbehoud ingeeft. Verder ziet Oomius zelfmoord als een | |
[pagina 303]
| |
daad van verzet tegen de Voorzienigheid. Hij ziet de mens hier op aarde als een schildwacht die pas op bevel van hogerhand zijn post mag verlaten. Deze ‘schildwachtbeeldspraak’ komt zeer veelvuldig voor in de zeventiende- en achttiende-eeuwse verhandelingen over zelfmoord. Men volgt daarin Pythagoras van wie deze beeldspraak afkomstig is.Ga naar eind4. Niet alleen de bovengenoemde bijbelplaatsen hanteert Oomius als argument. Ook de afschrikwekkendheid van de dood zelf wordt als zodanig gebruikt. Op pagina 110 van Prophylacticum vitae merkt hij op: ‘(...) maer hij (=God PB) heeft ghewilt dat onse doodt bitter soude zyn/ ende schrickelyck aen ons selven/ op dat wy deselve niet souden trachten al te seer te verhaestigen.’ Hoe verschrikkelijk die dood dan wel is wordt even verderop uit de doeken gedaan: Wie isser / die niet te met schrickt ende beeft / als hy denckt op syn doodt ende ontbindinge? Dat hy / dewelcke noch eenigsins Godes Beeldt ghenaemt kan worden / sal nae de doodt worden stof ende slijck; dat het schoonste van alle schepselen / sal worden een stinckend aes; dat hy die hemelen in hare heerlyckheyt gesien heeft / jae die syn contemplatien op Godt ende Goddelycke dingen gestelt heeft / sal gedompelt worden in de aerde / om onder de Wormen ende Maeden in duysternisse ende verdervinge te zyn.
Wellicht mede doordat in de achttiende eeuw de dood aangenamer wordt voorgesteld, komen we dit argument in latere teksten niet meer tegen.Ga naar eind5. Behalve op argumenten tegen zelfmoord, gaat Oomius ook in op een aantal argumenten die wel gebruikt worden ter verschoning van deze daad. Die argumenten zijn niet alleen afkomstig van ‘heidense’ wijsgeren als de epicuristen en de stoïcijnen. Veel van de verschonende argumenten die Oomius aanhaalt zijn ook van religieuze aard. Zo wordt wel beweerd, zegt Oomius, dat je zelfmoord zou mogen plegen om andere zonden te voorkomen. Onzin, vindt hij, dan zou iedereen meteen na de geboorte wel de hand aan zichzelf kunnen slaan. En verergerde de verrader Judas niet zijn zonden door zich te verhangen? | |
Oorzaken, risicogroepen en middelen tegen zelfmoordZoals vrijwel iedere verhandeling over zelfmoord houdt ook die van Oomius zich bezig met de oorzaken hiervan. Hij onderscheidt uitwendige en inwendige oorzaken. Tot de uitwendige oorzaken rekent hij bijvoorbeeld loftuitingen op de beroemde zelfmoorden van Cato en Lucretia. Beide zelfmoorden worden de gehele achttiende eeuw door veel bediscussieerd en vormen het onderwerp van een groot aantal treurspelen.Ga naar eind6. Tot de inwendige oorzaken rekent Oomius verkeerde meningen over het onderwerp. Daartoe behoren volgens hem onder andere de stoïsche filosofie, waaronder de denkbeelden van Seneca. Verder rekent hij ‘dwaeze ambitie’ en ‘de herts-tocht van vreese en droefheydt’ tot de inwendige oorzaken. Evenals op oorzaken gaan de verhandelingen vrijwel altijd in op risicogroepen. Bij Oomius krijgt die opsomming een licht polemische toon. Als belangrijkste risicogroep ziet deze predikant katholieke monniken. In tegenstelling tot de aanhangers van de gereformeerde leer zijn deze lieden snel onderhevig aan neerslachtigheid en melancholie. Zo zou volgens Oomius een overste van een karthuizer klooster op audiëntie bij de paus hebben verzucht: ‘Gode zy danck, maer vyftigh hebben haer selven dit Jaer verhangen’, daarbij doelend op de bewoners van zijn klooster. De reformatie had geen verandering gebracht in de orthodoxe zelfmoordmoraal. Maar als het erom ging risicogroepen aan te wijzen, zullen katholieken en protestanten het toch niet eens geweest zijn. Een ander onderdeel dat in veel zelfmoordverhandelingen terugkeert, is het noemen van middelen die zelfmoorden moeten voorkomen. Oomius onderscheidt ‘heymelycke’ en ‘openbaere’ tegenmiddelen. | |
[pagina 304]
| |
Onder de ‘openbaere’ middelen rekent hij strenge bestraffing van zelfmoord. Hij verwijst daarbij naar het verhaal van de meisjes van Milete: ‘De Milesiers wilden dat die Maeghden/ welcke haer verhangen hebbende/ ghestorven waeren/ met den strop naeckt souden worden uytgedragen/ ofte gesleept; (...).’ Dit verhaal, dat te vinden is in Plutarchus' Moralia, wordt door Oomius gebruikt als klassiek ‘precedent’ voor de in zijn tijd nog gangbare bestraffing van zelfmoordenaars. Op deze postume bestraffing van zelfmoordenaars zal ik nog nader ingaan. Tot de heimelijke middelen behoren onder andere het uitbannen van iedere gedachte aan zelfmoord, het weerstaan van de duivel door middel van het geloof, het vermijden van plaatsen die je in de verleiding kunnen brengen zelfmoord te plegen en het zoeken van bezigheden. Vrienden die geneigd zijn tot zelfmoord moeten getroost en gesterkt worden. Aan het einde van zijn omvangrijke werk noemt Oomius toch ook een aantal gevallen waarin zelfmoordenaars niet in de hel komen. Dat is in de eerste plaats het geval als de zelfmoordenaar krankzinnig is. Verder als het gaat om vrome mensen die door de duivel tot zelfmoord zijn gedreven, of om mensen die, eveneens onder invloed van de duivel, hun ‘sensibel gevoelen’ zijn kwijtgeraakt. Men zou Oomius hier kunnen tegenwerpen dat men op die manier iedere zelfmoord kan goedpraten door deze aan duivels ingrijpen te wijten. Hij lijkt zich van deze implicatie bewust geweest te zijn en geeft daarom aan dat deze mensen dan wel door ‘vele blijckbare teyckenen’ moeten hebben aangetoond dat ze inderdaad vroom en uitverkoren waren. In het voorgaande hebben we kunnen zien dat Oomius' Prophylacticum Vitae de orthodoxe zelfmoordmoraal weerspiegelt. Oomius is, evenals talloze andere aanhangers van deze moraal, van mening dat zelfmoord een misdaad en een zonde is ten opzichte van de Schepper, de natuur en de maatschappij. Deze zelfmoordmoraal zal ook gedurende de achttende eeuw blijven bestaan. Wel valt er, zoals ik hierna zal laten zien, een zekere verzachting in het oordeel te constateren. | |
Zelfmoord bij Hugo de Groot en Tobias BoelBehalve in werken van religieuze en moralistische aard komt zelfmoord ook ter sprake in rechtsgeleerde werken. Al in Hugo de Groots Inleydinge tot de Hollantse Regts-geleertheyt (1631) komt deze daad ter sprake. Volgens De Groot zijn ‘die haer selven door opset verdeden’ in Holland altijd schuldig bevonden: ‘Want hare lichamen werden op een horde gesleept, ende gehangen in een mik, ende de goederen zijn verbeurt’. Dit was inderdaad tot ver in de achttiende eeuw de rechtspraktijk rond zelfmoord. De ‘horde’ waarover De Groot spreekt, is een soort slede van gevlochten rijshout waarop het lichaam van de zelfmoordenaar werd vastgebonden, waarna het door de straten werd gesleept. Na deze behandeling werd het lichaam aan een soort galg opgehangen, ook wel, zoals hier bij De Groot, een ‘mik’ genoemd.Ga naar eind7. Toch werd, zoals De Groot opmerkt, deze postume bestraffing in Holland altijd al met de nodige terughoudendheid toegepast. Hugo de Groot haalt daarbij het Groot-Placaetboek uit de vijftiende eeuw aan. Daarin staat dat tegen hen die uit verdriet of melancholie zichzelf om het leven brengen, géén strafmaatregelen genomen zullen worden. Hoewel Hugo de Groot een enigszins milde toepassing van strafmaatregelen niet lijkt af te wijzen, valt uit zijn werk geen spectaculair afwijkende mening over het onderwerp zelfmoord af te leiden. Dat is wel het geval in het tachtig jaar na de Inleydinge geschreven Amstelredams Privilegie, en Poorter-regt (1713) van de jurist Tobias Boel Jr. Hij ziet het nut van de postume bestraffing van zelfmoordenaars niet in. Alleen als iemand zelfmoord pleegt om aan rechtsvervolging te ontkomen, staat hij een dergelijke bestraffing toe. Het zijn slechts de nabestaanden die men door dergelijke onterende straffen treft: | |
[pagina 305]
| |
En om wat reeden soude dog der sodanige lighaamen op een Horde gesleept, en aan een Mik gehangen moeten worden, daar het niet en geschied, om te ontgaan de gevreesde straf van den Regter over eenig bedreeven quaad? Sal men dan Vrouw, Kinderen, of Vrinden die smaad, en schande daar en boven aan doen? Is het voor haar geen smerte en droefheyd genoeg, dat sulx voorgevallen is! (p. 138)
Weliswaar is zelfmoord in principe een smadelijke daad, maar als het gebeurt uit ‘mismoedigheyd’ verdient de zelfmoordenaar eerder medelijden dan straf. In vergelijking met het harde oordeel van Simon Oomius mag dit oordeel van Boel opmerkelijk gematigd heten.Ga naar eind8. Latere achttiende- en begin negentiende-eeuwse schrijvers menen een versoepeling in de houding ten opzichte van zelfmoord te constateren. Zo schrijft de bekende arts Petrus Camper (1722-1789) dat men zelfmoordenaars in zijn tijd ‘zonder eenige straffe dagelijks met luister [ziet] begraaven; en kwanswys beschouwen als iemand, die van zijn zinnen beroofd was!’Ga naar eind9. Nu is dit ongetwijfeld de overdrijving die de moralist eigen is, maar ook anderen die over zelfmoord schrijven, zoals Jan Scharp, J.W. Statius-Muller en Z.H. van der Feen, menen een dergelijke versoepeling in de houding ten opzichte van zelfmoord waar te nemen.Ga naar eind10. Ook in Frankrijk constateert men in de loop van de achttiende eeuw een mildere houding. Dit valt onder andere te lezen in Merciers bekende Tableau de Paris.Ga naar eind11. | |
Zelfmoord en melancholieTot dusver heb ik me beziggehouden met werken waarin zelfmoord werd opgevat als een zonde, of als een probleem voor rechtsgeleerden. Hoewel er in Nederland pas in 1788 een werk verschijnt waarin zelfmoord vanuit een medische hoek wordt behandeld,Ga naar eind12. wordt er al eerder gewezen op het verband tussen melancholie en zelfmoord. Veel verhandelingen over zelfmoord noemen melancholie als één van de belangrijkste oorzaken. Voor het ontstaan van melancholie heeft men een fysiologische verklaring die teruggaat op de humorenleer van de Griekse arts Galenus (129-201). In die leer speelt de verhouding van de lichaamssappen (Temperamentum) een belangrijke rol. Die lichaamssappen zijn bloed, gele gal, zwarte gal en flegma (= slijm). Afhankelijk van het overheersende sap is men sanguïnisch (levendig, opgewekt en vurig), cholerisch (prikkelbaar, opvliegend), melancholisch (somber) of flegmatisch (traag, onbewogen).Ga naar eind13. Ook de gesteldheid van de lucht speelt een rol bij het ontstaan van somberheid. In sommige streken is die lucht namelijk dikker. Dit leidt weer tot het dikker worden van de humoren wat weer melancholie tot gevolg heeft.Ga naar eind14. Dit soort verklaringen voor somberheid blijven de hele achttiende eeuw door terugkeren. Zo nemen talloze verhandelingen bijvoorbeeld aan dat zelfmoord bij de Engelsen veelvuldiger voorkomt dan bij andere volken. Men geeft dan vaak als oorzaak van de sombere geaardheid der Engelsen de gesteldheid van de lucht boven Engeland. In De inwendige razernij van L. Augenbrugger merkt vertaler L. Nolst in de noot op pagina 9 op dat het ‘de dampige en ongelijke luchtsgesteldheid (is), die, de lucht benevelende, ook eene wolk van zwaargeestigheid over de gemoederen der inboorlingen verspreidde’. Volgens de anonieme auteur van Historisse natuur- en geneeskundige verhandeling over de ziekten der konstenaars, Ambagts-lieden (...) mitsgaders der geletterden (...) uit 1724, zijn het vooral geleerden die vatbaar zijn voor melancholie. Door het vele studeren worden zij spoedig ‘stuurs, Saturnyns, en droefgeestig (...)’. (p. 320) | |
Van zonde naar ziekteOver het algemeen heeft men in de achttiende en begin negentiende eeuw in Nederland een negatief oordeel over zelfmoord. Zoals vanouds is zelfmoord een zonde en een misdaad tegenover God, de maatschappij en de natuurwetten. Verdedigingen van zelfmoord zoals die door Verlichtingsdenkers als Montesquieu, | |
[pagina 306]
| |
Hume en Voltaire werden verkondigd, komen in Nederland niet voor. Petrus Camper, die door zowel Speijer als Van Tol beschouwd wordt als een pleitbezorger voor een mildere bestraffing van zelfmoordenaars, blijkt dat bij nadere beschouwing niet te zijn.Ga naar eind15. Integendeel, hij pleit juist voor het vaker toepassen van onterende straffen voor zelfmoordenaars. Negatieve, binnen de orthodoxe zelfmoordmoraal passende opvattingen over zelfmoord treffen we onder andere aan bij zo uiteenlopende schrijvers als Jacob Campo Weijerman, Justus van Effen en J.W. Statius-Muller.Ga naar eind16. Ook in talloze artikelen in tijdschriften als de Vaderlandsche Letteroefeningen, De Nederlandsche Bibliotheek en de Algemeene Konst- en Letterbode komen we deze opvattingen tegen.Ga naar eind17. | |
De afwijkende mening van J. van HoeyDe ironie der geschiedenis wil dat we juist via de ultra-orthodoxe Nederlandsche Bibliotheek een meer verlichte opvatting over zelfmoord op het spoor komen. Deze opvatting - vrijwel de enige die afwijkt van de hier te lande vigerende zelfmoordmoraal - treffen we aan bij de rechtsgeleerde J. van Hoey. Deze Van Hoey, over wie in de gebruikelijke biografische woordenboeken niets te vinden is, had in zijn Dissertatio Juridica de suicidio, pro gradu een aantal meningen over dit moeilijke onderwerp verkondigd die ernstig botsten met de in Nederland gebruikelijke zelfmoordopvattingen. Hij zag zich dan ook genoodzaakt een brief te zijner verdediging toe te sturen aan de Nederlandsche Bibliotheek. Dit tijdschrift had namelijk in verband met Van Hoeys dissertatie gesproken over ‘het wandrogtige zijner stellingen’.Ga naar eind18. Via deze verdediging, die in de Nederlandsche Bibliotheek van 1775 wordt afgedrukt, leren we Van Hoeys gewraakte opvattingen kennen.Ga naar eind19. De eerste stelling van Van Hoey die aanstoot geeft, luidt dat er zelfmoordgevallen kunnen bestaan die in overeenstemming zijn met de natuurwetten. Ter verdediging voert hij aan dat dat slechts in een zéér beperkt aantal gevallen zo is. Een andere - voor de aanhangers van de orthodoxe moraal mogelijk nog veel ergerlijker - stelling van Van Hoey is de opvatting ‘dat in de gansche Schriftuur de zelfsmoord niet uitdrukkelijk verbooden is’. Aanhangers van de orthodoxe moraal werden niet graag aan dit feit herinnerd. Een derde punt waarover men valt, is Van Hoeys bewering dat zelfmoord niet ‘verwijfd en lafhartig is’. Een mening die lijnrecht ingaat tegen de opvatting in vrijwel alle andere Nederlandse verhandelingen over zelfmoord. Daarin wordt zelfmoord juist steevast als een daad van lafheid beschouwd. Volgens de meeste verhandelingen toont men meer moed door zich te schikken in zijn omstandigheden. Uit de manier waarop de Nederlandsche Bibliotheek de verdediging van Van Hoey presenteert, blijkt dat dit tijdschrift het in ieder geval niet met hem eens is. Onverdacht orthodoxe verhandelingen als die van Jean Dumas en ene J.J. Sniet worden in een inleidend stukje als ‘voortreffelijk’ voorgesteld. En Rousseau - over wie Van Hoey zich in zijn verdediging positief uitlaat - rekent het tijdschrift nadrukkelijk tot de ‘valsch genaamde Wijsgeeren van onzen tijd’.Ga naar eind20. De verdediging van Van Hoey wordt in een dusdanige context opgenomen dat deze al bij voorbaat wordt ontkracht en Van Hoeys mening voor de lezers van de Bibliotheek duidelijk onjuist is. De ‘verlichte’ opvattingen van Van Hoey - het zij hier nog eens nadrukkelijk opgemerkt - wijken sterk af van de hier te lande vigerende zelfmoordmoraal. Ook schrijvers en vertalers van literaire werken waarin zelfmoorden werden gepleegd, kregen te maken met deze zelfmoordmoraal. Zij zagen zich vaak genoodzaakt in voor- en of nawoorden verantwoording af te leggen over de in hun werk gepleegde zelfmoorden. Johannes Nomsz (1738-1803) laat bijvoorbeeld zijn vertaling uit 1782 van Voltaire's Orphelin de la Chine volgen door een Verhandeling over den Orphelin de la Chine. Daarin gaat Nomsz in op de vraag of Voltaire in de Orphelin nu wel of niet de zelfmoord propa- | |
[pagina 307]
| |
geert. Nomsz komt tot de conclusie dat dat niet het geval is.Ga naar eind21. | |
Zelfmoord als ziekteHoewel de orthodoxe moraal de gehele achttiende en begin negentiende eeuw blijft bestaan, zijn er toch een aantal veranderingen te bespeuren. Zo wordt zelfmoord minder vaak primair gezien als een zonde. De aandacht komt meer te liggen op de maatschappelijke consequenties. Dit zien we onder meer bij Petrus Camper.Ga naar eind22. Ook verschuift het perspectief van de morele vraag naar het praktische probleem hoe zelfmoord voorkomen kan worden. Deze veranderde houding ten opzichte van het zelfmoordvraagstuk treffen we bijvoorbeeld aan in de in het Nederlands vertaalde verhandeling van J.B. Merian (1723-1807).Ga naar eind23. Door die ontkoppeling tussen moreel oordeel enerzijds en maatschappelijke consequenties en praktische oplossingen anderzijds wordt de basis gelegd voor een milder oordeel. Van doorslaggevend belang bij die verzachting van het oordeel is de nieuwe medische benadering van het zelfmoordprobleem in de tweede helft van de achttiende eeuw. De eerste Nederlandstalige verhandeling waarin zelfmoord primair wordt gezien als een ziekte verschijnt pas in 1788 te Dordrecht onder de titel De inwendige razernij of de drift tot zelfmoord als eene wezenlijke ziekte beschouwd (...). Het is een vertaling van Von der stillen Wuth oder dem Triebe zum Selbstmorde als einer wirklichen Krankheit (...) (Dessau 1783) van L. Auenbrugger (1722-1809). Deze vertaling is, zoals we op de titelpagina kunnen lezen, van de hand van ene Lambertus Nolst.Ga naar eind24. Nolst is, zoals uit diezelfde titelpagina blijkt, doctor in de medicijnen en lid van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, opgericht te Rotterdam. Zelfmoord wordt pas laat in de achttiende eeuw behandeld als medisch probleem. Dat geldt niet alleen voor min of meer populaire verhandelingen in het Nederlands, maar ook voor Latijnse dissertaties. Een eerste dissertatie in het Latijn waarin zelfmoord vanuit de medische hoek wordt behandeld, vinden we zelfs pas in 1828. Het is De suicidio observationibus anatomico-pathologicus illustrato van J.A. Arntzenius (1806-1848).Ga naar eind25. In de rest van Europa komt de medische benadering ongeveer tegelijkertijd op gang.Ga naar eind26. Dat de medische benadering in 1788 tamelijk nieuw is, blijkt ook uit de ‘Voorreden van den vertaler’. Nolst stelt daar dat de zelfmoord nog maar zelden vanuit medische hoek is behandeld. Dat ook deze medische benadering echter nog geen definitieve breuk betekent met de orthodoxe moraal, blijkt wel als we de definitie lezen die Auenbrugger geeft van de zelfmoord. De zelfmoord nu is de gruwelijkste, en tegen de wet der natuur allersterkst aandruischende daed, die de mensch tegen zich zelven bestaen kan, en die in het gemoed van anderen den hevigsten afkeer en de sterkste verächting verwekt. (p. 2) Volgens Auenbrugger wordt zelfmoord veroorzaakt door een ziekte die hij ‘de inwendige razernij’ noemt. De ontwikkeling van de inwendige razernij voltrekt zich in drie fasen. De fase van de ‘aenvanglijke teekens’, de fase van de ‘aenwassende kenmerken’ en ten slotte de fase van de ‘volwassen kenmerken’. De ziekte uit zich zowel door lichamelijke als geestelijke kenmerken. Deze laatste openbaren zich echter weer op lichamelijke wijze. Om het mogelijk te maken de uiterlijke kenmerken van de inwendige razernij tijdig te onderkennen - en daarmee mogelijk zelfmoord te voorkomen - geeft Auenbrugger een opsomming van een twaalftal symptomen waaraan men de ziekte in de verschillende hierboven genoemde fasen kan herkennen. Zo is de ziekte onder andere te herkennen aan de gelaatskleur. Deze is in het beginstadium bleek, in het middenstadium afwisselend rood en verhit of bleek en ingevallen, en in het eindstadium opgezet en loodkleurig. Ook aan onder andere de ogen, de ademhaling, de polsslag en de ontlasting is de ziekte in de verschillende | |
[pagina 308]
| |
stadia te herkennen. De inwendige razernij wordt door Auenbrugger tot de geestesziekten gerekend, en wel tot de krankzinnigheid. Hij onderscheidt twee soorten krankzinnigheid, namelijk ‘zwaermoedige’ en ‘razende’. De inwendige razernij behoort tot de eerste soort. Elders in zijn werk wijst Auenbrugger een precieze plek in het lichaam aan waar de ziekte zich zou bevinden, namelijk in de ‘slinkerkromming van den karteldarm (...)’. Dit lijkt, zoals ook vertaler Nolst opmerkt, in tegenspraak met Auenbruggers bewering dat de inwendige razernij een geestesziekte is. Nolst heeft geen verklaring voor deze tegenspraak, maar is zelf van mening dat zelfmoord primair aan lichamelijke oorzaken te wijten is. Mijns inziens schept deze opvatting mogelijkheden voor een mildere beoordeling van zelfmoord. Door zelfmoord aan lichamelijke oorzaken te wijten wordt de zelfmoordenaar als het ware ontoerekeningsvatbaar verklaard. Moraal speelt dan feitelijk geen rol meer. Deze uiterste conclusie wordt echter noch door Nolst, noch door Auenbrugger getrokken. Een duidelijk voorbeeld van een mildere beoordeling die op deze medische opvattingen gebaseerd is, vinden we in Historische brieven, van den predikant J. Scharp. Te Rotterdam, over den zich noemenden Frederik Gerard Meyer (...) uit 1796. In deze zogenaamde criminele biografie doet de predikant Jan Scharp (1756-1828) verslag van zijn omgang met de ter dood veroordeelde Meyer. Scharp - wiens taak het is voor het zieleheil van de ter dood veroordeelde te zorgen - heeft eindeloze gesprekken met Meyer. Onder andere over zelfmoord. Dit omdat Meyer te kennen had gegeven dat hij met zelfmoordplannen rondliep. Voor Meyer was zelfmoord een gerechtvaardigde stap, beïnvloed als hij was door de Franse Verlichtingsfilosofen.Ga naar eind27. Het lezen van Auenbruggers Von der stillen Wuth wordt door Scharp als verhelderend ervaren, want ‘(daar) heb ik (...) zoo veel (in) gevonden, dat ik meene de oirzaak van veele, zo niet van alle, zelfmoorden veel beter dan te vooren te kunnen verklaaren’.Ga naar eind28. De typologie van de ‘ziekte der inwendige razernij’ zoals Auenbrugger die gegeven had, meent Scharp achteraf ook bij Frederik Gerard Meyer te hebben waargenomen. Ook bij een ander zelfmoordgeval dat Scharp in eigen omgeving had meegemaakt - namelijk de zelfmoord van een bevriende grenadier-officier - meent hij deze symptomen te hebben geconstateerd. Dit maakt volgens Scharp ‘de arme Lijder meer beklaaglijk dan misdaadig; (...)’. De pogingen om Meyer van de zelfmoord af te houden lukken overigens niet. Op de dag van de terechtstelling wordt Meyer halfdood in zijn cel aangetroffen. Hij heeft zichzelf de keel afgesneden, maar blijkt echter nog te leven. Na enigszins te zijn opgeknapt, wordt hij alsnog naar het schavot gebracht. | |
De eerste vier decennia van de negentiende eeuwIn de eerste vier decennia van de negentiende eeuw zet zich de verzachting van het oordeel voort. Zo vinden we onder andere bij Arnoldus Andreae, Assuerus Doyer en H.G. Tzschirner opvallend milde oordelen over zelfmoord.Ga naar eind29. Bovendien worden diverse elementen van de orthodoxe moraal bij deze auteurs ondergraven. Zo wijst Andreae erop dat het moeilijk is om met de bijbel in de hand aan te tonen dat zelfmoord verboden is. Doyer verkondigt de mening dat de neiging tot zelfmoord bij iedereen kan opkomen. De zelfmoordenaar wordt door hem dan ook niet veroordeeld. Bij Tzschirner wordt een vanouds gehanteerd anti-zelfmoordargument ondergraven, namelijk het beroep op de natuurlijke neiging tot zelfbehoud. Hij is van mening dat het levensinstinct wel degelijk kan uitdoven. Sterker nog, de natuur heeft dat uitdoven van het levensinstinct ingebouwd om de overgang naar de dood te vergemakkelijken. Een van de weinige literaire werken waarin we deze verzachting van het oordeel weerspiegeld vinden, is een boekje dat in 1808 te Leeuwarden van de persen komt, en als titel draagt Levensgeschiedenissen van zelfmoordenaars. Het is | |
[pagina 309]
| |
een vertaling van Biographien der Selbstmörder (1785) van Carl Heinz Spiess (1755-1799).Ga naar eind30. De Nederlandse vertaling wordt in 1828 herdrukt, nu voorafgegaan door een verhandeling over zelfmoord van Tzschirner. In de Levensgeschiedenissen treffen we dertien verhalen aan, die ons het treurige lot van diverse zelfmoordenaars meedelen. In deze verhalen is zeer veel aandacht voor de omstandigheden die de zelfmoordenaars tot hun wanhoopsdaad hebben gebracht. Zo is Wilhelmine H-n het slachtoffer geworden van een ongelukkige liefde. De ‘trouwelooze F-’ had haar verleid en vervolgens verlaten. Uit wanhoop werpt Wilhelmine zich uiteindelijk in de Donau. Het is niet de zelfmoordenares die in dit verhaal veroordeeld wordt, maar de snode verleider. Spiess vraagt zich aan het einde van het verhaal over Wilhelmine af wie er voor Gods troon genade zal krijgen, Wilhelmine of de snode F-? Spiess is ervan overtuigd dat dat Wilhelmine zal zijn. Hij wendt zich daarbij tot de ‘Lichtzinnige’ jongeling in het algemeen: Wat denkt gij, ligtzinnige jongeling; wanneer nu hij en de verlatene wilhelmine voor zijnen troon knielen: wien zal de regtvaardige, genade toewenken? Zeker haar, der verleide, der bedrogene, die uit overmaat van liefde eene zelfmoordenaarster werd. Maar gij, eerlooze, gij zult uwe straf niet ontgaan! Menschelijke wetten regten u niet, wijl zij niet alwetend zijn, maar alwetend is Hij, voor wien gij eenmaal verschijnen moet. Gij zijt een moordenaar, gij hebt haar niet alleen hare onschuld, maar ook haar leven ontroofd. Bij uw laatste afscheid gaaft gij haar den dolk in de hand, en uw ontrouw dwong haar, haar leven te verkorten. (p. 150)
Vervolgens spreekt Spiess de rechters aan. Hij houdt een pleidooi waarin hij hun vraagt bij zelfmoord rekening te houden met de omstandigheden, en niet al te rigoureus alle zelfmoorden over één kam te scheren: Koude gevoellooze mannen! gij, die in het stof van uwe kriminele akten grijs geworden zijt, in koelen bloede doodvonnissen onderteekent, en iederen zelfmoordenaar onder de galg doet begraven; maakt toch een onderscheid tusschen de ongelukkige wilhelmine en tusschen den booswicht, die door zelfmoord de tijdelijke straf ontgaan wil, wijl hij aan geene eeuwige gelooft. Straft den moordenaar, en niet den vermoorden. Zijt niet alleen regters, maar ook herders van uw volk, en waakt over den arme schapen, opdat de wolven ze niet verscheuren! (p. 151) | |
De conservatieve tegenstroomDe verzachting van het oordeel, die we zo treffend weerspiegeld zien in het werk van Spiess, is niet bij alle auteurs in deze periode terug te vinden. Zo pleit Statius-Muller in 1816 voor herinvoering van onterende straffen voor zelfmoordenaars. Hij meent dat hierdoor andere zelfmoorden voorkomen kunnen worden.Ga naar eind31. Voor mensen als C.M. van der Kemp (1799-1861), Z.H. van der Feen en de anonieme auteur van Ons lot is boven beslist is zelfmoord nog altijd een ‘zware misdaad’ en een ‘verschrikkelijke zonde’.Ga naar eind32. Deze conservatieve tegenstroom hangt volgens mij - behalve met de Réveilbeweging - samen met het idee van velen in deze tijd als zou het aantal zelfmoorden toenemen. Blijkbaar is dat de reden de aloude orthodoxe zelfmoordmoraal nieuw leven in te blazen, en een dam op te werpen tegen het toenemend kwaad van de zelfmoord. Als oorzaken van de toenemende zelfmoordaantallen worden onder andere de (sentimentele) literatuur, het toneel, de politieke schommelingen en de Verlichtingsideeën genoemd. Ook in Verhandeling over den zelfmoord (1839) van C.G. Ontijd (1776-1844) wordt die toename van het aantal zelfmoorden geconstateerd.Ga naar eind33. Deze constatering wordt bij hem onderbouwd met statistische gegevens. Bij die toename van het aantal zelfmoorden speelt literatuur volgens Ontijd een belangrijke rol. Daarbij is het niet zozeer de ‘zucht tot navolging’ als wel een ‘overdrevene niet genoegzaam bevredigde ijdelheid’ die daarbij van essentieel belang is. In dit verband haalt Ontijd ‘de Heer Roche, secretaris van de Koninklijke Academie der Geneeskunde te Parijs’ aan. | |
[pagina 310]
| |
Deze had op een lezing over zelfmoord, op 22 augustus 1837, het volgende gezegd: ‘Hoe vele zelfmoorden,’ zegt hij te regt, ‘ziet men niet in onzen dagen bij jonge menschen van beider geslacht door dat magtige motief der ijdelheid begaan, welke door het lezen van eene menigte van romans en liefdesgeschiedenissen opgewekt wordt; door de levendige romaneske schilderij van goethe's werther is de zelfmoord bijna geheel van hare schrikbaarheid beroofd, en men wordt, vooral bij levensrampen, als door eene onzigtbare hand bijna onwillekeurig in den afgrond gesleept.’Ga naar eind34.
De geconstateerde toename van het aantal zelfmoorden is volgens mij ook verantwoordelijk voor de wassende stroom zelfmoordverhandelingen overal in Europa. Vooral in de jaren dertig van de negentiende eeuw neemt het aantal verhandelingen sterk toe.Ga naar eind35. Ook in Nederland is een dergelijke toename te constateren. Die uit zich onder andere in een groeiend aantal verwijzingen naar contemporaine werken over zelfmoord.Ga naar eind36. In de eerste vier decennia van de negentiende eeuw valt verder een zekere ‘verwetenschappelijking’ van de zelfmoordbenadering te constateren. De waarnemingen over zelfmoord worden bijvoorbeeld ondersteund door bevindingen uit autopsies en door statistisch materiaal. Zo vinden we in de hierboven aangehaalde verhandeling van C.G. Ontijd veel statistisch materiaal, en maakt hij gebruik van studies die zelfmoord vanuit verschillende disciplines benaderen.Ga naar eind37. Ten slotte lijkt ook de toenemende aandacht voor individuele zelfmoordgevallen, zoals we bijvoorbeeld zagen in het werk van Spiess, kenmerkend voor de laatachttiende- en vroeg-negentiende-eeuwse zelf-moordopvattingen.Ga naar eind38. | |
Samenvatting en conclusiesIn de loop van de achttiende eeuw valt er in Nederland een zekere verzachting van het oordeel over zelfmoord te constateren. Deze verzachting is volgens mij niet in direct verband te brengen met de - met name in Frankrijk geformuleerde - nieuwe Verlichtingsideeën over zelfmoord. Als deze ideeën al in Nederlandse teksten ter sprake komen, is dat vrijwel altijd in negatieve zin. De enige tekst die ik gevonden heb waarin verlichte opvattingen over zelfmoord te vinden zijn, is die van J. van Hoey. Deze verkondigt in een rechtsgeleerde dissertatie een aantal meningen, die geïnspireerd lijken door de Franse Verlichtingsfilosofen. Zijn oordeel wijkt echter zo sterk af van de hier te lande vigerende zelfmoordmoraal dat hij zich genoodzaakt ziet een brief te zijner verdediging toe te sturen aan het orthodoxe tijdschrift de Nederlandsche Bibliotheek. Van groter belang bij de verzachting van het oordeel over zelfmoord is mijns inziens de nieuwe medische benadering van het zelfmoordprobleem. De in het boek van Auenbrugger geformuleerde opvattingen brengen bijvoorbeeld Jan Scharp tot een milder oordeel over zelfmoord. In de periode voor Auenbrugger valt een zekere ontkoppeling waar te nemen tussen moreel oordeel enerzijds en maatschappelijke consequenties en praktische oplossingen tegen zelfmoord anderzijds. Deze ontkoppeling vormt in combinatie met de medische benadering de belangrijkste oorzaak van de verzachting van het oordeel over zelfmoord. |
|