De Gids. Jaargang 154
(1991)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
M. Weisglas
| |
De jaren dertigSinds januari 1933 was het nationaal-socialisme in Duitsland aan de macht. De boekenverbranding in mei van dat jaar op het plein voor de Berlijnse Staatsopera was een van de vele aanwijzingen voor wat er van het nieuwe Duitse regime was te verwachten. De bouw, ook reeds in 1933, van het eerste concentratiekamp in Dachau toonde wat nazi-vrijheid bieden zou. De Duitse wapenindustrie deed hernieuwd energiek haar intrede. Het uittreden in 1933 van Duitsland, alsook van Japan, uit de Volkenbond was een teken aan de wand. De remilitarisatie van het Rijnland in 1936 was slechts een begin van het ongeluk, waar Hitler-Duitsland de wereld in zou storten. In 1935 begon Italië zijn veldtocht in Abessinië. De bloedige Spaanse Burgeroorlog van 1936 tot 1939 bood Hitlers troepen een welkom trainingsveld. Weinigen konden zich van het effect van deze ontwikkelingen aanvankelijk een voorstelling maken. In Nederland behaalde de nsb bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten op 17 april 1935 295.000 stemmen of bijna 8% van het totaal van de uitgebrachte stemmen. Een groot succes, indien men zich realiseert dat deze partij op 1 januari 1933 slechts negenhonderd leden telde, welk aantal in 1935 tot 52.000 groeide.Ga naar eind1. Dit hing ermee samen dat in die tijd in brede kring anti-communisme prioriteit boven anti-fascisme had. Neutraliteit bleef voor de Nederlandse regering tot mei 1940 het internationaal-politieke plechtanker. Aan het verbod tot belediging van een bevriend staatshoofd, dus ook van Adolf Hitler, werd streng de hand gehouden. Zo moest het toenmalige satirisch politiek-literaire cabaret Die Pfeffermühle van Erika Mann daarom onder | |
[pagina 270]
| |
een regeringsverbod het veld ruimen. Het benauwende internationaal-politieke gebeuren ging ook grotendeels aan de studentenwereld voorbij. ‘Politiek hoorde daar niet in thuis. Maar heel weinig studenten waren zich bewust van het Duitse gevaar.’Ga naar eind2. J.L. Heldring schreef hierover: ‘Ik vrees dat die houding tegenover het nationaal-socialistische Duitsland - de houding van de toeschouwer van een schouwspel waar hij eigenlijk weinig mee te maken had - vrij algemeen was. In elk geval vond ik haar terug toen ik, weer een paar jaar later, lid werd van het Leidsch Studenten Corps. Niet dat ik er zelf anders over dacht. Nee, ook mij raakten de gebeurtenissen in Duitsland nauwelijks, hoewel ik ze wel geïnteresseerd volgde.’Ga naar eind3. | |
Het AFSCIn deze sfeer werd in Leiden in 1934 het Anti-Fascistisch Studenten Comité opgericht, dat spoedig grote activiteit in de Leidse studentengemeenschap ontplooide.Ga naar eind4. Weldra strekte het zich ook tot andere universiteiten uit. Het afsc richtte zich er op de politieke onverschilligheid van het overgrote deel der studenten te doorbreken door hun meer kennis over fascisme en nationaal-socialisme bij te brengen. Hiertoe werden vergaderingen belegd, terwijl spoedig ook de behoefte aan een eigen periodiek ontstond. Deze activiteiten vereisten een beginselverklaring, waarvan de formulering onvermijdelijk veel voeten in de aarde had. Op een landelijke ledenvergadering in gebouw Atlantic te Amsterdam op 29 september 1935 kon deze uiteindelijk worden vastgesteld: ‘Het Anti-Fascistisch Studenten Comité stelt zich tot taak alle studenten te verenigen, die de zaak van de vrijheid, van de cultuur, de vrede en de vooruitgang willen dienen, ongeacht politieke of godsdienstige richtingen.’Ga naar eind5. | |
De Sleutel: het eerste nummerOp basis van dit credo verscheen, nog in gestencilde vorm, in oktober 1935 het eerste nummer van De Sleutel: Orgaan van het Anti-Fascistisch Studenten Comité te Leiden. Vanwege het ‘nationaal-gaan’ maakten de volgende nummers geen melding meer van de Leidse geografische beperking, hetgeen niet wegnam dat het redactionele centrum bij het afsc te Leiden gehandhaafd bleef. De zich niet persoonlijk kenbaar makende redactie opende dat nummer aldus: ‘Collega's studenten! Dit orgaan wil de spreekbuis zijn van alle vrijheidlievende studenten aan onze universiteit, ongeacht hun politieke of religieuze overtuiging. (...) De praktijk van het fascisme in Italië, zoowel als het nationaal-socialisme in Duitsland toont aan, dat volksgemeenschap daar beteekent het gemeenschappelijk geknecht worden van een volk door zijn eigen heerschers, het gemeenschappelijk verarmen van een volk ondanks de frases van zijn propaganda-ministers en tenslotte het gemeenschappelijk in den oorlog gedreven worden in naam van een nationale eer, die blijkbaar volgens de opvatting der fascisten het best tot uiting komt in het dooden van anderen. (...) Het fascisme schuwt de waarheid, omdat de “theorie” en de praktijk van het fascisme zich verhouden als wit en zwart. Daarom is strijd tegen het fascisme tevens strijd vóór de waarheid. In dit blad zullen wij pogen U een en ander concreet aan te toonen, hiermede beoogende die studenten, welke van de juistheid onzer woorden nog niet zijn overtuigd, tot een ander inzicht te brengen.’ | |
Menno ter BraakTot de weinigen, die zich vrijwel terstond met volle overtuiging tegen het in Europa opkomende fascisme en nationaal-socialisme keerden, behoorde de literator Menno ter Braak. De studenten van het Anti-Fascistisch Studenten Comité vonden bij hem van den beginne af een willig oor om het bij zijn actie tot steun te zijn. Zeer effectief daartoe was het artikel ‘Student en Fascisme’, dat hij reeds in het eerste nummer van De Sleutel het licht deed zien. | |
[pagina 271]
| |
Ook trad hij veelvuldig op als spreker voor door het afsc belegde vergaderingen.
In zijn artikel stelt Ter Braak voorop dat de student geen politieke nihilist kan zijn:Ga naar eind6. ‘Een der bijna gewijde tradities van de Nederlandsche studenten is hun afkeer van een politieke houding. (...) Wanneer zij zich instinctief terugtrokken uit de politieke partijformaties, dan konden zij zich dat in de eerste plaats permitteren, omdat geen macht hen dwong de geüniformeerde ideeën van één der partijen als een dwangbuis te aanvaarden. De onpolitieke student is ontzaglijk veel verschuldigd aan de democratie en daarom is voor alles hij geroepen om haar tot het uiterste te verdedigen. Nu de fascistische aanval gewaagd wordt op de waarde der democratie zelf (...), hebben de studenten te beseffen, dat de democratie de enige mogelijkheid van cultuur vertegenwoordigt en dat anti-fascisme dus betekent: opkomen voor het eerste privilege van het student-zijn.’ Ter Braak gaat voort met de student tot keus op te roepen: ‘...Wat mij het belangrijkste feit lijkt van het huidige geestesleven: dat het intellect bedreigd wordt niet alleen in zijn vrijheid, maar ook in zijn grondslagen. Reden te over, zou ik zoo zeggen, dat de student van 1935 zijn onpolitieke houding op zijn minst herziet. Het is niet langer geoorloofd onhankelijkheid als voorwendsel voor afzijdigheid te gebruiken wanneer de basis dier onafhankelijkheidsmogelijkheid in gevaar is; dan wordt de onpolitieke houding struisvogelpolitiek, de onafhankelijkheid niet meer dan onnoozele dupe.’ Met de logica Ter Braak eigen sluit hij zijn beschouwing af: ‘Wie het fascisme in zijn kern wil aantasten, moet het aantasten in zijn phrasen. Om het in zijn phrasen te kunnen aantasten moet men zich als denkend en voelend mens in onafhankelijkheid bewust kunnen worden van zich zelf, van zijn plaats onder de zon. Om zich in onafhankelijkheid bewust te kunnen worden heeft men de democratie noodig. Omdat men de democratie noodig heeft, moet men het fascisme bestrijden, dat er een perversie van is, en er de inspirerende inconsequentie van weg neemt. Krachtens deze gedachtengang is het anti-fascisme de voorwaarde voor alle cultuur, die de phrase als de vijandin der bewustwording beschouwt; volgens mij daarom van alle cultuur, die ik een verdediging waard acht.’
Het openingsnummer van De Sleutel bevat een tweede substantieel artikel, waarin J. van Houten zich afvraagt: ‘Waarom moeten studenten het fascisme bestrijden?’ Vermoedelijk was Van Houten een schuilnaam. In de jaren dertig werd immers een geprononceerde anti-fascist vaak met een scheef oog aangekeken. Het was veelal niet bevorderlijk voor ‘zijn toekomst’, waaraan een student zeker in de toenmalige crisistijd niet voorbij kon gaan. Dit vooral ook vanwege het etiket ‘communistische mantelorganisatie’, dat tegenstanders het Anti-Fascistisch Studenten Comité graag trachtten op te plakken. Dit was gebruikelijke tactiek van fascistoïde groeperingen, en zeker van de toen in opkomst zijnde nsb. Sjablones dus als ondermaats politiek wapen, waarmee het later gevormde ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen’ ook te kampen zou krijgen. Het afsc was geen communistische mantelorganisatie; het was ongetwijfeld ‘links’ gericht, maar geen instrument van Moskou. Het afsc bestond uit een kleine groep van jonge intellectuelen die zich ervan bewust waren dat vooruitstrevende strijdbaarheid het antwoord op hun tijd was.
Van redactiewege werd veel aandacht besteed aan de politieke actualiteit, zoals een kritische noot bij de ontvangst in Batavia van nsb-leider Mussert door de Gouverneur-Generaal met als conclusie: ‘Het verbod (voor ambtenaren) van de n.s.b. in Nederland kunnen wij derhalve niet ernstig nemen, tot ook in Indië door de regeering dezelfde maatregelen genomen worden.’ Een ander redactioneel artikel over ‘Mussolini verspreidt beschaving’ doet denken aan de | |
[pagina 272]
| |
huidige problematiek rond de annexatie van Koeweit door Irak: ‘Moet men dan maar zoo redeneren: geef Italië dat stuk grond daarginds, als het dit zoo graag wil hebben; dan blijft een conflict uit en is Mussolini ook tevreden; dan moet het rijk van de Negus maar opgeofferd worden aan de vrede? Neen, duizend maal neen! Stel U voor de toestand die zou ontstaan als ieder, die maar een weerloos land militair weet te bezetten, van te voren er op rekenen kan geen enkele weerstand te zullen ontmoeten. Dit betekent het vogelvrij verklaren van de zwakkere staten, dit beduidt weer invoering van het recht van de sterkste. Ziet ge nu in, welk belang ook Nederland heeft bij het verhinderen van het Italiaanse avontuur? Zoowel de vrede als de vrijheid staan hier - ook voor ons - op het spel’. ‘De Sleutel’ komt dan tot de slotsom: ‘...want alleen een eensgezind optreden van alle landen tegen Italië kan de Duce dwingen zijn militaire operaties te staken, wat de eenige kans is om uitbreiding van het conflict te vermijden en de wereldoorlog in zijn kiem te smoren.’
De verschijning van het eerste nummer van De Sleutel trok terstond aandacht. Zo publiceerde de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 22 oktober 1935 een uitgebreide redactionele aankondiging, die een goede indruk gaf van deze nieuwe telg aan het politiek-jouralistieke firmament. Deze telg bleek in academische kringen in goede aarde te vallen. Blij opende de redactie dan ook het tweede nummer met: ‘... Niet alleen studenten toonden hun belangstelling voor ons blad; ook intellectuelen buiten de studentenwereld betuigden hun adhaesie.’ Daardoor was het waarschijnlijk mogelijk om van de eerste, gestencilde, editie naar een goed verzorgde, gedrukte uitgave met een aantrekkelijke omslag over te stappen.
Als vervolg op het artikel van Menno ter Braak had de redactie van De Sleutel besloten om intellectuelen buiten de studentenwereld uit te nodigen in volgende nummers hun mening te geven over de verhouding tussen student en fascisme. Deze werden daartoe ook aangemoedigd door het succes van het eerste nummer, waarin Ter Braak hen was voorgegaan. Spoedig zou zijn toen in Parijs verblijvende, over het opkomende fascisme zeer verontruste, strijdbare vriend Edgar du Perron eveneens een steunpilaar van De Sleutel worden, zoals uit hun intensieve briefwisseling uit die periode blijkt.Ga naar eind7. | |
Correspondentie Ter Braak-Du PerronZo schreef Du Perron op 7 november 1935 aan Ter Braak: ‘Dank voor het ie nummer van “De Sleutel”, dat jij me zeker hebt laten toezenden? Geef me als lid op.’Ga naar eind8. Vier dagen later, op 11 november, vervolgde Du Perron: ‘Ik kreeg opeens een telegram van den heer Weissglas (van “De Sleutel”) met “verzoeke beleefd antwoord”! Waarop is mij niet duidelijk geworden, wel dat jij blijkbaar niet veel met het zenden van dat nr. te maken had, en dat er een brief van die lieden zelf moet zijn weggeraakt.’Ga naar eind9. Als voetnoot bij deze brief meldt de redactie van de gepubliceerde briefwisseling dat W. Weissglas voorzitter was van het Leidse Anti-Fascistisch Studenten Comité. Deze brief kruiste op 11 november een schrijven van Ter Braak aan Du Perron, waarin deze meldt: ‘Deze week heeft het n.s.b.-blad “Alarm” een stuk tegen mij en “De Sleutel”, maar dat is zoo goor en stompzinnig, dat je evengoed in gootwater kunt roeren. (...) En laat bovendien vermoeden, op welke consideratie wij kunnen rekenen bij dat tuig, als het onverhoopt de macht mocht krijgen.’Ga naar eind10. Op 7 november 1935 meldde Alarm, weekblad voor Den Haag en Omstreken der Nationaal Socialistische Beweging in Nederland, dat ‘de alom en zeker in het Haagsche Kanaän der burgerlijke deugdzaamheid zeer bekende heer Menno ter Braak (...) met veel tamtam den volke kond heeft gedaan van een kruistocht, dien hij is gaan ondernemen tegen het fascisme.’ Alarm verbindt hieraan het voor nationaal-socialisten in de jaren dertig kenmer- | |
[pagina 273]
| |
kende dreigement: ‘Een kruistocht tegen dat fascisme kan dus misschien wel aardig zijn, maar als je aan die gummiknuppels denkt... brr!!’ Alarm neemt ook het Anti-Fascistisch Studenten Comité onder handen en past daarbij het gebruikelijke recept van verdachtmaking toe door dit tot ‘een communistische mantelorganisatie’ te proclameren. Op 21 november 1935 komt Ter Braak jegens Du Perron terug op diens eerdere vraag over het hem toegezonden nummer van De Sleutel: ‘Wat “De Sleutel” betreft: ik liet je inderdaad door Weissglas het nummer zenden en ried hem aan je om medewerking te vragen, waar hij grif op in ging. Het volgende nummer wordt gedrukt en verschijnt in groote oplaag, want het succes van No. 1 schijnt opmerkelijk geweest te zijn. Ik weet niet, hoeveel deze actie waard is, maar zij is tenminste iets...’Ga naar eind11. Op 27 november 1935 bericht Du Perron aan Ter Braak: ‘Ik schreef vanmorgen mijn stuk voor het a.f.s.c. en heb het zeer oratorisch en fel gemaakt, in de behoefte mij meteen definitief uit te spreken, uitgebekt te worden in “Volk en Vaderland” en door dat tuig volmaakt te worden verstaan. Ze zullen me wel een verkapte kommunist noemen hierna; daar zijn het nu eenmaal imbecielen voor. Ik vraag me zelfs af of het voor het a.f.s.c. niet te straf zal blijken te zijn...’Ga naar eind12. Op 3 december 1935 schrijft Ter Braak aan Du Perron: ‘“De Sleutel”, nu mooi gedrukt, kondigt met ophef je artikel aan!’Ga naar eind13.
Ook in zijn correspondentie met tal van andere figuren uit de letterkundige wereld zet Du Perron zich, met een zeker fanatisme, regelmatig voor het Anti-Fascistisch Studenten Comité en De Sleutel in.Ga naar eind14. Zo schrijft hij op 12 november 1935 aan zijn vriend F.E.A. Batten: ‘Weet je dat er een antifascistische studentenbond is met een orgaan “De Sleutel”. Is dit niet een mogelijkheid om iets behoorlijks tegen die cloaak-heroën van de n.s.b. op touw te zetten? Licht mij eens in. Zijn Rudi (= R.A.J. van Lier) en jij lid? Ik hoop het.’Ga naar eind15. Op 13 november 1935 schrijft hij aan H. Marsman: ‘Ik heb vandaag van alles te doen en moet zelfs weigeren op het laatste nippertje een stuk voor de antifascistische studenten te schrijven. Ik wil dat nl. goed doen en niet journalistiek. Ga jij hun iets geven? De beweging móét worden gesteund, vind ik, dus “vooraanstaande intellectuelen” moeten zich er laten hooren.’Ga naar eind16. Op diezelfde dag schrijft hij aan J. Greshoff: ‘Weet je dat er een bond van antifascistische studenten is opgericht met een eigen blad “De Sleutel”? Zag je dat al? Menno en ik werken mee, jij toch ook. Geef je als lid op: adres W. Weissglas, Pieter Bothstraat 12, Den Haag. Ik hoop dat hier wat goeds van komt.’Ga naar eind17. Op 14 november 1935 weer aan Marsman: ‘Schrijf je ook een artikel voor de antifas. studenten?’Ga naar eind18. Op 27 november 1935 schreef hij hem vrijwel hetzelfde als hij op die dag aan Ter Braak geschreven had: ‘...ik had net een stuk voor de antifascistische studenten geschreven in oratorischen en fellen stijl. Behoefte mij definitief tegen dat ploertendom uit te spreken en meteen een goede plaats in te nemen op de zwarte lijst van “Volk en Vaderland”.’Ga naar eind19. Op 7 december vraagt Du Perron wederom aan Marsman om te schrijven. Op 6 december rappeleert Du Perron nogmaals Greshoff, na hem verteld te hebben de termen van zijn artikel voor ‘De Sleutel’ iets te hebben verzacht: ‘Wanneer schrijf jij er wat in? Je zult het uitstekend doen.’Ga naar eind20. Typerend voor Du Perrons cynisme is zijn briefje op 21 december 1935 aan zijn vriend G.H. 's-Gravesande, kunstredacteur van Het Vaderland: ‘Zag je “De Sleutel” met mijn politieke toespraak er in? Zooiets maakt me misselijk, au fond, en toch voel ik dat het moet.’Ga naar eind21. Ditzelfde geldt de ‘P.P.S.’ onder zijn brief aan Greshoff, eveneens op 21 december 1935: ‘Ik laat je mijn artikel zenden in het blad van de antifascistische studenten. Schrijf jij ook wat voor hen? Het zijn ook verkapte rooien, maar niet onsympathiek en ze zijn o zoo voorzichtig en netjes; zoo wil het de politiek.’Ga naar eind22. Deze brief-citaten indiceren de betekenis die sommige kringen van letterkunde en wetenschap aan De Sleutel toekenden. Zo schre- | |
[pagina 274]
| |
ven in volgende nummers in navolging van Menno ter Braak, behalve Edgar du Perron, de literatoren Frans Coenen, Simon Vestdijk, Jan Greshoff, Anton van Duinkerken, alsmede de historicus Jan Romein en de staatsrechtgeleerde R. Kranenburg. Dit enthousiasme en deze spontane medewerking van succesvolle schrijvers en academici hebben ertoe bijgedragen aan De Sleutel een literair en intellectueel opmerkelijk karakter te geven. Het waren evenwel de studenten van het Anti-Fascistisch Studenten Comité zelf die hun orgaan inhoudelijk en organisatorisch bleven dragen. Dit was niet steeds eenvoudig! Zo beschikt het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum - op thans vrijwel dezelfde plaats als het inmiddels afgebroken huis waar hij deze had geschreven - over vijf brieven van redacteur Weissglas aan de in Brussel verblijvende Jan Greshoff. Onder verwijzing naar een eerdere bereidverklaring van Greshoff om in De Sleutel te schrijven nodigt hij hem op 13 maart 1936 uit een artikel te schrijven over ‘Fascisme en kunst’, vraagt hij hem op 19 maart of die uitnodiging is aangekomen, bevestigt hij op 2 april Greshoffs toezegging tot schrijven, rappeleert hij (misschien wel wat ongeduldig!) op 10 april het toegezegde artikel en doet hij op 23 mei op Greshoff nogmaals een beroep ‘mij binnen den kortst mogelijken tijd, die voor U mogelijk is, òf een bijdrage te sturen, òf de mededeeling, dat U definitief niet in de gelegenheid bent ons te bevredigen. U begrijpt dat wij de laatste mededeeling liever niet ontvangen, maar wij hebben in ieder geval gaarne uitsluitsel.’ Al deze moeite ondanks de eerder vermelde tot Greshoff gerichte aanmoedigingen van Du Perron. Het artikel van Greshoff verscheen uiteindelijk in De Sleutel van december 1936. | |
Edgar du PerronHoofdmoot van het december-1935 nummer vormt het uitvoerige artikel van Edgar du Perron, getiteld ‘De roep van de Heros’. Hoewel hij de ‘termen’ van zijn beschouwing, zoals hij Ter Braak en Greshoff had geschreven, iets had verzacht, bevat deze een nog steeds in ferme, radicale taal gestelde analyse met een onversneden oproep tot weerbaarheid. ‘Het is deze bedroevende waarheid, dat de geest alleen niets vermag tegen knuppelgeweld. (...) Het fascisme is de meest platvloerse en despotische aanslag, sinds tijden gedaan op de intellectuele vrijheid. (...) En wij hebben ontaard, onheroïsch en verletterd als wij intellectuelen nu eenmaal zijn, daartegen maar één reactie gehad: die van te voméren. (...) Wanneer ons intellectueel-zijn ons hiertoe niet voldoende het recht gaf, dan zouden wij dat ontlenen aan onze eenvoudige menselijkheid.’ Du Perron acht een vaste beradenheid, een morele kracht tegen het fascisme essentieel, maar er is meer nodig. ‘Men moet zoveel mogelijk aanhangers zien te krijgen, behoorlijke Nederlanders, onheroïsch maar onverdwaasd, die zich onder een programma scharen met één doel: het moderne despotisme tot het uiterste tegen te gaan. Dat deze organisatie zich dan ook oefene in alles wat de “anderen” doen, dat zij, indien nodig, weerbare lichamen | |
[pagina 275]
| |
stelt tegenover die kweekschool van kranigheid: men kan zich een kwaadwillende buurman, die zich dagelijks traint aan rek, ringen en op korte en lange baton, niet van het lijf houden met de verzamelde werken van Erasmus’. En als men dat niet doet? Dan zal het erop uitlopen, ‘dat men zich op de weerloosheid moet toeleggen en op de enige heroïek die dan overblijft, die van zonder morren de slagen tellen waarin de beloften van nu worden betaald. Voor studenten lijkt dit soort heroïek mij dubbel misplaatst: omdat zij niet alleen het intellect vertegenwoordigen, maar de jeugd. Dat hun plaats niet aan de zijde van het fascisme kan zijn vergt na het voorgaande geen uitvoerig betoog. Zij kunnen staan waar zij willen behalve, tegen het denken, tegen het geweten, tegen alle menselijkheid en tegen alle cultuur.’ | |
Jan RomeinIn het vierde nummer van De Sleutel in februari 1936 is ‘pièce de résistance’ de bijdrage van Jan Romein over ‘Wetenschap en Fascisme’. Volgens Romein is het tegengestelde van intellectueel ‘fascist’, zoals een in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 7 januari 1936 geciteerd rijmpje uit het nazi-dagblad Völkischer Beobachter duidelijk belicht. Dit rijmpje betreft het begrip ‘Intellekt’ en luidt:
Hinweg mit diesem Wort, dem bösen
Mit seinem jüdisch grellen Schein!
Nie kann ein Mann von Deutschem Wesen
Ein Intellektueller sein.
Romein vervolgt: ‘Het fascisme, als een in wezen reactionaire beweging, zal wetenschap niet verwerpen, maar haar in dienst van de beweging trachten te stellen. (...) Doch niet in dat in dienst stellen op zich zelf schuilt het misbruik. Het misbruik dat het fascisme van de wetenschap maakt, schuilt hierin, dat het een reactionaire beweging is en haar wetenschap dus reactionair is, d.w.z. valse wetenschap, want zover mogelijk verwijderd van het progressief karakter van het intellect.’ En dit intellect is als zodanig, aldus Romein, onbekommerd om het resultaat waartoe zijn wroetend denken leidt, en daarom zelfs ondanks zichzelf progressief. Hij concludeert dat ‘de intellectueel, wien de vrije ontplooiing van het menselijk intellect ter harte gaat, anti-fascist moet zijn - of niet zijn.’ In de geest van de eerdere beschouwing van Du Perron formuleert Romein de paradox van deze jaren: ‘Wie de wetenschap wil dienen, moet op het ogenblik de wetenschap laten voor wat zij is, en al zijn krachten richten op zijn nu eerste plicht: de bestrijding van het racisme, dat krachtens zijn aard, de echte wetenschap vernietigt en vernietigen moet, overal waar het triomfeert of zelfs maar dreigt, dit te doen.’ | |
Mr. R. KranenburgNa de academische zomervakantie richt Mr. R. Kranenburg, hoogleraar in het staatsrecht aan de Rijksuniversiteit te Leiden, zich in het Sleutel-nummer van oktober 1936 onder de titel ‘Tragische Plicht’ tot de studentengemeenschap. Indringend en glashelder illustreert hij de essentie van het begrip ‘vrijheid’. Hij verhaalt van een Duitse collega die hem twee jaar geleden opzocht. Het was in de zomer en het raam stond open. ‘Onder ons gesprek,’ aldus Kranenburg, ‘zag ik hem eenige malen als onwillekeurig naar het venster kijken. Hij merkte blijkbaar, dat mij dat bevreemdde en zei: “Ja, bij ons zouden wij bij een gesprek, als wij thans voeren, niet het venster open durven houden.” Toen ik enkele oogenblikken daarna met ons gesprek doorging, terwijl iets werd binnen gebracht, viel hem dat op. “Het treft mij even,” zei hij, “dat gebeurt bij ons niet meer; het zou te gevaarlijk zijn. Ik ken gevallen, dat het personeel, brokken van een gesprek opvangende, naar de telefoon liep, een partij-instantie opbelde en denuntiëerde. Dat heeft de betrokkenen in het concentratiekamp gebracht.” Wij Nederlanders kunnen ons - aldus Kranenburg - zoo iets niet voorstellen.’ Kranenburg waarschuwt: ‘Als ons wordt | |
[pagina 276]
| |
verteld dat het fascisme en nationaal-socialisme hier in Nederland een ander en vrijer karakter zouden hebben, dan mogen wij dat niet aanvaarden. Er is wetmatigheid in elk staatsrechtelijk bestel. Fascisme en nationaal-socialisme leiden met onverbiddelijke noodzakelijkheid tot autocratie, en autocratie brengt onvermijdelijk vrees-aanjaging, geweld, spionnage en denuntiatie mee.’ Daarom: ‘Het is de tragische plicht van de Westersche, op vrijheid gebaseerde gemenebesten, dat zij middelen hebben te vinden om de overwinning van de geweldheerschappij te voorkomen. Tragische plicht: want de voorbereiding van die middelen voert hen af van den weg, dien zij den meest geëigenden hebben geacht om den geordenden tusschenstaatschen rechtstoestand te verzekeren.’ Met die meest geëigende weg doelde Kranenburg op die van de Volkenbond. Hij wees erop: ‘Een groote harde taak ligt onmiddellijk voor ons, en eischt ons aller krachten op, onze denkkracht, onze daadkracht en, het moeilijkste te geven misschien, ons taaie geduld en onverzettelijke doorzettingsvermogen.’ | |
Simon VestdijkIn zijn bijdrage tot het zevende nummer wijst Simon Vestdijk onder de titel ‘Mensch-Machine-Fascisme’ op de betekenis van de media, ook reeds in het pre-televisietijdperk. Hij opent aldus: ‘Zooals alle historische bewegingen van groot formaat die ten ondergang gedoemd zijn omdat ze geen toekomstkrachtige kiemen bevatten, steunt ook het fascisme op de caricatuur van wat men gewend is als menschelijke deugden te beschouwen: tucht, saamhorigheidsgevoel, opofferingsgezindheid.’ Hij vervolgt: ‘Het knooppunt waar rationeel en emotioneel verweer van de persoonlijkheid tegen het fascisme samenkomen, vindt men in de machine. Het fascisme is, in onze Westersche samenleving althans, de belangrijkste exponent van het machinalisme geworden, van de verwoesting die de machine in den menschelijken geest heeft aangericht.’ Vestdijk denkt hier aan de technisch voortgeschreden communicatie-media: ‘Wie de rede van den “Leider” toejuicht, gehoorzaamt aan de radio of de snel vermenigvuldigende pers, of in nog andere omstandigheden, die wij hier te lande nog niet beleefd hebben, aan het machinegeweer of het snelvuurkanon. (...) De gehoorzaamheid die het fascisme propageert, is niet de gehoorzaamheid ter wille van een groot doel, maar aan de middelen waarmee men onverschillig welk doel, ook het meest uitzinnige of duivelsche, zou kunnen nastreven. Hier geldt niet “het doel heiligt de middelen”, doch juist het omgekeerde!’ | |
Jan GreshoffIn december 1936 bevat De Sleutel het lang verbeide artikel van Jan Greshoff. Onder de titel ‘Goebbels en het Kritisch Vernunft’ analyseert hij de betekenis van kritiek in een totalitair en in een democratisch systeem. ‘Ik heb mij verbaasd over de verbazing door Goebbels verbod van kunstkritiek gewekt. (...) Een democratie is gegrondvest op kritiek, die voor een redelijk man immer zelfkritiek insluit; een dictatuur kan zich alleen handhaven indien de kritiek in al zijn uitingen, hoe onschuldig die ook schijnen, met wortel en tak wordt uitgeroeid. Niet omdat de kritiek, eenmaal geformuleerd een gevaarlijke werking zou hebben, want daartegen vormt de politie, met s.s. en s.a. versterkt, voldoende tegenwicht; maar omdat kritiek voortkomt uit een geestesgesteldheid, welke niet in de totale staat past. (...) De strijd tegen de kritiek heeft dus geenszins ten doel de kunstenaars en hun werk tegen schadelijke belagers te beschermen, doch vormt een onderdeel van de systematische onderdrukking van het onafhankelijk denken.’ Greshoff vervolgt: ‘De instelling der censuur geeft een waarborg aan de burgerij, precies zooals het paarse stempel van het abattoir ons vertrouwen geeft in de qualiteit van het vleesch. Wie beweert, dat een door rijksambtenaren goedgekeurde koe toch aan mond-en klauwzeer gestorven is, tast daarmede - ook al heeft | |
[pagina 277]
| |
hij feitelijk gelijk - de grondslagen der samenleving aan. In een democratie is dat niet erg, omdat de redelijke bases daarvan een stootje verdragen kunnen. In een dictatuur, die altijd door toevallige machtsverhoudingen gedragen wordt, kan zulks noodlottig zijn.’ Greshoff vult deze fundamentele analyse aan met een noot omtrent Goebbels' particuliere probleem als schrijver en wel meer in het bijzonder als ‘prulschrijver’: ‘Het weegt hem zwaar op het gemoed, dat hij aan de vervloekte kritiek nooit een woordje van lof voor zijn productie heeft kunnen uitlokken. (...) Dus: wèg met de kritiek.’ | |
Anton van DuinkerkenHet tiende, en wat zal blijken te zijn het laatste Sleutelnummer in april 1937 opent met ‘De Keuze’ van Anton van Duinkerken. Deze publikatie is opmerkelijk, omdat Van Duinkerken op aandrang van aartsbisschop Johannes de Jong medio 1936 was teruggetreden uit het Voorlopig Comité van het ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen’. In het licht van zijn herderlijk schrijven, waarin het lidmaatschap van de nsb onverenigbaar werd verklaard met de toelating tot de Heilige Sacramenten - hetgeen er vermoedelijk toe heeft bijgedragen dat de nsb bij de verkiezingen op 26 mei 1937 van de in 1935 behaalde 8% naar 4% terugvielGa naar eind23. - schreef De Jong op 1 augustus 1936 aan Van Duinkerken: ‘Men zal de vraag stellen: steun aan de n.s.b. is verboden; mogen de katholieken dan wèl samen gaan met communisten en ongeloovigen? Ik geloof, dat wij het best ons onder elkaar sterker organiseren om zoowel het heidendom in het nationaal-socialisme als in het communisme te bestrijden.’Ga naar eind24. De publikatie van Van Duinkerken in De Sleutel toont dat zijn terugtrekken uit het Comité van Waakzaamheid voor hem geen beletsel was om zijn afwijzing van het nationaal-socialisme publiekelijk kenbaar te blijven maken. Hij schrijft daartoe onder meer: ‘Het katholicisme te stellen als derde term naast communisme en fascisme, zoals veelal geschiedt, is alleen mogelijk in zoverre communisme en fascisme zich aandienen als geldende wereldbeschouwingen. Het gaat niet op voor de staatspraktijk, omdat het katholicisme geen staatsvorm is en zelfs geen staatsvorm heeft. Men kan er alleen van zeggen, dat het als dogmatiek in beginsel onverzoenbaar is met de theorie van de ras-vergoding en van de klasse-vergoding. (...) De keuze van Christus betekent de keuze van de evangelie-leer tegen al degenen, die de evangelische waarde van vrijheid, rechtvaardigheid en naastenliefde in de samenleving miskennen, of schenden.’ | |
Sleutel-onderwerpenHet zou onjuist zijn om uit deze parade van reeds in de jaren dertig bekende persoonlijkheden te concluderen dat zij het waren, die De Sleutel hebben gemaakt. Zoals uit de bespreking van het eerste nummer reeds bleek, zijn de in totaal 128 forse pagina's Sleutel overwegend door studenten zelf verzorgd. Zij deden dit met grote ernst: geen enkel grapje, geen parodie, geen spotprent. In de schaduw van het nationaal-socialisme in Duitsland, fascisme in Italië, burgeroorlog in Spanje, nationalisme in Japan, economische crisis en voorvoelde oorlogsdreiging steeds vol zorg. Het centrale redactionele thema was dat student-zijn meer is dan studeren: ‘Het moet ons studenten duidelijk zijn, dat wij behalve studeren nog een andere taak hebben, nl. ons te bezinnen op de problemen in de maatschappij, die ons bestaan als student zeer nauw raken, en welker gevolgen wij direct zullen voelen en gedeeltelijk reeds in belangrijke mate voelen.’ Daarom: ‘... aansluiting bij het a.f.s.c., want l'union fait la force.’ Tekenend voor het Leids juridisch accent van De Sleutel was dat het nationaal-socialistisch recht van nazi-Duitsland diverse malen aan de kaak werd gesteld. Het in juni 1935 in het Duitse Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel: ‘Bestraft wird, wer eine Tat begeht, die nach gesundenem Volksempfinden | |
[pagina 278]
| |
Bestrafung verdient’ gaf daar ruimschoots aanleiding toe. Dit ‘gesundes Volksempfinden’ als bron van delict maakte - aldus De Sleutel - rechters tot ‘marionet in dienst van het fascistische regime’ en over advocaten werd opgemerkt: ‘Men is vrij om te doen wat men wil, doch de represailles wachten in het concentratiekamp.’ Het afsc manifesteerde zich ook internationaal, en De Sleutel deed daar verslag van. Bijvoorbeeld het Eerste Wereldjeugdcongres voor de Vrede van 31 augustus tot 7 september 1936 in het Volkenbondsgebouw te Genève: ‘Lijdelijk toezien beteekent afglijden in den oorlog, ook voor Nederland! (...) Zoo ergens, dan is hier wel van een loyale samenwerking voor de vrede sprake geweest en op weinig congressen zal van alle kanten zooveel goeden wil getoond zijn om tot eenheid te komen als hier. (...) Nederland mag niet afzijdig blijven bij dezen Kruistocht der Jongeren voor den Vrede.’ De afsc-delegatie bij het Eerste Wereldjeugdcongres voor de Vrede van 31 augustus tot 7 september 1936 in het Volkenbondsgebouw te Genève.
Van links naar rechts: Johanna Moes, Willy Weissglas, Tilly de Vries en Ben Polak Ook literair wist De Sleutel zich te manifesteren: gedichten van Franz Wedekind en over Käthe Kollwitz; een sterk anti-oorlogsgedicht van de later bekende componist Rudolf Escher, getiteld ‘Le son du cor’; een bespreking door Tilly de Vries van het boek Brot und Wein van de Italiaanse emigrant Ignazio Silone; een gedicht van de in Granada door huurlingen gefusilleerde Frederico García Lorca over ‘Romance van de Guardia Civil’, dat Spanje-solidariteit aan literaire bewogenheid paart. Ter typering van de verdere inhoud kan deze bloemlezing volstaan.
In zijn strijd tegen het fascisme zag het Anti-Fascistisch Studenten Comité ook in het beleggen van openbare vergaderingen een nuttig instrument. Eveneens in dat verband kon het met succes een beroep doen op Menno ter Braak. Op 19 februari 1936 schreef Ter Braak aan zijn vriend Du Perron: ‘De anti-fascistische | |
[pagina 279]
| |
studenten van “De Sleutel” hebben mij gevraagd om 5 Maart voor hen te spreken, en ik heb dat geaccepteerd, hoezeer ik ook genoeg heb van de “actie”. De n.s.b. wordt, dat is waar, steeds openlijker ploertig en anti-semiet. Mussert heeft zich onlangs ook uitgelaten over de “kunstjoden”, die hij er met geweld uit zal drijven.’Ga naar eind25. | |
Ter Braak in ‘De Harmonie’ te Leiden‘Na een inleidend woord door den voorzitter van het Comité, den heer Weisglas, begon Dr. Ter Braak’ - aldus Het Vaderland van 6 maart 1936 - ‘zijn betoog met er op te wijzen, dat hij de titel van de film “La Kermesse Héroïque” had gekozen als symbool van zijn betoog.’ Hij doelde daarbij op de relletjes die de nsb bij de vertoning daarvan in Den Haag had veroorzaakt. Opmerkelijk is hoe Ter Braak toen reeds een hernieuwde oorlog als een reële dreiging zag: ‘Dat in ieder zekere liefdesgevoelens voor taal en geboorteland leven is normaal. (...) De taal is inderdaad een gemeenschappelijk bezit, dat een volk samenbindt. (...) De verbinding met de taal versterkt het vaderlandsgevoel. Dat een dergelijke gemeenschappelijke levensatmosfeer evenwel hysterisch wordt geïdealiseerd, is gevaarlijk. De dragers van het vals heroïsme maken zich schuldig aan taalvervalsing. De fascisten schreeuwen met veel pathos bepaalde grammaticale verbindingen als “belediging van het Nederlandsche volk”, of “de Nederlandsche Leeuw”, die het reeële leven verbergen in plaats van het te onthullen. Deze hoogconjunctuur in phraseologie maakt het mogelijk, dat Europa kort na de wereldoorlog voor een volgende oorlog gereedstaat.’ Enkele dagen later, op 9 maart 1936, schrijft Ter Braak aan Du Perron: ‘Donderdag heb ik die beloofde spreekbeurt voor de anti-fascistische studenten vervuld: ik zal je het verslag ervan toezenden. Stampvol, en zeer levendige discussie, maar geen n.s.b.-er, die het woord heeft genomen!’Ga naar eind26. Het Vaderland besloot zijn verslag aldus: ‘Na de pauze beantwoordde spr. verschillende vragen uit de vergadering, die zeer druk bezocht was.’ Opmerkelijk is de blijvende indruk die dat laatste ook op de echtgenote van Menno ter Braak heeft gemaakt. Met haar toestemming citeer ik daartoe uit een brief die mevrouw A. ter Braak-Faber mij - 54 jaren later - op 10 september 1990 schreef: ‘Ik was bij dat alles zeer betrokken, zie “De Sleutel” nog voor mij en wij hebben dat openingsartikel van mijn man “Student en Anti-fascisme” ook in het Verz. Werk opgenomen (Dl iv, blz. 344). Een of twee keer ben ik mee naar Leiden geweest, maar ik herinner mij geen namen meer, wel dat het vol was.’ Onvermoeibaar stond Menno ter Braak niet alleen in Leiden, maar ook bij andere afsc-afdelingen op de bres. Op 18 mei 1936 in Amsterdam onder de titel ‘Het Anti-Fascisme en zijn Tactiek’; op 11 november 1936 in Rotterdam: ‘Fascisme en Ressentiment’. Het afsc ging ter aankondiging van deze en andere spreekbeurten ook op de meer populair propagandistische toer. Het verspreidde daartoe onder de studenten op ruime schaal éénbladige, indringend gestelde vlugschriften. Uiteraard vonden deze pamfletten hun weg ook naar de Dienst Centrale Documentatie van het Hoofdkwartier van de nsb. | |
Einde van De SleutelZoals eerder terloops vermeld is de verschijning van De Sleutel na het tiende nummer in april 1937 beëindigd. Dat nummer zelf geeft | |
[pagina 280]
| |
geen enkele aanwijzing voor een op handen zijnde liquidatie. Aangezien nergens een later nummer te vinden is, moet daar toch van worden uitgegaan. Wat zou ondanks alle beschreven activiteiten daarvoor de verklaring kunnen zijn? Een reden kan zijn geweest dat de literatoren en wetenschapsmensen die aanvankelijk hun medewerking aan De Sleutel verleenden zich in toenemende mate concentreerden op het geleidelijk tot actie gebrachte ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen’. Een andere reden zou kunnen zijn dat de door het afsc-congres in januari 1937 besloten verandering van naam in ‘Studentenvereniging voor Vrijheid en Cultuur’ tot identiteitsverlies heeft bijgedragen. Dit laatste kan ook zijn oorzaak hebben gevonden in de door vermeld congres bepleite nauwe samenwerking met andere organisaties, in het bijzonder met het Algemeen Democratisch Studenten Verbond. Daarbij komt dat de Studentenvereniging voor Vrijheid en Cultuur als Studentenafdeling van het Comité van Waakzaamheid spoedig weinig reden meer tot een zelfstandig bestaan had. Een andere voor het stoppen van De Sleutel meer materiële verklaring kan van financiële aard zijn. Hoewel de prijs van ‘tien cent per los nummer en een jaarabonnement van f 1.75 franco’ ook in de jaren dertig voor weinigen prohibitief kon worden geacht, zal de oplage vermoedelijk te beperkt gebleven zijn om een verantwoorde financiering te waarborgen. De vijf kleine advertenties uit de Leidse middenstand in het vierde nummer, die in volgende nummers nog slechts zeer sporadisch zijn terug te vinden, hebben daarbij stellig geen soelaas kunnen bieden.
Het kan ook zijn dat de inhoud van het blad, waarop in het eerder vermelde congres kritiek was uitgeoefend, tot een oplageprobleem heeft bijgedragen. Het door bepaalde kringen opgelegde stigma van communistische mantelorganisatie, waarvan De Sleutel op grond van de in het voorgaande weergegeven citaten overigens geen blijk gaf, kan voor de oplage niet bevorderlijk zijn geweest. Terzelfdertijd waren er ook kringen die De Sleutel te ‘burgerlijk’ vonden. Het Anti-Fascistisch Studenten Comité, en later de Studentenvereniging voor Vrijheid en Cultuur, was in zijn tijd de enige werkelijk politieke studentenbeweging met een eigen gedrukt orgaan dat zich tussen beide extremen in bewoog. Wellicht was er voor dat blad niet voldoende op de trom geslagen. Tenslotte, de redactie bestond uit studenten, die naast hun betrokkenheid bij de strijd tegen het fascisme óók de plicht hadden hun studie af te ronden, zonder dat wellicht voldoende in hun redactie-opvolging was voorzien. Zo studeerde Sleutel-redacteur W. Weissglas op 29 juni 1937 in Leiden in de rechten af. Het zal waarschijnlijk een combinatie van al deze factoren zijn geweest. | |
EvaluatieHoe dienen de achttien maanden Sleutel en afsc van oktober 1935 tot april 1937 te worden geëvalueerd? Waren zij slechts een incidenteel gebeuren, of kan daar ook een meer structurele betekenis aan worden toegekend? Hoe relativerend ook beschouwd, het lijkt gerechtvaardigd om te stellen dat de oprichters van het Anti-Fascistisch Studenten Comité in 1934/1935 een pioniersrol hebben vervuld. Toen was nog tot weinigen doorgedrongen dat het gebeuren in Italië, Duitsland en Spanje, alsmede fascistische tendensen elders - ook in Nederland - weerbare waakzaamheid vereisten. De activiteiten van het afsc en het verschijnen van De Sleutel waren daartoe een eerste pogen, waarop figuren als Menno ter Braak, Edgar du Perron, Jan Romein, Simon Vestdijk, R. Kranenburg, Jan Greshoff en diverse andere cultuurdragers terecht positief reageerden. Aanvankelijk door op vergaderingen van het afsc het woord te voeren en aan De Sleutel hun bijdrage te leveren. Spoedig daarna door zelf een niet tot studenten beperkt ‘Comité van Waakzaamheid van anti-natio- | |
[pagina 281]
| |
naal-socialistische intellectuelen’ in het leven te roepen. Voor de hieraan verbonden moeizame arbeid - anti-communisme was in die jaren populairder dan anti-fascisme - vonden zij inspiratie bij de studenten, die hen in het Anti-Fascistisch Studenten Comité waren voorgegaan. Dit afsc had later, als Studentenvereniging voor Vrijheid en Cultuur, de wijsheid om als Studentenafdeling tot het Comité van Waakzaamheid toe te treden.
In haar dissertatie uit 1983 over ‘De Vrije Katheder 1945-1950: Een platform van communisten en niet-communisten’ wijst Dr. Fenna van den Burg nog op een ander aspect: de rol van het Anti-Fascistisch Studenten Comité als voorloper tot het verzet na de Duitse inval in mei 1940. Zij beschrijft hoe eind november 1940 De Vrije Katheder, Bulletin ter verdediging van de Universiteiten als een gestencild vlugschrift illegaal in het leven werd geroepen door drie studenten aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam: B. Riezouw, Tilly de Vries en A.F. Willebrands, die samen met A.F. Mellink de redactie gingen vormen. In hun eerste vlugschrift deden de Vrije Katheder-oprichters een oproep tot de Amsterdamse studenten om tot een meer en beter georganiseerd verzet te komen.Ga naar eind27. Ingevolge haar onderzoek - mede gebaseerd op diverse gesprekken met voormalige leden van De Vrije Katheder-redactie - concludeert Fenna van den Burg: ‘Door de initiatiefnemers (van De Vrije Katheder) werd de oprichting beschouwd als een vervolg op hun activiteiten in het vooroorlogse Anti-Fascistisch Studenten Comité.’Ga naar eind28. Dit blijkt ook uit diverse van haar biografische notities over redactieleden van De Vrije Katheder. Over A.F. (Bertus) Willebrands Jr: ‘Voor de oorlog was hij actief in het Anti-Fascistisch Studenten Comité en later in de Studentengroep van het Comité van Waakzaamheid.’Ga naar eind29. Over A.F (Albert) Mellink: ‘Als student was hij actief in het Anti-Fascistisch Studenten Comité en het Comité van Waakzaamheid.’Ga naar eind29. Over P.E. (Petra) Eldering, die in 1944 toetrad tot de redactie van de illegale Vrije Katheder: ‘In 1938 studeerde zij in Amsterdam in de rechten af. Tijdens haar studententijd was ze actief in het Anti-Fascistisch Studenten Comité en werkte ze mee aan het orgaan van dit Comité “De Sleutel” - een blad waarin ook mensen als Menno ter Braak en Eddy du Perron schreven. Later werd ze lid van het Comité van Waakzaamheid. Ze trouwde met de arts Ben Polak. Tijdens de oorlog was het echtpaar Polak-Eldering intensief betrokken bij verschillende soorten verzetswerk.’Ga naar eind30. Ben Polak was gedurende zijn studententijd eveneens in het afsc actief. Ook Tilly de Vries had aan De Sleutel meegewerkt. Tot deze namenreeks hoort tevens die van Eva Tas, die gedurende enige tijd landelijk secretaris van het afsc is geweest.
Samenvattend: Het Anti-Fascistisch Studenten Comité was niet alleen een pionier in de jaren dertig in de strijd tegen fascisme en nationaal-socialisme, het was ook een voorloper tot het studentenverzet tijdens de Duitse bezetting.
Een volledige versie van deze Gids-beschouwing over De Sleutel is beschikbaar in de bibliotheek van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag, van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam en van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. |
|