De Gids. Jaargang 144
(1981)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
Philippe Noble
| |
[pagina 307]
| |
niets vinden, behalve de toelichting van J.H.W. Veenstra in het boek Praten over Du Perron, verder enkele toespelingen in artikelen van Maurice Nadeau in La Quinzaine Littéraire en een paar bladzijden in de biografie van Albert Camus door Herbert Lotman. Pia is namelijk vóór, in, en kort na de oorlog ook met Camus bevriend geweest. Pia was Du Perrons oudste vriend, niet alleen in Frankrijk, maar in Europa. Zijn ontmoeting op Montmartre in 1922 met de toen kersvers uit Indië aangekomen Du Perron heeft Pia zelf in geuren en kleuren verteld in het al geciteerde Praten over Du Perron; (die hoef ik dus hier niet na te vertellen). Als we nu proberen vast te stellen wat die ontmoeting voor Du Perron heeft betekend, en daarvoor het eerst bij zijn niet fictioneel werk te rade gaan, moeten we wel opmerken dat Pia's invloed waarschijnlijk beslissend is geweest voor Du Perrons literaire ontwikkeling. In de Cahiers van een lezer staat een aardig en pittoresk stuk, geschreven in maart 1929, waarin Du Perron een terugblik op zijn letterkundige vorming geeft. Hierin komt men enige opmerkelijke uitspraken tegen zoals: ‘ik heb Gide eerst echt gevonden in '24, door Pascal Pia.’ Verder: ‘in mei-juni '22, in Parijs, eerste contact met de “moderne literatuur”, ook voornamelijk door Pia’. Met de term moderne literatuur doelt Du Perron hier vooral op moderne dichters zoals Apollinaire en Cendrars. Aanvankelijk toonde de jonge Du Perron weinig begrip voor deze poëzie; ‘maar’, schrijft hij nog, ‘mijn omgang met Pia zou mij bekeren, zodra ik begon te merken hoeveel hij wist, hoeveel hij gelezen had (hij was vier jaar jonger dan ik) en ook, met hoeveel intelligentie en hoe volkomen zonder ophef hij over de literatuur sprak’. Hierbij wil ik twee opmerkingen maken; ten eerste dat Du Perron met die ‘vier jaar jonger’ een beetje overdrijft: Pia was in 1902 geboren, dus was hij hoogstens drie jaar jonger dan Du Perron. Maar het blijft een feit dat de jongere hier de oudere in de (Franse) letteren inwijdde. Ten tweede dat het hier voornamelijk gaat om een bepaalde verhouding tot de literatuur: Pia wist veel, maar kon er ‘zonder ophef’ over praten, wat Du Perron wel moest bekoren, want het is precies wat hem in mijn ogen karakteriseert. Hij moest in Pia wel een verwante geest herkennen. Maar er is in ditzelfde stuk nog meer te vinden: nadat hij een aantal geliefde schrijvers de revue heeft laten passeren, concludeert Du Perron: ‘mijn meeste vondsten dank ik anders wel aan Pia’; en als voorbeeld hiervan: ‘hoe ben ik eigenlijk aan Stendhal gekomen? Grotendeels door Pia.’ Gide, Stendhal, het zijn namen die niet weinig zeggen als men ook maar iets afweet van Du Perrons voorkeuren. In het algemene beeld van Du Perrons ontwikkeling in zijn eerste Europese jaren neemt Pia ongetwijfeld een sleutelpositie in. Het woord ‘ontwikkeling’ moet hier wel in ruimere zin worden genomen, dus niet alleen met een literaire, maar ook een (laten we zeggen) algemeen-menselijke bijklank. Overigens is er bij Du Perron nooit een scherpe lijn te trekken tussen literatuur en leven. Welnu, ook als mens maakte Pia een diepe indruk op hem. In de eerste jaren van hun vriendschap was Pia voor Du Perron het toonbeeld van een ‘avonturier’. Nu was ‘avonturier’ een soort sleutelbegrip voor de generatie die pas na de eerste wereldoorlog volwassen werd en geen vaste voet aan de grond meer kreeg. De anarchist Pia, die zowat alle geijkte waarden verwierp en er een geheel eigen moraal op nahield, moet in Du Perrons ogen een soort held zijn geweest. Misschien zal men denken dat de toen nog betrekkelijk onervaren Du Perron zich gemakkelijk liet imponeren, maar ook de toen zoveel kritischer Clara Malraux, die Pia precies in dezelfde tijd leerde kennen, zag hoog tegen hem op. In haar memoires heeft ze dan ook een mooi portret van Pia getekend, te lang om hier uitvoerig te citeren, maar waaruit ik wel een paar regels wil aanhalen: ‘Admirablement doué pour l'écriture, il pastichait avec une minutie efficace des poètes | |
[pagina 308]
| |
mineurs et charmants, leur attribuant des oeuvres érotiques de haute liberté qu'ils n'auraient certainement pas reniées. Il ne tenta pas, pendant des années, de publier sous sa signature autre chose qu'une dizaine de pages’ (dit laatste lukte hem overigens niet, omdat deze bladzijden te antimilitaristisch van toon waren); en verder: ‘Tout jeune, durant la guerre, il avait été responsable d'un journal antibelliciste, ce qui lui valut les honneurs du Bat[aillon] d'Afrique [dit was een strafcompagnie]; un geste violent contre un supérieur l'envoya en prison, le paludisme l'en sortit. J'ai connu peu de gens dont la vie fût plus cohérente.’Ga naar eind1. Voor een man die toen nog maar net twintig was, had hij wel heel veel meegemaakt. In ieder geval komt dit beeld precies overeen met de literaire portretten van Pia die in Du Perrons verhalend of dichterlijk werk voorkomen. Iedereen weet dat de figuur Viala in Het land van herkomst op Pia geïnspireerd is, maar in één van zijn aantekeningen bij de roman onthult de schrijver dat Pia verder tot vier keer toe in zijn werk terugkomt, en wel onder de naam Férat in Een voorbereiding, als Vincent in Het drama van Huize-aan-zee en als Daniël in een ander kort verhaal, De avontuners. Ook is er een sonnet, De katastrofe, aan hem gewijd.
Uiteraard is een literair portret iets anders dan een getrouw beeld; dit geldt in het bijzonder voor Du Perrons korte verhalen, die met hun vrij onrealistisch karakter en hun ingewikkelde structuur elke interpretatie riskant maken. Maar hier is het van minder belang, want het gaat ons er om te zien hoe Du Perrons verbeelding met de persoonlijkheid van zijn vriend speelde, hoe grillig ook het resultaat soms moge zijn. Als we bovendien al die teksten naast elkaar leggen, valt er duidelijk een ontwikkeling te bekennen. In Een voorbereiding wordt de handel in erotische boeken, die Pia inderdaad ook dreef, uitvoerig uit de doeken gedaan, maar verder komt de figuur Férat psychologisch nog niet erg goed uit de verf. Anders is het in één van Du Perrons beste verhalen, Het drama van Huize-aan-zee, uit 1927. Het hele verhaal draait om het idee van de zelfmoord. Een figuur die wel iets heeft van de schrijver zelf, Edmond, denkt alle redenen te hebben om zelfmoord te plegen, maar deinst er tegelijk voor terug. Hij nodigt dan zijn vriend Vincent uit, in de hoop uit een openhartig gesprek met hem de moed daartoe te putten. Het wel voorspelbare einde is dat Vincent zich na afloop van de discussie doodschiet, kennelijk met de grootste onverschilligheid en als om het voorbeeld te geven, terwijl Edmond dezelfde stap nog steeds niet waagt. In het begin van het verhaal ontdekken we waarom Edmond het probleem van de zelfmoord met Vincent wil bepraten: de laatste is namelijk ‘zijn vriend, de meest bewonderde avonturier’, de vriend die moediger is dan hij, die in zijn omstandigheden geplaatst altijd beter zou handelen, meent hij, dat wil zeggen ‘groter’ zou zijn. Iets verder in het verhaal neemt Edmond zich voor ‘de ander waardig te zijn’. Uit deze regels spreekt onmiskenbaar bewondering voor een als meerdere erkende vriend, maar uit het drukke gebruik van aanhalingstekens én uit de tussenzin ‘meent hij’ krijgen we de indruk dat de schrijver zich tegelijk van dit gevoel distantieert. Toch doet deze passage wel denken aan één van Du Perrons uitspraken in Het land van herkomst en wel: ‘Viala is in Europa mijn oudste vriend. En jaren lang was hij (let op de verleden tijd) voor mij meer: een wezen waarnaar men zich richt, waarvan men de zuiverheid tot vergelijkingspunt nemen kan.’ Ik zou willen stellen dat Pia voor Du Perron op het gebied van de levenshouding een paar jaar lang een voorbeeld is geweest. In de jaren twintig beleed Du Perron een volstrekte onverschilligheid voor maatschappelijke waarden, die de naam anarchisme weliswaar niet verdient, maar een afgezwakt spiegelbeeld lijkt van Pia's houding. Vrij snel trad er echter een verandering op. Er zijn in Du Perrons | |
[pagina 309]
| |
werk, ten opzichte van Pia, ook wel andere geluiden te horen, die van spot en zelfs lichte agressiviteit getuigen. Hiermee doel ik in eerste instantie op ‘het verhaal van de drie jongemannen die, uit een koffiehuis komende, slaags raakten met de verkeersagent, naar de politiepost werden opgebracht en bleken geen anarchisten te zijn’. Het is één van zijn meest ironische (misschien zelfs nihilistische) geschriften. De centrale gebeurtenis - een volstrekt ongegronde aanval op een politieman - is een parodie, niet alleen op een ‘acte gratuit’, maar tegelijk ook op een anarchistische aanslag (de politie is daarvan het traditionele mikpunt). De figuur die hierbij het belachelijkst wordt gemaakt, is Hilarion, die staat voor de schrijver - deze was, zoals men weet, tot heel wat zelfspot in staat. Maar ook de op Pia geïnspireerde Daniël komt er niet zo goed af. Deze Daniël, die een bewogen leven achter de rug heeft, wordt hier minder als een held afgeschilderd dan als een ontgoochelde zwartkijker. Als zodanig heeft hij voor vrouwen en het huwelijk natuurlijk niets dan hoon, maar hij raakt zodanig verstrikt in een liefdesaffaire dat hij uiteindelijk moet trouwen. Iemand die op zo flagrante wijze aan zijn eigen moraal ontrouw wordt, slaat uiteraard een mal figuur. Maar het gekke is dat Du Perron even later op hetzelfde onderwerp terugkomt in het sonnet De katastrofe, dat het beste als een soort epigram op Pia kan worden gezien. Van dit sonnet zal ik alleen maar het einde citeren: ... hij ging volkomen onder
in de onbeduidendheid van een
geliefde vrouw.
In de al gesignaleerde aantekening bij Het land van herkomst noemt Du Perron dit gedicht ‘een bittere lezing van Pia's ontmoeting met zijn vrouw.’ Dat vind ik persoonlijk nog wat zacht uitgedrukt. Mij lijkt het of hier de ogenschijnlijk verburgerlijkte opstandeling van het voetstuk wordt gerukt, waarop hij ongevraagd door zijn vriend was geplaatst. Als Pia enkele jaren later in Het land van herkomst weer opduikt in de gedaante van Viala, is elk spoor van agressiviteit uit het portret weggevaagd en wordt hij om zo te zeggen in ere hersteld. De criticus Maurice Nadeau, die Pia heeft gekend, prijst Du Perron voor de ‘volstrekte scherpzinnigheid en juistheid’ van het portret dat hij hier geleverd heeft. Maar Viala is zowat van elke heldhaftige glans ontdaan. Hij is misschien wel de sympathiekste figuur onder Ducroo's vrienden, maar net als de verteller is hij iemand die zich voornamelijk uit de financiële nood probeert te redden, met nauwelijks doelmatiger middelen. Het is zoals gezegd een beetje aanvechtbaar om Du Perrons ontwikkeling ten opzichte van zijn vriend uit al deze in verschillende mate fictionele teksten te willen aflezen. Toch wil het me toeschijnen dat we hier een beeld hebben van een vriendschap die eerst aan Du Perrons romantisme en behoefte aan heroïek heel sterk appelleerde, maar zich na een crisis in de richting van een nuchtere, gelijkwaardige relatie ontwikkelde. Net zoals hij vijanden nodig had, had Du Perron ook wel behoefte aan mensen die hij oprecht kon bewonderen - in de literatuur of in het leven. Deze functie heeft Pia eerst zeker vervuld; daarna was het voornamelijk aan Malraux om dezelfde rol te spelen; het keerpunt zou ik in de late jaren twintig situeren. Het blijft opmerkelijk dat Pia, die als oprechte anarchist er zeker geen ogenblik aan dacht om bij wie dan ook school te maken, toch in staat bleek om zo'n diepe indruk te maken op de jonge Du Perron, zozeer zelfs dat Pia in diens ogen een bepaalde levenshouding belichaamde, en vijftien jaar later in het vooroorlogse Algiers als journalist weer grote invloed zou uitoefenen op de jonge Albert Camus.
In het al geciteerde verhaal De avonturiers (dat in dit opzicht best als een schakel in Du Per- | |
[pagina 310]
| |
rons werk mag worden beschouwd) treedt nog een derde figuur op, een zekere Antonius, die een soort geromantiseerde Malraux is. Du Perron had immers Malraux in 1926 leren kennen, en wel door bemiddeling van Pia. Het mag zelfs merkwaardig heten dat hij Malraux niet eerder ontmoette, aangezien deze een jeugdvriend van Pia was. Net als Pia, en soms samen met hem, dreef hij in de jaren '21-'22 handel in erotische of zeldzame boeken. Ook kwam hij veel op Montmartre waar hij verschillende schilders of schrijvers kende, zoals Max Jacob. Deze toen nog piepjonge Malraux (van voor het verblijf in Indochina), verschilde aanmerkelijk van de exotische figuur die Du Perron een paar jaar later zou leren kennen. Een ontmoeting tussen beide schrijvers die in 1922 of '23 had kunnen plaats hebben, is iets om over te dagdromen. In die tijd leek de jonge Malraux wel een tweelingbroer van Du Perron. In Vandegans' uitstekende studie over La jeunesse littéraire d'André Malraux lezen we immers dat deze in zijn prille jeugd grote bewondering had opgevat voor schrijvers als Laurent Tailhade, Jarry, Jean de Tinan, Cendrars, Max Jacob, Paul Morand en ook Gide. Stuk voor stuk schrijvers die Du Perron in dezelfde jaren aan het ontdekken was en waarvan hij sommigen later zou verwerpen. Verder wijst Jean Lacouture in zijn bekende biografie van Malraux erop, dat deze toen Valery Larbaud als een soort model beschouwde; net als Du Perron een paar jaar later zou doen, correspondeerde hij met Larbaud. Dit mocht niet onvermeld blijven, te meer omdat men meestal weinig literaire verwantschap ziet tussen beide schrijvers. Over de relatie Du Perron/Malraux is al zoveel geschreven dat ik me nog meer dan bij Pia tot een paar (vrij subjectief) geselecteerde punten zal moeten beperken. Er wordt hier in Nederland wel eens gepolemiseerd, geloof ik, over de vraag ‘had Du Perron nou niet te veel bewondering voor zo'n Malraux?’ en ook over het vraagstuk ‘wie had nou gelijk, Malraux die zich aan de zijde van de communisten engageerde, of Du Perron die dat weigerde?’ Op deze moeilijke vragen weet ik natuurlijk geen antwoord, maar wel kan ik heel in het kort proberen te schetsen wat Malraux voor Du Perron als mens, als intellectueel en als schrijver betekende. Clara Malraux, die ik op dit punt ondervroeg, deed het onderwerp af met een boutade: ‘O’, zei ze, ‘ik geloof dat zij zo goed met elkaar konden opschieten omdat ze hoegenaamd niets met elkaar gemeen hadden.’ Daar zit zeker wel wat waars in, maar ik laat me niet zo makkelijk ontmoedigen en wil toch nog een paar opmerkingen kwijt.
Een vraag die mij altijd geboeid heeft, is hoeveel Du Perron zelf afwist van het werkelijke verleden van zijn vriend. Dit is belangrijker dan het lijkt; het zou al te pijnlijk zijn als wij moesten vaststellen dat Du Perron, die Malraux als mens ongetwijfeld diep bewonderde, hier de dupe was van een mythe. Toen hij Malraux leerde kennen had deze zijn mislukte rooftocht in Cambodja achter de rug, met als gevolg ongeveer één jaar gevangenisstraf, maar óók een paar maanden journalistieke en politieke actie in Saigon voor de zaak van de inheemse bevolking. In 1927 schreef hij echter aan Les conquérants en er vormde zich rond zijn persoon al een hele legende, waarbij de jonge schrijver zelf een flink handje meehielp, onder andere door nooit iets te ontkennen. In dit verband is het niet onaardig om kennis te nemen van wat Du Perron in 1928 schreef, naar aanleiding van het verschijnen van Les conquérants: ‘Malraux is nog niet ten volle 27 en hij heeft allerlei dingen op zijn actief, tot een veroordeling toe door een gerechtshof in Indochina. Hij is zoiets als candidaat in de letteren; hij was corresponderend lid van de Ecole française d'Extrême-Orient en chargé de mission archéologique door het franse ministerie van koloniën; hij heeft merkwaardige avonturen beleefd in Cambodja, te veel en te merkwaardig om hier zomaar te vertellen; hij is commissaris | |
[pagina 311]
| |
geweest van de kwo-min-tang, en directeur van het orgaan van Jong-Annam te Saïgon.’ Dit is bijna woordelijk juist, al zijn er heel wat ronkende en nietszeggende woorden bij, zoveel zelfs dat men de indruk krijgt dat Du Perron met deze grote woorden speelt, en precies wist wat er achter deze ‘mission archéologique’ schuilging. Toch is zijn voorstelling van zaken op twee punten onwaar. Nooit is Malraux lid geweest van de kwomin-tang, en evenmin als zijn vriend Du Perron haalde hij ooit enig diploma. Het verhaal De avonturiers laat verder vermoeden dat Du Perron ook goed wist hoe Clara Malraux zich voor de vrijlating van haar man had ingezet. Ten slotte blijkt uit een brief van Du Perron aan P. Endt, één der directeuren van uitgeverij De Wereldbibliotheek, geschreven naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van La condition humaine, dat hij ook wel wist dat Malraux nooit verder dan Hong-Kong was geweest en noch in Canton, noch in Shanghai enige rol had gespeeld in een communistische opstand. Men kan dus moeilijk volhouden dat hij het slachtoffer is geweest van Malraux' legende. Integendeel, als zijn vriend omwille van zijn eigen legende scheen te willen handelen (zoals in 1934 bij de vliegtocht naar de stad Mareb in Arabië), liet Du Perron nogal ongezouten kritiek horen. Voor hem lag Malraux' waarde elders. Uit een gesprek met Viala in hoofdstuk 6 van Het land van herkomst blijkt dat Ducroo zijn vriend Heverlé noch als avonturier noch als politicus wilde zien, maar hoofdzakelijk als schrijver. Ik geloof dat Ducroo hier een trouwe woordvoeder van Du Perron is, en dat deze precies zo over Malraux dacht. Du Perron heeft Les conquérants of La condition humaine dan ook nooit als documenten beschouwd, maar als literaire werken, en als zodanig heeft hij ze hemelhoog geprezen (voor een boek als La voie royale had hij heel wat minder waardering). Wat de term ‘literair werk’ voor hem betekende moet natuurlijk niet verkeerd worden opgevat. Men weet dat hij in het literaire werk vooral de uitdrukking zocht van een persoonlijkheid. Wat deze existentiële waarde van de literatuur betreft, schijnt Malraux' werk voor hem een soort ideaal te hebben vertegenwoordigd.
In zijn bespreking van Les conquérants schrijft Du Perron dat ‘het temperament van de schrijver domineert, van de man die iets te zeggen heeft en die het zegt op de meest directe, meest doeltreffende wijze, zoals men een waarheid zegt’. Het laatste woord spreekt natuurlijk boekdelen: de schrijver Malraux is voor Du Perron het toonbeeld van authenticiteit, dit in tegenstelling tot bij voorbeeld Montherlant, die ogenschijnlijk dezelfde waarden van moed en luciditeit voorstaat, maar door hem herhaaldelijk van ‘retoriek’ wordt beticht. Dat het hier om een uiteindelijk zuiver persoonlijke voorkeur gaat, hoeft geen betoog. Maar het blijft een feit dat Du Perron en Malraux elkaar rond 1930 volkomen hadden gevonden in hun existentiële opvatting van literatuur. In het enige overgebleven stukje van een brief van Malraux aan Du Perron (door deze laatste geciteerd in zijn Cahiers van een lezer) levert de Franse schrijver zelfs onbewust een bijdrage tot de vorm-of-vent-polemiek’. ‘Il y a des gens,’ schrijft hij, ‘qui ne font jamais de chefs d'oeuvre (Montaigne, Pascal, Goya, les sculpteurs de Chartres) parce qu'on ne domine pas une passion qui attaque le monde; et il y a ceux qui “font des objets”. Mais le critique, au fond, c'est un homme qui aime les objets, et non l'expression des hommes.’ Misschien is er op dit gebied zelfs enige invloed geweest van Malraux op zijn Nederlandse vriend, al valt dit niet gemakkelijk te bewijzen. Hoe dan ook, deze onmiskenbare overeenstemming over de grondbeginselen betekent niet dat beide schrijvers het steeds met elkaar eens waren in hun beoordeling van afzonderlijke werken, noch dat Du Perron Malraux' produktie onverdeeld waardeerde. Dit | |
[pagina 312]
| |
was met name niet het geval als er andere aspecten van het literaire werk aan de orde waren, zoals bij voorbeeld de stijl. Terwijl hij met de Nederlandse vertaling van La condition humaine bezig is, schrijft Du Perron in een brief aan Ter Braak: ‘Ik merk dat Malraux qua stijl en woordkeus lang niet zo goed is als ik dacht: op de eerste bladzijden een grote armoede met een terugkeer van woorden als “écrasante”, “immobile”, “convulsif” en een pathetisch bijsmaakje dat in het hollands al gauw “Costerlijk” wordt. Larbaud schrijft stukken beter, etc.’ (Hierop volgt de bekende, van Malraux zelf afkomstige stelling dat hijzelf minder goed dan Drieu schrijft, en de laatste weer minder goed dan Larbaud.) Maar met de tijd komt er ook een verandering in de overeenstemming tussen Du Perron en Malraux over functie en waarde van het literair werk. Vooral in de jaren 1928 tot 1932 huldigden ze hierover dezelfde mening. Vanaf 1933 begeeft Malraux zich snel, en voor een paar jaar, in de richting van een zuiver marxistische literatuurbeschouwing, terwijl zijn Nederlandse vriend langzaam en onmerkbaar terugkomt tot een ietwat esthetischer beoordeling van literaire werken. Du Perron wees Le temps du mépris en later L'espoir krachtig af, zowel om esthetische als om politieke redenen. Hiermee naderen we de kern van zijn meningsverschil met Malraux in de late jaren dertig, namelijk de houding ten opzichte van de ontwikkeling van de politieke situatie. Het debat tussen ‘engagement’ en ‘individualisme’ heb ik nooit helemaal begrepen, als het tenminste in zulke algemene termen wordt gesteld. Ik geloof niet dat het engagement de individuele vrijheid automatisch uitsluit. Wel wordt de tegenstelling tussen engagement en individualisme meteen duidelijker als men zich even indenkt in de Franse politieke situatie van die dagen. De strijd tegen het fascisme was uiteraard een Europees verschijnsel, maar had in Frankrijk wel scherpe vormen aangenomen. Na Hitlers machtsovername in Duitsland leek de traditionele democratie ook in Frankrijk niet meer in staat om weerstand te bieden en werd zelfs begin 1934 ernstig bedreigd. De politieke stemming was er een van burgeroorlog. Heel links keek naar Moskou, hetzij uit overtuiging, hetzij uit tactische overwegingen, terwijl de rechtse partijen een steeds duidelijker fascistische signatuur gingen dragen. Onder deze omstandigheden betekende ‘zich engageren’ heel gewoon dat men zich aan de zijde van de communisten schaarde en goedschiks of kwaadschiks de stalinistische discipline aanvaardde. Du Perron hield zich niet afzijdig, maar voelde zich misschien iets minder dan zijn Franse vrienden betrokken bij deze in zekere zin typisch Parijse ideologische strijd. Bovendien is er bij Du Perron wel één consequente politieke houding: het afwijzen van het stalinisme. Als hij linkse sympathieën had, gingen die altijd naar trotzkisten of anarchisten. Hiermee raakte hij natuurlijk steeds verder af van Malraux en vele andere linkse intellectuelen.
Du Perron liet in zijn bespreking van Malraux' roman wel het hardste woord vallen dat ooit over dit boek is uitgesproken, namelijk dat het als titel niet L'espoir moest dragen, maar wel La discipline, omdat het één lofzang was op de partijlijn. In Du Perrons artikelen uit de late jaren dertig belichaamt Gide, die de marxistische lijn zowat heeft afgezworen, de lijnrecht tegenovergestelde houding en wordt daarom door Du Perron luid toegejuicht. Misschien stond Du Perron in zijn afwijzing van Malraux' politieke koers niet zo geïsoleerd als het lijkt. Naar haar Mémoires te oordelen deelde Clara Malraux Du Perrons bezwaren tegen L'espoir, al kan dat wel een achteraf geconstrueerde houding zijn. In dezelfde tijd werd Louis Guilloux, die samen met Gide de reis naar de Sowjet-Unie had gemaakt, uit de redactie van het communistische dagblad Ce | |
[pagina 313]
| |
Soir gewipt, omdat hij Gide's visie in Retour de URRS weigerde te desavoueren.
Met deze opmerkingen ben ik echter vooruitgelopen op de laatste jaren in Du Perrons leven, jaren die eigenlijk (haast) buiten het kader vallen van zijn vriendschap met Malraux. Toen L'espoir verscheen, zat Du Perron al weer in Indië; met Malraux, die toen afwisselend in Frankrijk en Spanje verbleef (in welk laatste land hij zijn boek verfilmde), kon hij nog maar nauwelijks contact houden. Toen hij weer in Europa kwam, was het al oorlog en kon hij niet eens meer naar Frankrijk. Het moest hem toen wel ontgaan dat Malraux zich na de Spaanse burgeroorlog en het Duits-Russische verdrag vrij snel van het communisme distantieerde. Door de omstandigheden is er dus na de zomer van 1936 al vrij snel verwijdering ingetreden. Misschien moeten we zelfs spreken van een misverstand.
Ik wou echter eindigen met een wat vrolijker, zij het anekdotische noot, en daarvoor terugkomen op de jaren die het hoogtepunt vormden van Du Perrons vriendschap met Malraux, namelijk de Parijse jaren (eind 1932-zomer 1936). Wij benaderen anno 1980 deze vriendschap met waarschijnlijk ontoereikende middelen, namelijk aan de hand van documenten (voornamelijk Du Perrons brieven en geschriften). Wat we dan moeilijk kunnen reconstrueren (ondanks de kwaliteit van Du Perrons getuigenis) is het element gesproken woord. De kern van de vriendschap zat namelijk wel in een dagelijkse uitwisseling, in urenlange gesprekken. Uit alle getuigenissen van zijn vrienden - Berl, Gide, Guilloux, Drieu - komt Malraux naar voren als een uiterst briljante prater; wellicht is zijn conversatie zijn beste werk geweest. Nu was Du Perron in die Parijse tijd misschien zijn favoriete gesprekspartner. Van die gesprekken vindt men voornamelijk de neerslag in Het land van herkomst maar ook in vele passages in In deze grootse tijd, waar Du Perron en Malraux soms onder hun eigen initialen voorkomen, maar ook onder de letters H en D (dus weer Heverlé en Ducroo). Er is dus wel sprake van een half fictioneel kader, toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het hier om een vrij getrouw beeld gaat - Du Perrons houding in al deze gesprekken laat zich (heel grof gezegd) als volgt resumeren: hij werpt er zich telkens met geestdrift in, raakt nooit van zijn standpunt af - of het nu gaat over politiek of liefde - maar raakt ook licht geïrriteerd door Malraux' (of Heverlé's) dialectische vaardigheid, die soms in retoriek of woordenvloed ontaardt. Er is in In deze grootse tijd een mooie passage waar Malraux een anekdote over Berl vertelt, en dan het verhaal zelf gaat interpreteren, achtereenvolgens in historische, sociologische en psychologische termen, om dan te eindigen met de opmerking dat de waarde van zo'n anekdote in de ellips ligt. Het is niet onaardig Du Perrons getuigenis te confronteren met een paar uitspraken van Clara Malraux in haar Mémoires.Ga naar eind2. Zij bevestigt eerst dat men toen op zeer vertrouwelijke voet stond, en dat hoogst persoonlijke onderwerpen werden besproken: ‘Eddy joua, par son attitude et ses théories sur le rapport entre partenaires d'une couple, un grand rôle dans la crise qui aboutit à nous séparer André et moi.’ Over een iets latere periode (namelijk 1935-'36) schrijft ze nog: ‘Les Du P. restaient les amis les plus liés à notre vie, peut être parce qu'ils ne partageaient pas nos engagements. Ils ne se rendaient que rarement aux meetings, aux cocktails de Gallimard ou autres. L'amusement de nos rapports consistait en cela, justement, que nous faisions le point avec lui en des conversations qu'étaient à la fois des informations et des explications. Eddy opposait souvent à André des points de vue étrangement non conformistes dans leur conformisme même, nés qu'ils étaient d'une formation différente de la nôtre.’ | |
[pagina 314]
| |
Hier zijn twee dingen interessant: enerzijds heeft Clara Malraux zeker gelijk als het gaat om de rol die de Malraux' spelen in de relatie van Du Perron tot een bepaalde Parijse literaire wereld, namelijk die van een tussenschakel. Ook uit de brieven van Du Perron krijgt men de indruk dat hij andere schrijvers - en dan voornamelijk mensen van de nrf-groep - of bij, of via de Malraux' ontmoette. Ik ben het minder met haar eens als ze het met iets van geringschatting doet voorkomen of Du Perrons anticonformisme - vergeleken bij de opvattingen van de gemiddelde intellectueel - alleen voortvloeit uit een andere achtergrond. Ik geloof dat Du Perrons onafhankelijkheid van geest juist één van zijn grondtrekken is. Du Perron heeft voor mijn gevoel voortreffelijk geformuleerd waarin hij van rechtgeaarde intellectuelen als Clara of André Malraux verschilt. Hij deed dat in een onlangs teruggevonden brief aan Clara Malraux, een brief die wel over hoogst persoonlijke zaken ging - namelijk Clara Malraux' huwelijksproblemen - maar waarin wel een paar uitspraken van meer algemene waarde te vinden zijn: ‘Je n'ai pas su vous expliquer hier soir ce qu'il y a de pénible, selon moi, dans les justifications par l'intelligence; ce n'est que depuis que je parle de ces choses avec vous (à la Mosquée déjà, mais surtout hier soir) que je le sens pourtant de plus en plus nettement; et du reste, vous qui ne voulez pas des “vérités du sang”, vous ne refusez pas des “vérités animales”; mais vous croyez aux justifications et même aux grandes modifications par l'intelligence; moi en somme, pas. Ce qu'il y a de terrible dans l'intelligence, c'est qu'on peut toujours l'employer comme avocat pour les instincts, les besoins, les convictions du moment (de telle phase dans notre développement). Il y a des choses que je sens intensément depuis 2 ans, de puis que je vis avec Bep, et alors mon intelligence fonctionne admirablement pour ces choses-là. La fidélité par exemple. Dans 10 ans peut-être, quand j'aurai le besoin d'une autre femme, ou simplement de quitter Bep, mon intelligence se fera aussi admirablement l'avocat de mes instincts. C'est la même intelligence, elle est seulement autrement employée. Même chose pour les applications dans les cas où l'on veut “se dépasser soi-même”. Il y a d'abord l'instinct de vouloir cela.’
Ik geloof dat ik beter niets kan toevoegen aan deze woorden van Du Perron, want het zou van naïveteit getuigen om koste wat kost te willen concluderen over vriendschappen (relaties) waarvan wij maar een eenzijdig beeld hebben. Wat deze vriendschappen intellectueel en psychologisch voor Du Perron hebben betekend weten we aan de hand van zijn werk en zijn brieven langzamerhand wel. Maar over een volledige historisch beeld van de ontwikkeling van deze vriendschappen beschikken we niet, omdat brieven van Du Perron aan Pia of Malraux - of omgekeerd - kennelijk verloren of verbrand zijn, en ook omdat er in het werk van die vrienden ten slotte zo weinig over Du Perron te vinden is.Ga naar eind3. Daarom wil ik de hoop uitspreken dat meer Franse brieven van Du Perron aan het licht zullen komen, iets wat me niet helemaal uitgesloten lijkt. |
|