De Gids. Jaargang 98
(1934)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Aanteekening over Joseph RothGa naar voetnoot1)De roman die Joseph Roth voorgoed een plaats heeft bezorgd onder de eerste duitsche prozaisten van dezen tijd, is het boek ‘Hiob’ geweest. Kort daarop volgde ‘Radetzkymarsch’ dat voor velen zijn meesterwerk werd. Inderdaad is dit boek als geheel gaver en genuanceerder en ook grootscher van opzet dan ‘Hiob’, maar in laatste instantie lijkt mij ‘Hiob’ toch van essentieeler belang. ‘Radetzkymarsch’ geeft, hoewel het vrijwel uitsluitend, en goed, over menschen schrijft, ten slotte toch (slechts) een tijdperk weer, ‘Hiob’ gaat dieper en stelt een menschelijk en religieus conflict; een conflict bovendien, dat zooals dat van zijn bijbelsch voorbeeld, tot aan den wortel gaat van het menschelijk bestaan. ‘Radetzkymarsch’ geeft, en uitstekend, een synthese van mensch en tijd, het individualiseert en symboliseert zelfs tot op zekere hoogte dien tijd (Oostenrijk onder Franz Joseph) in enkele individuen, en hoewel Roth zeer ver is gegaan in de versmelting van het epische en het psychologische, heeft het laatste hier toch niet de scherpte en het belang bereikt van de sterkste passages uit ‘Hiob’. Misschien heeft Roth's dikwijls uitstekende psychologie in ‘Radetzkymarsch’ toch het nadeel ondervonden van het feit dat zijn figuren in dat boek meer moeten vertegenwoordigen dan ze zijn? Ik geloof inderdaad dat het symbolische element, hoe ondergeschikt en zelfs onderbewust de rol mag zijn die het voor en onder het schrijven van ‘Radetzkymarsch’ heeft gespeeld, eenigzins remmend gewerkt heeft op de psychologie, en dat het boek als geheel, misschien juist door de goeddeels geslaagde poging om bovenpersoonlijk en episch te zijn door de | |
[pagina 314]
| |
psychologie van de individuen tot die van vertegenwoordigende typen te willen verwijden (hierin ligt tegelijk het symbolische streven van het boek), eenigszins geleden heeft. Toch kan men een tijdperk niet dwingender en duurzamer verbeelden dan door zich te bepalen tot enkele individuen, men moet alleen, al schrijvend, volkomen vergeten, dat men aanvankelijk een symbolische bedoeling heeft gehad. Daarom blijft, zelfs voor den tijdsromancier, het gegeven par exellence toch het menschelijk hart, met zijn vervoeringen en depressies, met zijn conflicten vooral. De schrijver die daarop gericht is, zal onwillekeurig als hij spreekt over menschen, algemeener gebieden ontsluiten, en zelfs de tijd zal zich ongezocht in zijn figuren weerspiegelen. Het vooropgezetalgemeene is ten slotte niemand gemeen, en alleen in het zeer concreet- en uiterst-individueele ligt de kans dat een ander zich herkent; en ook hier gaat het tusschen schrijver en lezers om de gemeenschap der weinigen, om het collectivisme der minderheid. In het leven van enkele figuren concentreert en concretiseert dus een schrijver het sterkst overtuigend het beeld van een tijd, zoolang hij niet denkt aan dien tijd, en in en achter dit geindividualiseerde tijdsbeeld, voelt men dan, wat ten slotte alleen van belang is, een beeld van het leven zelf. In ‘Rechts und Links’ heeft Roth dat uitstekend begrepen, beter dan in ‘Radetzkymarsch’, dat intusschen veel boeiender lectuur blijft; maar ook in ‘Rechts und Links’ zag Roth de verhoudingen tusschen tijd, leven en individu niet zoo scherp als in ‘Hiob’, waarvan het eerste gedeelte zijn meesterwerk blijft. Als het tweede deel van dit boek niet zoo pijnlijk gehavend was door een bij een schrijver van het gehalte van Roth volstrekt onverklaarbare stuiversromantiek, zou ‘Hiob’ ook als geheel zijn sterkste en zelfs een groot boek zijn geworden. Sterker, aangrijpender in zijn probleemstelling, zijn tragiek en verzoening dan één van zijn andere werken.
* * *
‘Rechts und Links’ was al een curieus boek, waaruit Roth's qualiteiten duidelijk bleken: een goede psychologie, een sterk beeldend vermogen, contact met de (hedendaagsche) werkelijkheid, en zonder haar dupe te worden; integendeel zelfs: verschillende tijdselementen heeft Roth uitstekend gepersifleerd. | |
[pagina 315]
| |
De moderne architectuur is bijvoorbeeld, ook in dit boek, maar niet zoo goed als vroeger eens in ‘Die literarische Welt’, door niemand zoo geestig geïroniseerd als door Roth. Behalve dan door Kurt Schwitters in een stuk in ‘i 10’ naar aanleiding van een expositie in Stuttgart. Roth's ironie, effen en scherp tegelijk, is een van zijn persoonlijkste kanten. Het bezwaar is alleen, dat hij haar ook in dit boek (in de eerste hoofdstukken vooral) wat lang achtereen toepast. Ook de stijl van Roth is uitstekend, klaar en soepel, strak en toch genuanceerd. ‘Rechts und Links’ geeft een beeld van het duitsche en berlijnsche leven van na den oorlog. Het doet dit zonder gebruik te maken van de opvallende uiterlijkheden die door veel moderne schrijvers bij voorkeur worden gezocht. Het boek vertelt niets van panieken en rampen, van de individueele en collectieve catastrophen, die de val van de mark in sommige perioden teweegbracht; het illustreert de verwarring der gevoelens en zeden niet door beschrijvingen van nachtkroegen en bordeelen, homosexualiteit en het overmatig gebruik van cocaïne en opium. Roth ziet dieper, veel dieper b.v. dan iemand als Kästner die in ‘Fabian’ zwaar met de middelen werkt die Roth hier versmaadt. Hij weet dat de tegenwoordige mensch een nuance is van den mensch tout-court; hij miskent die nuance niet, hij aanvaardt en verbeeldt haar, met het klaar maar verzwegen besef van haar tijdelijkheid. Een ander tijdperk werkt op den mensch als een ander klimaat, soms sterker, soms zwakker. Maar in geen geval doet het iets meer dan de essentieele factoren anders doseeren, anders belichten, anders coördineeren, het verandert ze niet. Het is de groote verdienste van Roth dat hij het karakter van den modernen (na-oorlogschen) mensch volkomen doorvoelt en het tevens begrijpt in zijn verhouding tot de eeuwig-menschelijke kern. Hij heeft nergens het essentieele opgeofferd aan het hedendaagsche, maar ook nergens het aparte van den tegenwoordigen mensch verwaarloosd of miskend. Hij heeft het moderne levensklimaat overal voelbaar gemaakt zonder het te vereenzelvigen met de kern van den mensch. De vier menschen uit ‘Rechts und Links’ zijn Frau Bernheim, een vrouw uit een goedgesitueerde familie, die de verarming der naoorlogsche jaren en de inflatie aan den lijve ervaart; haar jongste zoon Theodor, een jong nationaal-socialist, fanatiek en | |
[pagina 316]
| |
irritant geborneerd, en voor een bepaald type nazi uiterst karakteristiek door de ondoorleefdheid van uit leege wanhoop opgerakelde doctrines en phrasen; Paul Bernheim, haar oudste zoon, glad-beschaafd, sportief en mondain, en Brandeis, een vrij mysterieuse figuur, waarvan men het gevoel heeft dat ook Roth zelf hem niet volkomen doorziet. Belangrijk zijn deze menschen ten slotte niet, maar voor zoover zij leven zijn ze goed getypeerd. Curieus is vooral de stilte van het boek. Maar een natuurlijke stilte is het niet. Het is - merkwaardig bij een boek dat die jaren beschrijft - meer geruischloos dan stil; het leven loopt er opvallend gedempt, als op rubber-zoolen, en de stilte der atmosfeer heeft soms iets verstikkends als van een cel, die hermetisch gesloten is en gecapitonneerd. Maar een leesbaar en curieus boek is het wèl. * * *
Tarabas, de nieuwe roman van Roth, is als men aan dat soort onderscheidingen vasthoudt, geen roman maar voor honderd procent een verhaal; maar ten slotte doen deze indeelingen er weinig toe, en in beide gevallen - als roman of verhaal - is het volkomen mislukt. Misschien waren mijn verwachtingen op grond van ‘Hiob’ en ‘Radetzkymarsch’ te hoog gespannen, maar ook ‘Rechts und Links’ was van meer belang dan dit werkstuk. Ik gebruik opzettelijk die term, het is het eenige woord dat dit boek goed typeert, ook de positieve kanten ervan. Roth heeft zich, nadat hij Flaubert's Saint-Julien nog eens gelezen had, de taak opgelegd dit leven van Tarabas te schrijven. Maar er is geen innerlijke dwang of zelfs maar een drang geweest, die hem ertoe dreef. Hij heeft kennelijk naar een gegeven gezocht, niet omgekeerd, en hij heeft, met het groote vakmanschap dat hem eigen is, dit verhaal op- en doorgezet en voltooid. Goed is dan ook enkel de klare zorgvuldige stijl, maar wat doet dat er toe als de imperatief van een thema dat geschreven wil worden, zoo kennelijk ontbreekt. De psychologie is hier vlak, voor zoover ze niet eenvoudig ontbreekt, de beschrijvingen missen suggestie, de ironie faalt, de nagestreefde primitiviteit, hier en daar, is onecht, juist natuurlijk omdàt ze bestreefd wordt. Ik heb überhaupt het hinderlijke gevoel, dat dit heele boek niet zoo echt is als het wel lijkt. Uiterlijk vindt | |
[pagina 317]
| |
men hier vrijwel al Roth's qualiteiten terug, maar men voelt dat ze toegepast zijn; en het gegeven, tot op den draad versleten, en simplictisch, om niet te zeggen onnoozel gezien en bewerkt (Tarabas is weer eens een moordenaar, die later ‘heilige’ wordt) was alleen te redden geweest door een spontane drift, die - als men Roth's middelen bezit - tenslotte ieder gegeven reëel en overtuigend maken kan. Van een man als Roth kan men niet gelooven dat hij zich inlijft bij het gezeten gilde der plichtgetrouwe boekenfabrikanten, en ik vermoed dan ook dat zijn pas-verschenen ‘Der Antichrist’ en het aangekondigde ‘Die Juden und ihre Anti-semiten’ nieuwe bewijzen zullen zijn van zijn exceptioneel talent.
H. Marsman |
|